Hoofdstuk 2 De geboorte van Amada (1970-1974)

 

In 1970 kende de Belgische economie een vertraging van haar groeiritme. Dit ging, zoals we hieronder zullen zien, gepaard met hevige sociale onrust. De economische problemen rond de Belgische havens en het havenbeleid werden steeds groter, de BTW werd ingevoerd, de arbeiders stelden in de privé-sector looneisen en monetaire moeilijkheden brachten de regering in nauwe schoentjes. Vanaf 1972 probeerde de overheid aan deze ongunstige economische conjunctuur iets te doen door de beveiliging van de werkgelegenheid, het behoud van de koopkracht van de munt, de bevordering van de uitvoer en uitgebreide investeringsprogramma’s. De overheid zou eveneens geconfronteerd worden met een stijging van de petroleumprijzen, die op het einde van 1973 zou leiden tot de petroleumcrisis.[1]

Na in een eerste hoofdstuk de algemene context te hebben besproken, wordt in dit tweede hoofdstuk allereerst bekeken hoe in de grote mijnstaking van 1970 in Limburg Mijnwerkersmacht ontstond, als draagvlak voor het latere Amada. In een aantal daarop volgende stappen wordt getoond hoe Amada geboren werd, welke de eerste ontwikkelingen waren in de nieuwe organisatie, hoe een tijdschrift ontstond en welke de ideologie was van het jonge Amada. Eindigen doen we het hoofdstuk met de grote dokstaking en een daaruit voortvloeiend dokproces in 1973, die er samen voor zorgden dat Amada een nieuwe weg zou inslaan.

 

1.      De Limburgse mijnstaking van 1970

 

De spontane staking in het Limburgse steenkoolbekken, die begon op 5 januari 1970, was een unieke kans voor een aantal leden van de Leuvense SVB (onder leiding van Ludo Martens) en het Gentse GSB (onder leiding van Renaat Willockx) om de theorie van het marxisme-leninisme en denken van Mao te verbinden met de praktijk van de revolutionaire strijd in België.

De hierboven beschreven relatieve rust die in de jaren zestig was ontstaan door het economische welvaartsgevoel, verdween als sneeuw voor de zon in het begin van de jaren zeventig. De homogeniteit van de arbeidersklasse ebde weg door een verschillende welvaartsontwikkeling in de verschillende sectoren. Het ontstaan van een gelaagdheid binnen de arbeidersklasse en de inkapseling van de vakbondsleiding in het kapitalisme zorgde er voor dat de vakbeweging vervreemde tegenover de specifieke belangen van deze groepen.[2] Het gevolg hiervan was dat de verschillende arbeidersgroepen door middel van stakingen hun lot in eigen handen begonnen te nemen en zelf poogden de arbeidersmacht te verstevigen, om zo de ongelijkheid in de kapitalistische maatschappij te bestrijden.[3]

De ontwikkelingen in de industrie hadden gezorgd voor een degradatie van het belang van manuele arbeidskracht op de werkvloer. Dit zorgde concreet voor verlaging van lonen, werkloosheid, een hoog arbeidsritme, … waartegen de arbeider in verzet kwam door in staking te gaan.[4]  Bijna alle stakingen hadden een spontaan en antisyndicaal karakter en werden slechts onder zware druk van de basis erkend. De grote vakbonden kregen het vaak hard te verduren van stakende arbeiders. De arbeiders voerden niet alleen strijd tegen de economische situatie, maar ook tegen de bureaucratisering, de afwezigheid van democratische controle, de integratie in het kapitalisme of de geringe strijdbaarheid van de arbeidersklasse. Het terrein van de stakingen waren meestal de achtergebleven sectoren of sectoren die het slachtoffer dreigden te worden van technologische vooruitgang en herstructurering. De aanleidingen voor de stakingen waren divers (interne bedrijfsorganisatie, sectoriële moeilijkheden en problemen die van buiten af op het bedrijf afkwamen,… ).[5] 

In Limburg begonnen de problemen voor de mijnen al in 1964 met de sluiting van de mijn van Houthalen, die zo plots kwam dat er bijna geen reactie kwam van de mijnwerkers. Een nog groter drama kwam aan de oppervlakte toen de regering-Harmel (CVP-BSP) in november 1965 besliste dat de mijn van Zwartberg op 1 oktober 1966 definitief zou sluiten. De afbouw was het resultaat van de snel dalende rendabiliteit van de mijnen, die vanaf de jaren ‘60 de concurrentie met de nieuwe brandstoffen (olie en gas) en ingevoerde steenkool nog moeilijk aankonden. Dit maakte van steenkool een verouderde sector in verdrukking. De enige oplossing was de afbouw van de mijnen, een taak waarmee het Kolendirectorium belast werd.[6] De steenkool, ook wel “het zwarte goud” genoemd, was ondanks de toenemende brandstoffenconcurrentie nog steeds de levensader van Limburg. Vele Limburgse gezinnen waren afhankelijk van de werkgelegenheid in de mijnsector. Daarbij kwam dan nog dat de werkloosheid in Limburg in de jaren zestig al groot was. Het nieuws van de sluiting van de mijn van Zwartberg zorgde onder de mijnwerkers voor enorme verslagenheid en woede, geventileerd in zeer hevige stakingen en twee doden op het einde van januari ‘66.[7] Beloften van de regering in februari 1966 dat er na Zwartberg geen sluitingen meer zouden zijn zonder te zorgen voor vervangende werkgelegenheid, konden de gemoederen van de mijnwerkers maar moeilijk doen bedaren. Het nieuws van een mogelijke sluiting van de mijn van Eisden bleef als een donkere wolk boven de mijnstreek hangen. Bovendien hadden de mijnwerkers ondertussen een serieuze achterstand opgelopen op het gebied van de lonen in vergelijking met andere industrietakken.[8]

Zoals in de stakingen van ’68 in Genk en ’69 in Gent, die we in hoofdstuk 1 bespraken, begon de staking van 1970 in de mijn van Winterslag na het afspringen van nieuwe onderhandelingen over de CAO, die gesloten was op 15 december 1969 tussen de partijen van de Nationale Gemengde Mijncommissie (NGMC) en die voorzag in een loonsverhoging van 12,1% over 18 maanden.[9] Sinds 19 juli 1969 hadden de verschillende partijen onderhandeld over de verschillende eisen. De Centrale der Vrije Mijnwerkers (CVM) ging het verst en eiste een loonsverhoging van 15 % over één jaar, maar die eis haalde het niet, ook niet na een vergelijkend onderzoek met de lonen van arbeiders in de verwante nijverheidstakken.[10] Naast een beter loon wilde de mijnwerkers ook dat het concept van de sociale vrede uit de CAO werd gehaald.[11]  In tegenstelling tot de Fordstaking van 1968 werd deze staking niet gesteund door het ACV en ABVV.[12]

Het doel van de ongeveer 23 000 stakende mijnwerkers was de eis van een loonsverhoging van 15 procent, gesteld door de Centrale der Vrije Mijnwerkers (CVM), te verwezenlijken.[13] Nadat de bovengrondse mijnwerkers van de morgenploeg in Winterslag het werk hadden neergelegd, verspreidde de stakingsmicrobe zich snel naar de mijnen van Zolder, Beringen en Waterschei (waar vanaf de eerste dag een dertigtal studenten aanwezig waren). Vanaf dat ogenblik was er dagelijks contact tussen een groep mijnwerkers en de studenten.[14]

Op 8 januari 1970 ontwikkelden zich twee comités van mijnwerkers om de eisen tegen de mijndirectie, vakbonden en regering te verdedigen. Enerzijds ontstond het Permanente Stakerscomité, ook “Permanent Comité (PC)” genoemd, onder leiding van de mijnconducteur G. Sleghers uit Winterslag, die in zijn actie gesteund werd door de Volksunie. Dit Vlaams-nationalistisch getinte comité, met een afdeling in elke mijn, een algemeen bestuur en “Het Lindenhof” te Zwartberg als vergaderlokaal, nam de leiding van de staking in handen.[15] Het PC stelde zich tot doel de vakbonden van binnenuit te veranderen. De teksten van het PC behandelden dan ook vooral de verhouding tussen de vakbonden en de standpunten van de regering. De grote kracht en gedrevenheid van het PC kwam voort uit de nog vers in het achterhoofd liggende ervaringen rond de staking van Zwartberg van 1966. Men wist dus met wie men te doen kreeg en wat men kon verwachten. Naast het PC groeide uit de studenten van de SVB, GSB en DWB samen met mijnwerkers de beweging Mijnwerkersmacht, waarover hieronder meer.[16] Buiten die twee belangrijke actoren waren nog twee groepen aanwezig in de staking. Enerzijds waren er de Socialistische Jonge Wachten (SJW), die de mijnwerkers opriepen het PC te steunen en in de vakbond te ijveren voor het uitbetalen van stakersgeld en voor een democratische syndicale werking. Anderzijds was er een ABVV-stakingscomité, dat probeerde de breuk met de vakbond te herstellen en de staking te laten erkennen.[17] Op 18 januari verklaarde de KBP zich op haar algemene vergadering solidair met de stakende mijnwerkers in hun strijd voor loonsverhoging.[18]

De staking werd algemeen toen de mijn van Eisden zich op 14 januari bij de stakers voegde.[19] Er heerste een grote solidariteit onder de mijnwerkers die met ongeveer 23 000 het werk neerlegden. De staking kreeg al snel een ruwer karakter met dagelijkse botsingen tussen mijnwerkers en de ordediensten en het in brand steken van auto’s en bussen. Die harde confrontaties, samen met het stilaan uitdrogen van de materiële voorzieningen, zorgden ervoor dat de radicaliteit van de staking steeg en dat er solidariteitsacties werden georganiseerd. Soep en brood werden aan de stakers en hun gezinnen uitgedeeld en geld werd omgehaald in verschillende kerken van de mijnparochies.[20]  Ondertussen vroegen de vakbonden de oprichting van een Nationale Gemengde Commissie om een doorbraak te forceren in de staking. Op 16 januari had in Hasselt een betoging plaats voor de 15% loonsverhoging, voor minimumlonen en tegen de vakbondspolitiek van de sociale vrede. Ongeveer   20 000 mijnwerkers en hun sympathisanten (waarvan één derde studenten en scholieren was) namen hieraan deel. De politiek bleef, afgezien van een delegatie van de Volksunie, angstvallig afwezig in de betoging.[21]  Op 20 januari stapten de mijnwerkers van Charleroi en Luik ook mee in de staking nadat ze hun steun al hadden betuigd aan hun Limburgse collega’s op 9 januari. Ook de staalarbeiders van het Luikse staalbekken deden mee omwille van het feit dat men tegen dezelfde patroon, de Société Générale, streed.[22]  Deze steunbetuigingen, zo stelt Van Overstraeten, “schonken de Limburgse arbeiders opnieuw vertrouwen in de toekomst”.[23]

Maar dat vertrouwen werd echter voor een groot stuk in de kiem gesmoord door de beslissing van de regering op 19 januari om de beloofde eindejaarspremies niet uit te betalen als de mijnwerkers niet terug aan het werk gingen. Het resultaat van de regeringsbeslissing was verhoogde spanning onder de stakers en al dan niet gewelddadige manifestaties aan de verschillende mijngebouwen. Toen ook op 23 januari de premie er nog niet kwam, geraakten de gemoederen nog meer verhit. Barricades werden opgeworpen en voertuigen in brand gestoken.[24] In die woelige week liet het ACV haar stem horen over de staking. De stakingsleiders werden “zogeheten stakingsleiders” genoemd, die niet meer wisten wat ze moesten doen, die de mijnwerkers in de val hadden gelokt en nu niet meer wisten hoe eruit te geraken. De incidenten die plaats vonden waren volgens de krant van het ACV georganiseerd. De “wilde” staking werd gezien als een rechtstreekse aanval op de vakbond. De krant deed dan ook een oproep aan iedereen zich te verzetten tegen het gedachtegoed van “de slechte elementen”, tegen het “hoogtij van het materialisme” waarin de wereld zich op dat moment bevond en “zich in te haken in de breedste levensvisie die het christendom ons biedt, anders zou het gevolg de installatie zijn van een volksrepubliek.[25]  De houding van het ACV ten aanzien van de staking is nog het beste samen te vatten door het volgende citaat: “Dat iedere arbeider zijn verantwoordelijk neme. Voor zichzelf en voor alle mijnwerkers . Voor nu en voor de toekomst heeft iedere persoon te kiezen tussen de opbouw van een betere wereld of voor de afbraak van welvaart en welzijn. Het gezond verstand van de Limburgse arbeider zal zegevieren”.[26]

De studenten van Leuven, Gent en Antwerpen bleven ondertussen acties en solidariteitsmeetings organiseren, zoals op 12 februari te Leuven waar een 100-tal studenten op straat kwam met leuzen als: “Eyskens in de mijn, arbeiders aan de macht”. Hetzelfde gebeurde die dag in Hasselt, Zwartberg, Bilzen, Genk en Heusden, waar naast studenten ook scholieren mee stapten.[27]  Van de kant van Mijnwerkersmacht kwam er tevergeefs tegenkanting tegen het referendum dat op 7 februari georganiseerd werd over de voorstellen die naar voor kwamen na overleg tussen de regering en mijnvertegenwoordigers. Voor Mijnwerkersmacht was een referendum een manier om de arbeiders te bedriegen.[28] Ook verschillende andere bronnen wijzen op geknoei met het referendum door de regering.[29] Volgens het ACV was de kritiek geleverd op het referendum niet correct. Een meerderheid koos immers voor werkhervatting, dus die kwam er. Criticasters werden “oproerkraaiers” genoemd.[30] Op 17 februari riep het PC op het werk te hervatten, maar pas een dag later was weer iedereen aan het werken.[31] Door de duur en grootte van de staking en door de omvang van de steun die de Limburgse mijnwerkers kregen, werd de staking van de Limburgse mijnen één van de belangrijkste sociale feiten van het begin van de jaren ’70. België had zoiets niet meer meegemaakt sinds de winter van 1960-1961.[32]

 

2.         Mijnwerkersmacht

   

Mijnwerkersmacht, met als woordvoerder Kris Hertogen en als ideologische leider en mentor Ludo Martens, werd opgericht op 8 januari 1970. Mijnwerkersmacht moet volgens Versteegh gezien worden als een combinatie van de ideologie van het Dokument 69 en de praktijk van de stakingen in Ford-Genk en Gent in ‘68 en ‘69.[33] Concreet bestonden de militanten van Mijnwerkersmacht uit twee groepen mensen. Enerzijds waren er een aantal studenten bij, die vanuit hun ideologische verbondenheid met de Chinese culturele revolutie stelden dat de arbeider ten strijde trekken moest tegen het patronaat. Anderzijds werd Mijnwerkersmacht bevolkt door mijnwerkers, “enkele vooral jongere en ongeschoolde mijnwerkers” volgens het Kolendirectorium.[34] Maar dat mensen zoals Jan Hertogen, student politieke en sociale wetenschappen aan de KULeuven, ook in Mijnwerkersmacht actief waren, toont aan dat de beweging breder was dan Versteegh ze voorstelt. Ook studenten zonder een SVB-voorgeschiedenis, zoals Jan Hertogen, wilden de bestaande maatschappij met haar kapitalistische structuur veranderen en voelden zich verbonden met de arbeiders en hun strijd tegen het kapitaal en voor betere levensomstandigheden. Het ging om studenten die solidair waren in de actie, die vanuit hun intellectuele vorming een analyse en frisse kijk boden op de zaak van de mijnwerkers, zonder meteen een maoïstisch gedachtegoed aan te hangen.[35] Volgens Mijnwerkersmacht zelf begon het allemaal bij studenten die streden tegen de uitbuiting in de maatschappij en dus contact zochten met de arbeiders. Zij kwamen in contact met de vakbonden en de communistische partij, maar al vlug was het voor de studenten duidelijk dat “er geen enkele organisatie was die werkelijk van de arbeider was, die de strijd van de arbeiders hielp voeren en het vertrouwen van de arbeiders genoot”. De studenten wilden de arbeiders steunen en gingen daarom in de fabrieken of de mijnen werken. Uit het contact met mijnwerkers ontstond dan Mijnwerkersmacht.[36]

In de Fordstaking in 1968 was het doel van de studenten te leren van de arbeiders. Nu wilde men een stap verder gaan en als intellectueel de arbeider helpen om in de maatschappij een structuurverandering mogelijk te maken ten voordele van die arbeider.[37] Op die manier verlieten de studenten het binnenuniversitaire actieterrein en richtten ze zich als marxistisch-leninistische beweging op de strijd van de arbeiders. Op 30 januari 1970 werd een vergadering gehouden door 15 mijnwerkers van Waterschei om het Vlaamse comité van Mijnwerkersmacht te vormen. Hieruit volgde een tekst over hoe de mijnwerkers de opbouw van Mijnwerkersmacht op dat moment zagen. Die tekst werd opgenomen in een werk over Mijnwerkersmacht en de Arbeidersmacht.[38]

Het doel van Mijnwerkersmacht was “de verdediging van de belangen van de arbeiders tegen de patroons en hun knechten, de syndicaten”.[39]  Mijnwerkersmacht ijverde voor een arbeidersorganisatie buiten de politieke partijen en buiten de vakbonden, want “het syndicaat is helemaal vervlochten met het patronaat. De vakbond is een instrument van de patroon, het is de spreekbuis van de patroon”. De vakbonden werkten samen met de patroons, werden betaald door de patroons, kregen hoge posten en ministerzetels en waren de beschermers van de patroon, ze hielden immers de arbeiders in toom. De eisen van de vakbond werden daarbij verengd tot wat het kapitalisme toeliet, zonder dat winsten verkleind werden.[40] Het is daarom dat de vakbondsleiders door Mijnwerkersmacht in vlugschriften met varkenskoppen werden afgebeeld.[41] Wel werd het opportuun geacht lid te worden van de vakbond om zo inzicht te kunnen krijgen in het doen en laten van de vakbond en de patroon.[42] Dat alles betekende niet dat er geen samenwerking was met de zogenaamde “delegees”. Met de vakbondsmensen aan de basis werkte Mijnwerkersmacht goed samen, het waren de vakbondsleiding en delegees die volgens Mijnwerkermacht mee heulden met het kapitaal en zich hadden laten bedriegen door het geld.[43]  

Behalve tegenover de vakbonden stond Mijnwerkersmacht ook negatief tegenover het PC: “Het Permanent Komitee doet niets voor de eigen zelfstandige organisatie van de mijnwerkers tegen de patroon en de vakbonden. Er zitten mensen in het Permanent Komitee die in alles rekening houden met… de stemmen die ze zullen winnen en daarom spreken ze zich bijvoorbeeld uit tegen het geweld omdat ze zo de burgerij en de middenstand niet tegen krijgen”.[44]

Tijdens een persconferentie (op 8 januari 1970) gaf Mijnwerkersmacht zijn eisen te kennen: verhoging van het loon met 70 BEF voor alle categorieën mijnwerkers en dit onmiddellijk, minimumsalaris van 400 BEF per uur voor de mijnwerkers die boven werkten en 500 BEF voor de mijnwerkers die ondergronds werkten, gelijkschakeling van het loon van de bovengrondse mijnwerkers aan het loon van arbeiders uit de andere industriële sectoren en onmiddellijke betaling van de stakingsgelden door de syndicaten.[45]  Tot een gelijk loon voor iedereen komen was belangrijk voor Mijnwerkersmacht, omdat zo een wapen van de patroon (loonverschillen om verdeeldheid te zaaien) gebroken werd.[46]

De actie van Mijnwerkersmacht werd versterkt door twee aspecten, ten eerste door de eenheid van alle arbeiders, zowel allochtoon als autochtoon, die samen streden tegen dezelfde patroon en zo ook elkaars strijd leerden kennen, en ten tweede de solidariteit met de andere industriële centra, waardoor via samenwerking een Arbeidersmacht zou kunnen ontstaan. Die solidariteit tussen alle mijnwerkers en de mijnwerkers en arbeiders was volgens Mijnwerkersmacht de kracht van Mijnwerkersmacht.[47]

Intern richtte Mijnwerkersmacht haar actie op het versterken van de contestatie, uitgeoefend door de mijnwerkers, aan de mijnen: door Kris Hertogen in Zolder, Nadine Huybrechts en Jan Hertogen in Waterschei, Paul Theunissen en Francis Leyssens in Beringen en Paul Deramelaere in Winterslag.[48] Ondersteuning werd onder meer door Ludo Martens en Kris Merckx geleverd. De contestatie versterken betekende volgens de Mijnwerkersmacht concreet dat elke dag pamfletten werden uitgedeeld die de nacht ervoor werden gedrukt rond 10 à 11 uur, dat speeches werden gehouden aan de verschillende zetels over de inhoud van een pamflet of een komende actie, dat het blad van Mijnwerkersmacht moest verkocht worden aan de mijn en dat voedselpakketten rondgedeeld moesten worden. Daarnaast werd de contestatie verstekt door het verzamelen van informatie over de economische toestand van de koolmijnen, over de winsten van de patroons en over de samenwerking tussen patroons en vakbonden. De verzamelde informatie werd dan verspreid onder de arbeiders. Om dit allemaal goed te laten verlopen, werd ook elke dag aan elke mijn een vergadering gehouden, zodat iedereen wist wat hem of haar te doen stond.[49] De samenwerking met de arbeiders was volgens Jan Hertogen spontaan en respectvol, nooit was er één incident tussen de twee groepen. De arbeiders zagen de studenten niet als hautain of betweterig, eerder als gelijken.[50]

Extern was de actie gericht op een grote solidariteitscampagne, in de vorm van brochures die uitgedeeld werden in Gent bij Sidmar, Fabelta en Volvo. Ook werd hier, volgens Mijnwerkersmacht, geld opgehaald waarmee levensmiddelen voor de stakers aan de mijnen werden gekocht.[51] Daarnaast waren er, zoals hierboven al vermeld, betogingen over heel Vlaanderen als ondersteuning van de mijnwerkersstrijd. Specifiek richtte Mijnwerkersmacht zich tot de studenten in Leuven. Mijnwerkersmacht deed zelfs voorstellen over acties die de studenten konden opzetten. Zo konden de studenten een collecte houden na de les, de werkvergaderingen bijwonen (waar men discussieerde over de evolutie van het conflict en waar concrete taken konden worden verdeeld), verdere politieke vorming volgen en meegaan naar het stakingspiket of vanuit de praktijk het eigen beroep en de daarmee samenhangende universitaire vorming aan een grondige maatschappelijke kritiek onderwerpen. Niets doen was volgens Mijnwerkersmacht hetzelfde als de kant van het patronaat kiezen.[52]

Qua organisatie had Mijnwerkersmacht per mijn en per nationaliteit (om taalproblemen te voorkomen) kernen van 20 tot 30 personen, met een hoge vertegenwoordiging van allochtone mijnwerkers. Die kernen, geleid door een afgevaardigde, kwamen samen om algemene besprekingen te houden over de verdere acties (wat doen en welke pamfletten maken). De eerste samenkomst werd in de KSA-lokalen in het St-Jozef-college van Hasselt gehouden. Daarna kwam er een huis, gehuurd door Kris Hertogen, van waaruit Mijnwerkersmacht werkte. Het was gelegen in Hasselt in de Isabellestraat en deed dienst als eet-, slaap- en vergaderplaats voor de studenten. In dit huis vergaderde tijdens de nachtelijke uren een kern van studenten over de feitelijke politieke leiding en over hoe de invloed op de mijnwerkers versterkt kon worden.[53] Daarnaast bracht Mijnwerkersmacht een tijdschrift uit. De inhoud van dit tijdschrift moest ten eerste bestaan uit artikels van de mijnwerkers zelf over de problemen en moeilijkheden aan de verschillende mijnen en ten tweede uit artikels die vertalingen waren van verhalen van vreemde arbeiders over hun situatie en de strijd in hun land.[54]

Voor Mijnwerkersmacht waren er een aantal lessen te trekken uit de Limburgse mijnstaking. In de eerste plaats leerde ze dat het vertrouwen van de arbeiders in hun eigen macht het sterkste wapen was dat bestond in de strijd tegen de patroon en zijn hulpje de vakbond. Die patroon wilde zoveel mogelijk winst maken door de arbeiders te onderdrukken met een onmenselijk arbeidsritme, loonverschillen en premies. Een tweede les was dat de arbeidersklasse de enige klasse was die de macht van de patroons kon breken en de maatschappij kon veranderen. Alleen de arbeidersklasse was in staat de nieuwe maatschappij van de arbeid te verwezenlijken, zowel in België als over de rest van wereld waar de arbeidersklasse bedreigd werd door het kapitaal en de fascistische politiek.[55]

Of Mijnwerkersmacht uiteindelijk veel invloed had op de stakende mijnwerkers is niet altijd even duidelijk. Verschillende bronnen blijken hierover verschillende meningen te hebben. Het is daarom moeilijk een eenduidig beeld te krijgen. Volgens Versteegh hadden haar militanten voor een strijdbare sfeer onder de mijnwerkers gezorgd, terwijl de directe invloed van Mijnwerkersmacht eerder beperkt bleef tot een kleine groep mijnwerkers. De acties van Mijnwerkersmacht, zo stelt Van Dijck dan weer, doorbraken de dagelijkse sleur, zetten aan tot discussie, overleg en organisatie. Mijnwerkersmacht had een radicaliserende invloed op het Permanente Comité en de hele stakingsbeweging.[56] Uit andere bronnen blijkt dat er wel een grote invloed uitging van Mijnwerkersmacht. De beweging wist heel wat stakers op de been te brengen om goed georganiseerd gedurende vijf weken te staken, ze stond mee aan de piketten en kreeg bijvoorbeeld slaap- en eetgelegenheid bij de mijnwerkers thuis. Bovendien bleek Mijnwerkersmacht financieel leefbaar te blijven door het geld dat door de mijnwerkers werd gegeven. Dat toont allemaal dat er een duidelijke impact was van Mijnwerkersmacht .[57] Volgens het ACV was de invloed van Mijnwerkersmacht gering. De arbeiders hadden volgens deze vakbond in grote mate gekozen tegen de Mijnwerkersmacht die voor hen meer negatief dan positief was: “als zij vrij kunnen spreken, zoals op de syndicale vergadering, zeggen zij dat zij het moe zijn zich de les te laten spellen door onvolwassenen, die niets van hun situatie kennen en hen in niets kunnen helpen”.[58] Een zelfde geluid was te horen bij de voorzitter van ACV nationaal: “Zij (= de cijfers over de ledenaantallen van het ACV) bewijzen overduidelijk dat de Limburgse arbeid(st)ers zich niet laten vangen aan de demagogie van bepaalde politieke partijen die louter om partijpolitieke doeleinden en dan nog op de rug van de arbeid(st)ers de vakbond in diskrediet brengen”.[59]  De verbondenheid van de arbeiders met de vakbond was, volgens het ACV dus nog groot, de arbeider had helemaal niet gebroken met de vakbond.

Zeker is dat de solidariteitsacties van scholieren en studenten niet geapprecieerd werden door de overheid. Het kwam zelfs zo ver dat men de studenten uit de mijnstreek wilde houden aan de hand van een cordon sanitaire. Rijkswacht en BOB maakten daarnaast ook nauwkeurige verslagen op van de activiteiten van de verschillende groepen.[60] Als laatste zien we dat Slegers, leider van het PC, de invloed van Mijnwerkersmacht eveneens laag inschatte, Mijnwerkersmacht had volgens hem weinig succes onder de mijnwerkers.[61]

Welke was de perceptie van de andere actoren in de mijnstaking ten aanzien van de Mijnwerkersmacht? Een eerste idee geven de reacties van de krant Le Soir.[62] Deze krant stelde dat de staking het resultaat was van oproerkraaiers. Een zelfde geluid was te horen bij de vakbond, regering en media, die zich ergerden aan de “anti-syndicale elementen”.[63] De regering richtte een ministerieel comité op dat de staking moest aanpakken en de ordediensten namen een stugge houding aan. Zij moesten, desnoods met geweld, de werkwilligen beschermen en de “vreemde elementen” uit de staking halen. Daartoe werden bijvoorbeeld regelmatig bussen met studenten, die op weg waren naar de mijnen, tegenhouden en de inzittenden gefouilleerd, of werden studenten die deelnamen aan de stakingen zelfs gearresteerd.[64]

In een perscommuniqué op 15 januari 1970 stelde de Limburgse Federatie van de Communistische Partij het zo: “de weigering van de vakbonden de staking te erkennen, de afwezigheid van een directie gekozen door de mijnwerkers versterkte de onverantwoorde daden uitgevoerd door kleine groepen en individuen vreemd aan de mijnwerkers”. Volgens Jef Turf van de KPB hadden mensen die later bij Amada zaten zeker een rol gespeeld in de staking, maar hij had de indruk dat die invloed een - bijna onvermijdelijk(?) - gevolg was van een situatie die gekenmerkt werd door een gebrek aan democratische doorwerking. Het kon niet anders dan dat een deel van de arbeiders aangetrokken waren tot hun ideeën.[65] In De Rode Vaan, de krant van de KPB, werd gesproken over “zogenaamde «linkse» kapers op de kust, die bepaalde leden van het permanent komitee dwaasheden in het oor fluisteren.(…) Wie daar geloof aan hecht is verkeerd”. Voor de KBP was het gedrag van de linksen verkeerd en was het “gewoon misdadig op de vernietiging der arbeidersorganisaties aan te sturen”.[66] Verder werd Mijnwerkersmacht meer expliciet beschreven als een groep van “geëxalteerde schreeuwertjes die, naarmate ze verder doordraven met hun anti-sindikale en aan de fascisten verwante slogans, door de mijnwerkers met spottende ogen worden bekeken”.[67]

Gerard Slegers van het PC had ook weinig goede woorden over voor Mijnwerkersmacht. Volgens hem draaiden de eisen van Mijnwerkersmacht met de wind. Aan alle mijnen, behalve in Zolder, was het volgens Slegers onmogelijk om met Mijnwerkersmacht samen te werken. Mijnwerkersmacht stelde steeds de belangen van zichzelf en niet de belangen van het volk voorop. Zo vond Slegers dat bijvoorbeeld de voedselbedeling, opgestart door Mijnwerkersmacht, gewoonweg een middel was om de sympathie van het volk te verkrijgen, niet om hen te helpen, want die pakketten waren zeker in het begin niet nodig. Bovendien gebruikte Mijnwerkersmacht geweld, hield het zich niet aan de gemaakte afspraken en verduisterde het geld dat geschonken was aan de mijnwerkers.[68]

Ook niets dan negatieve weerklank over de Mijnwerkersmacht was te horen bij het ACV. Hier werd de Mijnwerkersmacht afgeschilderd als “een reeks van krachten, die het erg moeilijk maken om tot een redelijke oplossing in dit conflict te komen”. In Mijnwerkersmacht zaten volgens de krant, naast de studenten ook nog andere mensen: “het zijn mensen die niet meer hun ware naam durven noemen en zich achter de naam van de student verschuilen. Het gaat om een jonge man [Ludo Martens], die wel ooit aan de universiteit is geweest, maar die al jaren niet meer studeert en van onbekende inkomsten leeft. Het gaat om een verlopen priester [waarschijnlijk Pablo Franssen], die zelf verklaard heeft zeer goede relaties te onderhouden met de ambassade van Cuba. Het gaat om een jonge leraar [Romain Dirckx] die zich geroepen voelt om de wereld te hervormen. Het gaat vooral om een kleine groep van soortgelijke personen. Welke zijn de idealen van deze personen? Het gaat om agenten van het communistische China. Zij hebben als doel de vernietiging van heel het land aan de hand van de permanente revolutie.” Wat ze daarna zouden opbouwen wisten ze volgens de krant niet precies. Ze wisten wel dat het een volksrepubliek moet zijn naar Chinees model “want de Russen zijn hen te lauw”. Volgens het ACV was het doel van Mijnwerkersmacht niet de belangen van de arbeiders verdedigen want “die kunnen hen zo weinig schelen als hun eerste broek”. Het was hen te doen om de revolutie, om het afbreken van de bestaande maatschappij.[69]

Een vraag die zich opdringt is of de hierboven beschreven reacties van het ACV en ook eventueel van andere actoren niet het gevolg zijn van een gevoel van onmacht en verlies. Het ACV had haar achterban niet gevolgd en zich tegen de staking uitgesproken. Hiermee stootte het heel wat mensen tegen het hoofd en verloor het heel wat aanhangers. Mijnwerkersmacht luisterde wel naar de grieven van de mijnwerkers en stond mee aan de piketten. Mijnwerkersmacht wist, samen met het PC, de mensen in beweging te brengen en te laten strijden voor hun rechten. Misschien kon het ACV dat niet verkroppen en liet het zich ondermeer daarom op zo een negatieve manier uit over Mijnwerkersmacht. Dat de houding van het ACV op de korrel moet genomen worden, zonder iets te zeggen over de oorzaak ervan, lijkt ook de mening van Brepoels te zijn. In zijn werk verklaart hij het volgende over de pers: “Een weinig fraaie rol werd gespeeld door de pers, die de staking probeerde af te schilderen als het werk van communistische agitatoren, een interpretatie die gretig door de vakbondsleiding overgenomen werd”.[70]

Deze bedenking in combinatie met de informatie over de visie van een aantal actoren doet ons besluiten dat de invloed van Mijnwerkersmacht, waarover we hierboven al spraken, reëel was. De actoren die zich negatief uitlieten over de Mijnwerkersmacht en haar invloed minimaliseren, konden hun verlies niet verkroppen en werden daardoor in hun visie over Mijnwerkersmacht beïnvloed.

Op het einde van de staking werd geen politieke partij geboren uit de Mijnwerkersmacht, zo blijkt ook uit het werk van Mijnwerkersmacht zelf: “Het komt er nu op aan dat de mijnwerkers zelf de organisatie van de mijnwerkersmacht in handen nemen. De studenten moeten hulp bieden telkens wanneer de mijnwerkers dat vragen”.[71] Dit betekende dat er nog samenkomsten van kernen van Mijnwerkersmacht waren, zoals in Waterschei waar onder meer Jan Hertogen mee vergaderde met de arbeiders om de verdere werking van Mijnwerkersmacht te garanderen.[72] Uiteindelijk was Mijnwerkersmacht wel de definitieve stap van een aantal studenten naar de arbeiders en leverde ze het draagvlak voor het latere Amada.

 

3.         Organisatorische ontwikkeling van 1970-juli 1971

 

 Het jaar 1970 was voor Amada een zeer belangrijk jaar: “1970 is het jaar waarin de Belgische arbeidersklasse is opgestaan. De arbeiders hebben de strijd voor hun klassenbelangen onstuimig in handen genomen”.[73]

Uit de ervaringen rond de mijnstaking van begin 1970 werden her en der in verschillende bedrijven arbeiderscomités opgericht en contacten met de arbeiders gelegd. Die comités stonden allemaal onder de leiding van Amada. In september 1970 ontstond ondermeer uit de staking in Ford-Genk de eerste cel van Arbeidersmacht.[74] Deze macht streed tegen dezelfde patroons en vakbonden als in de mijnstaking - waar vaak naar verwezen werd als een voorbeeld - en voor loonsverhoging, de 40-uren week, de afschaffing van de overuren, de verhoging van de eindejaarspremie en gelijke lonen. Het wapen om dit te bereiken was de directe actie. Om actie te kunnen voeren vond men het nodig op eigen kracht te steunen en het lot in eigen handen te nemen, los van de vakbonden.[75] In de praktijk blijkt het optreden van de Arbeidersmacht in de fabriek van Ford-Genk niet helemaal te verlopen zoals het door Arbeidersmacht zelf wordt voorgesteld. In het boek De fabriek is te zien hoe de Amada-gezinde jongeren die bij Ford gingen werken, aanvankelijk alleen bezig waren met het eigenlijke werk. Het politieke werk geraakte niet tot in de fabriek. De redenen hiervoor waren dat enerzijds men simpelweg te moe was om nog aan politiek werk te beginnen na een dag zwaar labeur en anderzijds dat de jongeren van Arbeidersmacht overtuigd waren dat het revolutionaire werk buiten de fabriek lag. Voor en na het werk deden de studenten enquêtes bij de arbeiders om hen te leren kennen. Tijdens die bezoeken ondervond men bij de arbeiders sympathie voor Amada.[76]

Andere arbeiderscomités werden in de eerste maanden van 1970 opgericht in Cockerill Yards- Hoboken (door Jan Saeys), Overpelt-Lommel, Sidmar-Zelzate (met Kris De Ruyser, Ludo Hugaerts, Gerd Van Vosselen en Walter Angeletti) Peignage-Eeklo (met Bob Roeck, Rita Verbanck, Pol Ronse, Jef en Wavier Verbanck), Textiel-Kortrijk en Citroën-Vorst.[77]  De reden voor het ontstaan van de comités was, zoals in de mijnen, het verloren vertrouwen van de arbeiders ten aanzien van de vakbonden. Deze hadden de arbeiders verraden: “Voor het eerst [tijdens de mijnstakingen] zagen wij alle verraders en knechten van de patroons aan dezelfde kant staan: de politie en de rijkswacht, de vakbonden en de regering deden het smerige werk voor hun bazen, de kapitalisten”.[78] Die houding zorgde er na de mijnstakingen voor dat de arbeiders het heft in eigen handen namen en hun comités oprichtten.[79]  

In die beginperiode was de organisatie van het latere Amada nog helemaal niet uitgewekt.[80] De bestaande basisgroepen, zogenaamde “strijdcomités” werkten op eigen houtje voor de economische belangen van de arbeiders zonder dat er veel overleg was. Dit bleek in het tijdschrift van Amada: “Overal organiseren arbeiders zich in strijdkomitees. (…) Maar de strijd voeren, een staking organiseren kost geld. (…) de strijdkomitees zijn hiervoor volledig op zichzelf aangewezen”.[81] De stakingen die op gang kwamen in verschillende fabrieken waren spontaan en werden niet gecoördineerd door een overkoepelend orgaan. Er waren wel telkens leden van Amada aanwezig, die samen met de arbeiders stakingscomités oprichtten, kortetermijneisen stelden en acties voerden om de problemen van de arbeiders aan te pakken.[82]  Maar echte verbondenheid met de arbeiders werd niet gerealiseerd. Het ontbreken van “de verdediging van de juiste politieke vertegenwoordiging” was hiervan de oorzaak. Amada noemde zichzelf op dat moment een “syndicaal comité” of “strijdcomité”.[83]    

Vanaf september 1970 kwam verandering in de organisatorische situatie van Amada doordat binnen de groepen een nationale coördinatie werd doorgevoerd, die “in de eerste plaats diende om de ideologische strijd te bevorderen”.[84] Dit betekende dat een Centraal Komitee (CK) en een ideologische commissie werden opgericht. Het is trouwens vanaf dit moment dat officieel de naam “Alle Macht Aan De Arbeiders”, kortweg “Amada”, werd gebruikt ter aanduiding van het CK en de ideologische commissie.[85] Terwijl het CK moest zorgen voor eenheid in het politieke werk rond de fabrieken en een politieke lijn moest uitwerken, kreeg de ideologische commissie de taak ervoor te zorgen dat de ideologische problemen van de militanten werden opgevangen en aan vorming in het marxisme-leninisme werd gedaan.[86] Het CK, met zowel arbeiders als studenten, bestond uit twee delegees uit Gent, twee uit Leuven, twee uit Kortrijk, drie uit Brussel, drie uit Limburg, twee uit Antwerpen en twee van de DWB.[87]

Ook bleek dat de beweging zich het doel gesteld had het syndicale karakter van de beweging stilaan te vervangen door een communistische organisatievorm. Het werken via een eigen syndicaat bracht geen lange termijnresultaten. Het was nodig de vorm aan te nemen van een leninistische partij met een uitgewerkte structuur, taakverdeling en een politieke lijn. Dit betekende dat men op langere termijn via communistische opvoeding wilde komen tot de vorming van een communistische partij, die de leiding zou nemen in de strijd van de arbeiders en alle comités zou overkoepelen. Het zogenaamde “economisme” (alleen strijd voeren voor concrete economische eisen in aparte arbeiderscomités) moest vervangen worden door een “politicisme” (het vormen van een politieke partij die naast economische eisen ook politieke ideeën verkondigt ).[88] In het tijdschrift Alle Macht Aan De Arbeiders werd over de organisatorische overgang voor het eerst concreet gesproken in april 1971: “Als wij de arbeidersklasse en alle onderdrukte klassen naar de overwinning willen leiden, moeten we ons verenigen in een echte Kommunistische Partij. De partij moet voornamelijk steunen op de vechters, de klassenstrijdjes, de levende krachten van het proletariaat”. Wel werd door Amada opgemerkt dat “daar de partij een voorhoedepartij is, zij aanvankelijk slechts een zeer kleine groep van de arbeidersklasse kan omsluiten. Zij kan alléén de meest actieve, toegewijde en bewuste arbeiders omvatten”. Die actieve groep moest dan de rest van de arbeiders leiden in de strijd tegen het kapitalisme.[89] Om de centralisatie van Amada uit te werken werd een tekst gepubliceerd en verkocht van de Chinese Communistische Partij over de honderdste verjaardag van de Commune van Parijs. Met die tekst wilde men aan de arbeiders het belang uitleggen van een echte revolutionaire partij.[90]     

In de praktijk bleek het organisatorisch nog niet te lukken om een verbinding te maken met de meest gevorderde arbeiders en om de sympathie van de middengroep te winnen. De mensen van het CK werkten op verschillende terreinen en troffen elkaar maar één maal per week. Men was vooral bezig met het werk in het eigen centrum.[91] Op nationaal vlak bleek het werk van het CK niet veel zoden aan de dijk brengen, zo blijkt uit twee defecten. Enerzijds had Amada af te rekenen met radicale standpunten en organisatorische wanorde binnen haar beweging. Anderzijds werd het geplaagd door “gauchisme”, dat wil zeggen dat de militanten in de fabrieken geen uitleg gaven bij de politieke ideeën die verspreid werden onder de arbeiders. Het gevolg hiervan was dat die arbeiders vreemden bleven voor de partij en zich zelfs verwijderden van de beweging.[92] Ook bleek dat uit het coördinatieorgaan tussen februari en juli 1971 twee personen wegvielen omwille van een gebrek aan ervaring in de klassenstrijd en dat nog iemand vertrok die zich vooral wilde gaan bezig houden met het op poten zetten van de universitaire werking.[93] De overblijvende personen formuleerden een ernstige kritiek op de wekelijkse coördinatievergaderingen van het CK. Hierin werd het verlangen uitgedrukt een permanent bureau op te richten dat zich volledig aan de nationale taak kon wijden. Omdat kritiek en voorstellen tot kandidaten voor dat bureau vanuit de basisgroepen uitbleven, besloot het orgaan zelf een bureau op te richten.

 

4.         Het ontstaan van een tijdschrift

 

Amada begon, zoals hierboven al vernoemd, met een eigen blad onder de naam Alle Macht Aan de Arbeiders (Amada).[94] De eerste krant verscheen op 5 oktober 1970 als driewekelijks blad aan een prijs van 10 BEF. Amada was de spreekbuis, spiegel van het antisyndicalistische standpunt en de maoïstische en marxistisch-leninistische ideologie van de beweging, gevisualiseerd door de afbeelding van de koppen van Stalin, Lenin, Engels, Marx en Mao op de voorpagina. Aanvankelijk was Amada een echt studententijdschrift, qua opmaak nogal amateuristisch en inhoudelijk nogal pamflettair. Een gebrek aan beroepsjournalisten en aan geld waren hiervan de oorzaak. De doelgroep van de krant was in de eerste plaats de arbeiders en daarna meer algemeen de linkse actievoerders. Dus moest het blad aangepast zijn aan die arbeider. Dit betekende enerzijds qua inhoud veel aandacht voor de actie, strijd en ongenoegen van de arbeiders en anderzijds qua stijl makkelijke taal en zinsbouw en korte artikels over concrete onderwerpen op een anekdotische manier. De artikels in de eerste jaargangen waren vaak echte scheld- en schimptirades, met een polemisch taalgebruik en overladen met veroordelingen van de klassenvijanden.[95] De verspreiding van de krant gebeurde in de eerste plaats via de militanten. In het begin werd de krant verspreid door studenten, zo bleek uit een oproep in de krant in december 1970: “Kameraden studenten! Dit blad is geen stuk literatuur. Dit blad is een strijdmiddel voor de klassenstrijd van de arbeiders. Help ons dit blad te verspreiden onder de arbeiders. Verspreid het met een aantal kameraden aan de uitgang van de fabrieken. Verspreid het onder de arbeiders in uw dorp, in uw gemeente. Sluit aan bij de arbeidersstrijd, help de arbeiders bij de organisatie van hun strijdcomités”. Op het einde van 1971 werd het aantal plaatsen waar men het blad verkocht verruimd: stations, grootwarenhuizen, jeugdclubs, jongeren- en arbeiderscafés, op vormingscursussen, bij manifestaties, bij progressieve film- en discussieavonden. Nieuwe abonnees werden aangezocht via een werving met abonnementskaarten. [96]

De leden van Amada hadden ontdekt dat de krant een zeer belangrijkst instrument was voor de opbouw van de partij, de versterking van de agitatie en het contact met de arbeiders. Het blad bouwde immers mee aan het politieke, ideologische en organisatorisch centrale orgaan dat de massa kon informeren over de concrete vormen van exploitatie, de verschillende fabrieken kon organiseren en de organisatie politiek kon verenigen. Dit is allemaal duidelijk in de inhoud van het eerste nummer te zien. Verslagen van de verschillende sociale strijdfronten van het moment, mogelijkheid tot abonnement, politieke educatie met een thesis van Staat en revolutie van Lenin, internationale analyse van de twee gevaarlijkste krachten van het moment (Amerikaanse imperialisme en het Russische sociaalimperialisme), waren de onderwerpen in het eerste nummer. Maar dat eerste nummer wilde vooral een systematisering zijn van de actie van de studenten tijdens de mijnstaking van 1970. [97]

Naast informatie geven aan de arbeiders was de krant een middel om in contact te komen met potentiële leden van de organisatie (de voorhoedearbeiders). Dus moest de krant op de gepaste plaatsen verkochten worden. Hiermee bedoelde men dat de verkoop plaats vond aan avondscholen voor jonge arbeiders en technische scholen, in jeugdclubs en -cafés waar veel jonge arbeiders kwamen, in stations en verkoopcentra waar arbeiders samenkwamen, op politieke meetings en betogingen, op alle arbeidersvergaderingen en syndicale vergaderingen of congressen, tijdens studiedagen voor jonge arbeiders en in arbeiderswijken. Wie regelmatig het blad kocht, moest ofwel een tekst meekrijgen waarin het werk van de partijopbouw concreet werd beschreven en waarin voorstellen stonden over hoe men in contact kon komen met Amada en kon meewerken, ofwel een pamflet over de actuele strijd of een tekst met de geplande activiteiten. De leiding van het tijdschrift lag bij het nationaal comité (met daarin Imelda Haesendonck, Ludo Martens en Paul Theunissen), dat zorgde voor een politieke lijn en de financiering aan de hand van bijdragen van de leden.[98]

Op 17 januari 1972 verscheen in Amada een bericht met als titel “Een belangrijk punt in de opbouw van de communistische partij is de versterking van het blad Alle Macht Aan De Arbeiders”. Die versterking zou er volgens de beweging in bestaan Amada binnen de 6 maanden wekelijks uit te brengen. Waarom? Om beter de actualiteit te kunnen volgen, om meer plaats in te ruimen voor rubrieken over de internationale klassenstrijd en om de discussie binnen de arbeidersbeweging aan te wakkeren. Wilde men dit doel bereiken, dan moest er geld verzameld worden. De lezers werd dan ook gevraagd een bijdrage van 100 000 BEF te storten voor de beginkas op rekeningnummer 1026555 van Amada. Dit geld moest dienen om de informatieverwerking voor het blad uit te bouwen, de redactie te verstevigen en een verspreidingsnet in kiosken en boekenwinkels te verzekeren. Binnen de 6 maanden moesten er volgens Amada bovendien 3 000 abonnementen gemaakt worden, zodat enerzijds een minimumoplage verzekerd werd, ook wanneer de bedrijfscellen het blad slechts om de 14 dagen aan de man brachten aan de fabriekspoorten. Anderzijds kon de tweede maatregel zorgen voor een vaste basis van abonnees waarmee nauwere contacten gelegd konden worden en waardoor in de toekomst het blad en de organisatie beschermd zouden kunnen worden tegen repressiemaatregelen.[99]

Qua symboliek werd het tijdschrift tot nr. 13 voorzien van een vuist naast de naam van het blad. Vanaf nr. 13 werden de hoofden van Marx, Lenin, Engels, Stalin en Mao steevast afgebeeld naast de tijdschriftnaam. Vanaf het begin stond boven die tekeningen de leuze: “proletariërs aller landen, onderdrukte volkeren en naties, verenigt u”. Een ander veel voorkomend symbool, zeker in het begin van de krant was de afbeelding van een persoon (jong of oud) met een opgeheven arm en gebalde vuist.

 

5.         Ontwikkelingen van juli 1971 – november 1971

 

Niet iedereen was akkoord met de organisatorische ontwikkelingen binnen Amada in de jaren 1970-begin ‘71. Zo kreeg de beweging te maken met een aantal leden onder de naam “groep Zuid-De Vonk” (ook wel de groep “Brussel-Zuid” genoemd) die er een aparte organisatorische visie op nahielden. Volgens deze groep moest men de nadruk leggen op de oprichting van comités in de fabrieken, kernen van revolutionaire arbeiders in een soort van eenheidsfront. In een dergelijk comité kon iedereen die zich akkoord verklaarde met een aantal belangrijke punten, lid worden. De partij volstond voor deze groep niet om de revolutie te ontketenen. Amada echter vond dat de comités zich bezig moesten houden met de dagelijkse strijd. Daarnaast en minstens even belangrijk was de partij die de politieke perspectieven moest bewaken en de werking van de kernen moest controleren zodat alle aspecten van het kapitalisme werden bestreden. [100]

Amada verzette zich tegen de visie van de groep Brussel-Zuid, deze zorgde er immers voor dat alleen aan dagelijkse strijd werd gedaan, zonder dat er een partij was die het geheel overkoepelde. Met haar visie werkte Brussel-Zuid aan de afbraak van de partij en was ze “een nieuwe uitdrukking van de rechtse theorie van het economisme en van de spontane beweging”.[101] Voor Amada moest de ideologie primeren ten opzichte van de concrete actie. De politieke lijn van de beweging was van primair belang om zo de massa te winnen voor het communisme.[102] Gekant tegen de visie van Brussel-Zuid, begon Amada met de verdere versterking van de partij aan de hand van de uitbouw van het centrale orgaan (met als doel een wekelijkse publicatie van het tijdschrift en een versterking van de relaties tussen het centrum en de basis) en aan de hand van partijcellen, in tegenstelling tot de arbeiderscomités die werden afgezworen.[103]

Ook had het conflict tussen Brussel-Zuid en Amada te maken met een verschillende visie over de krant. Volgens Brussel-Zuid moest men fabrieksbladen uitbrengen. Maar voor Amada versterkte dit de “cirkelgeest” en het “economisme” en diende de nadruk echter gelegd te worden op een algemene krant die zorgde voor de vorming van de kaders van de partij, integratie van de avant-garde arbeiders in het partijwerk en het winnen van de massa voor de ideeën van het communisme.[104] De groep Brussel-Zuid verliet Amada in 1971 en bleef bestaan tot 1973. In die tijd bleef ze oppositie voeren tegen Amada aan de hand van haar eigen blad Vonk, waarmee de groep het massawerk wilde voortzetten. Maar dit werd een mislukking. Een deel van Brussel-Zuid bleef in contact staan met Amada en voegde zich er ook terug bij nadat ideologisch alles uitgeklaard en neergeschreven was in een document (1975).[105] 

In juli 1971 ontstond binnen Amada (in de plaats van het nefast gebleken CK) een eerste permanent leidend bureau, dat de taak kreeg de partijopbouw vanuit de top aan te pakken. Het positieve effect hiervan was volgens Amada dat de uitvoering van de politieke lijn werd gestimuleerd. Ook zorgde een groter wordende centralisatie, door eenmaking rond één politieke lijn, ervoor dat de band met de arbeidersmassa’s versterkt werd en dat het geordende en positieve werk van de cellen werd gestimuleerd. Maar toch bleef dit bureau niet bestaan.[106] In augustus 1971 bleek immers de communistische partij nog steeds niet uitgebouwd te zijn zoals men wilde. Wel stelde Amada dat deze opbouw de belangrijkste taak was geworden en dat de weg naar deze communistische partijstructuur verliep via de studie van het marxisme-leninisme. Volgens Amada had de arbeider de opdracht de werken van de grote revolutionairen (Mao, Lenin, Stalin, Marx en Engels) te bestuderen om zo de politieke vraagstukken te begrijpen en naar het voorbeeld van de grote revolutionairen stap voor stap zich voor te bereiden op de revolutionaire strijd. Dit stond in schril contrast met de afbraak van de syndicaten, waarmee men zich tot dan toe had bezig gehouden. Dit had men gedaan vanuit de overtuiging dat de politieke invloed van de burgerij binnen de arbeidersklasse bleef bestaan door de syndicaten. Fout was het volgens Amada te denken dat de oplossing voor dit probleem lag in het afbreken van die syndicaten en het oprichten van eigen arbeiderscomités. De juiste oplossing was het oprichten van een communistische partij, voorgesteld als de voorhoedeafdeling van de arbeidersklasse en onder de naam “Alle Macht Aan De Arbeiders” (Amada).[107]

Deze partijstructuur werd geïnstalleerd vanaf september 1971 en opgesplitst in twee delen, een politieke en een organisatorische sectie.[108] De partij moest voornamelijk steunen op de vechters (de klassenstrijders), zij moesten een dynamische voorhoede van de arbeidersklasse zijn. Belangrijk was ook dat de partij een geest van strijdlust uitstraalde, waarin de bewuste arbeiders zich op hun plaats voelden.[109]

Naast de arbeiders had een partij nood aan revolutionaire intellectuelen, zij bleken volgens Amada een onmisbaar bestanddeel te zijn. De intellectuelen mochten echter niet in de meerderheid zijn omdat ze dan al te gemakkelijk hun fouten zouden laten bovenkomen, zijnde onstandvastigheid, gebrek aan strijdlust en ijdel geklets. Intellectuelen werden in het gewone leven voorbereid om de bestaande onderdrukking en uitbuiting in stand te houden en opgeleid voor een vetbetaalde baan.[110] Door het contact met de arbeiders moesten de intellectuelen de goede eigenschappen van het revolutionaire proletariaat overnemen. Zij hoorden concreet te zijn en standvastig, strijdlustig en vooruitziend en men verlangde dat ze hun zin voor discipline en organisatie aanscherpten. De intellectuelen moesten het marxisme-leninisme en het denken van Mao bestuderen en toepassen om hun kleinburgerlijke ideeën en gewoontes te verbeteren. [111]

Het centrum, waarbinnen die intellectuelen zich bevonden, diende een democratisch-centralistische organisatie uit te bouwen en dit in discussie met de basisgroepen. Dit democratisch centralisme hield in dat elke militant de mogelijkheid had over elk punt of plan zijn mening naar voor te brengen (democratie). Wat er verkeerd was in de mening werd dan door andere militanten weerlegd aan de hand van de leer van het marxisme-leninisme, wat juist was werd door iedereen overgenomen. Wanneer de leiding daarna bij meerderheid een beslissing nam, was het de bedoeling dat iedereen die uitvoerde (centralisme). Ook wie niet akkoord was diende de beslissing uit te voeren, opdat de eenheid van de partij zou bewaard blijven.[112] Ondersteuning moest het centrum krijgen via de kennis van het marxisme-leninisme, de analyse van de Belgische realiteit en via de praktijk van de basisgroepen.[113]

In de verschillende fabrieken was het de bedoeling om naast het centrale orgaan van de communistische partij communistische cellen op te richten. Deze cellen moesten de nefast gebleken strijdcomités vervangen. Die hadden alleen aandacht gehad voor het economische aspect van de strijd (de dagelijkse noden) en niet voor het hogere doel (de klassenstrijd door een revolutionaire partij om zo het kapitaal omver te werpen).[114]  Als taak kregen de communistische cellen arbeiders te winnen voor het communisme door systematische propaganda en agitatie en door aandacht voor en actie tegen de geconstateerde onderdrukking en de problemen in de leef- en werkwereld van de arbeiders. Op die manier wilde men systematisch de avant-garde arbeider binnenbrengen in de partij om hem of haar in te schakelen in het praktische werk van de cel. Een basiscel moest bestaan uit 5 tot 7 personen voor één werkterrein (een terrein stond gelijk met een fabriek, wijk of spoorarbeidersdorp).[115]  De nadruk werd wel gelegd op het fabriekswerk, het werk in de wijk of jeugdclub werd als secundair aangeduid en was meestal propagandawerk. Elke cel moest een plan opstellen voor haar werk aan de hand van de studie en analyse van de fabriek en aan de hand van enquêtewerk onder de arbeiders. Dat laatste was noodzakelijk om een beeld te krijgen van de leefwereld en de centrale problemen bij de arbeiders en van de acties die nodig waren om dit alles aan te pakken.[116]

Ondersteuning bij dit alles moest komen van een fabrieksblad. De inhoud van dit blad moest geschreven zijn door communisten, de leden van de fabriekscel, die het best maandelijks uitbrachten en zich best beperkte tot een volume van tien bladzijden.[117] Het blad kreeg verschillende functies toebedeeld. Het was een middel bij uitstek om een verbinding te maken tussen de voorhoede van de fabriek en de massa. Ook diende het als opvoeder van de celleden, sympathisanten en de brede massa en was het goed als organisator en mobilisator van de cel en sympathisanten.[118]  Dit blad werd aan de fabriekspoorten verkocht door de intellectuelen, studenten, arbeiders en scholieren, die georganiseerd werden als medewerkers of sympathisanten. Regelmatig werden vergaderingen georganiseerd waar de politiek van de beweging en zijn concreet werk werd besproken. Het doel van de vergaderingen was het opvoeden van de medewerkers tot communisten.[119] In september 1971 kwam Amada tot de oprichting van de Kommunistische Jeugdbond (KJb) om zo ook onder de jeugd het communistische ideeëngoed te verspreiden Hierover volgt meer in het laatste hoofdstuk.

 

6.         Organisatorische ontwikkeling vanaf november 1971

 

Vanaf november 1971 werden de communistische cellen waarover we hierboven al spraken verder uitgebouwd. Een fabriekscel werd geleid door een politiek leider die meestal een intellectueel was.[120] Hij moest zich bezig houden met het stimuleren en correct leiden van de ideologische strijd binnen de cel. Dit wil zeggen dat hij verkeerde ideeën van de goede ideeën bij de celleden moest onderscheiden en proberen de slechte weg te werken, om zo de ideologische en organisatorische eenheid van de cel te bewaren. Hij moest ten tweede “waken tegen kleinburgerlijke scheurmakerij”.[121]  De politieke leider werd in de leiding van de cel bijgestaan door een hulp-politieke leider. Dit moest volgens de richtlijnen steeds een arbeider zijn, die bijgestaan en opgevoed werd door de politieke leider. De hulp-politieke leider moest samen met de leider de vergaderingen voorbereiden en onderdelen van de celvergadering leiden.[122]

Naast de leiding waren in de cel een aantal mensen verantwoordelijk voor specifieke aspecten van de werking van de cel. De syndicaal verantwoordelijke hield zich bezig met het syndicale deel, dit wil zeggen alle materiaal uit de uitgevoerde enquêtes i.v.m het eisenplatform van Amada bijhouden, De Volksmacht (tijdschrift van het ACV) en de Werker (tijdschrift van de ABVV) volgen, de interne publicaties van de vakbond bijhouden en alle propaganda van de andere groepen (syndicaten, troskisten, PK,…) verzamelen. Een vierde persoon regelde de organisatie van de cel. Hij of zij moest op de celvergadering de controle van de taken uitvoeren en zorgen dat er telkens iemand nota nam van de vergadering (die dan verzameld werden in het verslagboek van de cel), zorgen dat de propagandamaterialen doorgestuurd werden naar de provinciale en nationale leiding of dat het verspreidingsnet van Amada met het fabrieksblad en de pamfletten werd onderhouden (met behulp van de sympathiserende arbeiders). Als laatste was er de secretaris, die zich bezig hield met de financies van Amada en van de fabriekskrant, die de abonnementenregeling opvolgde, het lidgeld inde en het kasboek en de celkas bijhield.[123]

Binnen de cel werd ook aan vorming gedaan, met als doel het begrijpen van de politieke lijn van de beweging. De middelen hiertoe waren het tijdschrift Amada, Het Rode Boekje van Mao Tse Tung en nationale documenten. De duur van de vorming per activiteit werd vastgesteld op een half uur tot drie kwartier. Belangrijk was dat de vorming gekoppeld werd aan de praktische activiteiten (bijvoorbeeld het afnemen van enquêtes, de studie van de massalijn in Het Rode Boekje of de voorbereiding van de sympathisantenvergadering) en aan de “opduikende problemen” (ideologische problemen bij de partijleden of politieke problemen op het werk, in enquête of tijdens de vrije tijd).[124]

De cellen die werden opgebouwd mochten niet zomaar op zichzelf steunen. Versterking van de banden tussen de cellen en het centrale orgaan was nodig en diende te gebeuren met verschillende middelen. Een eerste manier was het doorgeven van de adressen van elke cel aan het Nationaal Bureau, van zowel Amada, de KJb als de MLB. Hierbij maakte men een onderscheid tussen legale en clandestiene adressen. De eerste adressen dienden voor het versturen van rapporten, bulletins en kranten, de clandestiene voor het versturen van geheime en dringende richtlijnen. Het belang van de tweede soort adressen werd hierbij duidelijk onderstreept: “zonder zou de slagkracht van de partij ondermijnd en zelfs onmogelijk worden”. Een tweede versterkingsmiddel waren de telefoons, met ook hier het onderscheid tussen legale (voor elke gemeente waar de beweging werkte één) en clandestiene lijnen.[125] Op die manier kon men snel en over het hele land op de hoogte blijven van wat er zich allemaal afspeelde en zich adequaat ontpoppen tot een massabeweging. [126]

Naast het Nationaal Bureau en de fabriekscellen waren er ook nog de sympathisanten, waarvan we hierboven al eens melding maakten. De sympathisant was volgens de richtlijnen uit september 1971: “Wie in grote lijnen akkoord is met ons werk en tot losse medewerking bereid is. Dit onderstelt dat de arbeider weet dat hij beschouwd wordt als losse medewerker aan een communistische arbeiderscel”. Deze persoon kreeg de opdracht 1 à 2 nummers van het blad te verspreiden, fabriekspamfletten en het fabrieksblad te helpen opstellen en verspreiden en naar een sympathisantenvergadering te komen. Van de samenwerking met de sympathisanten moest het cellid, dat steeds met dezelfde sympathisant(en) samenwerkte, steeds een verslag opmaken. [127]

Vanaf december 1971 bleken de ervoor negatief beoordeelde arbeiderscomités opnieuw een belangrijke rol te gaan spelen. Deze gewijzigde houding was het gevolg van een tweede conflict (naast het hierboven besproken conflict met Brussel-Zuid) tussen Amada en de Amada-cel van de fabriek Boel Temse. Amada bevond zich op dat moment in haar tweede grote staking (die liep van 13 september tot 1 december 1971). In die staking kwamen de mensen van Amada voor de eerste maal in contact met delegees van het ACV en het ABVV die de staking leidden en zich aan de kant van de arbeiders opstelden. Deze onbekende situatie (in de staking van de mijnen van 1970 had men immers niet direct met de vakbonden te maken gehad) zorgde ervoor dat de Boelcel zich negatief opstelde tegenover die delegees. Maar voor Amada was het door de stakingservaringen van de afgelopen jaren duidelijk geworden dat men niet zomaar de hele vakbond mocht afbreken. In een artikel in 1979 verklaarde Ludo Martens over die omslag dat, “achteraf gezien, de afkeurende houding ten overstaan van de hele vakbond niet volledig correct was en het resultaat van enerzijds het niet kunnen toetsen van theoretische inzichten aan een praktijk en anderzijds het kritiekloos overnemen van de houding van de stakende mijnwerkers in 1970”.[128]

De reactie van de Boelcel werd door Amada, na die omslag, als “een extreem linkse lijn of een ultralinkse sectaire reactie” afgedaan, het was verkeerd een apart “rood syndicaat” te willen oprichten.[129] Amada veranderde dus haar positie ten aanzien van het syndicalisme, niet de hele vakbond was slecht. Voor Amada stonden de linkse delegees niet aan de kant van de syndicaten, zij streden mee voor de belangen van de arbeiders en konden dus binnen gehaald worden in de arbeiderscomités. Deze delegees werden onderscheiden van de rechtse groep delegees, waarbinnen de “volksvijanden” ontmaskerd dienden te woorden, en de grote groep van aarzelende delegees. Amada nuanceerde dus haar negatieve houding ten aanzien van de vakbonden. Ook werd gesteld dat een Amada-militant lid kon worden van de vakbond, om dan de delegees te winnen voor de communistische ideeën.[130]

Een gevolg van die ontwikkeling was de oproep van Amada tijdens de delegeeverkiezingen van 1975 om te stemmen voor de strijdbare en revolutionaire kandidaten. Op die manier wilde men de “proletarische democratie” installeren in de vakbonden, de plaats waar de arbeidsklasse zich nog steeds organiseerde.[131] Voortaan noemde Amada de arbeiderscomités de “meest zuivere vorm van proletarische eenheid voor de directe actie”. [132] In deze comités zaten zowel gesyndiceerden als niet-gesyndiceerden, Belgen en vreemdelingen, delegees, vakbondsmilitanten en gewone arbeiders. De nadruk werd gelegd op de eenheid van alle arbeiders, met als doel de “verdeel-en-heers-politiek” van de vakbondsleiding te doorbreken. Hieruit bleek dus dat niet meer de hele vakbond werd geviseerd.[133]

De communisten kregen van Amada de taak deze comités te stimuleren en op te starten, om zodoende de massa’s te mobiliseren en zo de revolutie mogelijk te maken. Zonder de massa’s kon de partij in opbouw, zoals ze zichzelf ook al begon te noemen, immers geen revolutie voeren. Zonder massa’s zou de communistische partij blijven steken in intellectualisme, een situatie waar er geen band zou zijn met de dagelijkse problemen en men dus nooit tot oplossingen van de problemen van de arbeiders zou kunnen komen. De communisten konden dus niet zonder de massa’s, maar ook omgekeerd was dat volgens Amada het geval. De communisten werd opgedragen actief mee te werken in de arbeiderscomités. Hierin voedde de communist de arbeiders op, dit wil zeggen legde hij of zij het communisme uit aan de hand van concrete voorstellen. Het is wel belangrijk te onthouden dat deze stakingscomités de fabriekscellen niet vervingen. De grootste aandacht moest men blijven besteden aan de cellen, want alleen de communistische partij “zag zichzelf als in staat om de burgerlijke ideologie op een adequate manier te bestrijden”.[134] 

Het conflict in Boel Temse had aangetoond dat de leiding van de partij de touwtjes niet stevig in handen had en dat scheuren mogelijk waren. De band tussen de theorie en de praktijk bleek zeer dun. Gevolg was dat, in wat Amada zelf een “rectificatiebeweging” noemde, werd beslist om van uit de studie van het dialectisch materialisme aandacht te gaan besteden aan de vorming van een provinciale leiding, die meer in contact zou staan met de deelgebieden en ervoor kon zorgen dat de band tussen top en onderlaag versterkte en een politieke lijn werd aangehouden. Deze leiders moesten dienen als “politieke eenheidsleidingen voor de hele beweging”. Op het einde van 1972 werd het eerste bureau ontbonden en gingen de kaders werken in de provincies. Tot augustus 1973 bestond er geen centrale leiding.[135]

7.         Eerste ideologie

 

In haar eerste jaren ontwikkelde Amada naast een organisatie ook een eigen ideologische inhoud. Die nemen we hier onder de loep op basis van het tijdschrift Amada en het werk van Vansant. We bekijken enerzijds de visie van Amada op de Belgische politieke en de economische situatie en anderzijds de visie op het buitenlandse gebeuren. Centraal in de ideologie van Amada stond het maoïsme. Volgens het tijdschrift Knack is dit “een wat Chinees geïnspireerde vorm van marxisme-leninisme met een aantal Stalin-invloeden, of samengevat: dat de verwezenlijking van het communisme binnen een land mogelijk is, uitgaande van de specifieke behoeften van de bevolking”. Met de aanduiding “Chinees geïnspireerd” verwees Knack naar Mao Tse Tung van de Chinese Kommunistische Partij.[136]

Op de politieke situatie in België had Amada veel kritiek. In de eerste plaats werd negatief gekeken naar de sociaal-democraten van de BSP, die door Amada werden gezien als “sociaal-fascisten die zich bekleden met de mantel van het socialisme maar in feite voeren zij alle voorbereidingen door die het fascisme mogelijk maken”.[137] Eigenlijk hield de BSP zich volgens Amada bezig met het organiseren van het staatskapitalisme in het voordeel van de grote trusts en met het verzoenen van de arbeiders met dat staatskapitalisme. Waar de BSP haar eigen beleid als een oplossing voor de bestaande crisis zag, zorgde dat beleid volgens Amada alleen maar voor een verslechtering van de situatie van de arbeiders en dus voor een vergroting van de crisis. Om het staatskapitalisme gunstig te stemmen nam de BSP immers een aantal ‘sociale’ maatregelen (stakingsverbod, gedwongen tewerkstelling voor werklozen, verhogen van het aantal politiekorpsen, enz.) die door Amada als fascistisch werden bestempeld.[138]   

Een concreet voorbeeld van Amada’s kritiek zal hieronder besproken worden in de paragraaf rond de dokstaking, waarin Amada zwaar van leer trok tegen het optreden van de socialistische burgemeester van Antwerpen Craeybeckx (die ondermeer een stakingsverbod uitvaardigde) en zijn ordediensten, dat als fascistisch werd bestempeld. Maar ook andere sociaal-democratische politici werden regelmatig bekritiseerd omwille van hun politieke daden of standpunten. Verwezen kan worden naar de strijd die Amada voerde tegen het voorstel van minister Major uit 1971 in verband met werklozensteun (om lange werkloosheid tegen te gaan) of naar de strijd tegen minister Vranckx. In 1970 wilde deze minister van justitie met een nieuwe wet de in een KB van 21 november 1965 vastgelegde voorwaarden, waaronder vreemdelingen in België binnen mochten komen en er zich vestigen, verstrengen. Daarnaast werd ook kritiek geuit op Vranckx’ zogenaamde wet 430, waarover in de hieronder meer.[139] 

Ook op de andere politieke partijen had Amada niets dan negatieve commentaar. Zowel de communisten van de KPB als de CVP en de PVV steunden op een of ander deel van de sociaal-democratische en kapitalistische maatschappij. De KPB werd door Amada zeer negatief beoordeeld en aangeduid als een “valse KP-partij”. De KPB was voor Amada de vijfde colonne van Rusland en dus een agent van het sociaal-imperialisme, sociaal-fascisme en de eerste oorlogsdreiging in Europa. De KPB was de vijand van het hele Belgische volk. In de beschrijving van de dokstaking hieronder tonen we ook kort de houding van Amada ten overstaan van de KPB. Amada bestempelde de KPB algemeen als revisionistisch en contrarevolutionair, waarmee Amada bedoelde dat de KPB alleen in woorden maar niet in daden communistisch was. De KPB had de geest en de leer van de communistische leiders Marx, Lenin, Stalin en Mao verraden. Bovendien waren zij tegenstanders van de arbeidersrevolutie, van de vestiging van de dictatuur van het proletariaat, de “theorie van de verbetering en de democratisering van het kapitalistisch uitbuitingssysteem”.[140]

Vanuit die negatieve beoordeling van de politiek weigerde Amada in haar beginjaren deel te nemen aan verkiezingen. In 1970 wilde Amada niet deelnemen aan de gemeenteraadsverkiezingen want “de verkiezingen zijn een zaak van de kapitalisten en burgerij” waar “de arbeiders mogen «kiezen» welke kapitalist er gedurende zes jaar over hen mag regeren”, “elke arbeider mag «kiezen» welke knecht van de patroon hem zal bedriegen en bestelen”. De verschillende partijen brachten de verschillende belangen van de kapitalisten tot uiting. Volgens het jonge Amada had “de arbeidersklasse niets te maken met deze verkiezingen en heeft ze er geen enkel belang bij. Alle arbeiders hebben heel klare ideeën in hun hoofd over «hun» programma”. Arbeiders moesten niet meedoen aan de verkiezingen, arbeiders moesten de strijd van hun klasse in eigen handen nemen.[141]

Ook tegenover de parlementsverkiezingen van 7 november 1971 stond men negatief. Deze verkiezingen werden afgedaan als een “verkiezingscarnaval”, want er zou niets veranderen na de verkiezingen. Dezelfde partijen van het kapitaal (CVP, BSP, PVV) zouden elkaar blijven steunen in de strijd tegen de arbeiders en de werkers. Men organiseerde verkiezingen om opnieuw 4 jaar lang de mensen uit te buiten en leeg te zuigen door nieuwe maatregelen (prijsstijgingen, belastingsverhoging, afbraak sociale zekerheid). Met die maatregelen zou men dan geld kunnen verzamelen om zo de crisis van het Belgische kapitalisme (waarover hieronder meer) te kunnen bezweren. De politiek bewees dus eens te meer een knecht te zijn van het kapitaal.[142] Amada wilde niet meedoen aan de verkiezingen, niet meedoen was immers de beste weg om op dat moment de eigen ideeën te verspreiden. Nooit zou men via de weg van de verkiezingen de juiste ideeën kunnen verspreiden en de weg naar het socialisme openen. De burgerlijke kant, hoe klein ook, zou steeds met fascistische middelen proberen de communistische kant uit te roeien.[143]

Vanaf 1972 begon Amada eenzelfde negatieve toon te laten horen ten aanzien van het trotskisme, dat volgens Amada marxistische woorden gebruikte om onervaren mensen te misleiden.[144] De trotskisten waren eigenlijk contrarevolutionairen, ze vertegenwoordigden het vervallen en ontaarde deel van het communistische gedachtegoed dat burgerlijke ideeën verdedigde en gekant was tegen de arbeidersklasse, tegen de communistische partij en tegen het socialisme. De leider van het trotskisme was Trotsky, de vertegenwoordiger van de burgerij of ook wel “held van de holle frase” genoemd, die alles deed om zijn burgerlijke ideeën te verdedigen en de arbeidersklasse te verzwakken. De kern van de burgerlijke ideeën van Trotsky en volgelingen vormde het burgerlijke egoïsme, dat voorgebracht was door het kapitalisme om het privé-bezit van de productiemiddelen in stand te houden. Daarbuiten verdedigde het trotskisme bijvoorbeeld het verwerpelijke anarchistische idee dat iedereen mocht doen wat hij wou, dat er geen partijdiscipline en leiding nodig was en iedereen de totale vrijheid moest kunnen hebben. De troskisten waren dan ook hevige tegenstanders van de opbouw van een partij. Op dat moment bestond het trotskisme in België volgens Amada nog steeds in de vorm van “een burgerlijke groep intellectuelen, verzameld rond het blad Rood”, waarmee ze doelde op de Revolutionaire Arbeidersliga (RAL).[145]      

Hierboven bespraken we al de houding van Amada ten overstaan van de vakbonden. Aanvankelijk was heel de vakbond slecht. Of zoals een artikel uit die tijd het verwoordde: “de arbeiders kunnen uit deze feiten de konklusie trekken. Wie nog gelooft dat hij ‘iets’ kan verwachten van de vakbond voor de strijd tegen de uitbuiters, die is ziende blind. De vakbonden zullen ALTIJD in de rug schieten, ze zullen ALTIJD bedriegen, ze zullen ALTIJD listen en dubbelspel gebruiken”.[146]   Maar naar het einde van het jaar 1971 toe begon Amada haar houding ten overstaan van de vakbonden te nuanceren. Men stond negatief ten overstaan van de vakbondsleiders en de rechtse delegees, ze waren immers verkocht aan het kapitaal. Tegenover de linkse delegees nam men een positieve houding aan. In titels van artikels werden de leiding van het ACV en ABVV en de “rechtse elementen” binnen die vakbonden afgeschilderd als verraders die met allerlei trucjes de arbeiders probeerden te misleiden en een actieve rol speelden in de ontwikkeling van het staatsmonopoliekapitalisme.[147]

Volgens Amada waren de vakbondsleiders, om die economische ontwikkeling te kunnen realiseren, verplicht mee het fascistische pad op te gaan van de regering. Via het fascisme kon alle klassenstrijd uitgeschakeld worden. Als fascistische middelen werden de verzoeningsplicht, het wetsvoorstel Vranckx, de loonstop en het stakingsverbod in de CAO’s, de betaling van de vakbond door de patroons en staat en de afbraak van de vakbondsdemocratie bij de syndicale verkiezingen aangeduid.[148] Ook in de dokstaking, die we hieronder bespreken, zou Amada deze houding ten aanzien van de vakbonden aannemen. [149]       

Amada zag, zoals we hierboven al lieten doorschijnen, in de Belgische politiek een fascisering optreden. Hieraan werkten de verschillende politieke partijen (BSP, CVP, PVV) op verscheidene manieren mee. In de eerste plaats, zoals hierboven al gesteld, door hun steun te verlenen aan het grootkapitaal. Ten tweede werkte de overheid de fascisering in de hand door enerzijds de politie uit te breiden tot “een keurkorps voor de burgeroorlog” en de rijkswacht te versterken met oorlogsmateriaal en nieuwe gevechtseenheden (via het plan van minister Van Den Boeynants van 18 november 1972). Anderzijds verhoogde het de fascisering door de vorming van een beroepsleger (via het plan van de socialist Cudell).[150] Dit leger zou dan onder de leiding van de NAVO komen te staan. Voor Amada was de NAVO een organisatie die “een bolwerk was van de West-Duitse fascisten en de Amerikaanse oorlogsstokers”. Door de geplande uitbreidingen zouden de ordediensten een fascistisch machtscentrum vormen dat het hele land in de gaten hield.[151] Tegen het plan van Van Den Boeynants uit 1972 kwam hevig verzet van Amada. Samen met tienduizenden scholieren en studenten betoogde de organisatie onder meer op 13 en 31 januari 1973 tegen het plan, dat uiteindelijk in een nieuwe versie toch werd goedgekeurd op 10 september 1973.[152]

Naast Cudell en Van Den Boeynants deed Vranckx, door Amada “één van de ijverigste knechten van het grootkapitaal” genoemd, zijn duit in het fasciseringszakje met verschillende wetsvoorstellen. Hiertegen werd hevig protest geleverd, ook door Amada. In 1971 wilde Vranckx het dragen van wapens en het vormen van privé-milities reglementeren. Maar voor Amada diende deze wet alleen om de gewapende bendes van de patroon wettelijk te maken.[153] Een tweede wapenfeit van Vranckx was het “wetsvoorstel 430” van 3 november 1972, als wijziging op de wetten van 1934 en 1936 op de privé-milities. Deze wet - als gevolg van de incidenten van Zwartberg (1966), Leuven (1968) en de stakingen van de mijnwerkers (1970) - was gericht op het verbieden “van elke groep die als doel de toevlucht had tot geweld of van dewelke de gecoördineerde acties probeerde de orde of openbare veiligheid te verstoren”. Als men volgens Amada deze wet naar de letter zou volgen, betekende dit het einde van allerlei groepen, actiecomités en zelfs stakingsposten bij wilde stakingen. Gezien deze wet een directe bedreiging was voor Amada kwam de beweging er dan ook zwaar tegen in het verzet. In verschillende artikels in de krant Amada werd hevig gefulmineerd tegen het wetsvoorstel en regelmatig betoogd, bijvoorbeeld tijdens de dokstaking.[154]   

Voor Amada ontstond op het economische vlak stilaan een crisis. De oorzaak van die crisis was de kapitalist. Die kapitalist had maar één doel: winst maken. Omdat de concurrentiepositie op de internationale markt verscherpte, als gevolg van verzadiging van afzetmarkten en van de crisis van het wereldkapitalisme, moest de patroon trachten kosten te sparen op de loonlasten. Dit betekende dat de patroon nieuwe machines kocht om het rendement te vergroten, dat het werkritme zou verhoogd worden en men verplicht werd om in een semicontinu-stelsel te werken. Ook zouden dan de prijzen stijgen (onder meer door de invoering van de BTW) of bedrijven genationaliseerd worden. Dit alles zou op zijn beurt tot overproductie leiden met fabriekssluitingen en werkloosheid tot gevolg.[155] 

De crisis werd alleen nog maar groter wanneer in 1973 de inflatie haar intrede deed in België. Die inflatie zorgde voor een vermindering van de koopkracht (omdat de prijzen stegen), voor het achterop blijven van de lonen tegenover de levensduurte en voor een overvloed aan geld in omloop zodat het loon van de arbeider minder en minder waarde kreeg. Deze ontwikkeling was het gevolg van het kapitalistische systeem waarin de grootmachten elkaar bevochten en de monetaire crisissen elkaar opvolgden. Omdat de regering de kapitalisten met miljoenen wilde steunen, maakte zij moedwillig tekorten op haar begroting en deed ze haar schuld oplopen. Dit alles veroorzaakte inflatie. Voor Amada was het dus één en al crisis wat de klok sloeg. De Arabische volkeren hiervoor verantwoordelijke stellen (hun olieboycot zou de oorzaak zijn van de economische malaise), vond Amada verkeerd. Via cijfermateriaal wilde Amada bewijzen dat de petroleumschaarste kunstmatig te weeg was gebracht door de oliemaatschappijen om de prijzen te doen stijgen en nog meer winsten binnen te halen. [156]

Op het internationale toneel zag Amada ook heel wat fout gaan. Voor haar visie op de buitenlandse situatie haalde de beweging haar mosterd bij Mao Tse Tung en de Chinese Communistische Partij, met wie gedweept werd.[157] Dat bleek duidelijk uit de verschillende documenten die Amada las en gebruikte voor haar ideologische profilering. Ten eerste maakte Amada gebruik van een aantal tijdschriften: China Vandaag, Peking Informations, enz. Ten tweede putte Amada uit het Rode Boekje van Mao. Daarnaast gebruikte Amada ideeën uit de vele teksten van Mao en de Chinese Communistische Partij die werden afgedrukt in het tijdschrift.[158] Op 17 september 1973 drukte Amada bijvoorbeeld een tekst af van het tiende congres van de Chinese Kommunistische Partij. Voor Amada was het uit de woorden van Mao duidelijk geworden dat men zich in een tijdperk van het imperialisme en de proletarische revolutie bevond. Dat imperialisme werd door Lenin (een andere leermeester voor Amada) geduid als de hoogste fase van het kapitalisme, als een fase waarin de tegenstellingen in het kapitalisme tot het uiterste werden gedreven. De imperialistische landen buitten de andere landen uit en verdrukten hen op zoek naar steeds meer winst. Het gevolg daarvan was dat een derde wereldoorlog dreigde. Op die manier was het imperialisme de vooravond van de socialistische revolutie en het proletariaat. Als gevolg van de vier grote tegenstellingen in de huidige wereld (zie voetnoot) werd de eigen tijd volgens Amada gekenmerkt door grote omwentelingen en revoluties in de wereld.[159] Die omwentelingen waren een goede zaak voor de volkeren, ze brachten immers het imperialisme, de grote vijand van de volkeren, naar de afgrond en schudden de volkeren wakker. Het gevolg daarvan was dat de Derde Wereld en de landen van Europa en Noord-Amerika een strijd waren begonnen tegen het wereldkapitalisme. Uit de overwinning van Vietnam, Laos en Cambodja hadden die landen geleerd dat strijd mogelijk was en winnen een optie.[160]

De tactiek en politiek voor de strijd tegen de VS en de SU vond Amada op basis van een marxistisch-leninistische analyse van de theorie van de drie werelden van Mao. Deze stelde dat er na de Tweede Wereldoorlog drie werelden waren ontstaan. Een eerste de wereld was die van de twee supermachten VSA en SU die alles beheersen en de wereldvrede bedreigen Ten tweede was er de wereld van de industrieel ontwikkelde landen (Europa, Canada en Australië), die onderworpen waren aan de macht van de eerste wereld en op hun beurt macht hadden over de Derde Wereldlanden, die ze uitzogen. De derde en laatste wereld bestond uit de Derde Wereldlanden van Afrika en Azië.[161] Op basis van deze theorie ontwikkelde Amada een tactiek voor de revolutionaire strijd van het front van alle revolutionaire strijdkrachten, voor de strijd van de hele internationale klasse in een soort van unitair front. In deze tactiek werd een coalitie van de tweede en derde wereld niet uitgesloten. De tweede wereld werd immers ook onderdrukt door de eerste wereld en zou volgende de logica van Amada dus ook revolutionaire strijd voeren. [162]

Volgens van Doorslaer waren er voor Amada op het buitenlandse vlak drie essentiële problemen, waarin, zoals hierboven al gezegd, Amada trouw bleef aan de aan China ontleende opinies betreffende de buitenlandse politiek.[163]

Een eerste probleem was het Amerikaanse imperialisme en het Russisch sociaal-imperialisme. Volgens Amada waren er een aantal kapitalistische landen (Amerika, Japan, West-Duitsland en sinds 1965 met de toekomst van Kroetsjov en de terugkeer naar de dictatuur van de burgerij ook Rusland) die in hun imperialistische honger China, het communisme en de bevrijdingsoorlogen wilden onderdrukken en in de Derde Wereldlanden aanvalsoorlogen wilden ontketenen. Rusland werd sinds het aantreden van Kroetsjov in 1965 gezien als een groeiende imperialistische macht naast de VS. De grote Russische burgerij had haar heerschappij ingesteld en de arbeiders opnieuw onderworpen aan uitbuiting en onderdrukking. Bovendien kwamen de westerse kapitalisten steeds beter overeen met het Russische staatskapitalisme. Het enige wat nog van tel was in Rusland was de winst voor de grote fabrieksleiders. Zo ontwikkelde Rusland zich tot een sociaal-imperialisme, sociaal in woorden maar imperialistisch in daden. De winst zocht men ook buiten de grenzen, met “een oorlogs- en overheersingspolitiek” tot gevolg. Rusland wilde China binnenvallen en neerslaan.[164] Naast Rusland, als groeiende macht, was er natuurlijk nog de VS, de imperialistische hoofdrolspeler in de wereld sinds 1945. Volgens Amada had deze supermacht wel terrein verloren sinds Nixon de baas was en sinds haar verliezen in ZO-Azië.[165] Een derde kapitalistisch land, dat aan het opkomen was en in de gaten moest gehouden worden, was West-Duitsland. Het Duitse imperialisme werd steeds gevaarlijker door haar bemoeienissen in Afrika en Latijns-Amerika en bracht de Duitsers zelfs opnieuw in de sporen van Hitler.[166]

De Derde Wereldlanden verzetten zich heldhaftig tegen de kapitalistische agressors, overal in de wereld ontwikkelde zich de revolutionaire strijd. De volkeren van Vietnam, Laos en Cambodja, de Palestijnen en andere Arabische volkeren, de landen van Latijns-Amerika, allemaal voerden ze een harde én terechte strijd tegen de supermachten Amerika en Rusland en tegen hun knechten (bijvoorbeeld de strijd van de Palestijnen tegen Israël, de knecht van de VS). Daarnaast bestreden de kapitalistische landen ook elkaar om grondstoffen, goedkope werkkrachten en om de wereldheerschappij. Het resultaat van al die ontwikkelingen was de constante dreiging van een derde wereldoorlog.[167] Die oorlog werd door de grootmachten, ondanks de misleidende woorden van ‘vrede’ en ‘ontspanning,’ zelf stiekem voorbereid. Dat was volgens Amada te zien aan de verhoogde kernproeven, de stijging van het aantal troepenmachten, de veiligheidsconferenties of de raketprojecten van de VS en Rusland.[168] Vanaf 1973 werkten Rusland en de VS volgens Amada samen in een tijdelijk en oppervlakkig bondgenootschap in hun strijd rond Tsjecho-Slowakije en tegen de Arabische landen.[169]

Een tweede probleem was de Pakistaanse oorlog die India wilde gebruiken om Oost-Pakistan - het latere Bangladesh - aan te hechten. India werd door Amada in haar tijdschrift afgeschilderd als een marionet van de VS en Rusland. Voor Amada was India “op militair en politiek vlak niets anders dan een instrument van de kontra-revolutionaire politiek van Amerika en Rusland”. De grote interesse van de VS en Rusland was het resultaat van een enorm grote wereldbevolking en grote bodemrijkdommen die aanwezig waren in India. India op zijn beurt wilde, gesteund door de twee supermachten, het economisch waardevolle gebied van Oost-Pakistan veroveren. En daarom steunde het de opstand van Oost-Pakistan tegen West-Pakistan. Amada verzette zich hiertegen en steunde, bij monde van China, de strijd voor nationale onafhankelijkheid die de Oost- en West-Pakistaanse boeren en arbeiders samen moesten voeren tegen India. Het was een rechtmatige strijd tegen het imperialisme van India én van de VS en Rusland.[170] 

Een laatste essentieel probleem had te maken met de relaties tussen de Volksrepubliek China en de Verenigde Staten. China was voor Amada helemaal geen imperialistische grootmacht, integendeel, China had zelf te leiden onder imperialistische aanvallen. Dat China was samen met Albanië voor Amada het socialistische paradijs waar de arbeidersbeweging in België naar streefde. Dit was duidelijk te zien in de verschillende artikels van het tijdschrift Amada met bijvoorbeeld beschrijvingen van de voor Amada ideale werksituatie in een Chinese of Albanese fabriek of school. China voelde zich bedreigd door de Amerikaanse veroveringspolitiek en zocht daarom bondgenoten, landen die haar wilden steunen in de strijd tegen het imperialistische gevaar. Een bezoek van een Amerikaanse tafeltennisploeg in april 1971 aan China leverde voor Amada geen problemen in haar houding tegenover China. In februari 1972 bracht Nixon een bezoek aan China en tekende er vredesverdragen met de volksrepubliek. Amada zag dit bezoek als een overwinning van de socialistische politiek van China tegenover de Amerikaanse imperialistische politiek. Maar, zo stelde Amada, dit betekende niet dat de Chinese Kommunistische Partij nu een positievere houding zou aannemen ten overstaan van het Amerikaanse imperialisme. Amerika zou een bedreiging blijven, niet alleen voor China maar “voor alle volkeren ter wereld”.[171] 

Amada had in haar buitenlandse politiek natuurlijk voor meer aandacht dan voor deze drie essentiële problemen. Zo werd in 1971 aandacht besteed aan de situatie van de zwarte bevolking in de VS en de strijd van de Black Panters Party tegen de onderdrukking van die zwarte bevolking. Daarbij stak Amada haar sympathie voor de Black Panter Party niet onder stoelen of banken. In 1973 werd een speciaal nummer uitgegeven over de machtsgreep door Allende in Chili. Hierin besprak Amada uitvoerig haar mening op die machtsgreep en de gevolgen ervan voor het Chileense volk. Door de MLB en Amada werd ook een extra nummer uitgegeven over de bevrijdingsstrijd van Angola, Mozambique en Guinee-Bissau tegen de Portugese kolonisatie, die uiteraard door Amada gesteund werd. Al deze onderwerpen bespreken we hier niet verder in detail. Voor meer informatie verwijzen we naar het tijdschrift van Amada.[172]

Als laatste vermelden we ook nog dat Amada, zij het in mindere mate, aandacht had voor het milieu en de verloedering ervan. De schuld hiervoor werd bij de kapitalist gelegd. Hij had alleen maar aandacht voor zijn eigen winst en daarvoor moest al de rest wijken: de arbeider, de politiek en ook het milieu. Een concreet voorbeeld van strijd die Amada hierrond voerde was de luchtvervuiling door de chemische bedrijven van Tessenderlo.[173]

De kijk van Amada op de binnenlands economische en politieke situatie en op de buitenlandse situatie die we hierboven hebben beschreven, zal globaal gezien hetzelfde blijven voor de ontwikkeling die we bekijken in hoofdstuk drie en vier. We gaan die daarom daar niet meer uitvoerig herhalen. Alleen wat nieuw of speciaal is, komt opnieuw aan bod.

 

8.         Een keerpunt: staken en een proces

 

De voor Amada belangrijke dokstaking, de derde grote staking in haar bestaan, toonde de tegenstellingen ten eerste tussen de stakers en vakbonden en ten tweede tussen de KPB, die een grote aanhang kende in de dokken, en Amada.

In het begin van de jaren zeventig begon de Belgische economie stilaan aan een neerwaartse beweging. In verband met de stakingen in de Limburgse mijnen werd al gesteld dat de verschillende arbeidersgroepen door middel van stakingen hun lot in eigen handen begonnen te nemen en zelf poogden de macht van de arbeiders te verstevigen.[174]

De grote dokstaking had plaats van 6 april tot 5 juni 1973 en behelsde de dokwerkers van zowel Antwerpen als Gent. Waar het conflict aanvankelijk draaide rond de nieuwe af te sluiten CAO, zoals in de mijnstakingen van Limburg, werden de eisen algauw meer politiek van aard en kwamen de mijnwerkers op voor syndicale democratie en stakingsrecht. De staking begon eerst in Gent waar de dokwerkers, gestimuleerd door de KPB, protesteerden tegen de slechte arbeidsomstandigheden (op het vlak van hygiëne, veiligheid en herziening van het aanwervingsysteem) en aanvullende premies op de arbeidsovereenkomst van 1972 eisten. De staking werd noch door de Christelijke Centrale van Vervoerarbeiders (CCV), noch door de Belgische Transportarbeidersbond (BTB), die samen de “Intersyndicale” vormden, erkend. Dit had tot gevolg dat de stakers naar Antwerpen trokken en daar op 9 april ook een staking ontketenden met als doel de dokwerkers het werk te laten neerleggen over de hele 80 km lange kaai.[175] Op dat moment was Amada nog niet aanwezig in de staking. De uitbreiding van de staking veranderde de positie van de vakbonden niet, ze bleven oproepen om terug aan het werk te gaan. Daarom richtten de stakers, gesteund door Arbeidersmacht Antwerpse haven en vooral de KPB, zowel in Gent als in Antwerpen zelf een stakingscomité op. In de Gentse haven bestond het comité, geleid door KPB-lid Achilles De Coninck, uit delegees (waaronder een aantal leden van de KPB), vakbondsmilitanten en het voltallige gewestelijke BTB-bestuur. In Antwerpen waren het vrijwilligers, dokwerkers die lid waren van de KPB en andere BTB-dissidenten die het stakingscomité, geleid door A. Kerscharver, bemanden. [176]

Over wie de staking in gang zette waren de verschillende bronnen het niet eens. Als oorzaak van de staking en de onwil om te werken bij de havenarbeiders werd enerzijds de Communistische Partij aangeduid. Deze had in de staking volgens het CCV “de wil van de Gentse arbeiders om terug aan het werk te gaan verkracht”.[177] Een andere schuldige werd aangeduid door de Gazet Van Antwerpen. Volgens deze krant verklaarden de vakbonden dat de Antwerpse dokkers werden aangezet tot staking door Amada en de RAL. In de volgende dagen verklaarden diezelfde vakbonden aan de krant dat er veel dokwerkers waren die wilden werken, maar verhinderd werden door “bepaalde drukkingsgroepen”. De regering (CVP-BSP-PVV) van haar kant probeerde de stakers te isoleren door ze te bestempelen als communisten en “gauchisten”. Eén ding is zeker, men stond negatief tegenover degenen die de staking veroorzaakten.[178]

Door die gekleurde berichtgeving probeerde de Gazet van Antwerpen maar ook andere pers de stakers in een slecht daglicht te stellen of dood te zwijgen.[179] Volgens Amada werd zo bijvoorbeeld door de Volksgazet op 20 april het bericht verspreid dat de staking bijna voorbij was. Volgens Amada

zaten de vakbonden achter deze lastercampagne, zij zorgden ervoor dat de kranten zulke dingen schreven.[180] Een negatieve houding ten aanzien van de pers was ook te horen bij de Arbeidersmacht Antwerpse haven: “deze ervaring is een les voor alle dokwerkers en andere arbeiders: pers, radio en TV, geven géén serieuze inlichtingen aan het volk. Het zijn raddraaiers en leugenaars, die dansen naar de pijpen van bezitters en machthebbers”.[181]

Zowel in Antwerpen als Gent werd de staking, ondanks de berichten van een aantal kranten, gedirigeerd door de KPB. Daarnaast waren ook Amada en de RAL na een aantal dagen van de partij.[182] Om te voorkomen dat de staking algemeen werd vaardigde burgemeester Craeybeckx (BSP) op 13 april een samenscholingsverbod uit in het havengebied. Ook wilde het stadsbestuur zo verhinderen dat er in het stadscentrum nog meer betogingen werden gehouden. Vanaf 16 april werden in Gent en Antwerpen de eerste massamanifestaties georganiseerd om de eisen van de stakende dokwerkers kracht bij te zetten. Ondertussen probeerde de regering, vakbonden en patronaat met alle mogelijke middelen de haven draaiende te houden door het leger, vrouwen, kinderen of studenten in te zetten en de staking te onderdrukken door de politie steeds harder te laten optreden. Maar dat kon niet voorkomen dat de staking werd voortgezet en dat de 1-meivieringen in het teken stonden van het conflict. Het in mei door de overheid gevoerde overleg (met het protocol van St-Niklaas en Gent) - dat volgens Amada “een listig manoever was van de klassenvijanden” - zorgde niet voor een oplossing. De stakingen duurden voort en kregen zelfs een steeds harder karakter.[183] Zo werd op 14 mei tijdens een betoging een auto van de BOB vernield en braken stevige schermutselingen uit met de ordediensten.[184]

Ondertussen kreeg de solidariteit voor de stakers vorm via voedsel- en geldinzamelingen. Daarnaast zorgde Bob Roeck ervoor dat er steun kwam van één fabriek, nl. die van Peignage-Eeklo, waar de nachtploeg in staking ging om de dokwerkers te steunen.[185] Maar alle hulp van buitenaf kon niet voorkomen dat de stakers in een materieel steeds penibelere situatie kwamen te zitten. Op 1 juni besloten de Gentse stakers de staking stop te zetten. Een paar dagen later volgde Antwerpen.[186]

In de dokstaking van ’73 werd, zoals hierboven al gezegd, in de eerste plaats een stakingscomité opgericht door de Arbeidersmacht Antwerpse haven, een groep die door Amada werd gezien als “een anarchistische en economistische groep”.[187]  In dit comité zetelde een vijftal dokwerkers van de KPB, samen met nog 20 andere dokwerkers. Die groep van 25 hield haar gesloten vergaderingen in de club “Jef van Extergem” in Antwerpen. Volgens de Arbeidersmacht Antwerpse haven was de KPB toonaangevend in dit comité: “vandaar de sterke KP-invloed in het komitee, waarvan het zich nooit meer heeft kunnen losmaken”. Dit leidde er volgens diezelfde macht toe dat het stakerscomité nooit een eigen koers had kunnen varen en nooit de steun had gekregen van alle dokwerkers.[188]

Amada zelf ontwikkelde net voor de staking een eigen, nieuwe cel in de dokken. De provinciale leiding had er de leiding van in handen. Deze cel viel volgens Versteegh op door haar communistisch karakter voor wat betreft de organisatie van de strijd en de manier van werking van de cel. Deze werking was gebaseerd op de systematische politieke formatie van de arbeiders en op de verdeling van duidelijke taken. Die taken waren ondermeer verspreiding van pamfletten, solidariteitscampagnes in scholen en fabrieken, organisatie van verschillende manifestaties, collectes in Antwerpen, Gent en Brussel, enz.[189] Dat deze acties niet onopgemerkt voorbij gingen blijkt bijvoorbeeld duidelijk uit het politieoptreden dat men nodig achtte of de procesverbalen voor Amada tijdens de staking.[190] Dat optreden van de ordediensten werd door Amada beoordeeld als een expliciete uitdrukking van het sinds 1971 bestaande regeringsproject onder de naam “project 430” (of “wet 430”) om zo de marxistisch leninistische partij te bekampen.[191] Volgens Amada was deze wet en al het optreden van de politie een fascistische aanval op het stakingsrecht.[192]

Voor Amada had de havenstaking zowel een economisch (verbetering van de levenskost), als een politiek doel (de strijd voor het stakingsrecht en tegen de wet 430). In het politieke doel stond Amada op eenzelfde lijn als de KPB. Maar toch nam Amada een negatieve houding aan ten overstaan van die KPB. Zij had voor Amada het ware communisme verraden en zich naar het socialisme gericht.[193] Tijdens de staking was de rol van de KPB ambigue en paradoxaal geweest. Amada wilde tijdens de staking KPB militanten verleiden over te komen, ze hadden immers heel wat macht onder de stakers. De KPB van haar kant vond dat “de primitieve politiek van Amada gebaseerd was op de tactiek van confrontatie met de politie en rijkswacht”.[194] Tijdens de havenstaking ontstond ook het Vrouwenkomitee, bestaande uit dokwerkersvrouwen die hun mannen steunden in de betogingen. In het verloop van de staking kwam dit comité onder de vleugels van Amada terecht en werd het een massaorganisatie ervan. Daarom wordt over dit comité meer verteld in een laatste hoofdstuk.[195]

Volgens Versteegh is het moeilijk om de rol van Amada in deze staking in te schatten. Voor Theunissen echter is het duidelijk dat Amada in deze staking slechts “een radicale syndicale stoottroep” was waarin de politieke ideeën volledig achteruit waren geschoven en de banden met de realiteit verdwenen waren. Een voorbeeld hiervan was volgens hem de dokstaking in Gent, die hij zelf meemaakte. Deze staking was volledig georganiseerd door de KPB, alle arbeiders volgden blindelings Jef Turf en zijn aanhangers. In die situatie pamfletten uitdelen tegen de KPB terwijl men volledig werd buitengesloten en werd weggejaagd van de piketten, was voor Theunissen het bewijs van de wereldvreemdheid en het aanwezige sektarisme bij Amada. Amada speelde dus een zeer minimale rol, als een alternatief dat niet wilde samenwerken met de stakingsleiding, dat zorgde voor verdeeldheid in plaats van te streven naar eenheid met de andere stakers.[196] Eenzelfde geluid was te horen bij andere actoren uit de staking. Majoor Van Geet, die in de staking de politie leidde, toont in zijn dagboek van het conflict hoe Amada geleidelijk aan steeds meer genegeerd en tegengesproken werd door het stakingscomité. Men wilde niet dat de amadezen meededen aan de staking en zich vertoonden in het stakingscomité.[197]

Voor de Arbeidersmacht Antwerpse haven bereikte Amada met “haar lofredes aan het geweld” alleen maar de tegenwerking van de acties van de stakers. Hierdoor verloren zij bijna alle sympathie bij de dokwerkers. De ordewoorden die Amada verspreidde tijdens de staking waren verschillend van die van het stakerscomité en bovendien vaag en onhaalbaar. Arbeidersmacht citeerde een dokwerker die in contact was gekomen met Amada: “ze geven uitleg waar ze zelfs niets van begrijpen. Bij Amada had men tijdens de staking niet het minste besef van wat er wel en niet moest gedaan worden. Hierdoor speelden zij de KPB troeven in handen”. Bovendien mocht Amada niet binnen in het club-lokaal waar de gesloten vergaderingen werden gehouden door het stakerscomité.[198]

 Ook het stakingscomité in Antwerpen gaf Amada een negatieve beoordeling. Het comité verklaarde: “Het stakerscomité heeft met verontwaardiging kennis genomen van de schandelijke aanvallen op verantwoordelijke kameraden van het stakerscomité van Antwerpen en Gent, door Amada. Het stelt vast, dat door de onverantwoorde inmenging in de havenstaking de actie en de propaganda van Amada erop neer komt het stakerscomité en de havenarbeiders bewust te verdelen en aldus bewust of onbewust in de kaart te spelen van het havenpatronaat dat weigert in te gaan op onze rechtvaardige eisen. Het doet beroep op elke havenarbeider deze verdeeldheidzaaiers te weren en aan hun negatieve propaganda te weerstaan. Het roept alle dokwerkers op eensgezind achter het stakerscomité de strijd voort te zetten tot in de inwilliging van onze eisen”.[199]

Een andere stem in het dokverhaal is de Gazet van Antwerpen: “Mensen die vertrouwd zijn met de haven denken dat een overgrote meerderheid van de stakers zich ongetwijfeld tegen de acties van bepaalde groepen uitspreken en opteren voor een normale uitvoering van de havenactiviteiten. Diezelfde mensen betreuren dat de meerderheid van de havenarbeiders zich laat manipuleren door een minderheid, waaronder zich nog altijd een aantal personen bevinden die in het geheel niets te maken hebben met de havenbedrijvigheid en alleen maar wensen te staken zonder werkelijk rekening te willen houden met de reële toestand”.[200]  De krant verwees ook naar een brief van de Intersyndikale van de haven van Antwerpen waarin Amada (en RAL) ervan werden beticht zich “te verlustigen in de onderlinge discussie over de revolutie” maar de havenarbeiders nooit een reële verbetering van hun loon- en arbeidsvoorwaarden hebben kunnen aanbieden, “omdat zij er nooit enige hebben veroverd”, “hun enige rol bestaat erin verdeeldheid te zaaien”.[201] 

De Intersyndicale Der Havens van België, met afvaardigingen van de verschillende vakbonden, ging nog iets verder en stelde onomwonden dat “het gaat hier om een conflict omwille van het conflict”. Hoe was het anders te verklaren dat pas na een aantal dagen staking een eisenprogramma werd opgesteld. Eén en ander bewees, volgens H. Vervliet (woordvoerder van de Intersyndikale), duidelijk dat het om een politiek geïnspireerd conflict ging waarin anarchistische groeperingen wel het recht op staken opeisten, maar voorts met geen woord repten over het recht op arbeid voor anderen. Het was, aldus de woordvoerder, duidelijk dat eerst aan het conflict en daarna aan de motivering werd gedacht.[202]

Na de staking maakte Amada in haar krant zelf een bilan van de staking. De grote les was dat de dokwerkers zich naar de toekomst moesten organiseren in een echte communistische arbeidersorganisatie. Het strijdcomité, gedirigeerd door de valse KPB, had de vakbondsleiders en BSP-leiders gespaard en niet ontmaskerd als “organisatoren van de kapitalistische uitbuiting”. Bovendien had de KPB alleen gestreden voor directe, kleinschalige verbeteringen op het vlak van loon of veiligheid waardoor het kapitalisme kon blijven bestaan. De KPB was tegen de gewapende volksopstand om zo het kapitalisme omver te werpen. De andere leden van het strijdcomité konden hier niets tegen inbrengen als gevolg van verdeeldheid en het ontbreken van het inzicht in de gehele politieke lijn van de KPB.[203]

De oplossing voor deze situatie was de organisatie van een echte communistische partij die zich niet beperkte tot directe arbeidersbelangen maar in een gewapende strijd, met het geweer in de hand, streefde naar de volledige omverwerping van het kapitalisme en de installatie van een socialistische maatschappij waar de arbeider het voor het zeggen had en de uitbuiters onder de knie werden gehouden.[204] Concreet betekende dit dat er in de dokken een communistiche dokwerkerskern moest georganiseerd worden (met de “meest bewuste klassenstrijders”) die in elke actie het communistische doel voor ogen hield en de juiste ideeën en plannen naar voor bracht. Dit betekende dat in de vakbond “de wapens van de revolutionaire arbeidersklasse” moesten gebruikt worden: de communistische leer van Marx, Engels, Lenin, Stalin en Mao en het wapen van de communistische organisatie Amada.[205]

Die organisatie had, zo stelde Amada zelf, tijdens de staking de arbeiders laten zien waar het echt om draaide, wie de vijanden waren, welk geweld die vijanden gebruikten en waarvoor echt gestreden moest worden. Amada had ook laten zien hoe de strijd gevoerd moest worden. Die arbeiders hadden bovendien Amada gesteund en geholpen waar en wanneer ze konden. Zo kwamen bijvoorbeeld arbeiders tussen toen Amada-leden werden aangevallen door de politie of verstopten ze leden in hun huizen wanneer de politie hen kwam zoeken. Volgens Amada waren “talrijke arbeiders blij dat ze eindelijk echte, communistische taal hoorden spreken en nam het aantal arbeiders die zeggen: “Zij (Amada) hebben gelijk, zij tonen de weg!” voortdurend toe.[206] Het verloop van de staking had voor Amada laten zien “dat de dokwerkers zich hebben gestaald in de revolutionaire massastrijd. Een revolutionair gevoel van macht en eenheid van het kapitaal leeft bij de mensen. (…) Meer en meer bewuste arbeiders werken mee aan een nieuwe leiding van de arbeidersklasse, een nieuwe Kommunistiese Partij Alle Macht Aan De Arbeiders”. Voor Amada was dit dus een geslaagde staking.[207]

De evaluatie van de dokstaking laat duidelijk zien dat de groepen die met Amada te maken kregen globaal dezelfde inschatting maakte van Amada. De organisatie was voor hen niet meer dan een kleine, geïsoleerde groep, die weinigs positief had betekend in de staking en alleen maar voor verdeling en geweld had gezorgd. Alleen Amada vond van zichzelf dat ze veel arbeiders had kunnen bereiken en positief werk had geleverd. We kunnen dus besluiten dat de invloed van Amada klein was. Wel is het zo dat Amada in deze staking een mooie kans kreeg om zichzelf te profileren ten overstaan van (een deel van) haar doelpubliek, de dokwerkers. Ze kon haar ideeën en organisatie uiteen zetten in een gebeuren dat veel aandacht kreeg in de media. Op die manier was voor haar de dokstaking wel een succes.

Nog belangrijker als keerpunt dan de staking, was voor Amada een rechtszaak tegen een aantal Amada-militanten, op 17 juni 1974 opgestart en verder gezet op 22 en 23 oktober 1974. Oorzaak van de inbeschuldigingstelling waren een aantal aanvaringen tussen Amada-militanten en de politie, zoals het hierboven al besproken incident waarbij een voertuig van de BOB werd vernield. Tijdens de verschillende zittingen was steeds een groep militanten van Amada aanwezig in en rond het gerechtsgebouw, goed in de gaten gehouden door een grote politiemacht. Deze amadezen wilden hun onvrede uitdrukken over het proces. Dit proces werd door Amada enerzijds gezien als een poging van de burgerij om Amada te breken maar anderzijds ook als een deel van de strijd tegen het stakingsverbod en de wet 430.[208]

Volgens Jos Van Velpen, Amada-advocaat tijdens het proces, ging het om een politiek proces, in de strafdossiers zaten immers verslagen van de politieke activiteiten van de beklaagden. Het doel van het parket was Amada voor te stellen als een privé-militie om zo Amada te isoleren ten overstaan van de dokwerkers. Maar Amada wist volgens de Amada-advocaat de massa te mobiliseren en de klassenstrijd binnen te brengen in de rechtbank, doordat de beklaagden en de verdediging zich politiek verdedigden en zich uitspraken voor staking en democratische rechten (bijvoorbeeld de openbaarheid van het proces, tegen het gebruik van geheime informanten). In de krant en een aantal brochures van Amada werd uitvoerig aandacht besteed aan het proces. Ook waren er ondersteuningsacties (betogingen voor het gerechtsgebouw, een geldinzameling, sympathiebetuigingen en steun in de rechtszaal) voor de mensen die terechtstonden op het proces. Op 18 december 1974 werd het vonnis geveld. De 13 voorgeleide personen kregen in het totaal negen jaar gevangenisstraf, waarvan acht maanden effectieve opsluiting.[209]

De staking én het proces waren belangrijk voor Amada, ze toonden immers dat de arbeiders een strijdbaar karakter hadden, dat ze wilden opkomen voor hun belangen tegen het kapitaal en al haar knechten. Daar tegenover was voor Amada de staking de zoveelste indicatie van interne tegenstellingen binnen de partij. Naast de staking in Boel Temse, had ook deze staking duidelijk gemaakt dat Amada organisatorisch nog niet op poten stond. Er was bijvoorbeeld geen leidinggevend orgaan en ook de cellen werkten nog niet zoals het hoorde.[210] Een oplossing hiervoor zag men in de al opgestarte rectificatiebeweging, die we hierboven al kort bespraken, om de anarchie binnen te de partij aan te pakken en te komen tot de vorming van een echte communistische partij.

 

 

 

 



[1] LUYKX en PLATEL, Politieke geschiedenis van België. 2: van 1944 tot 1985, 576-581 en 617-618.

[2] DE RIJCK en VAN MEULDER, De ereburgers, 656. Dit was volgens Meynen het gevolg van de opkomst van het sociale overleg, met als voorbeeld de CAO’s, in het begin van de jaren ’60. Meer uitleg hierover in CRAEYBECKX, Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, 297.

[3] BREPOELS, Wat zoudt gij zonder 't werkvolk zijn?, 179-180 en CRAEYBECKX, Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, 304-307.

[4] CRAEYBECKX, Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, 304-305.

[5] BREPOELS, Wat zoudt gij zonder 't werkvolk zijn?, 179-180 en CRAEYBECKX, Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, 304-307. Volgens Meynen zijn nog een aantal andere kenmerken verbonden aan de stakingen vanaf 1968: de stakingen werden vooral op gang gebracht door laag gekwalificeerde en laagbetaalde arbeidskrachten, ze ontwikkelden een nieuw gamma van actiemiddelen (stiptheidsacties, zitstakingen, verlagen van het tempo van de lopende band, …), er werden vooral kwalitatieve eisen geformuleerd (eisen i.v.m. de organisatie van de fabriek ) en de arbeidersstrijd startte vooral in het Vlaamse landsgedeelte. 

[6] Naast de concurrentieverscherping leek te toevloed van gastarbeiders de werkgelegenheid in gevaar te brengen. DE RIJCK en VAN MEULDER, De ereburgers, 601.

[7] Ook in die stakingen waren al studenten aanwezig die in de mijn werkte. Een voorbeeld hiervan was Arnoud van Reusel. Interview met Kris Hertogen, 22 maart 2004.

[8] BREPOELS, Wat zoudt gij zonder 't werkvolk zijn? 2: 1966-1980, 59.

[9] Voor de gebeurtenissen in de maanden voor de staking zie DOCU-MARX. Doos PTB/PVDA 1960-1971, Werkgroep arbeiders-studenten Gent. Mijnwerkersmacht. Arbeidersmacht Ford Genk, p. 3-5.

[10] DE RIJCK en VAN MEULDER, De ereburgers, 653-654.

[11] Interview met Jan Hertogen, 3 maart 2004.

[12] Het ACV zag als oorzaak van de staking “Duistere internationale invloeden, waarvan de oorsprong geen geheim is voor al wie weet wat er in de hedendaagse wereld omgaat. In dit verband moeten wij de arbeiders - en wij bedoelen niet enkel de mijnwerkers van Limburg! - ernstig waarschuwen tegen de elementen, meestal gecamoufleerd als studenten of zgn. «radicale socialistische jonge wachten», die bij elke stakingsbeweging de jongste tijd opduiken en niets onverlet laten om incidenten onder de arbeiders en de politie uit te lokken. Het is opnieuw geen toeval dat bij elke wilde staking die zich de jongste weken in ons land voordeed, zogezegde studenten-arbeiders een rol speelden”. “Brandpunt”, Volksmacht (jg. 26 nr. 4 - februari 1970) 3. Volgens Jan Hertogen was deze mening een mooi voorbeeld van de ongenuanceerdheid waarmee het ACV de stakers en dan vooral Mijnwerkersmacht bekeek. Interview met Jan Hertogen, 3 maart 2004. De ABVV trok dezelfde conclusie: “Bovendien kunnen de aanhitsers niet ter verantwoording geroepen worden, heel eenvoudig omdat ze geen verantwoordelijkheid dragen. Ze handelen veelal ingevolge drijfveren die met het ganse conflict weinig of geen uitstaans hebben, maar die hen momenteel in de kijker doen lopen”. WALLAERT, “Wekelijks biljet: beschouwingen bij een conflict”, De werker (jg. 2 nr. 4 - 30 januari 1970) 3. Voor dat ABVV ontstond tijdens deze staking een crisistoestand in haar vakbeweging, de leden waren in conflict met de leden. Daarbij sloeg het ABVV zichzelf (en de andere vakbonden) op de borst door te verklaren: “Het ziet er naar uit dat de vakbonden niet vrijuit gaan op het gebied van informatie. Het Akkoord inzake Sociale Programmatie noemen zij een groot succes. Maar de leden zouden het niet begrijpen omdat zij de inhoud van de overeenkomst niet voldoende kenden. De fout van de vakbonden zou dus daar liggen dat zij niet de nodige voorzorgen genomen hebben om volledig, duidelijk en ondubbelzinnig voor te lichten.” THIJS, “Staking in Limburgse koolmijnen”, De Werker (jg. 26 nr. 2 - 16 januari 1970) 10.

[13] DE RIJCK en VAN MEULDER, De ereburgers, 655. Volgens een brief van de SJW was het aantal stakende mijnwerkers een 22.000-tal. Studentenpamfletten. Doos P3, map nr. 0, Brief  SJW, p.1.

[14] Dit contact was volgens Versteegh al sinds het einde van 1969 aanwezig. VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 74. DOCU-MARX. Doos PTB/PVDA 1960-1971, Werkgroep arbeiders-studenten Gent. Mijnwerkersmacht. Arbeidersmacht Ford Genk, p. 5-6. Hierin blijkt ook dat studenten al aanwezig waren op 23 december aan de mijnen, waar ze volgens het verslag met succes pamfletten uitdeelden en discussieerden met de mijnwerkers. In die discussie werd door de studenten de wilde staking gepromoot.

[15] De vakbondsleiding hield zich afzijdig omdat ze zich gebonden voelde aan het gesloten akkoord. Volgens Van Meulder waren tijdens de staking 5 000 mensen lid van het PC. DE RIJCK en VAN MEULDER, De ereburgers, 657. In het blad van Mijnwerkersmacht werd gesteld dat dit PC ontstaan was na de mijnstaking van Zwartberg en hoofdzakelijk bestond uit Volksunieleden, uit de plaatselijke middenstand (die van de mijnen leefden) en uit ingenieurs en kaders uit de mijnen. DOCU-MARX. Doos PTB/PVDA 1960-1971, Werkgroep arbeiders-studenten Gent. Mijnwerkersmacht. Arbeidersmacht Ford Genk, p. 6. IVEN en TIELENS, De staking van 1970 in het Kempisch steenkoolbekken, 295.

[16] Van Overstraeten schreef over de Mijnwerkersmacht in zijn dossier: “Een vrij beperkte groep arbeiders en studenten die aan een paar mijnzetels invloed op de stakers zullen weten te krijgen, die hopen op een radicalisering van de beweging door een vage maar niet ongevaarlijke revolutionaire koers te sturen, die zullen trachten het Permanent Komitee te vangen in een politiek van opbod, maar die uiteindelijke geen rol van betekenis weten te spelen”. VAN OVERSTRAETEN, Dossier Limburg, 71. Toon Van Overstraeten was de hoofdredacteur van het blad Wij,Vlaams Nationaal. Dit Dossier Limburg was volgens hem “gegroeid uit een gevoel van diep ontzag en van een grote erkentelijkheid tegenover de mijnwerkers”. “Aan hen allemaal en aan degenen die goede en trouwe vrienden zijn geworden” werd dit verslag opgedragen. VAN OVERSTRAETEN, Dossier Limburg, achterflap boek. Volgens Jan Hertogen is de visie van Overstraeten onjuist. Mijnwerkersmacht was een grote groep arbeiders en studenten die veel steun hadden en acties opzetten die veel mensen mobiliseerden. De verschillende stakingen met zelfs solidariteitsafvaardigingen uit Luik en of Charleroi waren hiervan het grote bewijs. Interview met Jan Hertogen, 3 maart 2004.

[17] Meer over die twee groepen zie DE RIJCK en VAN MEULDER, De ereburgers, 658-659. Volgens de KPB was het stakingscomité van de ABVV de juiste weg die de stakende mijnwerkers moesten volgen. Dit was voor de KPB het uitgesproken orgaan om opnieuw contacten te leggen tussen de stakers, het Permanent Comité en de vakbonden en om zo tot een oplossing te komen. De stakers moesten zich niet aan de kant scharen van “zij die daar op kosten der arbeiders hun marchandise komen verkopen”. Hiermee bedoelde men de “superlinksen, het «links» gedoe”. BROUWERS, “Limburg Doe het!”, De Rode Vaan (jg. 49 nr. 4 - 22 januari 1970) 3. De SJW had haar afdeling Limburg aanwezig in de staking, die een blad Roodvonk uitbracht. SJW Limburg Winterslag, Roodvonk (nr. 1 - april 1970).

[18] CALLIAUW, “Mijnwerkersstaking met grootse allures”, De Rode Vaan (jg. 49 nr. 4 - 22 januari 1970) 6.

[19] Volgens De Rijck sloot Eisden zo laat aan omwille van een dreigende sluiting van deze mijn. DE RIJCK en VAN MEULDER, De ereburgers, 656. Het blad Mijnwerkersmacht geeft hierover nog twee extra redenen: ten eerste waren de meeste jongeren en de meest actieve arbeiders al elders gaan werken en ten tweede vreesden vele arbeiders die na de sluiting in vervroegd pensioen zouden gaan, het recht op dat pensioen te verliezen bij een eventuele staking. DOCU-MARX.  Doos PTB/PVDA 1960-1971, Werkgroep arbeiders-studenten Gent. Mijnwerkersmacht. Arbeidersmacht Ford Genk, p. 7.

[20] Om welke kerken dit precies gaat weten we niet. We veronderstellen dat het ging om kerken van de betrokken mijnparochies. VAN OVERSTRAETEN, Dossier Limburg, 91. Er werd ook bijvoorbeeld door de KP-federaties Dender en Gent levensmiddelen ingezameld en naar Limburg gebracht. CALLIAUW, “Solidariteit met Limburg”, De Rode Vaan (jg. 50 nr. 5 - 29 januari 1970), 5. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder 't werkvolk zijn? 2: 1966-1980, 61.

[21] Volgens Mijnwerkersmacht had deze betoging op 17 januari plaats. Voor Jan Hertogen was deze betoging één van de bewijzen dat er een goede samenwerking bestond tussen de studenten en arbeiders. Interview met Jan Hertogen, 3 maart 2004.

[22] DOCU-MARX. Doos PTB/PVDA 1960-1971, Werkgroep arbeiders-studenten Gent. Mijnwerkersmacht. Arbeidersmacht Ford Genk, p. 8.

[23] VAN OVERSTRAETEN, Dossier Limburg, 85.

[24] Kris Hertogen vertelde over die 23ste januari: “Die dag hadden de twee stakerscomités (Permanent Komitee van Gerard Slegers en onze Mijnwerkersmacht) samen alle mijnwerkers opgeroepen om met hun hele familie om 14 uur naar de mijnpoorten te komen en er samen de eindejaarspremie, waarop ze recht hadden, op te eisen. De regering wilde die enkel betalen aan de ‘werkhervatters’, een onwettelijk manoeuvre om de staking te breken. Klokslag 14 uur waren aan alle vijf mijnen tegelijk duizenden mijnwerkers de mijnterreinen opgetrokken om hun premie te eisen. En daar brak overal de veldslag uit. In Zolder - waar ikzelf de leiding had - duurde die slag tot 1 uur ’s nachts, totdat de rijkswacht haar traangas inzette”. Kris Hertogen werd tijdens het gebeuren gearresteerd en achteraf beschuldigd van twee zaken, ten eerste geweldpleging tijdens de gebeurtenissen van 23 januari en ten tweede van het aanzetten tot betoging op woensdag 26 januari (op basis van artikel 66 par. 1). Wat de eerste aanklacht betreft, werd Hertogen ten eerste veroordeeld tot het betalen van een geldboete, maar de mijndirectie verklaarde onmiddellijk - uit “vrees voor reacties van de mijnwerkers”- dat ze de rest nooit zouden vragen. Hertogen kreeg ten tweede een voorwaardelijke gevangenisstraf, voor de tijd dat hij nog niet gezeten had (hij verbleef 14 dagen in de gevangenis van Hasselt). Voor de tweede aanklacht werd Hertogen in beroep vrijgesproken voor de rechtbank van Luik. Schriftelijke mededeling van Kris Hertogen, 22 maart 2004. Op 26 januari besliste de regering tot de uitbetaling van de premies. Dit was volgens Mijnwerkersmacht “het beste bewijs dat de regering boog voor de actie van de arbeiders. Door de problemen te maken rond de premie had de regering trouwens, zo poneerde Mijnwerkersmacht, geprobeerd de aandacht af te leiden van de eisen van de mijnwerkers. Op 28 januari brak ook een staking uit bij Philips Hasselt en de buizenfabriek Keramo. Op 30 januari brak op Ford Genk een wilde staking uit DOCU-MARX. Doos PTB/ PVDA 1960-1971, Werkgroep arbeiders-studenten Gent. Mijnwerkersmacht. Arbeidersmacht Ford Genk, p. 10.

[25] ‘”Bedenkingen bij de vierde stakingsweek”, De Volksmacht arrondissement Limburg (nr. 5 - 31 januari 1970) 12.  Zie ook de reactie van nationale voorzitter van het ACV, Jef Houthuys: “Men wil ons dwingen te kiezen tussen onze opname in het kapitalistische regime en de afbraak van onze gemeenschap. Tussen pest een cholera kiezen wij niet. Hij vergeleek daarbij de huidige strijd van de vakbond tegen anti-syndicale elementen met die van de vorige jaren en eeuwen. “Voor een eervolle en spoedige oplossing van het mijnwerkersconflict”, Volksmacht arrondissement Limburg (nr. 6 - 7 februari 1970) 13. In het werk van Iven en Tielens werd zelfs duidelijk dat het ACV aan de Turkse mijnwerkers een brief schreef waarin ze werden opgedragen aan het werk te blijven en waarin het ACV duidelijk stelde: “U mag niet solidair zijn met het stakingskomitee, want als vreemdeling hebt u geen recht tot staken”. Op die manier wilde de vakbond de Turkse mijnwerkers afschrikken om mee te doen aan de staking. IVEN en TIELENS, De staking van 1970 in het Kempisch steenkoolbekken, 132-133.

[26] “Bedenkingen in troebele tijden”, Volksmacht arrondissement Limburg, (nr. 4 - 24 januari 1970) 13.

[27] VOS, Studentenprotest in de jaren zestig, 180.

[28] Volgens Jan Hertogen was het misschien achteraf gezien niet zo een goede zaak tot een boycot op te roepen in verband met het referendum. Het had bij hem alleszins een kater nagelaten. Interview met Jan Hertogen, 3 maart 2004.

[29] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 75. Volgens Van Overstraeten was er misschien wel geknoeid met het referendum door de Belgische overheid. VAN OVERSTRAETEN, Dossier Limburg, 116-117. Een zelfde indruk geeft het verhaal dat De Rijck over het referendum vertelt. DE RIJCK en VAN MEULDER, De ereburgers, 666. Ook de KPB was die mening toegedaan. DEBROUWERE, “De Flop”, De Rode Vaan (jg. 49 nr. 7 - 12 februari 1970) 3.

[30] “De waarheid over de mijnstaking”, Volksmacht Limburg speciale editie (14 februari 1970) 1. Volgens Louis Broekmans, christen-syndicalist en delegee van de ondergrondse arbeiders in Waterschei, was er met de uitslag van het referendum geknoeid door arbeiders (met valse stembiljetten). “De waarheid over de mijnstaking”, Volksmacht Limburg speciale editie (14 februari 1970) 1.   

[31] Slegers, tot tranen toe bewogen, verklaarde op die 17de februari: “Voor ons is het onmogelijk geworden nog langer de zware verantwoordelijkheid te dragen in een verdere staking, gezien de bijzonder tragische toestand die op materieel vlak in veel mijnwerkersgezinnen zijn ontstaan. Niet de vakbonden, maar wij - de stakers - hebben verkregen dat de toepassing van de sociale programmatie toch voor versoepeling vatbaar bleek. Morgen zal het werk hernomen worden.” BREPOELS, Wat zoudt gij zonder 't werkvolk zijn? 2: 1967-1980, 61.

[32] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 74-75. Dit blijk ook uit het dossier van Van Overstraeten: “Er is sindsdien herhaaldelijk gezegd en geschreven dat de grote staking voor de sociale bewustwording van Vlaanderen evenveel heeft betekent dan de zaak Leuven voor de politiek-culturele bewustwording. Dit is allerminst een overdrijving, het Vlaanderen van na februari 1970 is tot dieper inzicht, een grotere ontvoogdingswil gekomen dan dat van voor januari 1970”. VAN OVERSTRAETEN, Dossier Limburg, 125.

[33] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 75.

[34] Voor de uitspraak van het Kolendirectorium zie DE RIJCK en VAN MEULDER, De ereburgers, 658. Dat er alleen jongere mijnwerkers in Mijnwerkersmacht zaten klopt waarschijnlijk niet. Volgens Jan Hertogen waren er ook oudere mijnwerkers bij, bijvoorbeeld de ploegbazen (de zogenaamde “chefs purion”). Een ander goed voorbeeld waren volgens hem de oudere Poolse mijnwerkers, die werkte veel mee. Interview met Jan Hertogen, 3 maart 2004.  Volgens Iven en Tielens bestond de arbeidersgroep uit opzichters, gewone ondergronders en productiearbeiders, zowel van Belgische als vreemde nationaliteit. IVEN en TIELENS, De staking van 1970 in het Kempisch steenkoolbekken, 252. Voor Versteegh was de Mijnwerkersmacht de uitdrukking van de wil van de geëngageerde arbeiders om een wilde staking te beginnen tegen de mening van patroons en de syndicaten, ter verdediging van de mijnwerkers. VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 76. Theunissen stelt dat voor Martens en Hertogen Mijnwerkersmacht gewoon een rekruteringsmiddel was voor nieuwe leden van de partij. Bovendien ging het, ondanks het feit dat de mijnwerkers vaak in grote getale aanwezig waren op de massavergaderingen van Mijnwerkersmacht, helemaal niet om een mijnwerkersbeweging, want de organisatie werd gedirigeerd door Ludo Martens en andere intellectuelen. Interview met Paul Theunissen, 12 februari 2004. “Begin van de werkhervatting in Limburgse mijnen”, De Standaard (9 januari 1970) 1. Hierin werd gesproken over de oprichting van Mijnwerkersmacht: “anderzijds kondigde een groepje studenten van SVB-inspiratie tijdens een persconferentie de oprichting aan van de «Mijnwerkersmacht » d. i. een organisatie van studenten en mijnwerkers die de strijd zal voortzetten. Er was echter geen mijnwerker in de buurt te bekennen”.

[35] Dat Leuvense studenten ook aan de universiteit zelf bezig waren met de analyse van de bestaande maatschappij toont een document over een seminarie van de 2de kandidatuur politieke en sociale wetenschappen aan de KUL. In dit seminarie bestudeerden de studenten onder leiding van professor Daniël Coens het probleem van ‘verloop’ en het bestaande conflict in de Fordfabriek van Genk. Interview met Jan Hertogen, 3 maart 2004. Privé-documenten Jan Hertogen, Onderzoek naar de abnormale turn-over in de Ford-Werke A.G. te Genk, KULeuven Instituut voor politieke en sociale wetenschappen, 2de kand. Pol en Soc praktikum, 31 maart 1970.

[36] DOCU-MARX. Doos PTB/PVDA 1960-1971, Werkgroep arbeiders-studenten Gent. Mijnwerkersmacht. Arbeidersmacht Ford Genk, p. 21.

[37] Ludo Martens: “De intellektuelen kunnen hun diensten aanbieden om de arbeiders te helpen hun eisen tot uiting te brengen. De intellektuelen kunnen aan de hand van de financiële en ekonomische publikaties van patroons en vakbonden, de onderdrukking en het bedrog helpen ontmaskeren. Wanneer de leraar, de psycholoog, de dokter, de sociaal-assistent zich op die manier ten dienste stelt van de arbeidersklasse, kan hij een uiterst belangrijke bijdrage leveren tot de revolutie.” GOOSSENS, De kontestatie is vlees geworden, 66.

[38] DOCU-MARX. Doos PTB/PVDA 1960-1971, Werkgroep arbeiders-studenten Gent. Mijnwerkersmacht. Arbeidersmacht Ford Genk, p. 20-24.

[39] Ibidem, 7. Deze negatieve visie zagen we al bij de SVB aanwezig. Cf. supra p. 26.

[40] DE RIJCK en VAN MEULDER, De ereburgers, 658. DOCU-MARX. Doos PTB/PVDA 1960-1971, Werkgroep arbeiders-studenten Gent. Mijnwerkersmacht. Arbeidersmacht Ford Genk, p. 23. Voor de houding ten overstaan van het kapitaal en de vakbond zie ook DOCU-MARX. Doos PTB/PVDA 1960-1971, Werkgroep arbeiders-studenten Gent. Mijnwerkersmacht. Arbeidersmacht Ford Genk, p. 13-15 en Studentenpamfletten. Doos P3, map 0, “Staking in Limburgse mijnen gaat door”, p. 1.

[41] VOS, Studentenprotest in de jaren zestig, 178. Deze strategie was tegengesteld aan die van de trotskistische SJW, die de werking binnen de vakbeweging bleef situeren en vermeed in botsing te komen met de georganiseerde arbeidersbeweging omdat deze de hefboom was voor maatschappelijke omwenteling.

[42] DOCU-MARX. Doos PTB/PVDA 1960-1971, Werkgroep arbeiders-studenten Gent. Mijnwerkersmacht. Arbeidersmacht Ford Genk, p. 23.

[43] Interview met Jan Hertogen, 3 maart 2004.

[44] DE RIJCK en VAN MEULDER, De ereburgers, 658.

[45] Deze eisen werden al in december 1969 door studenten die aanwezig waren aan de mijnen samen gezet in een pamflet dat toen goed onthaald werd door de arbeiders. IVEN en TIELENS, De staking van 1970 in het Kempisch steenkoolbekken, 261. DOCU-MARX. Doos PTB/PVDA 1960-1971, Werkgroep arbeiders-studenten Gent. Mijnwerkersmacht. Arbeidersmacht Ford Genk, p. 7 en 21.

[46] DOCU-MARX. Doos PTB/PVDA 1960-1971, Werkgroep arbeiders-studenten Gent. Mijnwerkersmacht. Arbeidersmacht Ford Genk, p. 8.

[47] Idem, p. 24. Volgens een pamflet van Mijnwerkersmacht kwam er van andere bedrijven zelfs geldelijke steun. Studentenpamfletten. Doos P3, map nr. 0, “De staking in de mijnen gaat door”, p. 2. Die hechte band onder de mijnwerkers werd bevestigd door Jan Hertogen. Interview met Jan Hertogen, 3 maart 2004.

[48] Volgens Theunissen werden resultaten geboekt in Waterschei en Zolder. In Beringen echter kreeg men geen voet aan de grond. Interview met Paul Theunissen, 12 februari 2004. Uit het verhaal van Bob Roeck blijkt dat hijzelf ook aanwezig was in Waterschei. HAESENDONCK, De fabriek, 36.

[49] IVEN en TIELENS, De staking van 1970 in het Kempisch steenkoolbekken, 252. DOCU-MARX. Doos PTB/PVDA 1960-1971, Werkgroep arbeiders-studenten Gent. Mijnwerkersmacht. Arbeidersmacht Ford Genk, 24. Interview met Jan Hertogen, 3 maart 2004. Deze Jan Hertogen regelde ondermeer de financiële kant van Mijnwerkersmacht.

[50] Interview met Jan Hertogen, 3 maart 2004.

[51] DOCU-MARX. Doos PTB/PVDA 1960-1971, Werkgroep arbeiders-studenten Gent. Mijnwerkersmacht. Arbeidersmacht Ford Genk, p. 9.

[52] Waarschijnlijk kreeg de oproep van Mijnwerkersmacht gehoor, want door de Pedagogische Kring, de studentenvereniging van de studierichting Pedagogische Wetenschappen, werd het Stakingsblad uitgegeven dat dagelijks verscheen. In het nummer van 19 februari 1970 werd een overzicht gegeven van de situatie in de mijnen, van de actie “L5-L5-L5” die met succes geld rond haalde voor de Limburgse mijnwerkers (50 000 BEF op dat moment bij elkaar gehaald). Ook bleek voor de studenten een juridische dienst te zijn opgericht. Die diende voor het opstellen van een “grievendossier” voor studenten die tijdens de stakingen in contact waren gekomen met de ordediensten en “minder prettige dingen” hadden meegemaakt. Ook werd door de Pedagogische Kring een kleinkunstavond georganiseerd ten voordele van de mijnwerkers met ondermeer Johan Verminnen, Jan De Wilde, Wannes Van De Velde en Willem Vermanderen. Ook de collectes in de lessen bleken succes te hebben, zo haalde men tot nog toe 147 987 BEF bij elkaar voor de mijnwerkers. Studentenpamfletten. Doos P3, map nr. 0, Stakingsblad donderdag 19 februari, p. 1-2.

[53] Het was natuurlijk ook mogelijk dat de studenten bij mijnwerkers thuis aten en sliepen. Volgens Jan Hertogen waren de sterke organisatorische kwaliteiten bij de studenten te danken aan hun jeugdbewegingachtergrond. Interview met Jan Hertogen, 3 maart 2004. Volgens Bob Roeck was het huis veel te klein voor alle studenten die mee deden in de staking. Af en toe was het vechten voor een zetel om op te slapen of voor eten, “maar de dag nadien werd eens goed gelachen met die chaos en werd alles weer bijgelegd”. HAESENDONCK, De fabriek, 37.

[54] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 81. DOCU-MARX. Doos PTB/PVDA 1960-1971, Werkgroep arbeiders-studenten Gent. Mijnwerkersmacht. Arbeidersmacht Ford Genk, p. 24.

[55] DOCU-MARX. Doos PTB/PVDA 1960-1971, Werkgroep arbeiders-studenten Gent. Mijnwerkersmacht. Arbeidersmacht Ford Genk, p. 16-19. Voor het latere Amada leerde de staking dat Mijnwerkersmacht nog geen klare kijk had op de te voeren strijd. Soms werd nog getwijfeld of het wel juist was te strijden tegen de vakbonden. Die twijfel moest naar de toekomst toe verdwijnen, zodat een stevig comité kon gevormd worden. Ook was in deze staking voor Amada duidelijk geworden dat het nodig was geweld te beantwoorden met geweld. De kapitalisten gebruikte geweld, dus moest men hen beantwoorden met geweld: “er is maar één iets dan hen (= kapitalisten) bang maakt: het geweld van de arbeidersklasse die in opstand komt”. “Belangrijke lessen voor de hele arbeidersklasse uit de grote Limburgse mijnstaking”, Alle Macht Aan de Arbeiders (nr. 6 - februari 1971) 10.

[56] DE RIJCK en VAN MEULDER, De ereburgers, 659.

[57] BREPOELS, Wat zoudt gij zonder 't werkvolk zijn? 2: 1966-1980, 61. Interview met Jan Hertogen, 3 maart 2004. Hertogen benadrukt wel dat het steeds de mijnwerkers zelf waren die het laatste woord hadden. Zijzelf namen de ultieme beslissing en lieten zich niets opdringen dat ze zelf niet wilden. Ook Iven en Tielens benadrukten de belangrijke rol van Mijnwerkersmacht in de staking. Zonder haar zou de staking al snel doodgebloed zijn, ze zorgde er, volgens Iven en Tielens, voor dat de actie en radicale houding niet verslapte. Door het uitdelen van pamfletten en door het voeren van discussies met mijnwerkers zorgde men er bovendien voor dat de mijnwerkers radicaler werden. Een andere verdienste van Mijnwerkersmacht was het organiseren van de stakers tegen de rijkswacht, zodat er weinig gewonden vielen tijdens de soms harde confrontaties. IVEN en TIELENS, De staking van 1970 in het Kempisch steenkoolbekken, 263.

[58] “Bedenkingen bij de vierde stakingsweek”, Volksmacht arrondissement Limburg (Nr. 5 - 31 jan 1970) 12.

[59] “7.410 vertrouwen in de vakbond”, Volksmacht arrondissement Limburg (nr. 4 - 24 jan 1970) 15.

[60] Laten we er vanuit gaan dat ze het hier ook heeft over de Mijnwerkersmacht. DE RIJCK en VAN MEULDER, De ereburgers, 659.

[61] IVEN en TIELENS, De staking van 1970 in het Kempisch steenkoolbekken, 300.

[62] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 79.

[63] Zie ook DE RIJCK en VAN MEULDER, De ereburgers, 661: “De directies klaagden steen en been en weten de gebeurtenissen aan «onverantwoordelijke personen »” en p. 662: “De patroonsafgevaardigde Jaumet vond dat «de grote meerderheid van de arbeiders de voorgestelde sociale programmatie aanvaardde, jammer genoeg zijn er enkele opruiers»”.

[64] Versteegh verwijst hier ondermeer naar Herman Veulemans. Kris Hertogen’s contacten met de ordediensten bespraken we hierboven al. VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 79-80.

[65] “Jef Turf (KP)”, BPA-bulletin (jg. 5 nr. 199 - 2 november 1979) 17. Dezelfde visie op Mijnwerkersmacht werd verwoord in het tijdschrift Rood: “De groep Mijnwerkersmacht, geleid door militanten van SVB-Leuven, begon zijn interventie met een typische houding van “het volk dienen”. De militanten weigerden systematisch over politiek te spreken met de arbeiders, en bijvoorbeeld een analyse te maken van de staking. Zij herhalen onophoudelijk de eisen van de arbeiders. (…) De groep die naar typisch spontaneïstisch schema is opgevat, is eigenlijk noch het begin van een sindikaat, noch een stakingskomitee (daarvoor mist het de autoriteit en de manier van werken), noch een toekomstige politieke partij”. “Volledige solidariteit met de Limburgse mijnwerkers”, Rood (jg. 2 nr. 2 - 23 januari 1970), 4. Het blad Rood was een uitgave van de “Revolutionaire Socialisten”, een organisatie bestaande uit de SVB, Vlaamse Democraten en leden van de studentenbeweging. Meer informatie hierover zie: “Voor een revolutionair perspectief”, Rood (jg. 2 nr. 2 - 23 januari 1970) 1-3.

[66] DEBROUWERE, “Een regering ontmaskert zich”, De Rode Vaan (jg. 50 nr. 5 - 29 januari 1970) 3.

[67] CALLIAUW, “De Mijnstaking”, De Rode Vaan (jg. 49 nr. 5 - 29 januari 1970) 6.

[68] Iven en Tielens stelden dat Slegers in zijn interview geen onderscheid maakte tussen Amada en Mijnwerkersmacht. De vraag is dan of hij wel een correct beeld had van Mijnwerkersmacht en een deel (Amada) niet verwarde met het geheel (Mijnwerkersmacht).

[69] “Bedenkingen bij de vierde stakingsweek”, Volksmacht arrondissement Limburg (nr. 5 - 31 jan 1970) 12. Volgens het ACV was Mijnwerkersmacht geen geïsoleerd fenomeen: “Men kan het spoor van die eigenaardige studenten-arbeiders volgen door vele landen van West-Europa en de resultaten spreken voor zich”. “Brandpunt”, Volksmacht (jg. 26 nr. 7 - 14 februari 1970) 3. De voorzitter van het ACV-nationaal zag het op de volgende manier: “(…) diezelfde politieke partijen zijn wel niet bereid om ook maar één enkele verantwoordelijkheid te dragen t.o.v de arbeid(st)ers. In tegendeel, zij betrachten, samen met andere herrieschoppers groepjes, op een onverantwoordelijke wijze verdeeldheid te zaaien tussen de arbeid(st)ers met het duidelijke doel door «verdeeldheid trachten te heersen», hetgeen in het niets de belangen van de arbeid(st)ers kan dienen”. “7.410 vertrouwen in de vakbond”, Volksmacht arrondissement Limburg (Nr. 4 - 24 jan 1970) 15. Eenzelfde geluid was te horen bij Louis Broekmans, ACV-er en delegee van de ondergrondse arbeiders in Waterschei: “Op 5 en 6 januari zijn de buitenstaanders opgedaagd. Mensen die nooit met ons begaan waren. Politiekers uit de oppositie. Studenten, die kwamen proberen hoe een revolutie zou werken. Of studentjes die voor hun plezier heibel kwamen maken … Maar iedereen wist niet waarover het eigenlijk ging en de profeten aan de poorten riepen op tot de grote staking. Zij hadden die nauwkeurig voorbereid”. “De waarheid over de mijnstaking”, Volksmacht Limburg (14 februari 1970) 1. Opgemerkt dient te worden dat op de achterbladzijde in vier talen een tekst stond met de titel valse profeten. Men wilde dus klaarblijkelijk alle arbeiders bereiken met de ACV-boodschap, ook de anderstaligen!

[70] Interview met Jan Hertogen, 3 maart 2004. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder 't werkvolk zijn? 2: 1966-1980, 61.

[71] VAN DOORSLAER, Oorsprong en consolidatie van de beweging ‘Alle Macht Aan De Arbeider’ in Vlaanderen, 54. Dit idee werd ook naar voor gebracht in Rood: “Overigens verklaarde een leider van Mijnwerkersmacht ons dat de groep niet van plan was zich organisatorisch verder te zetten”. “Volledige solidariteit met de Limburgse mijnwerkers”, Rood (jg. 2 nr. 2 - 23 januari 1970), 4.

[72] Interview met Jan Hertogen, 3 maart 2004.

[73] “Hoe organiseren wij de arbeidersklasse”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 2 - oktober 1970) 8.

[74] De spontane staking in Ford-Genk (van 28 januari tot 13 maart 1970), als protest tegen de slechte werkomstandigheden, werd vrij snel door de vakbonden erkend. Met die erkenning wilde de vakbond voorkomen dat het conflict zou uitlopen op een revolte tegen de eigen rangen. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder 't werkvolk zijn?, 56.

[75] DOCU-MARX. Doos PTB/PVDA 1960-1971, Werkgroep arbeiders-studenten Gent. Mijnwerkersmacht. Arbeidersmacht Ford Genk, p. 26-40. Hier is een volledig verslag van de staking in Ford-Genk in 1970 te vinden.

[76] HAESENDONCK, De fabriek, 245-246.

[77] VAN DOORSLAER, Oorsprong en consolidatie van de beweging ‘Alle Macht Aan De Arbeider’ in Vlaanderen, 54. VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 82. Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, aantekeningen bij de opbouw van de kommunistische partij, augustus 1971, p. 1. Volgens Imelda Haesendonck hadden de leden van de verschillende comités schuilnamen, om de clandestiniteit van de werking te waarborgen. Interview met Imelda Haesendonck, 29 maart 2004.

[78] “Politieke klassenstrijd in Limburg”, Alle Macht Aan de Arbeiders (nr. 1 - september 1970) 10.

[79] DOCU-MARX. Doos PTB/PVDA 1960-1971, Werkgroep arbeiders-studenten Gent. Mijnwerkersmacht. Arbeidersmacht Ford Genk, p. 16 en 31. De krant Amada berichtte hierover dat “in al deze fabrieken men dezelfde woede hoort van de arbeiders: «de syndikaten zijn verkocht - het zijn bandieten - de vakbonden doen mee met de patroons». En in al deze fabrieken proberen de arbeiders iets nieuws te organiseren: «we moeten ons organiseren - we moeten een Arbeidersmacht opbouwen - we moeten een komitee vormen - er moet een revolutionaire partij komen»”. “Hoe organiseren wij de arbeidersklasse?”, Alle Macht Aan de Arbeiders (nr. 2 - oktober 1970) 8.

[80] Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Aantekeningen bij de opbouw van de communistische partij, augustus 1971, p.1.

[81] Alle Macht Aan de Arbeiders (nr. 2 - oktober 1970) 2. Een rapport over de activiteiten van Amada in de beginjaren sprak in verband met de organisatie van de arbeiderscomités over “totale versnippering. “Hoe organiseren wij de arbeidersklasse?”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 2 - oktober 1970) 8-10.

[82] Zie bijvoorbeeld “Overal strijd”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 1 - september 1970) 4-5 of “Overal strijd”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 2 - oktober 1970), 10-11 of “Overal strijd”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 3 - november 1970) 3-5.

[83] Een andere naam voor dit comité, die we hieronder zullen gebruiken, was “arbeiderscomité”. Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Aantekeningen bij de opbouw van de communistische partij, augustus 1971, p. 1.

[84] Ibidem, p.2. In het verslag spreekt men van een “ideologische commissie”. Versteegh stelde dat deze verandering besproken werd tijdens de eerste campagne ter ondersteuning van Vietnam in oktober 1970. VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 90.

[85] Telefonisch gesprek met Imelda Haesendonck, 6 mei 2004.

[86] IVEN en TIELENS, De staking van 1970 in het Kempisch steenkoolbekken, 272. Volgens Haesendonck was deze ideologische commissie nodig om de restanten van burgerlijke ideeën op te ruimen. De militanten werden vanuit hun burgerlijke achtergrond plots geconfronteerd met het arbeidersmilieu en om deze overgang op te vangen werd de ideologische commissie opgericht.

[87] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 86. Het centrale comité had geen vast samenkomstadres, dan was het weer eens Antwerpen, dan weer Brussel. Het wisselde om de clandestiniteit ervan te verzekeren. Interview met Imelda Haesendonck, 29 maart 2004.

[88] Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Aantekeningen bij de opbouw van de communistische partij, augustus 1971, p.2. Volgens Van Doorslaer werd de beslissing om een partij te vormen genomen in april 1971 en voor het eerst in de praktijk omgezet tijdens de staking in Balen-Wezel. VAN DOORSLAER, Oorsprong en consolidatie van de beweging, 55. Door één van de amadezen, die in Ford-Genk werkte, werd de overgang zo voorgesteld: “We vonden dat we niet alleen de syndicale strijd moesten voeren, maar dat we de arbeiders op de eerste plaats nieuwe politieke inzichten moesten bijbrengen. Dat hadden we besloten na de studie van Lenin, hoewel we die nog niet helemaal hadden begrepen.(…) De dagelijkse strijd van de arbeiders verbinden met een revolutionaire visie op de maatschappij, dat was de kunst”. HAESENDONCK, De fabriek, 246.

[89] Bij deze uiteenzetting over hoe de partij er moest uitzien baseerde men zich op citaten van Lenin en Mao. “Om de revolutie te maken moet er een revolutionaire partij zijn”, Alle Macht Aan de Arbeiders (nr. 8 - april 1970) 8-9. Ook in De fabriek wordt die wil tot ontwikkeling van een partij verwoord door één van de amadezen: “En in april 1971 geraakten we er eindelijk echt uit. We zouden niet langer als studenten leven maar als arbeiders, en arbeidersleiders worden door de rest van ons leven in een fabriek te gaan werken. Ons revolutionair werk lag niet buiten de fabrieken maar binnenin. Ik besefte onmiddellijk en daarna beter en hoe beslissend deze discussie was. We evolueerden van een studentenbeweging naar een arbeiderspartij in wording”. HAESENDONCK, De fabriek, 247.

[90] “Om de revolutie te maken van de arbeidersklasse is er een echte marxistisch-leninistische partij nodig.”, Alle Macht Aan de Arbeiders (nr. 9 - april 1971), 8-9.

[91] Uit de documenten is niet duidelijk waarom men zichzelf een KP noemt. Waarschijnlijk is dit de afkorting van Kommunistische Partij, wat Amada zichzelf als streefdoel vooropstelde.

[92] Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Aantekeningen bij de opbouw van de communistische partij, augustus 1971, p. 1-2. Zie ook in Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Richtlijnen voor de organisatie van de communistische basiscellen, september 1970, p. 1-4, waar men spreekt van de “gauchistische” visie op de rol van de KP: “We stelden dat de KP het einddoel en de grote idealen van de arbeidersbeweging moest propageren. De partij moet de arbeiders politiek opvoeden, door het de grote idealen van het communisme in te prenten, de proletarische revolutie, de dictatuur van het proletariaat, het proletarische internationalisme”.

[93] De twee personen die wegvielen hadden daadwerkelijk nog niet ervaring genoeg en gingen die daarom opdoen in de praktijk. Deze personen bij naam noemen konden we niet door gebrek aan informatie en door de beperktheid van de onderzoekstijd. Interview met Imelda Haesendonck, 29 maart 2004.

[94] Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Richtlijnen voor de oprichting van de communistische basiscellen, september 1971, p. 2. Versteegh stelt dat dit was in oktober, m.n. 2 oktober 1970. VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 87.

[95] KEYMEULEN, Het medium als gebruiksinstrument: een typevoorbeeld: het partijorgaan van Amada, 57.

[96] “Kameraden studenten”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 4 - december 1970) 6. “3000 abonnementen”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 17 - 4 december 1971) 8. Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Voorwaarts nr. 2, p. 5.

[97] Eigen analyse van Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 1 - september 1970). KEYMEULEN, Het medium als gebruiksinstrument: een typevoorbeeld: het partijorgaan van Amada (huidige Partij van de Arbeid van België) 5 okt. 1970- 1 jan. 1983, 57.

[98] Ibidem. Andere namen van leden van het nationaal comité hebben we niet gevonden in het tijdschrift of archiefdocumenten van de partij. De partij wilde immers de clandestiniteit bewaren.

[99] “Een belangrijk punt in de opbouw van de communistische partij is de versterking van het blad Alle Macht Aan De Arbeiders”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 20 - 17 januari 1972) 7.

[100] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 94.

[101] Ibidem. Amada verweet Brussel-Zuid dus “rechts opportunisme”.

[102] Zie ook “Het dialekties materialisme gebruiken voor de partijopbouw”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 21 - 4 februari 1972) 4-5: “(…) Er bestaat niets dat geen tegenstelling bevat. Die bestaan ook binnen de beweging, m.n. de tegenstelling tussen de goeie en slechte werkwijze. Gedurende lange tijd heeft in de beweging de verkeerde theorie van de strijdcomités bestaan. Deze stelde dat in een fabriek alle strijdende arbeiders moesten verenigd worden tegen in een strijdcomité. Iedereen die wilde vechten tegen de patroons komt er samen om zo de directe strijd tegen de patroon te organiseren. Maar ze was dus fout omwille van het feit dat deze theorie de arbeider dom houdt, hem niet inleidde in de leer van het marxisme-leninisme en de leer van Mao en o.w.v het feit dat ze een theorie was die ten goede kwam aan de burgerij; Alleen de socialistische revolutie met een ideologische onderbouw (een actieve ideologische strijd) waardoor de arbeider weet waarom en hoe er een revolutie moet komen, is de oplossing. Wie tegen het kapitalisme is en dus de socialistische revolutie wil voeren, moet opgenomen worden in een communistische cel en de kans krijgen alle inzichten van het communisme te leren kennen. Die politieke opvoeding is belangrijk als voorbereiding op de socialistische revolutie. (…)”.

[103] Hieronder werken we die ontwikkeling verder uit. VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 94.

[104] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 95.

[105] Ook andere, individuele personen verzetten zich tegen de grote mate van centralisatie door de partij, zoals Arnoud Van Reussel: “Men werkte in een organisatie met allemaal reglementen, met een ideologie. Men had bijna geen privé-leven meer. Men gaf al zijn geld (…) Men bestudeerde de krant Amada van de eerste tot de laatste pagina (…) Ideologisch zat men echt gevangen in marxistisch-leninistische dictatuur (…) Men had geen vrije tijd meer, men had tijd in functie van de revolutie en vooral van de partij”. Idem.

[106] MARTENS, De partij van de revolutie, 31. VAN DOORSLAER, Oorsprong en consolidatie van de beweging, 58.

[107] De oprichting diende op een systematische en wetenschappelijke manier te gebeuren, door een nog op te richten centrum dat streng leidend diende te zijn en hoorde te bestaan uit de meest ervaren en meest gevormde communisten. Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Aantekeningen bij de opbouw van de communistische partij, augustus 1971, p. 2.

[108] VAN DOORSLAER, Oorsprong en consolidatie van de beweging, 59. In de zomer van 1971 werd volgens de Gazet van Antwerpen het hoofdkwartier verplaatst van Leuven naar Antwerpen. Men keerde volgens de krant het studentenmilieu de rug toe omdat men in de eerste plaats een arbeiderspartij wilde zijn. Volgens de krant was deze verhuis een teken van de nog voortdurende strijd tussen «intellectuelen» en arbeiders. “De eersten hebben de leiding strak in handen, maar kunnen de arbeiders niet missen. Ze dulden echter niet dat de arbeiders te veel leidende posten krijgen.” DE WITTE, “2. verhuis van Leuven naar Antwerpen”, Gazet van Antwerpen (6 augustus 1975) 4.

[109] Extra nummer, strijdprogramma van Amada, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 67 - 25 februari 1974) 13.

[110] “Amada toont de weg naar de bevrijding van de arbeiders”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 55 - 17 september 1973) 5.

[111] Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Nota bij de politieke lijn, Amada 1 oktober 1971, p. 1.

[112] Dit principe zien we ook in de latere organisatie van Amada terugkomen. Extra nummer, strijdprogramma van Amada, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 67 - 25 februari 1974) 13. Volgens Haesendonck klopt het niet dat verkeerde meningen werden verbeterd aan de hand van het marxisme-leninisme. Iedereen mocht zijn mening bewaren. Interview met Imelda Haesendonck, 29 maart 2004.

[113] Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Nota bij de politieke lijn, Amada 1 oktober 1971, p. 1.

[114] Zie ook Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Richtlijnen voor de opbouw van de communistische basiscellen, september 1971, p. 3. Aanvankelijk dacht men dat de strijdcomités de juiste manier van strijden was. Maar dit bleek verkeerd te zijn, de fabriekscellen waren de juiste manier van strijden: “Alleen een gedisciplineerde proletarische fabriekscel is in staat de massa’s te winnen voor het communisme, en ten tweede de beweging aaneensluiten tot een nationaal georganiseerde beweging”. Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Voorwaarts, 10 november 1971, p. 2 en 3. De cellen werden wel gedeeltelijk verlamd door te theoretisch werk van de provinciale leidingen en vergaderingen, deze remden immers het werk en de kritiek van de basis af. De oplossing hiervoor was het verminderen van het aantal provinciale vergaderingen, de nadruk moest liggen op de celvergaderingen. Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Richtlijnen voor de opbouw van de communistische basiscellen, september 1971, p. 3

[115] Ibidem, p. 5. Hier werd gesteld dat er per cel minimum drie personen vast en regelmatig meewerkten. Studenten en scholieren konden geen lid van de cel zijn. Ze moesten aansluiten bij de KJb en als medewerker met de cel meewerken. Ook stelde men dat er bij voorkeur per fabriek één cel was. Voor kleinere fabrieken was de vereniging van de arbeiders van twee of drie cellen in één cel mogelijk.

[116] Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Aantekeningen bij de opbouw van de communistische partij, augustus 1971, p. 5-8. Volgens Haesendonck konden de leden van een cel één van de drie statuten hebben: open, half clandestien en clandestien. Dit had gevolgen voor de openheid waarmee een lid kon werken. Interview met Imelda Haesendonck, 29 maart 2004.

[117] Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Voorwaarts nr. 1, 10 november 1971, p. 9-11.

[118] Ibidem, p. 6-8.

[119] Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Richtlijnen voor de organisatie van de communistische basiscellen, p. 8.

[120] Betreffende de vorm en werking van de basiscel werd in de krant van Alle Macht Aan De Arbeiders vaak verwezen naar socialistische voorbeelden uit Albanië of China, bijvoorbeeld in het eerste nummer op p. 16 waar het voorbeeld bekeken werd van een fabriek in Peking: hier was “het kapitalisme verslagen en de burgerij niet meer aan de macht was, de arbeidersklasse heerste in de fabriek”. “Een fabriek in Peking”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 1 - september 1970) 16. Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Richtlijnen voor de organisatie van de communistische basiscellen, p. 5 stelde over de verdeling: “de politieke leider, één intellectueel - één arbeider is het model waar we naar streven.”

[121] Een derde taak van de politiek leider was het behoeden van de cel voor intellectualisme, d.w.z dat elk probleem moest behandeld worden aan de hand van concrete voorbeelden uit de praktijk, om zo vooruit te komen. Een vierde taak was het leiden van de celvergadering. Vaste punten op deze vergadering waren ondermeer vorming, bespreking van politieke problemen die opdoken in de praktijk op de fabriek of in de enquête, bespreking van de eigen activiteit, bespreking van ideologische problemen, enz. Wat betreft de veiligheid van zo’n celvergadering waren er een aantal regels. Zo was het bijvoorbeeld qua plaats zo dat men cafés of bewaakte plaatsen moest mijden, dat men af en toe moest veranderen en dat men nodeloos opvallen of aandacht trekken bij bezoek moest vermijden. Een vijfde taak van de politiek leider was het nauwkeurig inhoudelijk omschrijven van de enquêtes. Het doel van die enquêtes was drieledig: ten eerste te ontdekken en te beschrijven welke eisen en problemen de arbeiders hadden, ten tweede verkeerde ideeën bij sympathisanten leren kennen, opsporen en vernietigen en ten derde een middel zijn tot kritiek en zelfkritiek op de cel. Andere taken van de politieke leider waren: zo vlug mogelijk een voorstel uitwerken voor een fabrieksblad, de regelmaat en de inhoud van de propaganda en agitatie plannen, enz. Van al deze taken werd van de politieke leider verwacht een wekelijks verslag te maken voor het nationaal bureau.  Ibidem, p. 6 - 7. Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Voorwaarts, 10 november 1971, p. 12 - 13.

[122] Ibidem.

[123] Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Voorwaarts, 10 november 1971, p. 17. In Voorwaarts nr. 2 verschenen voor het eerst bedragen van lidgelden die diende betaald te worden. Er werd gesteld dat vanaf januari 1972 het betalen van lidgeld een noodzakelijke voorwaarde was om lid van Amada en abonnee van het Infobulletin te worden. Het minimum lidgeld was 200 BEF per maand, te verdelen over de cel (60 BEF), het provinciaal centrum (60 BEF) en het nationale centrum (80 BEF). Men stelde dat men zich voor de verdeling baseerde op de bestaande regeling van twee proletarische cellen. De eerste betaalde 100 BEF per maand, de tweede 300 BEF per maand. De cellen die een hogere bijdrage vroegen voor de nieuwe regeling kregen de toestemming het eigen bedrag te handhaven als dit mogelijk was. Een aantal kameraden, zo stelde de handleiding, konden deze 300 BEF niet betalen gezien hun familiale toestand. Als oplossing werd voorgesteld dat elk lid naast zijn lidgeld een deel van de bijdrage betaalde van de “kameraad” in moeilijkheden. De ex-studenten en intellectuelen werd opgedragen niet te leven boven het gemiddelde arbeidersniveau. Ook kregen de cellen de opdracht een financiële reserve aan te leggen voor het geval iemand werkloos werd (als gevolg van ontmaskering van zijn communist-zijn) of er een stakingsgolf uitbrak. Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Voorwaarts nr. 2, 14 december 1971, p. 15-16.

[124] Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Richtlijnen voor de organisatie van de communistische basiscellen, p. 6. Ook in Voorwaarts 2 werd gesproken over vorming gedaan door het bureau. Dit was bedoeld voor de politieke leiders en de gevorderde arbeiders (zijnde alle arbeiders van de cel en arbeiders die regelmatig meewerkten als sympathisant). De inhoud bestond uit twee delen. Ten eerste werd een grondig gedocumenteerde uiteenzetting gegeven over de wereldsituatie en de situatie in België. Het doel hiervan was tonen hoe de politieke lijn en ordewoorden van Amada op directe wijze ingrepen in het politieke leven van dat moment. Een tweede deel van de vorming besprak typevoorbeelden uit de Amada, mogelijkerwijs vertrekkend van een specifiek probleem van een cel. Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Voorwaarts nr. 2, 14 december 1971, p. 17.

[125] Richtlijnen i.v.m de clandestiene telefoonlijnen werden hier nog niet meegegeven. Ibidem.

[126] Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Richtlijnen voor de organisatie van de communistische basiscellen, p. 17.

[127] Ontdekken moest men de sympathisant door in de gaten te houden wie positief reageerde op de communistische propaganda en agitatie, om dan van deze persoon het adres te vragen en hem of haar vervolgens op te zoeken (informatie werd bijgehouden op een steekkaart). Tijdens dat bezoek kreeg de mogelijke sympathisant uitleg over de werking van de cel. Ook werd hem dan duidelijk gemaakt dat de cel niet wilde forceren, dat de arbeider vrij te beslissen had in welke mate hij zich wilde inzetten. Bij het opzoeken van de arbeider, net zoals tijdens de vergaderingen, was het steeds noodzakelijk de clandestiniteit te bewaren. Archief Rudi Van Doorslaer. Doos 1, Richtlijnen voor de organisatie van de communistische basiscellen, p. 9.

[128] “Ludo Martens”, BPA-bulletin (jg. 5 nr. 199 - 2 november 1979) 5.

[129] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 96. Zie ook “Het dialekties materialisme gebruiken voor de partijopbouw”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 21 - 2 februari 1972) 4-5.

[130] Zie hier rond ook de brochure Vrije en demokratiese delegeeverkieizingen! Kies kommunistische en strijdbare delegees. DOCU-MARX. Doos PTB/PVDA 1975.

[131] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 97.

[132] Archief Rudi, Van Doorslaer. Doos 1, Voorwaarts nr. 2, 14 december 1971, p. 8.

[133] Ibidem, p. 8. Ook Lucky Materne, lid van de provinciale leiding in Antwerpen in 1979 stelde dat dit niet de correcte houding was en dat erin verandering kwam door de praktijk en door studie van de marxistische ervaringsgeschriften (vooral geschriften over de anti-fascistische van Dimitrof). Men ging de delegees zien als mensen die de basis konden bereiken en de mensen organiseren en die ook de strijd wilde voeren. “Lucky Materne”, BPA-bulletin (jg. 5 nr. 199 - 2 november 1979) 10.

[134] Archief Rudi, Van Doorslaer. Doos 1, Voorwaarts nr. 2, 14 december 1971, p. 9.

[135] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 98 en Archief Rudi, Van Doorslaer. Doos 1, Voorwaarts 3, p. 4 en 10, waarin werd gesteld dat: “De toepassing van het dialectisch materialisme en het voeren van de ideologische strijd erop gericht zijn de miltanten en de cellen beter te wapenen en de organisatorische en de politieke principes van Amada in de praktijk om te zetten”.

[136] CNOP, “De linkse droomstrijd, of de jongens zonder glimlach”, Knack magazine (jg. 5 nr. 19 - 7 mei 1975) 54.

[137] “De rijzende ster van sociaal-fascist Simonet”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 17 - 4 december 1971) 3.

[138] Zie hiervoor ondermeer “Hoe een pro-kapitalistische politiek aantrekkelijk maken voor de arbeiders?”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 25 - 10 april 1972), 8. “De BSP-leiders houden de hand boven de schandelijke uitbuiting in de kapitalistische onderneming «vrij en vrolijk»”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 26 - 1 mei 1972), 4 of “BSP zorgt voor staatssteun en … afdankingen in de «smerigste fabriek van België»”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 27 - 15 mei 1972) 3.

[139] Amada eiste de afschaffing van het voorstel Major en onder meer de invoering van de vaste bedragen en volledige gelijkheid voor mannen en vrouwen op het vlak van de lonen. “De socialist Major voert de wil van het monopoliekapitaal door”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 13 - 5 oktober 1971) 8. “Wetsvoorstel Vranckx wil kommunistische arbeidersbeweging verbieden”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 40 - 8 januari 1973) 8.

GAUS, Politiek biografisch lexicon, 1238.

[140] Zie bijvoorbeeld “Verkiezingsnederlaag van de verraders van het kommunisme”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 16 - 19 november 1971) 3. “Bekaert: de «linkse» volksmisleiders van de KP-leiding werpen hun maskers af”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 20 - 3 januari 1972) 6. “De valse kp-leiders proberen de massastrijd stap voor stap in de handen van de klassenvijanden te loodsen en bereiden de kapitulatie voor”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 43 - 1 mei 1973) 3. “KP-leiding vol haat voor de revolutionaire massa-acties”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 60 - 10 december 1973) 5-7.

[141] “Wij kiezen niet, wij strijden”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 1 - september 1970) 2-3.

[142] “Neen aan de verkiezingscarnaval”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 13 - 5 oktober 1971) 1 en “Waarom willen de partijen van het kapitaal vervroegde verkiezingen?”, Alle Macht aan De Arbeiders (nr. 13 - 5 oktober 1971) 2-3.

[143] “Waarom zegt Amada neen aan de verkiezingscarnaval?”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 15 - 4 november 1971) 4-5.

[144] De commentaar kwam vanaf 1972 op omdat in juni 1971 de RAL was opgestart als Belgische afdeling van de Vierde Internationale. Die RAL werd door Amada gezien als een concurrent in het marxistische veld.

[145] In de hierna opgesomde artikels is goed te zien hoe telkens de ‘verkeerde’ ideeën van Trotsky werden weerlegd met de ‘juiste’ ideeën van Lenin. Lenin was de te volgen man, het grote voorbeeld voor de echte marxisten-leninisten. “Kritiek leveren op de kontra-revolutionaire teorieën van het trotskysme”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 37 - 15 november) 5-6. “Kritiek leveren op de kontra-revolutionaire teorieën van het trotskysme”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 38 - 1 december 1972) 5-6. “Kritiek leveren op de kontra-revolutionaire teorieën van het trotskysme”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 39 - 15 december 1972) 3. “Kritiek leveren op de kontra-revolutionaire teorieën van het trotskysme”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 40 - 8 januari 1973) 6-7.

[146] “Overal strijd. Weg met de verradersvakbonden”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 4 - december 1970) 13 en “De lonen omhoog”, Alle Macht aan De Arbeiders (nr. 2 - oktober 1970) 2.

[147] “Syndikale maneuvers snellen patroons en staat ter hulp”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 21 - 4 februari 1972) 3. “Een programma voor de redding van het kapitalisme”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 37 - 15 november 1972), 1-2. “Alleen door vastberaden klassenstrijd worden arbeiderseisen verwezenlijkt”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 40 - 8 januari 1973) 1 en 3.

[148] Zie bijvoorbeeld “De nationalisering van het krediet versterkt de binding tussen kapitalistische staat en grootkapitaal”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 29 - 17 juni 1972) 7. “Het verzet in de fabrieken kan het anti-arbeidersvoorstel Vranckx terug drijven”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 43 - 16 februari 1973) 1-2. “Vakbondsleiders propageren het fascisties wetsvoorstel 430”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 49 - 28 mei 1973) 7. Volgens Materne ging Amada in haar latere jaren positief staan t.o.v de vakbondsleiders: “De praktijk heeft ons geleerd dat in het algemeen genomen - enige uitzonderingen daargelaten - de vakbondsleiders deel vormen van de arbeidersklasse”. “Lucky Materne”, BPA-bulletin (jg. 5 nr. 199 - 2 november 1979) 10. Een ander bewijs van die positieve houding is te vinden bij de getuigenis van een Amada-sympathisant die in de mijnen werkte en daar werkte aan een samenwerking met de vakbonden, tot de leiders toe. Zijn nadruk lag wel nog steeds op de strijdbare delegees. “Een sympatisant over de staking in de mijnen, vroeger en nu”, BPA-bulletin (jg. 5 nr. 199 - 2 november 1979) 31.

[149] Zie bijvoorbeeld de artikels “Dokstaking: begeesterd voorbeeld voor de gehele arbeidersklasse!” Alle Macht Aan de Arbeiders (nr. 47 - 1 mei 1973), 2 en “Dokwerkers vechten voor de hele belgiese arbeidersklasse! Ze moeten zegevieren!”, Alle Macht Aan De Arbeiders, (nr. 48 - 14 mei 1973), 2-3.

[150] Guy Cudell zetelde sinds oktober 1967 tot de BSP-werkgroep voor de legerhervorming die een rationalisatie van het leger op het oog had. GAUS, Politiek biografisch lexicon, 177.

[151] Een titel uit Amada verwoorde het zo: “Para’s oefenen zich in foltermethodes om als fascistiese stoottroepen tegen de arbeidersklasse te kunnen optreden”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 38 - 1 december 1872) 3. “ De socialisten willen een modern leger om de arbeidersopstanden neer te slaan”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 24 - 27 maart 1972) 5. “De massastrijd van de scholieren kan het plan VDB zeker en vast terugdrijven”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 42 - 1 februari 1973) 1-3.

[152] LUYKX en PLATEL, politieke geschiedenis van België. Deel 2 van 1944 tot 1985, 638. GAUS, Politiek biografisch lexicon, 1144.

[153] “Vranckx”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 8 - april 1971) 11 en 15.

[154] Zie bijvoorbeeld “Wetsvoorstel Vranckx wil kommunistische arbeidersbeweging verbieden”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 40 - 8 januari 1973) 8 en “ Verenigde strijd tegen BSP CVP wetsontwerp 430”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 42 - 1 februari 1973) 8. GAUS, Politiek biografisch lexicon, 1238.

[155] De ware betekenis van die BTW werd volgens Amada weggemoffeld door de regering met de hulp van de vakbonden. “BTW”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 6 - februari 1971) 6-7. “Winsten van de kapitalisten stegen met 41,3% in 1970!”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 7 - maart 1971) 16. “De poppenkast van de regeringsvorming toont de verscherpte krisis van het kapitalisme”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 19 - 3 januari 1972) 2. “Nationalisaties door de kapitalistische staat zijn een hulp aan het grootkapitaal in nood”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 31 - 7 augustus 1972) 2. “Patroons en regering willen loondiktatuur en scherpe uitbuiting opleggen, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 36 - 1 november 1972) 67.

[156] “Staat, patroons en vakbondsleiders willen ‘in overleg’ een loonstop doorvoeren.”Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 44 - 5 maart 1973) 7-9.

[157] Een ander socialistisch paradijs waarmee Amada dweepte was Albanië. Ook over dit land verschenen af en toe artikels. Zie bijvoorbeeld het afgedrukte rapport van eerste voorzitter Enver Hoxha op het zesde partijcongres van Albanië, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 26 - 24 april 1972) 2-3. Dit rapport werd verder afgedrukt in Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 27 - 14 mei 1972) 6-7. Ook verkocht Amada bijvoorbeeld een boek over de geschiedenis van de Communistische Partij van Albanië. Als laatste moet vermeld worden dat in de krant Alle Macht Aan De Arbeiders de lezers opgeroepen werden te luisteren naar Radio-Peking en Radio-Tirana. Op welke uren men moest luisteren stond mooi aangeduid, maar de frequentie van deze radiozenders werd niet vermeld. Zie bijvoorbeeld Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 45 - 19 maart 1973) 7.

[158] Een eerste bewijs hiervan is het afdrukken van de verklaring van 20/05/1970 van Mao Tse Tung in “verklaring van 20 mei ‘70”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 3 - november 1970) 11, waarin Mao een oproep lanceerde tegen het imperialistische Amerika en zijn lakeien. Andere teksten zijn: “Het gevaar van een derde wereldoorlog bestaat”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 8 - april 1971), 2-3. Andere voorbeelden zijn artikels over het tiende congres van de Chinese Communistische Partij in Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 55 - 17 september 1973) 6; Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 56 - 8 oktober 1973) 4 en Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 60 - 10 december 1973) 8-10.

[159] Die tegenstellingen waren: ten eerste de tegenstelling tussen de socialistische landen (China, Albanië, Noord Vietnam en Noord Korea) aan de ene kant en de kapitalistische landen (Rusland) aan de andere kant. Ten tweede de tegenstelling tussen de onderdrukte landen van Azië, Afrika en Zuid-Amerika enerzijds en de onderdrukkende mogendheden van het imperialisme (Amerika, België, West-Duitsland) en van het sociaalimperialisme (Rusland) anderzijds. Ten derde de tegenstelling tussen de arbeidersklasse en de werkende klasse enerzijds en de burgerij van de kapitalistische landen en de staatskapitalistische landen anderzijds. Ten vierde de tegenstelling tussen de kapitalistische landen onderling als ook tussen de kapitalistische ondernemingen onderling. “Tiende congres van de Chinese Kommunistische Partij”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 55 - 17 september 1973) 7.

[160] Welke landen Amada precies bedoelde wanneer het sprak over “de landen van Europa en Noord-Amerika”, is niet duidelijk. Men geeft hierover geen uitleg. “Tiende congres van de Chinese Kommunistische Partij”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 55 - 17 september 1973) 7-9.

[161] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 133.

[162] Jos Van Velpen, advocaat van Amada in 1979, stelde dat Amada niet zomaar alle bevrijdingsbewegingen steunde. Alleen degene waar de bevrijding gebeurde door het volk zelf, eventueel met steun van een buitenlandse macht. De Russische inmenging in Angola of Ethiopië werd daarom veroordeeld, dit was geen bevrijding door het volk zelf, dit was een bezetting. “Jos Van Velpen, advocaat van Amada”, BPA-bulletin (jg. 5 nr. 199 - 2 november 1979) 11.

[163] VAN DOORSLAER, Oorsprong en consolidatie van de beweging, 63.

[164] “Rusland kapitalistisch land”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 4 - december 1970) 8-9. “De openbare opinie in Rusland wordt klaargestoomd voor een aanvalsoorlog tegen het socialistische China”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 24 - 28 maart 1972) 8. “Nixon-Bresjnev: op de agenda staat de verdeling van de wereld”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 28 - 3 juni 1972) 1 en 6. “De Russiese sociaal-imperialisten bedreigen het socialistische China”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 36 - 1 november 1973) 5.

[165] Zie bijvoorbeeld “Het gevaar van een derde wereldoorlog bestaat en de volkeren van de hele wereld moeten hierop voorbereid zijn.”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 8 - april 1971) 2-3. “Nixon-Bresjnev: op de agenda staat de verdeling van de wereld”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 28 - 3 juni 1972) 1 en 6. “Gezamenlijk de wereld overheersen en onderdrukkingsoorlogen voorbereiden”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 29 - 17 juni 1972) 12.

[166] Zie bijvoorbeeld “Onder leiding van de sociaal-imperialist Willy Brandt het Duitse kapitalisme opnieuw in de sporen van Hitler’, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 10 - mei 1971) 13. “Weg met het oorlogsverdrag Bonn-Moskou”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 28 - 3 juni 1972) 8 en “De Europese veiligheidsconferenties: een aanmoediging voor de West-Duitse oorlogsvoorbereidingen”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 32 - 28 augustus 1972) 3.

[167] Hiernaar wordt bijvoorbeeld verwezen in “Het gevaar van een derde wereldoorlog bestaat en de volkeren van de hele wereld moeten hierop voorbereid zijn”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 8 - april 1971) 2-3.

[168] “Oproep tot de volkeren van de wereld, houdt de bloedige handen van Nixon tegen”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 30 - 5 juli 1972), 1-3. “De Europese veiligheidsconferenties: een aanmoediging voor de West-Duitse oorlogsvoorbereidingen”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 32 - 28 augustus 1972), 3.

[169] “Steun de Arabiese volkeren in hun strijd voor de bevrijding van hun land”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 59 - 19 november 1973) 1-4 en een extra nummer van Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 60 - 15 december 1973) 1-8.

[170]  “Pakistan, leve de nationale demokratiese revolutie”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 9 - april 1971) 14 -15. “Pakistan: India bereidt de aanvalsoorlog voor om Oost-Pakistan te veroveren”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 14 - 19 oktober 1971) 6. “Handen af van Pakistan”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 15 - 4 november 1971) 7. “Russiese sociaal-imperialisten en Indiase veroveraars: hand in hand”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 18 - december 1971) 7-8.

[171] “De reis van Nixon: een overwinning van de vredespolitiek van China”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 12 - september 1971) 2-3.

[172] “Leve de strijd van het zwarte volk!” Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 7 - maart 1971) 4-5 “Chili. Er is maar één weg. Leve de volksoorlog”, Alle Macht Aan De Arbeiders (extra nummer oktober 1973). “Leve de volksoorlogen in Angola, Mozambique en Guinea-Bissau”, Alle Macht Aan De Arbeiders (extra nummer - 5 december 1973).

[173] “De chemiese bedrijven van tessenderlo spuwen ongehinderd hun gif over de stadskom”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 31 - 7 augustus 1972) 5.

[174] Cf. supra p. 43.

[175] Volgens Amada was dit het moment waarop het voor de KPB duidelijk werd dat zij de staking, die ze zelf hadden opgestart, niet konden stoppen na 24 uren zoals ze hadden gewild. “Dokstaking: begeesterd voorbeeld voor de gehele arbeidersklasse!” Alle Macht Aan de Arbeiders (nr. 47 - 1 mei 1973), 1. Bevestiging hiervan krijgen we in het werk ARBEIDERSMACHT ANTWERPSE HAVEN, Verslag havenstaking Antwerpen 9 april – 5 juni 1973, 16.

[176] Arbeidersmacht Antwerpse Haven was een onafhankelijk comité ontstaan in de zomer van 1971 rond de haven van Antwerpen, ter ondersteuning van de havenarbeiders. Die ondersteuning wilde men geven door informatieverspreiding en door de arbeiders zo aan te zetten zelf de bestaande problemen op te lossen. Deze macht was al aanwezig in verschillende andere conflicten rond de haven. Ibidem, 53.

[177] VERMEIR, “Havenconflict: politie conflict”, Volksmacht arrondissement Antwerpen (jg. 29 nr. 20 - 19 mei 1973) 7. De uitgesproken mening ten overstaan van de Gentse situatie was hetzelfde voor de Antwerpse situatie. Tegenover de ‘gewone’ arbeiders stond het CCV als volgt: “Met het oog op de dag van morgen heeft onze christelijke centrale van vervoersarbeiders bewust en overwogen dan ook in dit conflict haar verantwoordelijkheid opgenomen.” B.V., “De staking in de havens”, Volksmacht Arrondissement Antwerpen (jg. 29 nr. 18 - 5 mei 1973) 6.

[178] “Staking van de dokwerkers hindert Antwerpse haven”, Gazet van Antwerpen (11 april 1973) 1 en ”Vakbonden wijzigen hun houding niet”, Gazet Van Antwerpen (13 april 1973) 1.

[179] BREPOELS, Wat zoudt gij zonder 't werkvolk zijn? 2: 1966-1980, 72.

[180] “Dokstaking: begeesterd voorbeeld voor de gehele arbeidersklasse!” Alle Macht Aan de Arbeiders (nr. 47 - 1 mei 1973) 2.

[181] ARBEIDERSMACHT ANTWERPSE HAVEN, Verslag havenstaking Antwerpen 9 april – 5 juni 1973, 31.

[182] Wanneer Amada precies voor het eerst optrad in de staking is niet duidelijk. Een aantal bronnen spreken elkaar tegen. Volgens de Arbeidersmacht Antwerpse haven was Amada pas vanaf 16 april 1973 aanwezig, terwijl de Gazet van Antwerpen stelde dat de vakbonden zegden dat Amada tot de staking had aangezet. Idem, 19 en 25. Dit klopt wel niet met wat Van Geet zegt in zijn verhaal van de feiten. Hij stelt dat Amada al vanaf 9 april aanwezig was. VAN GEET, De dokstaking 1973, 24.

[183] Het mislukken van het overleg was volgens Amada haar eigen verdienste. Zij had immers met haar juiste standpunten de waakzaamheid van de dokwerkers versterkt. “Dokwerkers vechten voor de hele belgiese arbeidersklasse! Ze moeten zegevieren!”, Alle Macht Aan De Arbeiders, (nr. 48 - 14 mei 1973), 1. Volgens majoor Van Geet waren het de extremisten die voor deze verharding van de staking zorgde. VAN GEET, De dokstaking 1973, 60.

[184] Hiervoor werd één iemand van Amada als één van de hoofdverdachten een aantal dagen later gearresteerd. Om wie het precies gaat, vermeldt Van Geet niet. Ibidem, 95-96 en 101.

[185] Wanneer de nachtploeg van Peignage-Eeklo precies in staking ging werd niet vermeld. HAESENDONCK, De fabriek, 39.

[186] BREPOELS, Wat zoudt gij zonder 't werkvolk zijn? 2: 1966-1980, 72-75.

[187] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 100.

[188] ARBEIDERSMACHT ANTWERPSE HAVEN, Verslag havenstaking Antwerpen 9 april – 5 juni 1973, 47.

[189] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 101.

[190] Versteegh somt nog een aantal personen op van Amada die veroordeeld werden, met voorop Kris Merckx. Ibidem, 102-103.

[191] “In de dokwerkerstaking zetten sindikale en BSP-leiders het fascistsies wetsvoorstel 430 reeds in praktijk!”, Alle Macht Aan De Arbeiders, (nr. 47 - 1 mei 1973) 6. “vakbondsleiders propageren het fascisties wetsvoorstel 430 dat organisatierecht en stakingsrecht beknot”, Alle Macht Aan De Arbeiders, (nr. 49 - 28 mei 1973), 7. Ook buiten de dokstaking werd betoogd tegen de wet 430, ondermeer op 24 maart 1973 in Merksem. Zie hiervoor “Kommunistiese betoging in Merksem tegen de fascistiese wet 430”, Alle Macht Aan De Arbeiders, (nr. 46 - 17 april 1973) 10-11.

[192] In “Amada toont de weg naar de bevrijding van de arbeiders”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 55 - 17 september 1973) 5: “(…) zonder leiding en zonder echte verbondenheid onder elkaar blijven de arbeiders toch nog een redelijke makkelijke prooi voor de kapitalisten en hun trawanten die over gewapende middelen zoals rijkswacht en leger en over wetgeving beschikken, om de smeulende vlam die soms even heftig en hoog oplaait bij stakingen en betogingen enz… terug in zijn verspreidde en smeulende vorm te brengen”. 

[193] “Dokstaking: begeesterend voorbeeld voor de gehele arbeidersklasse!” Alle Macht Aan de Arbeiders (nr. 47 - 1 mei 1973), 3. “Het revolutionair massageweld van de dokwerkers doet de kapitalisten en hun knechten verstijven van schrik”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 47 - 1 mei 1973) 4. “Eén mei: stakers sterker dan ooit!”, Alle Macht Aan De Arbeiders, (nr. 48 - 14 mei 1973) 4.

[194] VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 104.

[195] ARBEIDERSMACHT ANTWERPSE HAVEN, Verslag havenstaking Antwerpen 9 april – 5 juni 1973, 53.

[196] Interview met Paul Theunissen, 12 februari 2004. Hij noemt Amada “een splijtzwam in de Belgische arbeidersbeweging”. De KPB schetste een zelfde beeld van Amada in haar tijdschrift De Rode Vaan. Voor haar waren de amadezen een kleine groep die niets verwezenlijkte en bij zeer weinig mensen gehoor vonden. Voor de KPB waren de leden van Amada een “stelletje avonturiers”, die meteen door de dokwerkers van de piketten werden weggejaagd als ze zich er vertoonden. Het ging om “anticommunistische stoottroepen die een product zijn van de katolieke universiteit en de colleges, verstrekt door ex-Volksunie-mensen en VMO-ers, hysterisch geworden kleinburgermannetjes, die roepen om gewapende opstand op voorwaarde dat anderen dat doen.” Als Amada niet had bestaan, hadden volgens Jef Turf de kapitalisten ze wel uitgevonden om de arbeidersacties te kunnen afbreken. Daarom werden alle havenarbeiders opgeroepen deze verdeeldheidzaaiers te boycotten. Voor de dokarbeiders zelf was volgens de KPB de staking een duidelijke les dat het Amada alleen te doen was om de vernietiging van de vakbonden en aanvallen tegen de KPB. Deze gewaarwording betekende de complete nederlaag voor Amada. “Dokwerkers toonden op 1 mei hun macht”, De Rode Vaan (jg. 52 nr. 18 - 3 mei 1970) 7. “De grote samenzwering”, De Rode Vaan (jg. 52 nr. 16 - 20 april 1970) 7 . TURF, “Editoraal”, De Rode Vaan (jg. 52 nr. 22 - 31 mei 1973) 3. MESTDAGH, “Dokwerkers staken reeds twee maanden”, De Rode Vaan (jg. 52 nr. 22 - 31 mei 1973) 5. TURF, “De havenstaking: een les voor alle werkers”, De Rode Vaan (jg. 52 nr. 18 - 3 mei 1973) 3.

[197] VAN GEET, De dokstaking 1973, 60, 64-66, 69, 71 en 108. Op 25 mei sprak het stakingscomité zich expliciet uit tegen Amada. Zie p. 136-137. Een zelfde geluid is te horen in de video over Amada van de VRT uit 1979. Deze stelde dat Amada niet geliefd was bij de arbeiders en zelfs soms in confrontatie kwam met arbeiders, niet echt een goede samenwerking dus. GEERTS, Amada: de rode missionarissen, 8.

[198]  ARBEIDERSMACHT ANTWERPSE HAVEN, Verslag havenstaking Antwerpen 9 april – 5 juni 1973, 48, 51 en 53. Eenzelfde mening was het ACV, met als spreekbuis in dit conflict het CCV, toegedaan. Amada was (naast de RAL), een minderheidsgroep “waarvan handig gebruik werd gemaakt door de communistische leiders”. Hiermee werd bedoeld dat Amada (en de RAL) werden ingezet als het nodig was geweld te gebruiken. Op de andere momenten gebruikten de communistische leiders deze organisaties “als het in hun kraam te pas komt”. Gebruik van vrouwen en kinderen aan de kop van betogingen tijdens de stakingen werd als schandelijk, “laaghartig” afgedaan, men deed dit volgens het ACV gewoon om de publieke opinie op te zetten tegen de ordediensten wanneer deze optraden tegen vrouwen en kinderen. Ook werden de leden van Amada gezien als “beroepsagitatoren” die zich in de haven van Gent bezig hielden met wat het CCV “terreur, baldadigheden en laaggrondse praktijken” noemde. VERMEIR, “Havenconflict: politiek conflict”, Volksmacht Arrondissement Antwerpen (jg. 29 nr. 20 - 19 mei 1973) 8.

[199] “Maandag stemming over Antwerpse havenstaking”, Gazet van Antwerpen (1 juni 1970) 16.

[200] “Hoe is het gesteld met de loonpositie van de havenarbeiders?”, Gazet Van Antwerpen (13 april 1973) 14.

[201] “Gedeeltelijke werkhervatting aan de Antwerpse haven”, Gazet Van Antwerpen (14 april 1973) 1.

[202] “Havenstaking”, Gazet Van Antwerpen (18 mei 1973 ) 19. In de Gazet Van Antwerpen van 3 mei werd gesproken over het stakerscomité dat van Amada 20 000 BEF steun aangeboden had gekregen «in ruil voor zeggenschap» in het comité. Dit werd echter, zo rapporteert de krant, door het stakingscomité met klem geweigerd. Tegen deze mededeling protesteerde dan weer Amada door te stellen dat deze voorstelling van zaken volledig vals was. Ingezameld geld werd onvoorwaardelijk geschonken aan het stakerscomité aldus Amada. “Stakerscomité: status quo”, Gazet van Antwerpen, (3 mei 1973) 10.

[203] “Vooruit voor de opbouw van de echte communistiche arbeidersorganisatie aan de dokken!”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 50 - 11 juni 1973) 1-6.

[204] Die organisatie moest volgens Amada ontstaan op basis van de leer van Lenin over de gewapende socialistische revolutie. Deze werd in de krant afgedrukt. “Vooruit voor de opbouw van de echte communistische arbeidersorganisatie aan de dokken!”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 50 - 11 juni 1973) 5-6.

[205] Ibidem.

[206] Ibidem, 4-5.

[207] “Ons revolutionair bewustzijn zal alle maneuvers van kapitaal en vakbondsleiding terugdrijven!”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 52 -16 juni 1973) 8.

[208]Elke dag dat onze kameraden langer in de gevangenis zitten, sluiten nieuwe arbeiders aan bij Amada”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 87 - 13 december 1974) 2.

[209] Dit was volgens Versteegh alleen de uitspraak voor Antwerpen. Er waren nog andere processen, zie hiervoor VERSTEEGH, D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979, 104-105.

VAN GEET, De dokstaking 1973, 156-162. “De beschuldigden staan op: communistische meeting in de rechtszaal”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 88 - 27 december 1974) 6-7. Namen van veroordeelden war en, Van Garse, Pierre Marage, Edmond Collin, Marcel Van Dijck, Ivan Van Praet, M.D.Q. (op vraag van de betrokkene, nvdr), Carine La Meir, Anne Lamaire, Anne Vanougstrate, Marcel Mussen, Leopold Tubax en Michel Claes. Het artikel in Amada vermelde wel maar 12 mensen. Behalve Tubax en Claes was iedereen lid van Amada stelde het artikel. “Elke dag dat onze kameraden langer in de gevangenis zitten, sluiten nieuwe arbeiders aan bij Amada”, Alle Macht Aan De Arbeiders (nr. 87 - 13 december 1974) 2.

[210] De Gazet van Antwerpen stelde dat Amada in de dokstaking van ‘73 de grootste cel had ontwikkeld, die echter weinig tot niets kon gedaan

krijgen van de arbeiders, ze wilden niet mee. Ook in andere conflicten was het zichtbaar: “op zichzelf kan Amada geen sociale actie ontketenen”. Volgens het artikel was de tactiek van Amada: “Deze beweging «springt op de kar» en poogt de teugels in handen te krijgen. Maar als de vakbonden die stevig vast houden, mislukt het ganse offensief.” DE WITTE, “3. Dokters zorgen voor doorbraak”, Gazet van Antwerpen (7 augustus 1975) 4.