Conrad Detrez (1937-1985)moet een van de merkwaardigste
figuren uit de Belgische literatuur zijn. Hij
verafschuwde etiketten en vastgenagelde identiteiten.
Zelf was hij de vleesgeworden tegenstrijdigheid. Was hij
nu een Vlaming of een Waal? Belg of Fransman? Links of
rechts? Homoseksueel of biseksueel? Hij speelde
voortdurend een spel met de lezer en creëerde zijn eigen
mythe.
Dat gold zeker ook voor zijn religieuze
gevoelens. Detrez kon hartstochtelijk antiklerikaal zijn
en tegelijk dankbaar putten uit zijn katholieke
verleden. In zijn boeken kon hij homo-erotiek met
religiositeit vermengen alsof dat een natuurlijk
samengaan was. Het zijn misschien wel redenen waarom
Detrez vandaag zo jammerlijk vergeten is – onze
tijdgeest houdt niet van ambiguïteit.
In het begin
van de jaren 1980 leek zich in Nicaragua een klein wonder te
voltrekken.De sandinisten hadden de dictatuur van de Somoza’s
omvergeworpen en een regering op touw gezet die min of meer
democratisch leek. In een grijs Europa geplaagd door economische
crises sloeg dat meteen aan.De sandinisten, waren dat geen
verbeterde versie van de bebaarde revolutionairen die twee
decennia eerder Cuba hadden overgenomen? Ze vermeden in ieder
geval enkele grote fouten van de Cubaanse revolutie. Er was
bijvoorbeeld veel minder vijandschap tegenover de katholieke kerk.
Vele priesters,tot de aartsbisschop toe, hadden zich in de loop
der jaren tegen Somoza gekeerd en hun sympathie voor het
sandinisme uitgesproken. Daar werden de progressieve
‘bevrijdingstheologen’ voor beloond. Maar liefst vier priesters,
onder wie de bekende dichter Ernesto Cardenal, kregen een
ministerpost.
Iedereen
tevreden? Toch niet. Eind 1984 verscheen in de krant Le Soir
een opvallende kritiek op de gang van zaken in Nicaragua.
Volgens de auteur van het opiniestuk speelde de
bevrijdingstheologie beslist een belangrijke rol, vooral in
dictatoriale regimes en in tijden van onderdrukking. Maar in
Nicaragua, waar geestelijken openlijk flirtten met het communisme,
was de bevrijdingstheologie niet langer ‘bevrijdend’ gebleven. Het
opvallende aan deze vrije tribune was niet enkel de inhoud, maar
vooral de auteur. Nee, dit werkstuk was niet geschreven door een
rabiate, rechts-conservatieve katholiek die aan de leiband van het
Vaticaan liep. De schrijver had ooit het marxisme-leninisme
omarmd, stond in de jaren 1960 dicht bij de Braziliaanse guerrilla
en had geschriften van Hélder Câmara vertaald. Wie was deze man
die ons met zijn zoveelste pirouette in verwarring bracht?
Verzoek om toelating tot COPAL, verzonden door Conrad Detrez op 26
juni 1959.
[Archief Collegium Pro America Latina: 92]
Conrad Detrez,
zoals de auteur van het stuk heette, kende de katholieke kerk als
geen ander. Hij was geboren in 1937 in het Haspengouwse dorpje
Rukkelingen-aan-de-Jeker en had zich al op jonge leeftijd
voorgenomen priester te worden. In 1957 was hij naar het
kleinseminarie in Sint-Truiden gegaan (waar de eerste twee jaren
van de priesteropleiding aangeboden werden) om vervolgens, in
1959, in Leuven neer te strijken. Daar combineerde hij zijn
priesterstudie met een verblijf in het College voor
Latijns-Amerika. Die laatste instelling was in 1953 opgericht, en
stelde zich tot doel missionarissen naar de ‘Nieuwe Wereld’ te
zenden.
Leuven zou het
wereldbeeld van Detrez helemaal overhoop gooien. De Belgische
katholieke hoogleraren stonden in die jaren wereldwijd bekend om
hun progressieve standpunten (het is bepaald geen toeval dat een
aantal onder hen actief betrokken raakten bij het Tweede Vaticaans
Concilie). Detrez ontdekte het werk van de tot voor kort nog in de
ban geslagen Franse theoloog Teilhard de Chardin, iemand die hij
zijn ganse leven bleef bewonderen. Hij maakte kennis met het
wereldbeeld van Emmanuel Mounier, de grondlegger van het
personalisme, die ijverde voor een dialoog tussen christenen en
marxisten. Jean-Paul Sartre en Albert Camus waren in Leuven geen
verketterde schrijvers meer, maar interessante stemmen van wie het
werk gelezen en geanalyseerd kon worden.
Uiteraard kon
dat allemaal niet zonder gevolgen blijven. Detrez verloor steeds
meer binding met het instituut kerk. Hij ontdekte dat hij een
geestelijke wilde worden ‘die men herkent aan zijn woorden, aan
zijn blik, die men langzamerhand ontdekt door hem te zien
handelen, iemand van wie men houdt en niet een personage dat men
op het eerste gezicht met eerbied bejegent vanwege zijn kleren, de
kleur van zijn sokken of vanwege het merkteken dat zijn schedel
tooit en waardoor men zich juist van hem afgesneden voelt.
Conrad Detrez in Volta Redonda (januari 1963).
[AML - Archives et Musée de la Littérature]
Net voor
Detrez’ verblijf in Leuven had in dezelfde stad de Colombiaanse
priester Camilo Torres gewoond. Torres, afkomstig uit een
welgestelde familie in Bogotá en een vriend van Gabriel García
Márquez, stond symbool voor een nieuw soort geestelijkheid. Hij
had een groot bewustzijn van sociaal onrecht,studeerde sociale en
politieke wetenschappen in Leuven en paste voor elk conformisme.
Hij verzamelde Latijns-Amerikaanse studenten rond zich voor
lezingen, culturele activiteiten en politieke debatten. Die geest
was nog steeds aanwezig in Leuven toen Detrez er studeerde.
Het College
voor Latijns-Amerika werd een unieke plaats voor ontmoetingen
tussen Europeanen en latino’s. Uit Latijns-Amerika kwamen niet
alleen priesters of seminaristen, maar ook lekenstudenten die aan
de Belgische priesters in spe Spaans of Portugees doceerden. Er
werd gevolg gegeven aan de kruisbestuiving die de oprichters voor
ogen hadden. Europese seminaristen maakten kennis met de cultuur,
de mentaliteit en misschien ook wel het temperament van
Latijns-Amerika.
Detrez legde
gretig zijn oor te luisteren. Hij zag twee werelden die het
moeilijk hadden elkaar te verstaan. Zuid-Amerikanen kwamen naar
Europa met grootse voorstellingen van traditie, kunst en cultuur.
Wat ze aantroffen was een wat ingeslapen, zelfvoldaan continent.
Nooit eerder in de geschiedenis werd de Europese beschaving zo ter
discussie gesteld. Afrikaanse en Aziatische landen verwierven in
sneltreinvaart hun onafhankelijkheid. In Latijns-Amerika, dat in
politiek opzicht al bijna anderhalve eeuw bevrijd was, stelden
academici een ander soort afhankelijkheid aan de kaak: die van de
nationale economieën. Zo verscheen begin jaren 1950 opeens een
nieuwe klasse op het internationale toneel, de destijds zogenoemde
‘derde wereld’, een wat amorf geografisch geheel dat noch bij het
westerse, noch bij het communistische blok aansluiting wilde
vinden.
Het was vooral
door de Latijns-Amerikanen dat de geestelijke roeping Detrez als
zand door de vingers glipte. De lokroep van de Nieuwe Wereld werd
onherroepelijk. Er ging een avontuurlijke, exotische bedwelming
van het continent uit. Leuven begon hem trouwens stierlijk te
vervelen: ‘De hemel, de muren, de straatstenen zijn grauw, evenals
de stenen en de aarde van de pleinen, de schors van de bomen. De
gezichten van de bewoners, ontkleurd door maanden regen, vorst en
mist, zijn grauw. De huizen langs de oever van de Dijle, die vuile
stroom, bieden een aanblik van lange slierten zwarte schimmel met
grauwe vlekken.’
Cover van de Nederlandse vertaling uit 1978 van Les plumes du coq
(1975) van Conrad Detrez.
[Privéverzameling]
In 1962 vertrok Detrez naar
Brazilië. Hij had zijn priesterstudie simpelweg stopgezet en wilde
zich als lekenmissionaris nuttig maken. Hij werkte in de
industriestad Volta Redonda en belandde een half jaar later in Rio
de Janeiro. Nadat hij zijn priesterroeping al had opgegeven, begon
hij nu met zijn geloof zelf te worstelen. Hij ontdekte zijn
homoseksualiteit en radicaliseerde op politiek vlak steeds meer
naar links. De militaire staatsgreep van 1964 – door vele
conservatieve katholieken openlijk toegejuicht – was een
kantelpunt. Detrez trad toe tot de verboden linkse beweging Ação
Popular en ‘bekeerde’ zich tot het marxisme-leninisme.
Wat volgde waren spannende jaren
die bijna op een roman van Hemingway of Malraux leken. Detrez dook
onder in het verzet, werd opgepakt, gevangengenomen, het land
uitgezet en keerde tot twee keer toe terug. In 1969 interviewde
hij in het grootste geheim de leider van de Braziliaanse
guerrilla, Carlos Marighella. Een gevaarlijk huzarenstukje, want
kort daarna werd Marighella in een hinderlaag vermoord.
In die jaren liet de kerk in
Latijns-Amerika opeens een heel ander gezicht zien. Ironisch
genoeg maanden nu de communistische partijen vaak aan tot
behoedzaamheid, terwijl ontbolsterde katholieken voluit de strijd
aangingen. In het geval van Camilo Torres was dat zelfs
letterlijk: hij vervoegde de guerrilla in Colombia en stierf in
1966 bij zijn eerste wapentreffen. Torres had voor zichzelf
uitgemaakt dat hij niet langer passief mocht blijven. Als hij
daarvoor zijn soutane moest uittrekken, dan was dat maar zo.
De katholieke kerk bleef niet
blind voor de dilemma’s waar Torres voor gestaan had. Twee jaar na
zijn dood werd, uitgerekend in Colombia, een nieuwe doctrine
uitgetekend die geestelijken meer bewegingsvrijheid bood. Op een
conferentie in Medellín spraken de Latijns-Amerikaanse bisschoppen
zich uit voor een principiële keuze voor de bevrijding van de
armen. Niet alleen de toon van de congresdocumenten was veranderd,
ook de inhoud was nieuw. Ellende en armoede, economische,
politieke en sociale wantoestanden, schendingen van mensenrechten,
ze werden allemaal bij naam genoemd.
De Vergadering van Medellín in
1968 schudde het sociale geweten van theologen, priesters en leken
wakker. Heel wat mensen die onverschillig of zelfs afwijzend
tegenover de kerk hadden gestaan, keerden zich opnieuw tot haar.
Een minderheid wilde Medellín nog verder in marxistische zin
ombuigen. In een poging de klassenstrijd te verbinden met het
evangelie werd Christus uitgeroepen tot een hedendaagse
revolutionair. Volgens de hardnekkigste bevrijdingstheologen
bestond er nog maar één interpretatie van het Nieuwe Testament:
een politieke.
Dit was ook de tijd waarin de
ster van Dom Hélder Câmara schitterde. De aartsbisschop van Olinda
en Recife ontpopte zich in de jaren 1960 tot een messcherp
criticus van de Braziliaanse dictatuur. Het fragiele, wat gebogen
lopend mannetje in zwarte soutane bevlogen toespraken. En hoewel
hij steeds naar Brazilië terug moest, weerhield hem dat nooit zijn
regering te kapittelen. Zijn persoonlijkheid maakte ook op
niet-gelovigen indruk. In Brazilië durfde men hem met geen vinger
te raken. Sterker nog, hij hield de bewindslieden zelf uit hun
slaap.
Hélder Câmara was een bekwame
koorddanser die met bijna iedereen on speaking terms bleef.
Wanneer hij praatte met de machtigen der aarde, kon hij een
nederigheid aan de dag leggen die vaak in zijn voordeel uitviel.
Hij bleef tegelijk geloofwaardig bij links, door guerrillero’s à
la Camilo Torres niet in beschuldiging te stellen, doch respect
uit te spreken voor hun keuze. Zelf stelde Hélder Câmara echter
geen vertrouwen in het aanwenden van wapengekletter. Vreedzaam
geweld, betoogde hij, was een beter middel om af te rekenen met
onrecht. Hij spiegelde zich aan figuren als Mahatma Gandhi en
Martin Luther King, die met morele pressiemiddelen voor hun zaak
gestreden hadden. Men moest volgens hem niet vechten en sneuvelen
voor de armen. Men moest hen doen inzien dat ze arm waren, dat zij
rechten hadden, dat ze niet in ellende hoefden te leven. Zo’n
revolutie was niet voor ongeduldigen.
Twee jaar na de dood van Torres
werd een studentenresidentie in Leuven naar hem vernoemd. Niet een
vredesstichter à la Hélder Câmara, maar iemand die naar de wapens
had gegrepen, viel die eer te beurt. Het is een vaststelling die
veel zegt over de toen heersende mentaliteit – het gebouw van de
katholieke universiteit staat er overigens nog steeds, met
dezelfde naam. Ook linkse katholieken in Zuid-Amerika moesten deze
keuze maken: volgden ze de pacifist Câmara of traden ze in de
voetsporen van Torres?
Detrez als vertegenwoordiger van de Franse ambassade
in Nicaragua tijdens een eerbetoon aan Pierre Grosjean in Léon
(Nicaragua) in april 1983. Die jonge Franse arts was een maand
eerder omgekomen bij een aanslag door de Contra’s, een gewapende
beweging die zich, met Amerikaanse steun, verzette tegen de
sandinistische regering. [AML - Archives et Musée de la
Littérature]
Detrez zou een tussenpositie
kiezen. Hij was gefascineerd door de guerrilla, maar zou zelf
nooit de wapens opnemen. Nadat de Braziliaanse grond hem te heet
onder de voeten werd, zocht hij overigens andere oorden op. Hij
woonde een tijdje in Brussel, gaf les in Algerije en werd
radiojournalist voor de RTB in Lissabon. Ondertussen was hij ook
een schrijverscarrière begonnen. Na een moeizame start, met bijna
ontelbare afwijzingen, behaalde hij in 1978 de zeer hoog
aangeschreven Renaudotprijs in Frankrijk. Zijn prijswinnende
roman, L’Herbe à brûler, was een sterk autobiografische
vertelling over zijn wederwaardigheden in het Braziliaanse verzet.
Begin jaren 1980 leek Detrez aan
een soort writer’s block te lijden. Zijn uitgevers waren niet
langer geïnteresseerd in verhalen over zijn verleden in Brazilië –
dat was intussen genoegzaam bekend. Hij sloeg daarom een
opmerkelijke richting in en begon, schijnbaar geheel tegen de
tijdgeest in, weer te koketteren met zijn religieuze achtergrond.
Zijn afrekening met het kerkelijk instituut lag al lang achter de
rug, hij geloofde niet in een persoonlijke God en zijn opvattingen
kwamen nog het dichtst in de buurt van het pantheïsme. Detrez was
echter ook tot de conclusie gekomen dat hij de erfenis van zijn
katholieke verleden niet zomaar mocht wegspoelen. De mens kon
zonder godsdienst leven, maar niet zonder transcendentie. Die
laatste vond hij onder meer in de Schrift of bij de middeleeuwse
mystici. ‘Ik ben een ongelovige katholieke schrijver’, zei hij in
een interview, en het klonk bijna als een hernieuwde belijdenis.
Hij voelde zich op dit vlak overigens erg verwant met de
Italiaanse schrijver en cineast Pier Paolo Pasolini, meer een
post- dan ex-katholiek. En om dezelfde reden bewonderde hij Jean
Genet, wiens bijna volstrekt amorele werk volgens hem van
religiositeit doordrongen was. De roman die hij in 1981 uitbracht,
Le dragueur de Dieu, keert aanvankelijk terug naar een
wereld die Detrez als jonge twintiger goed gekend had. De
verteller is een jonge novice uit het noorden van Frankrijk die in
Parijs een verdwenen vriend wil opsporen. Van de mystieke
kloosteromgeving komt hij terecht in een schimmig milieu van
tippelzones en cabarets, in het vaarwater van travestieten en
homoprostituees – dat alles beschreven met een vreemdsoortige
zedigheid en onschuld, in een dubbelzinnig spel waaraan Detrez
ongetwijfeld veel plezier beleefd heeft.
Die vermenging van religie en
erotiek – zijn fascinatie voor ‘de verborgen en doorgaans niet
toegegeven affiniteiten van christendom en homoseksualiteit’ –
werd een echt literair handelsmerk van Detrez. Het was een van de
elementen die zijn werk tegelijk zo origineel en voor sommigen zo
verwarrend maakten.
In 1982 nam het leven van Detrez
weer een opvallende wending. Hij liet zich tot Fransman
naturaliseren en werd diplomaat in Nicaragua. Het algemene
enthousiasme over het sandinisme zou hij nooit delen. Ook al
noemde hij zichzelf nog steeds marxist, hij was op politiek vlak
een pak gematigder geworden. Hij zag autoritaire trekken in
Nicaragua die anderen liever met de mantel der liefde bedekten. Na
zijn terugkeer in Frankrijk schreef hij enkele polemische stukken
over het land. Hij publiceerde ook een roman over Nicaragua,
La ceinture de feu, die helemaal niet zo optimistisch klonk.
Het waren helaas zijn laatste
wapenfeiten. Detrez’ gezondheid verslechterde zienderogen, hij
keerde terug naar Frankrijk en bracht meer tijd in het ziekenhuis
door dan hem lief was. De nieuwe taboeziekte aids werd hem in 1985
fataal. Wat volgde was het grote vergeten: Detrez is vandaag
weggevaagd uit het literaire geheugen.
Alle gebruikte bronnen en
citaten zijn afkomstig uit: Peter Daerden, Revolutie in Rio.Conrad
Detrez tussen God en guerrilla, samba en saudade (Uitgeverij
TZARA, 2023).