Tranen en triomfen: Conrad Detrez
-
Home
Verschenen in de Morgen op 22/11/2000
en overgenomen op de blog van Harold
Polis op 13/05/2009.
Samen met Les Plumes du Coq is L'Herbe ŕ brűler een van de
belangrijkste naoorlogse Belgische romans, geschreven door Conrad Detrez,
een man vol tegenstrijdigheden: seminarist, journalist, Vlaming, Waal,
genaturaliseerde Fransman, revolutionair en aids-slachtoffer.
Vijftien jaar geleden overleed Conrad
Detrez aan de gevolgen van aids. Stervend schreef hij een van de mooiste
ziekbedboeken ooit, La mélancolie du voyeur (1986), waarin hij een laatste
keer zichzelf binnenstebuiten keerde. Eigenlijk handelt alle proza van
Conrad Detrez over Conrad Detrez, een man wiens leven voldoende stof bevat
om vijf schrijverscarričres mee te vullen. De motor van Detrez'
schrijfwoede wordt aangedreven door revolte en engagement, de literaire
smeerolie van de jaren zestig en zeventig. Zuid-Amerika lag toen goed in
de markt. Mulisch en Claus bezochten Cuba. Jorge Semprún, Gabriel García
Márquez en Carlos Fuentes braken door. Europese intellectuelen, Régis
Debray voorop, beoefenden marxistische maatschappijkritiek die sterk
Zuid-Amerikaans was georiënteerd. En in Leuven besliste de seminarist
Conrad Detrez om als missionaris in Brazilië zijn geloof te belijden. Eind
jaren zestig vlucht Detrez, inmiddels biseksueel en communist, naar Parijs
om er de strijd voort te zetten. Hij schrijft een handboek stadsguerrilla,
vertaalt Dom Helder Camara en leidt het pamflet Pour la libération du
Brésil in, dat door de Franse overheid in beslag wordt genomen. Daarna
waagt hij zich aan de literatuur. Zijn twee sterkste en meest
autobiografische romans werden vertaald (als De veren van de haan en Dor
gras) door Jenny Tuin.
In het slechtste geval toont Conrad Detrez
zich een freak, een modeschrijver, een demagoog, een slechte journalist,
een verkapte katholiek die zijn fanatieke geloof op het juiste moment
afzweert, neerzijgt voor communistische afgodsbeelden en bommen legt om
een volk te bevrijden dat geen bevrijding wil. Zo luidt de mythe Conrad
Detrez. Het getuigt, achteraf bekeken, van verregaande juveniele domheid,
misschien zelfs van misdadigheid, vergelijkbaar met de fratsen van 'onze
jongens' van het Vlaams Legioen, de sukkelaars of landverraders die 'uit
idealisme' het rode gevaar bevochten in dienst van de Duitsers.
In het beste geval blijft Conrad Detrez
een van de zeldzame schrijvers die er echt in is geslaagd de Belgische
paradox te doorgronden, de tegenstellingen literair vorm te geven. Les
plumes du coq schetst een surreëel beeld van de jaren vijftig. Het jonge
hoofdpersonage vertelt zijn belevenissen als katholieke Waal in een Vlaams
internaat. Hij trekt tijdens de koningskwestie ten strijde tegen de
ongelovige tegenstanders van Leopold III. Het bloedbad van Grâce-Berleur
verandert zijn levensbestemming. Hij hoort Jules Renard spreken, wordt
verliefd op een bloedmooi arbeidersmeisje en komt in opstand tegen de
tirannieke schooloverheid. Hoe realistisch deze korte samenvatting ook
moge zijn, het boek zelf is een groot delirium. Het stortregent aan een
stuk door. Mensen blijven in de modder vastzitten. De ikpersoon voelt zijn
bloed door zijn lichaam gaan als "een bijtend zuur". En het internaat is
een "log aardkleurig dier in afwachtende houding, met alle poten
ingetrokken". Internen, leraars en geestelijken jutten er elkaar op in de
aanbidding van de Bruidegom, een homo-erotische Christusfiguur die te pas
en te onpas verschijnt aan de ikfiguur en hem tergt, zoals in 'De zwarte
monnik', dat maffe verhaal van Tsjechov.
Detrez begint waar Henri Michaux en
Hadewijch eindigen: bij de magistraal verwoorde waanzin. Les plumes du coq
is een pervers sprookje over paters die biddend kippen vingeren en
schooljongens die elkaar uithuwelijken, terwijl het land op instorten
staat. De hele tekst is opgebouwd rond een aantal weerkerende beelden die
steeds verder van de werkelijkheid komen te staan, zodat op het einde het
mystieke nulpunt wordt bereikt, de Liefde Gods. Die liefde is even zuiver
als een plas brak water en even helder als de smoezelige stijl van het
boek. Detrez schrijft overvet en opgefokt proza, vol onzinnige details en
pathetische uithalen. In permanente haast sleept hij grote hoeveelheden
adjectieven en bijzinnen aan om de boel zo intens mogelijk te belazeren.
Het verhaal van L'herbe ŕ brűler sluit
naadloos aan bij dat van Les plumes du coq, alleen is de toon radicaal
anders. In L'herbe ŕ brűler beperkt hij zich iets meer tot de feiten en
verandert het geweer van schouder. Detrez doopt zijn pen in gal en geil om
het relaas van zijn Zuid-Amerikaanse periode te noteren. Het is een tijd
van carnaval en ideologisch verantwoord rondneuken. Detrez wil de massa
bekeren en komt terecht bij een hoop dwazen die zich laten leiden door het
Autokritisch program voor een marxistisch-leninistische avant-garde,
opgesteld door een verlichte gek die wel in dialectiek, maar niet in
interpunctie gelooft. De hilarische sessies zelfkritiek hebben een
bloedige apotheose tot gevolg. De groep van Detrez ontvoert een hoge
militair en biedt zo het leger een aanleiding om het communistische
gespuis van de straten te vegen. Wat als een idealistische bevlieging
begon in het Leuvense seminarie, eindigt als een marteling. De
ondervragers breken zijn botten en sluiten zijn geslacht aan op het
elektriciteitsnet. Nadien zetten ze hem het land uit. Detrez maakt mei '68
nog wel mee als vrijheidsstrijder, maar de ontgoochelingen stapelen zich
op. Met stille trom verdwijnt hij naar België, waar volstrekt niemand zijn
inzichten en verhalen begrijpt. Les plumes du coq en L'herbe ŕ brűler
openen de kamer waar al onze verlangens en angsten zetelen. Misschien
bevindt deze plek zich hoog in het schip van een gotische kathedraal, vlak
naast orgel, waar de muziek der sferen een overweldigd contrapunt is dat
de trommelvliezen doet scheuren. Het kan ook zijn dat we de plek in een
favella moeten zoeken, een Zuid-Amerikaans pauperdorp, een uitgewoonde,
van lust en rottenis dampende mestvaalt waar kinderen staand worden
verwekt en opgroeien tot menselijke ratten. En wie weet komen we die plek
wel tegen in rokerige kamers waar steeds andere gezichten met steeds
dezelfde woorden hun wereld trachten te veranderen, terwijl buiten
hoongelach en geweeklaag weerklinkt. Detrez heeft die wanhoop willen
wegbranden door te schrijven over zijn wanhopige passies, zijn visionaire
waanbeelden. We moeten de geniale mislukkingen van Detrez blijven lezen,
of liever, we moeten zijn romans opnieuw lezen. Want Detrez bestaat niet
meer, zijn boeken zijn vergeten en haast onvindbaar. Detrez is uitgekotst
door een land dat hij zelf in het gezicht had gespuugd.
Met L'herbe ŕ brűler sleepte Detrez de
Prix Renaudot in de wacht en werd hij wereldberoemd in Parijs en
omstreken. Het Brel-scenario. Toen in 1978 de vertaling van Les plumes du
coq verscheen, verklaarde Detrez te sterven van verlangen "om de
klerikalen in Vlaanderen te schofferen". Het was de zelfhaat van een
medeplichtige.
(Dit stuk verscheen eerder in De Morgen van
22 november 2000.) |