Buelinckx Jan, Radicaal-links in België en de val van de Muur.
Hoe overleefden de KP, de SAP en de PVDA 
de val van het 'reëel bestaande socialisme'?

 Inhoud  Printversie (157p)

Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte,
voor het behalen van de graad van Licentiaat in de Geschiedenis, Nieuwste Tijden.,
Academiejaar 2001-2002, Universiteit Gent, Promotor: Professor Gita Deneckere

Inhoud

Dankwoord

 

Inleiding: De probleemstelling van het onderzoek

 

Deel I: Algemene context

 

Hoofdstuk 1: De gebeurtenissen 1989-1991

  1. Gorbatsjov: een nieuwe wind

  2. China: het Tien An Men-incident

  3. Polen: Solidarnosc

  4. Hongarije: een omwenteling aan de top

  5. Oost-Duitsland: de val van de Muur

  6. Bulgarije: een bureaucratische machtsoverdracht

  7. Tsjecho-Slowakije: de ‘Fluwelen Revolutie’

  8. Roemenië: de opstand tegen Ceaucescu

  9. De eenmaking van Duitsland

10. Joegoslavië: het uiteenvallen van de veelvolkerenstaat

11. Albanië: het einde van een buitenbeentje

12. De implosie van de Sovjetunie

 

Hoofdstuk 2: Verklaringen voor de val van het ‘reëel bestaande socialisme

1.      Zbigniew Brzezinski

2.      François Furet

3.      Eric Hobsbawm

4.      Persoonlijke interpretatie

 

Hoofdstuk 3: Repercussies van de val van het ‘reëel bestaande socialisme’

1.      Het einde van de Koude Oorlog

2.      De restauratie van het kapitalisme in Oost-Europa en in de ex-Sovjetunie

3.      De ‘Nieuwe Wereldorde'

4.      Het bankroet van het socialisme

5.      Het einde van de geschiedenis en van de ideologieën

6.      De ‘Nieuwe Wanorde’

7.      De opmars van het neoliberalisme of de neoliberale globalisering

 

Deel II: Radicaal-links: een historische voorstelling

 

         Hoofdstuk 1: De Kommunistische Partij van België (KPB)

1.      Ontstaan van de KPB

2.      De jaren twintig: de scheuring en de bolsjewisering

3.      De jaren dertig: de grote stakingen in België en de Spaanse Burgeroorlog

4.      De jaren veertig: de Tweede Wereldoorlog en het begin van de Koude Oorlog

5.      De jaren vijftig: het anti-communisme en interne moeilijkheden

6.      De jaren zestig: een heropleving met interne moeilijkheden

7.      De jaren zeventig: de studentenradicalisering en het euro-communisme

8.      De jaren tachtig: verlies van het eurocommunisme en verdere neergang

9.      Conclusie

 

         Hoofdstuk 2: De Socialistische Arbeiderspartij, Belgische Afdelingvan de Vierde Internationale (SAP)

1.      Ontstaan van de trotskistische stroming

2.      De trotskisten, 1928-1945

3.      Het naoorlogse entrisme

4.      De contestatiebeweging van de jaren 1960: nieuwe inzichten

5.      De Revolutionaire Arbeidersliga (RAL)

6.      De Socialistische Arbeiderspartij (SAP)

7.      Conclusie

8.      Nog een opmerking

 

         Hoofdstuk 3: De Partij van de Arbeid van België (PVDA)

1.      Het maoïsme in België

2.      De contestatiebeweging van de jaren zestig

3.      Alle Macht Aan de Arbeiders (AMADA)

4.      Partij van de Arbeid (PVDA)

5.      Conclusie

 

Deel III: Radicaal-links: overleven of sterven

 

         Hoofdstuk 1: De Kommunistische Partij van België (KPB)

1. Partij-analyse

1.1.  Gorbatsjov: op hoop van zegen!

1.2.  De gebeurtenissen in China en Oost-Europa

1.3.  De implosie van de Sovjetunie

1.4.  Conclusie

2. Gevolgen voor de partij

2.1.  De ontgoocheling

2.2.  Partijverlaters

2.3.  Partijwerking

2.4.  Partij of beweging?

2.5.  Toenadering naar andere progressieven

2.6.  Verdwijnen van De Rode Vaan in 1992

2.7.  Verkiezingsresultaten 1971-1995: waar zijn onze kiezers naartoe?

3. Conclusie

4. Extra: Hoe zat het met de andere officiële communistische partijen in West-Europa?

 

         Hoofdstuk 2: De Socialistische Arbeiderspartij, Belgische Afdeling van de Vierde Internationale (SAP)

1. Partij-analyse

1.1.  Gorbatsjov: een verlicht bureaucraat

1.2.  De gebeurtenissen in China en Oost-Europa: weg met de  bureaucratie!

1.3.  De implosie van de Sovjetunie: de val van het stalinisme!

1.4.  Conclusie

2. Gevolgen voor de partij

2.1.  Sfeer in de partij

2.2.  Interne discussie

2.3.  Partijverlaters?

2.4.  Herbronning: de hoop doen herleven!

2.5.  Toenadering naar andere progressieven: linkse eenheid?

2.6.  Initiatieven om de partij werkende te houden

2.7.  Verkiezingsresultaten 1977-1995: nooit meer dan 0,5%

3. Conclusie

 

         Hoofdstuk 3: De Partij van de Arbeid van België (PVDA)

1. Partij-analyse

1.1.  Gorbatsjov lezen: een re-evaluatie van de buitenlandse lijn van de Partij

1.2.  De gebeurtenissen in China en Oost-Europa: contra-revoluties!

1.3.  De implosie van de Sovjetunie: de val van het revisionisme!

1.4.  Conclusie

2. Gevolgen voor de partij

2.1.  Opgepast: dissidentie en fractionisme!

2.2.  De partijwerking: de eenheid bewaren en versterken!

2.3.  Algemene lessen: het marxisme-leninisme verdedigen en verspreiden!

2.4.  Toenadering naar andere progressieven: ons platform is het beste!

2.5.  Initiatieven om de partij werkende te houden: het activisme aanwakkeren!

2.6.  Verkiezingsresultaten 1974-1995: wanneer komt de doorbraak?

3. Conclusie

 

Hoofdstuk 4: De analyse van drie Belgische radicaal-linkse intellectuelen

1. Jaap Kruithof

2. Marc Vandepitte

3. Eric Corijn

4. Conclusie

 

Algemene conclusie

1.      Globale balans

2.      Belgische balans

3.      De toekomst?

 

Bibliografie

1.      Inleiding

2.      Bibliografische werkinstrumenten

3.      Literatuurlijst

4.      Bronnenlijst

 

Bijlagen

1.      Enkele huidige gegevens over de KP-PC

2.      Enkele huidige gegevens over de SAP-POS

3.      Enkele huidige gegevens over de PVDA-PTB

Noten

Dankwoord

Hier wil ik mijn oprechte dank uitdrukken aan Louis Van Geyt, Jaak Perquy, Kris Merckx, Nikol Lanin, Wim De Neuter, Vincent Scheltiens, David Dessers, François Vercammen, Ivan Ollevier, Alain Meynen en Rik De Coninck voor hun interessante getuigenissen, voor de informatie die ze mij verstrekt hebben, voor de leerrijke en boeiende gesprekken die we samen gevoerd hebben. Verder wil ik Erik Buelinckx bedanken voor het ontwerpen van het titelblad van deze thesis. Ook mijn promotor, professor Gita Deneckere, wil ik bedanken voor de inhoudelijke en praktische tips die ze me gegeven heeft. De medewerkers van het AMSAB mogen hier ook niet vergeten worden. Hun deskundigheid en snelle dienstverlening kwamen goed van pas. Tenslotte verdienen ook mijn ouders een bedankje voor de mogelijkheid die ze mij hebben gegeven om geschiedenis te studeren. Zonder hun steun had ik dit werk niet kunnen volbrengen.

“De mars in het communisme is een onbekende, we zijn zonder richting, het wordt een lange expeditie, en misschien moeten we soms duizend kilometer terug om een nieuwe route te vinden.”[1]
  

INLEIDING

DE PROBLEEMSTELLING VAN HET ONDERZOEK

In deze studie speelt de radicale linkerzijde in België de hoofdrol. Ik heb deze radicale linkerzijde - voor velen beter bekend onder de benaming klein-links[2] - beperkt tot de drie voornaamste politieke formaties. Dat zijn de KPB (Kommunistische Partij van België) - sinds 1989 opgesplitst in de KP-Vlaanderen en de PC Wallon et francophone, de PVDA-PTB (Partij van de Arbeid van België – Parti du Travail de Belgique) en de SAP-POS (Socialistische Arbeiderspartij, de Belgische Afdeling van de Vierde Internationale – Parti Ouvrier Socialiste, section belge de la Quatrième Internationale). De doelstelling van deze licentiaatsverhandeling is vrij ambitieus maar hopelijk niet overmoedig. Enerzijds heb ik getracht een bondige historische analyse op te bouwen van die drie radicaal-linkse partijen in België. Het ontstaan en de algemene evolutie van de partijen staan daarin centraal. Anderzijds heb ik - zoals de titel van de thesis al laat vermoeden - getracht een overzicht te schetsen van oorzaken, gevolgen, acties en reacties voor en van die partijen na de val van het communisme in Oost-Europa en de Sovjetunie.[3] Bij dit alles hoopte ik natuurlijk de internationale en nationale historische context niet uit het oog te verliezen.

 

Waarom eigenlijk een licentiaatsverhandeling over radicaal-links? Het gaat hier toch - zoals door velen gesteld wordt - om een marginaal fenomeen in de Belgische politieke geschiedenis. Er bestaan verschillende redenen voor mijn keuze. Een eerste reden is van wetenschappelijk-historische aard. Er is immers nog maar zeer weinig historiografie geproduceerd omtrent radicaal-links en dan zeker omtrent de SAP en de PVDA. Je zou bijna kunnen stellen dat deze partijen niet alleen in de media worden doodgezwegen, maar ook in de geschiedschrijving. Over de trotskistische formatie SAP bijvoorbeeld is er nog geen aparte studie geweest.[4] Over de PVDA zijn vorig jaar de twee eerste degelijke historische studies verschenen.[5] Toch moeten we opletten dat we hier geen al te generaliserende uitspraken doen. Wat de geschiedenis van de KPB betreft hebben heel wat historici, waaronder enkele groten als José Gotovitch, Rudy Van Doorslaer en Rik Hemmerijckx al goed werk geleverd. Ook het Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging (AMSAB) leverde haar bijdrage. In 1997 bijvoorbeeld besteedde de instelling in haar tijdschrift Brood en Rozen een gans themanummer aan het Belgisch communisme, met onder andere bijdragen van voornoemde Gotovitch en Hemmerijckx en ook van enkele ex-KPB kopstukken als Jef Turf en Jan Debrouwere.[6] Ook politicologen hebben zich bezig gehouden met de KPB-geschiedenis. Ik denk hierbij aan de ULB-academici Pascal Delwit en Jean-Michel Dewaele.[7] Zij en andere onderzoekers hebben echter steeds zeer weinig of geen aandacht besteed aan de twee nieuwkomers van de radicale linkerzijde sinds het einde van de jaren zestig, begin jaren zeventig.  Deze twee nieuwkomers - in den beginne nog de RAL-LRT (de trotskisten van de Revolutionaire Arbeidersliga met hun internationaal boegbeeld professor Ernest Mandel) en AMADA-TPO (de maoïsten van Alle Macht Aan de Arbeiders met Ludo Martens en Kris Merckx) geheten - waren een verjongde en revolutionaire kracht naast de traditionele KPB, die trouwens niet echt enthousiast reageerde op het jonge geweld. Toch is over deze linkse nieuwkomers weinig geweten. Nochtans waren heel wat hedendaagse prominenten toen ‘revolutionair’ actief.[8] Het leek mij interessant deze nieuwe linkse partijen ook aan het woord te laten in deze studie. Hun ontstaan uit de studentenbeweging en de derdewereldbeweging en hun evolutie tot partijen zullen daarbij zeker aan bod komen, zij het kort en bondig. Uiteraard komt de evolutie van de KPB ook aan bod. Zij bestaat natuurlijk al langer[9] (sinds 1921 als afscheuring van de Belgische Werkliedenpartij). Ze werd eind jaren zestig en begin jaren zeventig door de nieuwe radicaal-linkse jongeren als te traditioneel[10] beschouwd. Het is interessant om zich af te vragen waarom de radicale linkerzijde in België steeds zo klein is gebleven, in vergelijking met Frankrijk, Italië of Spanje bijvoorbeeld.[11] De KPB kende een absoluut hoogtepunt vlak na de Tweede Wereldoorlog met de deelname aan enkele snel wisselende regeringen, maar nadat de partij niet meer wenselijk werd geacht wegens het begin van de Koude Oorlog in 1947 daalde de partij op electoraal niveau zienderogen. De verschillende negatieve gebeurtenissen in het internationale communisme bevorderden die electorale daling. De SAP en de PVDA haalden in tegenstelling tot de KPB nooit een zetel in het parlement. Wat zijn hier de redenen voor? Waarom hebben de drie partijen nooit de handen in mekaar geslagen en hun harde ideologische discussies achterwege gelaten? Waarom zij ze steeds op de gescheiden weg blijven voortdoen? Deze vragen en bedenkingen kwamen direct bij mij op toen ik besloot om over de radicale linkerzijde een licentiaatsverhandeling te schrijven.

 

Een tweede reden die verantwoordelijk is voor mijn keuze is het feit dat ik persoonlijk sterk geïnteresseerd ben in het socialisme en communisme. Het is een oneindig onderzoeksdomein, waarover al een stortvloed van publicaties is uitgekomen: het marxisme met zijn verschillende interpretaties en grote intellectuele debatten, de geschiedenis van de Sovjetunie, de Volksrepubliek China en het Cuba van Fidel Castro, de geschiedenis van de vele revolutionaire bewegingen in alle werelddelen, de biografieën van grote leiders, enzovoorts. Met een studie over radicaal-links in België wil ik een bescheiden bijdrage brengen in deze gigantische brok literatuur.

 

Een derde reden ligt in onze maatschappij van vandaag. Ik ben geen voorstander van het systeem waarin wij leven, een systeem dat winst en geld als hoogste goed nastreeft. Ik geloof in een rechtvaardigere wereld en in socialistische idealen zoals solidariteit, gelijkheid en broederschap. Dit wil niet betekenen dat ik de partijen en bewegingen die strijden voor een rechtvaardigere wereld zal ophemelen. Ik wil hier geen hagiografie schrijven. Neen, ik wil de geschiedenis van die bewegingen kennen en kenbaar maken, zodat er uit de fouten en uit de goede zaken kan geleerd worden. Daar dient - mijns inziens - geschiedenis toch voor.

 

Waarom de val van de Berlijnse Muur? Waarom dergelijke recente gebeurtenis? Het neergaan van de Muur staat algemeen bekend als het symbool voor de vele omwentelingen die tussen 1989 en 1991 plaatsvonden. Deze verschillende omwentelingen kunnen gezien worden als een breukpunt in de twintigste eeuwse geschiedenis. Ze betekenden het einde van de Koude Oorlog die de wereld bijna vijftig jaar in zijn greep had gehouden. Ze betekenden ook het einde van het communisme in Oost-Europa en in het moederland de Sovjetunie. Mijns inziens vormen deze verschillende gebeurtenissen een ideaal uitgangspunt om een historische balans op te maken van radicaal-links in België. Hoe overleefden de partijen bijvoorbeeld het Tien An Men incident in het verre China? Hoe overleefden ze de val van de Berlijnse Muur en de hereniging van Duitsland, de Fluwelen Revolutie in Tsjecho-Slowakije, de machtsovername van Lech Walesa en zijn Solidarnosc in Polen, de vreemd verlopen opstand in Roemenië (ik denk hierbij aan Timisoara) en tenslotte de ineenstorting van het Sovjetsysteem, het systeem waar alles mee begon? Wat was hun visie op deze gebeurtenissen? Hoe overleefden zij het overwinningsklimaat dat vlak na de val van het communisme in de wereld heerste? Hoe hebben zij het anti-communistisch klimaat tijdens de Koude Oorlog kunnen overleven? Hoe hebben zij hun onderlinge strijd kunnen overleven? Allemaal boeiende vragen die het verdienen om onderzocht te worden.

 

In de val van het communisme in Oost-Europa en de Sovjetunie en dus het eindigen van de Koude Oorlog zagen vele westerse politici en denkers de overwinning van het kapitalisme en het einde van de ideologieën. Zo verkondigde een triomfalistische George Bush senior na de val van de Muur en de hereniging van Duitsland dat het tijdperk aangebroken was voor de Nieuwe Wereldorde. Een jaar later begon echter al de eerste oorlog van die Nieuwe Wereldorde: de Golfoorlog. De westerse beleidsmakers en denkers waren dus wat voortvarend geweest en ze vergaten in hun euforie en triomfalisme ook wel het dappere Cuba, het gesloten Noord-Korea en het tweeslachtig model van China en Vietnam[12]. Zij vergaten ook de vele mensen die actief zijn in radicaal-linkse bewegingen, in Derde Wereldbewegingen, in vakbonden, in allerlei NGO’s en dergelijke meer.

 

Eén van de belangrijkste van die zogenaamde overwinningsdenkers was Francis Fukuyama, een Amerikaan van Japanse afkomst. Zijn belangrijkste essay dat de spraakmakende titel Het einde van de geschiedenis en de laatste mens draagt is een zeer erudiet en filosofisch werk, dat heel wat stof deed en nog steeds doet opwaaien. Fukuyama zag in de val van het communisme de overwinning van het liberalisme en de liberale democratie. Dit was volgens hem de bekroning van de moderniteit. De voorwaarden hiervan zijn wetenschap, technologie en vrijemarkteconomie. De liberale democratie brengt de best mogelijke synthese tussen gelijkheid en vrijheid en de best mogelijke benadering van de rechtvaardigheid tot stand. Ook verwezenlijkt zij de best mogelijke scheiding van privaat en publiek. De mens als producerend product van de liberale democratie loopt echter het gevaar erg middelmatig te worden. Fukuyama noemt hem met Nietzsche de ‘laatste mens’. Ongeacht alle mogelijke kritiek op de liberale democratie blijft zij voor Fukuyama het best mogelijke regime, en het einde van de geschiedenis valt samen met de verwezenlijking ervan op planetair vlak.[13]

 

Ook premier Guy Verhofstadt schaart zich min of meer achter het denken van Fukuyama. In een nog niet zo lang geleden verschenen interview in het weekblad Humo verwoordde hij dit als volgt:

 

“De twintigste eeuw was het ideologische tijdperk bij uitstek. De clash van fascisme, communisme, liberalisme, socialisme. De botsingen van tegengestelde visies zijn achter de rug, we zitten nu in de consensuele fase van het maatschappelijk denken. In Europa is zowat iedereen het erover eens dat de democratie het beste systeem is om de maatschappij te organiseren, en dat de markt het beste stelsel is om de economie te laten functioneren.”[14]

 

Verhofstadt gelooft dus eerder in een einde van de ideologieën. Toch geeft hij aan dat dit niet noodzakelijk  het eindpunt van de geschiedenis is, want zo gaat hij verder:

 

“Die consensuele fase kan tien, twintig, vijftig jaar duren, maar op een bepaald moment zal er een tegenkracht ontstaan. Uit die clash hoort dan weer nog meer verfijning en een dieper humanisme te ontstaan.”[15]

 

Dat ‘nieuwe’ denken - met als grote inspirator Fukuyama, maar waar ook het Derde Weg-denken[16] van de sociaal-democraten Tony Blair, Gerard Schröder, Wim Kok, Lionel Jospin en Frank Vandenbroucke kan onder gerekend worden - wordt in radicaal-linkse kringen het TINA-denken genoemd. TINA staat voor There Is No Alternative. Het is het onwrikbare geloof in de vrije markt als motor van vooruitgang en welvaartscreatie. Sinds het begin van de jaren negentig – met het verdwijnen van de planeconomie in Oost-Europa en de Sovjetunie - is het de ‘pensée unique’ geworden. In dit zogenaamde tijdperk van globalisering - dit is kort verwoord de verspreiding van de vrije markteconomie op planetair niveau - worden communisten, socialisten en alle anderen die zich verzetten tegen de, in hun ogen, onrechtvaardige wereldordening weggelachen als dwaze idealisten en wereldvreemde dromers. Toch zetten zij hun strijd voor een betere en rechtvaardigere wereld verder. Vragen die in mijn onderzoek dus ook aan bod zullen komen, zijn: Hoe overleeft radicaal-links in België dat TINA-denken? Hoe zetten zij zich af tegen de ‘neoliberale eenheidsworst’, zoals moraalfilosoof en historicus Jaap Kruithof het huidige wereldsysteem en het dominante denken pleegt te noemen?[17]

 

Dit alles is uiteraard het algemene kader voor deze thesis. Het is breder uitgewerkt in deel I, waarin een beknopt overzicht van de voornaamste gebeurtenissen in de periode 1989-1991, enkele verklaringen voor de val van het communisme en een opsomming van een aantal grote gevolgen te vinden is. Vanuit die contextualisering heb ik gepoogd in delen II en III een beeld te schetsen van wat radicaal-links was en tot wat het na de val van het communisme of ‘reëel bestaande socialisme’ is geworden. Om dat te doen was, zoals reeds aangestipt, een degelijke kennis van de internationale en nationale historische context nodig. Een selectie in de grote hoeveelheid literatuur was absoluut noodzakelijk. Op basis van die literatuur en ook op basis van persoonlijke inzichten konden vervolgens verschillende vragen gesteld worden. De antwoorden hierop waren zeker niet allemaal te vinden in het bronnenmateriaal en daarom heeft de mondelinge geschiedenis een vrij belangrijke rol gespeeld in mijn onderzoek. Door enkele leden en ex-leden van de KPB, PVDA en SAP te interviewen ben ik heel wat extra informatie te weten gekomen. De bekomen mondelinge getuigenissen werden uiteraard getoetst worden aan het bestudeerde bronnenmateriaal. Dat materiaal bestond hoofdzakelijk uit de partijpers (Rode Vaan voor de KPB, Solidair voor de PVDA en Rood voor de SAP) en gepubliceerde partijdocumenten zoals programma’s, statuten, resoluties, congresteksten en 1-mei-toespraken. Interne documenten zoals verslagen van de Centrale Comités of van de Politieke Bureaus konden niet ingekeken worden wegens het recente karakter van het onderzoek.[18]

 

Om welke ‘verschillende vragen’ ging het eigenlijk? Van partij tot partij verschilden bepaalde vragen wel, maar algemeen kwamen volgende vragen aan bod:

 

Wat waren de gevolgen voor radicaal-links na de val van de Muur? Hoe werd die val van de Muur geanalyseerd? Kwam er verandering in de partijstructuren? Was er een vernieuwingsoperatie? Werden de partijstatuten vernieuwd? Wat met de kiesresultaten? Wat met de deelname aan verkiezingen? Hoe evolueerden de ledenaantallen? Waren er partijverlaters? Wat was de verkiezingsstrategie? Waren er intellectuele discussies binnen de partij? Was er een ideologische vernieuwing, een herbronning of een herbevestiging? Was er verbittering, ontgoocheling, blindheid? Waren er pogingen tot toenadering naar de andere linksen?

 

Hoe werd er gereageerd op de veranderingen in Oost-Europa? Welk standpunt werd er ingenomen in de persorganen? Werd er bericht over de gevolgen voor de eigen partij? Kwam men met een eensgezind standpunt naar buiten? Wie reageerde er? Was er nog geloof in de eigen partij? Was er nog geloof in de communistische ideologie? Zijn er ooit kansen op toenadering tussen de partijen geweest? Moest er vernieuwing komen? enzovoorts

 

Bij deze vele vragen werd zowel aandacht besteed worden aan het collectief (het standpunt van de partij) als aan het individu (de visie van het partijlid) Daarbij was het van belang om te achterhalen of de individuele reacties strookten met de officiële standpunten van de partij. Zoals reeds vermeld was de mondelinge geschiedenis - onder andere degelijk uitgewerkt door VRT-journalist Ivan Ollevier in zijn boek De laatste communisten[19]- zeer belangrijk.

 

Tijdens dit onderzoek besefte ik dat ik me op de breuklijn begaf tussen geschiedenis en journalistiek. Dat was echter geen belemmering. Ik ervaarde het zelfs als een intellectuele verrijking.  De impact van die turbulente jaren 1989-1991 werkt immers vandaag nog steeds door. Een historicus, gespecialiseerd in de eigentijdse geschiedenis, moet naar mijn bescheiden mening ook aandacht hebben voor de actuele vraagstukken van de internationale en nationale politiek. Hij of zij is degene die de feiten kan verklaren door zijn of haar kennis van de historische wortels van die gebeurtenissen te etaleren. Ik hoop dan ook dat deze thesis voor sommige lezers een aanzet kan zijn tot verder onderzoek naar de radicale linkerzijde in België en de rest van de wereld.   

   

DEEL I

ALGEMENE CONTEXT

Hoofdstuk 1: De gebeurtenissen 1989-1991
Hoofdstuk 2: Verklaringen voor de val van het ‘reëel bestaande socialisme
Hoofdstuk 3: Repercussies van de val van het ‘reëel bestaande socialisme’

 

In dit deel wordt het algemeen kader, dat reeds kort aan bod kwam in de inleiding, verder uitgewerkt aan de hand van literatuur. In een eerste hoofdstuk worden de gebeurtenissen tussen 1989 en 1991 uit de doeken gedaan. Hoofdstuk twee gaat dieper in op enkele verklaringen van de val van het ‘reëel bestaande socialisme’. Ten slotte wordt er in hoofdstuk drie een overzicht gegeven van enkele grote gevolgen van het wegvallen van het communistisch blok.  

 

HOOFDSTUK 1: DE GEBEURTENISSEN VAN 1989-1991

 

 1. Gorbatsjov: een nieuwe wind

  2. China: het Tien An Men-incident

  3. Polen: Solidarnosc

  4. Hongarije: een omwenteling aan de top

  5. Oost-Duitsland: de val van de Muur

  6. Bulgarije: een bureaucratische machtsoverdracht

  7. Tsjecho-Slowakije: de ‘Fluwelen Revolutie’

  8. Roemenië: de opstand tegen Ceaucescu

  9. De eenmaking van Duitsland

10. Joegoslavië: het uiteenvallen van de veelvolkerenstaat

11. Albanië: het einde van een buitenbeentje

12. De implosie van de Sovjetunie

 

De verschillende cruciale gebeurtenissen in de communistische wereld tussen 1989 en 1991 zullen hier bondig worden beschreven. Dit gebeurt aan de hand van voornamelijk niet-communistische literatuur. Het gaat hier niet echt om een diepgravende analyse van de feiten, maar eerder om een beschrijving ervan. Beginnen doe we met het aan de macht komen in de Sovjetunie van een politicus die het uitzicht van de wereld grondig zou veranderen. Vervolgens trekken we naar China, waar het communistisch regime zich wist recht te houden door het protest voor verandering te onderdrukken. Van China komen we terug in Oost-Europa. Verschillende omwentelingen met als symbolische kers op de taart de val van de Muur verwijzen het communisme naar het verleden. Tenslotte belanden we bij de ondergang van de Sovjetunie, het geboorteland van het ‘reële bestaande socialisme’.[20]   

 

1. Gorbatsjov: een nieuwe wind [21]

 

De meeste historici zijn het erover eens dat  de omwentelingen van 1989-1991 voor een aanzienlijk deel hun oorsprong vinden in de politiek van Michail Gorbatsjov[22]. In 1985 was hij de nieuwe leider geworden van het gigantische Sovjetrijk, opgebouwd door Lenin[23] en Stalin[24].

 

Hij werd geconfronteerd met de maatschappelijke en economische stagnatie (zastoj), achtergelaten door Brezjnev.[25] Hij stond dus voor een grote taak: hij moest een einde maken aan de afkalvende machtspositie van de Sovjetunie en hij moest de sociaal-economische structuur van het land revitaliseren. In zijn toespraak bij de aanvaarding van het ambt van secretaris-generaal van de Kommunistische Partij van de Sovjetunie (KPSU) beloofde hij het Centraal Comité een versnelling van de sociaal-economische ontwikkeling van het land. Hoe hij die wilde bereiken bleef in het vage. Hij zegde de bedrijven een grotere zelfstandigheid toe binnen het kader van het socialistische bestel en beloofde de burgers een grotere openheid (glasnost) over het werk van de instellingen van partij en staat. Dat zou mensen en bedrijven aansporen tot noestere arbeid. Meer dan vaagheden mochten van hem op dat ogenblik niet verwacht worden. Zijn eerste taak was door een doortastend personeelsbeleid zijn machtspositie te versterken. Op relatief korte tijd werden figuren uit de tijd van Brezjnev vervangen. Hierdoor leek het dat Gorbatsjov een regering had geschapen die hij naar zijn hand kon zetten.

 

Het belangrijkste probleem dat Gorbatsjov diende op te lossen, was wel de slabakkende economie. Gorbatsjov zag dat er drastische veranderingen moesten komen om het bestaande systeem te kunnen legitimeren. Om hieraan tegemoet te komen lanceerde hij zijn befaamde perestrojka (letterlijk: verbouwing).

 

Deze politiek van hervorming werd officieel geformuleerd op het 27ste partijcongres, dat van 25 februari tot 6 maart 1986 liep. Het congres aanvaardde een nieuw partijprogramma ter vervanging van het programma dat het 22ste partijcongres in 1961 op voorstel van Chroesjtsjov[26] had aanvaard. Het schrapte Chroesjstjovs idee dat de Sovjetunie in de nabije toekomst de staat van communisme zou bereiken evenals het door Brezjnev gelanceerde idee dat het in een staat van ontwikkeld socialisme verkeerde. Ook de stelling dat vreedzame coëxistentie een vorm van klassenstrijd was, verdween. Maar voor het overige handhaafde het een recht orthodoxe toon. De meest opmerkelijke gebeurtenis op het congres was wel de redevoering van de nieuwe Moskouse partijsecretaris Boris Jeltsin[27]. Hij veroorloofde zich een hevige aanval op het korps van partijfunctionarissen, en niet alleen op hun corruptie, maar ook op hun legale privileges van auto’s, huizen en speciale winkels. Het was een van zijn eerste pleidooien voor meer gelijkheid, pleidooien die hem in volgende jaren een grote populariteit bij de bevolking zouden bezorgen.

 

De perestrojka bestond eigenlijk uit drie autonome componenten die op mekaar ingrepen.[28] Een eerste werd aangeduid als het N.E.M., het Nieuwe Economisch Mechanisme. Dit herwerkte idee van voorganger Andropov beoogde een intensifiëring van de economie. Dit moest gebeuren door een krachtige aanpak van de corruptie, door de voordelen van de planeconomie te verbinden met de prikkels van de socialistische markt, door decentralisatie en door meer arbeiderszelfbestuur.   Uiteraard ontstond hier weerstand bij de leiders van de bureaucratie, waardoor er van enig succes geen sprake was. Een tweede component van de hervorming was dat er een debatcultuur moest komen om de kritiek op de economische intensifiëring en het Nieuwe Economische Mechanisme te kunnen weerleggen. Dit onderdeel werd beter bekend onder de term glasnost (letterlijk: openheid). Kritiek werd meer en meer toegestaan, maar het eerste jaar was daar nog niet veel van te merken. Het optreden van de media bij het nucleair drama van Tsjernobyl in 1986 was niet echt een toonbeeld van openheid. Geleidelijk aan verbeterde de toestand. De persvrijheid werd meer en meer ingevoerd en de censuur werd afgebouwd. Dissidenten, waaronder de fysicus Andrej Sacharov, werden vrijgelaten. Ook de zware overheidsdruk op de godsdienst verminderde. De Russische Orthodoxe Kerk en de Islam, de twee voornaamste religies in de Sovjetunie, konden zich weer ontplooien. Ook de kritiek op de heersende economische orde begon zich te ontwikkelen. Grootste weerstand tegen de glasnost kwam van de nomenklatoera die vond dat dergelijke openheid niet kon in het klimaat van de Koude Oorlog en van vijandschap vanwege de Verenigde Staten van Amerika. Een ophefmakend voorbeeld van dit verzet was de brief van Nina Andrejeva. Het ging om een regelrechte aanval tegen de glasnost, een verheerlijking van het grootse Sovjetverleden en een verdediging van de leidende rol van de communistische partij. De derde component van de perestrojka was het ‘Nieuwe Denken’. Gorbatsjov wilde hiermee de internationale omgeving veranderen. Hij wenste de internationale relaties, en vooral die tussen de Sovjetunie en de Verenigde Staten, te de-ideologiseren en hij deed er nog een schep bovenop door verregaande vredes- en ontwapeningsvoorstellen te formuleren. Dit afstappen van het ‘imperiale denken’ leidde tot veler verrassing naar een nieuwe en zeer ingrijpende détente[29]. Onderhandelingen werden aangeknoopt met VS-president Ronald Reagan[30], die de Sovjetunie in 1983 nog typeerde als een ‘evil empire’. Grote vorderingen werden gemaakt op het vlak van ontwapening en wapenbeheersing. Gorbatsjov gooide radicale voorstellen op tafel. Reagan moest hier wel op ingaan. Een dooi tussen beide grootmachten was het gevolg. Ook met China en andere landen in de wereld werden nieuwe internationale relaties aangeknoopt door Gorbatsjov. Dit leverde hem een grote populariteit overal ter wereld, behalve in eigen land. Vooral de legertop vond deze koerswijziging roekeloos en in strijd met het traditionele veiligheidsconcept. Achterliggend doel van deze ingrijpende veranderingen was ongetwijfeld de kosten van het Sovjetoptreden in de wereld te verlagen en de weg te banen naar een westerse bijdrage aan de perestrojka. Een tweede belangrijk onderdeel van Gorbatsjovs ‘Nieuwe Denken’ was zondermeer de idee van het ‘Gemeenschappelijk Europees Huis’. Deze gedachte hield twee zaken in: 1. de idee van één Europa zonder een scheiding tussen Oost en West[31] en 2. het voorstel dat elk Europees land zijn eigen politieke weg kon opgaan, ook de landen van het Warschaupact. Vooral dat laatste was een duidelijke boodschap aan de Oost-Europese regimes. Zij moesten niet langer rekenen op Sovjetsteun in geval van problemen. Deze nieuwe lijn in de Sovjetpolitiek werd ook wel de ‘Sinatra-doctrine’ genoemd, naar het liedje ‘I did it my way’ van de bekende Amerikaanse crooner. De nieuwe doctrine zou ongekende krachten vrijmaken in de communistische landen.

 

2. China: het Tien An Men-incident[32]

 

“Het doet er niet toe welke kleur de kat heeft, zolang ze maar muizen vangt.”

(Deng Xiaopeng)

 

De eerste opstand tegen het communisme na Gorbatsjovs aantreden was echter niet in de Sovjetunie of in haar Oost-Europese satellietstaten, maar in China. De naam Tien An Men (het plein van de Hemelse Vrede) staat in ons collectief geheugen gegrift. Wat was er precies gebeurd?

 

In het voorjaar van 1989 (april-juni) bezetten honderden studenten het Tien An Men-plein in Peking. Ze demonstreerden voor meer democratie en voor economische hervormingen. Sinds Deng Xiaopeng[33] Mao Zedong[34] opvolgde in 1976 was er een grote omwenteling gekomen. Het economisch privé-initiatief – eerst in de landbouw, later ook in de industrie - werd aangemoedigd onder het mom van ‘socialistische opbouw met Chinese kenmerken’. Een soort perestrojka-politiek werd gevoerd met als resultaat een grote economische groei, maar ook een toenemende ongelijkheid. Een Chinese vorm van glasnost kwam er echter niet. Economische liberalisering: ja, democratisering: neen. Het studentenprotest moet in die context gezien worden. Het was in de eerste plaats gericht op meer democratisering binnen het kader van de volksdemocratie. Aanvankelijk waren het alleen studenten die manifesteerden, maar uiteindelijk groeide het protest uit tot een nationale kwestie waaraan ook arbeiders deelnamen. In de loop van enkele weken kregen de studenten de steun van tientallen miljoenen burgers die in tal van steden de straat opgingen om een antwoord van de regering af te dwingen. Binnen de Chinese Communistische Partij was er ook een breuk ontstaan tussen de oude bureaucraten onder leiding van Deng Xiaopeng en de meer hervormingsgezinde fracties onder leiding van Zhao Zyang. De ‘conservatieven’ wilden van een democratisering niets weten, de ‘hervormers’ wilden wel een aantal toegevingen doen aan de volgens hen terechte eisen van de manifestanten. De zogenaamde Pekingse Lente zou niet alleen een scharniermoment in de moderne Chinese geschiedenis blijken, maar ook in de geschiedenis van de Chinese Communistische Partij.

 

In de nacht van 3 op 4 juni 1989 rolden de tanks Peking binnen.[35] Er werd een bloedig einde gemaakt aan de protesten. Honderden opposanten werden gedood.[36] We konden toen alles live volgen op de Westerse tv, die natuurlijk deze gebeurtenissen gretig in beeld brachten. Wie herinnert zich niet het beeld van de Chinese student die een tank tracht tegen te houden. Het was toen vrij onduidelijk wat er aan de gang was in China. De Chinese machthebbers, die beslist hadden tot het militaire optreden, spraken van een gewettigd optreden tegen een contra-revolutionaire opstand. De opposanten en de Westerse wereld spraken van een genadeloze onderdrukking van gerechtvaardigd protest tegen de ‘autoritaire communistische bureaucratie’.

 

In 2001 werd een nieuw licht geworpen op de hele zaak met het verschijnen van het Tienanmen-dossier.[37] Die publicatie beweert het eerste complete en authentieke relaas te zijn van de beslissingen die de Chinese regering ertoe brachten de opstand  van studenten en arbeiders neer te slaan. Zhang Liang (pseudoniem), de samensteller van het boek, kon documenten verzamelen die slechts beschikbaar zijn voor een klein aantal mensen in China. De documenten logenstraffen het officiële verhaal, dat zegt dat de regering niets anders deed dan op een rechtmatige wijze een gewelddadig anti-regeringsprotest onderdrukken. De documenten onthullen dat, als het aan de meerderheid in het Permanent Comité van het Politburo had gelegen, de dialoog met de studenten zou zijn voortgezet. Een dialoog met de studenten zou de balans naar politieke hervorming hebben doen doorslaan. In plaats daarvan respecteerde het verdeelde Permanent Comité een geheime afspraak om ernstige meningsverschillen voor te leggen aan de oudsten. De oudsten kozen voor stabiliteit in plaats van voor hervorming. Zij ontsloegen partijvoorzitter Zhao Ziyang, zetten het licht op groen voor het gebruik van geweld, ‘redden de revolutie’ en schoven de man naar voren die China tegenwoordig regeert, Jiang Zemin. Het boek heeft heel wat stof doen opwaaien. Velen twijfelen aan de authenticiteit van de documenten.[38]

 

Het resultaat van het neerslaan van het studenten- en arbeidersprotest was een decennium van politieke stagnatie in eigen land en gespannen betrekkingen met het Westen. De economische liberalisering ging ondertussen aan een ijltempo verder.

 

3. Polen: Solidarnosc[39]

 

Het verzet tegen het verkalkte communisme in Polen wordt in de historiografie steevast vereenzelvigd met de beweging Solidarnosc en haar leider Lech Walesa[40]. Een punt dat meer en meer in de aandacht van de historici komt, is de rol van de rooms-katholieke Kerk in de transitie van een communistisch naar een kapitalistisch Polen.[41] In juni 1979 bracht een in het buitenland beroemde landgenoot: Karol Wojtyla[42], de bisschop van Krakau, die in oktober 1978 tot paus was gekroond, een bezoek aan Polen. Miljoenen Polen juichten zijn voorzichtig geformuleerde kritiek op het regime toe. De Poolse communistische partij (PVAP) kon niet anders dan wezenloos toekijken. Deze gebeurtenis zou een ingrijpende invloed hebben op de mentaliteit van het  Poolse volk en van de dissidente bewegingen. Het gevoel een machtig bondgenoot met wereldgezag te hebben deed de angst wegebben voor repressie. De vakbond Solidarnosc, onder leiding van de charismatische Lech Walesa, wist hierop in te spelen en groeide uit tot de voornaamste oppositiebeweging.[43]     

 

In december 1981 slaagde generaal Wojciech Jaruzelski[44] erin de beweging van volksheld Walesa te onderdrukken. De beweging had immers het regime ondermijnd door massale stakingen en bedrijfsbezettingen te organiseren om de economische wantoestanden aan te klagen. Toen de generaal in 1983 probeerde de toestand in het land te normaliseren door de staat van beleg op te heffen, bleek Solidarnosc verre van dood.   In januari 1989 besloot Jaruzelski onder druk van de toenemende stakingen, van de hervormingspogingen van Gorbatsjov en last but not least van de Kerk met Lech Walesa en de zijnen te gaan praten. De onderhandelingen leidden in het begin van april tot een overeenkomst die bepaalde dat vrije verkiezingen zouden worden gehouden voor een derde van de zetels in het parlement, de Sejm, en voor alle honderd zetels in een nieuw op te richten Hogerhuis, de Senat. Solidarnosc werd gelegaliseerd. In de verkiezingen, die op 4 juni 1989 plaats vonden, behaalde de oppositie een grote overwinning op de communisten. Zij veroverde negenennegentig van de honderd zetels in de Senat en vrijwel het gehele derde gedeelte van de Sejm waarvoor zij kandidaten mocht stellen. Doordat de vanouds met de communisten collaborerende groepen in de Sejm afstand begonnen te nemen tot de communisten, ontstond voor de laatsten een zeer moeilijke situatie. Generaal Jaruzelski werd in juli door beide huizen van de volksvertegenwoordiging tot president gekozen met slechts één stem meerderheid. De onderhandelingen over de vorming van een nieuwe regering verliepen moeizaam.
 

Op 19 augustus 1989 besloten de communisten, na overleg met Gorbatsjov, de adviseur van Solidarnosc, Tadeusz Mazowiecki een regering te laten vormen waarin niet-communisten de meerderheid bezaten. Mazowiecki was de eerste niet-communist die premier werd van een Oost-Europees land sedert het einde van de jaren veertig. Dit betekende een beslissende stap verder op weg naar de parlementaire democratie en naar de invoering van de vrijemarkteconomie. De 9de december 1990 volgde de bekroning voor oppositieheld Lech Walesa. Hij werd tot president van de republiek Polen gekozen. Het tijdperk van het communisme in Polen was gedaan. 

 

4. Hongarije: een omwenteling aan de top[45]

 

De omwentelingen in Hongarije verliepen niet zo grimmig als in buurland Polen. De verandering kwam er hoofdzakelijk door evoluties binnen de communistische partij (Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij of PSOH) zelf, meer dan waarschijnlijk om volksopstanden te vermijden en het machtsbezit te bestendigen.[46]

 

Wat we specifiek bij de Hongaarse transitie voor ogen dienen te houden is de collectieve herinnering aan de opstand van 1956 tegen het communistisch regime. Die heeft de politiek in Hongarije steeds blijven beïnvloeden. Volgens vele communisten ging het toen om een openlijke contra-revolutie, volgens anderen ging het om een authentieke democratische revolutie.    

 

In juni 1989 vond in Boedapest de plechtige herbegrafenis plaats van Imre Nagy[47], premier van Hongarije in het jaar van de opstand 1956. Hij had geprobeerd Hongarije van de Sovjetbezetting te bevrijden en daarvoor in 1958 met zijn leven moeten boeten. Enkele weken na zijn herbegrafenis overleed Janos Kadar[48], de man die na 1956 Hongarije had geleid en die verantwoordelijk was geweest voor de liquidatie van Nagy. Vanaf 1968 had hij een voorzichtige decentralisering en liberalisering ingevoerd. Dit brachten in het daaropvolgende decennium wat verbeteringen in de materiële toestand van de bevolking tot stand. Maar het was niet voldoende. In de tweede helft van de jaren zeventig begonnen de technocraten rond Kadar de tekortkomingen weg te moffelen met buitenlandse leningen. Een gigantische buitenlandse schuld was het gevolg. De onvrede over de economische ontreddering steeg bij de bevolking. In de loop van 1985 werd besloten dat enkel een verdere liberalisering van de economie een uitweg kon bieden. Het besef groeide eveneens dat economische hervormingen moesten gepaard gaan met een politieke liberalisering. In 1988 hadden de Hongaarse communisten de oude Kadar terzijde geschoven in een poging zich bij de bevolking een nieuw en beter imago te verwerven. In dezelfde junimaand waarin de herbegrafenis van Imre Nagy plaatsvond, begonnen zij onderhandelingen aan te knopen met oppositiegroepen die zich ontwikkeld hadden. Het resultaat van eindeloze politieke schermutselingen was de afspraak dat in maart 1990 vrije verkiezingen zouden gehouden worden voor een parlement. Op 7 oktober 1989 besloot de Hongaarse communistische partij de ‘dictatuur van het proletariaat’ en de ‘leidende rol van de communistische partij’ af te zweren en zichzelf om te vormen tot een sociaal-democratische partij. Niet lang daarna, op 23 oktober 1989, op de 33ste verjaardag van het begin van de Hongaarse opstand schafte de regering in Boedapest de officiële naam ‘volksrepubliek’ af. Hongarije werd gewoon een republiek. De 23ste oktober werd tot nieuwe nationale feestdag uitgeroepen. De decommunisering van hun politieke terminologie baatte de sociaal-democratische partij echter niet. In de verkiezingen die het volgende jaar werden gehouden leden zij een verpletterende nederlaag. Ze haalden niet meer dan acht percent van de stemmen en moesten het bewind uit handen geven.

 

Eén van de gebaren waarmee de Hongaarse communisten hadden geprobeerd sympathie bij de burgers te wekken, was de opruiming, in het voorjaar van 1989, van de grensversperringen met Oostenrijk. Veel betekende dit niet voor de Hongaren zelf, die toch al vrij naar het Westen mochten reizen. Maar de Hongaarse communisten bleken hierdoor een achteruitgang te hebben geschapen waarlangs Oost-Duitsers naar West-Duitsland konden vluchten. Op aandringen van de Oost-Duitse regering, die zich op een hiertoe verplichtende verdragsbepaling kon beroepen, trachtte de Hongaarse regering hen aanvankelijk nog tegen te houden. Maar in september 1989 gaf zij dit op. Het gevolg was een grote uittocht van Oost-Duitsers.[49] Deze massale vlucht van haar burgers bracht nu ook de leiding van de DDR meer en meer in de problemen.

 

5. Oost-Duitsland (DDR): de val van de Muur[50]

 

De belangrijkste omwenteling in de Oost-Europese staten vond plaats in de Duitse Democratische Republiek (DDR). De onmacht van het regime, de vermolmde Sozialistische Einheitspartei Deutschlands (SED) om positief in te spelen op de eisen van de bevolking betekende het einde van het communisme in Oost-Duitsland. Het is in belangrijke mate het verhaal van een volksopstand met niet voorziene gevolgen. 

 

Op 7 oktober 1989, de 40ste verjaardag van de Duitse Democratische Republiek (DDR), ging Gorbatsjov naar Oost-Berlijn om de viering mee te maken en om met staatshoofd Erich Honecker[51] te praten. Gorbatsjov was razend populair bij de Oost-Duitse bevolking. De Sovjetleider maakte de Oost-Duitse partijtop er attent op dat ze moest reageren op de impulsen uit de samenleving of dat ze anders groot gevaar liep.[52] Met andere woorden: er moesten hervormingen komen. De oude Honecker begreep het niet echt. Hij geloofde nog steeds dat de DDR een goed socialistisch land was. Binnen de partijtop waren er echter een aantal leden, zoals Günther Schabowski, die de boodschap tot hervormingen wel hadden begrepen.

 

Ondertussen waren verschillende protestgroepen onder impuls van vooraanstaande dissidenten samengekomen in de belangrijkste anti-beweging, het Neues Forum. Een duidelijke overkoepelende politieke doelstelling was er niet. De gemeenschappelijke factor die de verschillende groepen aan elkaar bond, was onvrede over het verkalkte bestuur  en de zwakke economie van het land. Verandering, dat was de grootste eis. De beweging vond haar radicaalste stem niet in Oost-Berlijn, maar in Leipzig. De kerk speelde daar een belangrijke rol bij. Sinds het begin van de jaren tachtig al. De deuren werden geopend voor de verschillende 'dissidente’ bewegingen. Op 9 oktober 1989, twee dagen na het bezoek van Gorbatsjov, vond een massabetoging vanwege de oppositie plaats. 70.000 mensen scandeerden ‘Wir sind das Volk!’ Een beweging kwam op gang, die niet meer te stoppen viel.           

 

Twee weken later, op 18 oktober 1989, werd op een bijeenkomst van het Politburo Honecker ten val gebracht door een dubieuze coalitie van onzekere hervormers en opportunistische hardliners. De nieuwe ‘sterke’ man was Egon Krenz. Het regime had zozeer aan autoriteit ingeboet dat in het land openlijk gediscussieerd werd over onderwerpen die altijd taboe waren geweest. Op 4 november 1989 verzamelden zich op de Alexanderplatz in Oost-Berlijn een half miljoen mensen. Geweld bleef uit. Vooraanstaande dissidenten spraken de massa toe. Van enig bestuur was ondertussen geen sprake meer. De partijleiding was ontredderd. Op 7 november trad de regering af. Hervormers binnen de partij probeerden de volksopstand nog in de baan van een vernieuwd socialisme te leiden, maar niets kon nog weerstaan aan de druk die er in de loop van de jaren was ontstaan. Volledig de kluts kwijt maande het Politburo woordvoerder Günther Schabowski aan om in de dagelijkse persconferentie de wereldpers te laten weten dat de grenzen geopend werden om de burgers de mogelijkheid te geven om te reizen.[53] Dit betekende het einde van de strakke scheiding die sinds de bouw van de muur in 1961 tussen beide Duitslanden had bestaan.  Reeds de volgende dag nam Gorbatsjov contact op met enkele Westerse leiders om uiting te geven aan zijn ongerustheid over de vaart die de gebeurtenissen hadden genomen en aan zijn overtuiging dat het bestaan van twee Duitslanden voortvloeide uit de wil der geschiedenis. Maar hij ondernam niets. Op 13 november 1989 werd de reformistische communist Hans Modrow premier van de DDR. Egon Krenz trad in het begin van december al weer af als partijleider. De leiding van de DDR kwam nu geheel in handen van Modrow.

 

6. Bulgarije: een bureaucratische machtsoverdracht[54]

 

In Bulgarije werd op 9 november 1989 – dezelfde dag waarop de Muur zou vallen -   de oude leider Todor Zjivkov[55] vervangen door de reformistische communist Petr Mladenov. Hoe was dit gekomen?

 

Zjivkov leidde Bulgarije al sinds 1954 en hij had in al die jaren zijn regime steeds op tijd weten aan te passen aan de politiek uit Moskou. Met het aantreden van Gorbatsjov waren zijn problemen begonnen. Zjivkov was de perestrojka- en glasnostpolitiek van zijn vroegere studiegenoot Gorbatsjov niet echt genegen. Bulgarije bleef gekenmerkt door immobilisme op politiek en economisch vlak. Dit zorgde voor toenemende politieke spanningen. Zjivkov kanaliseerde die spanningen in een nationalistische campagne tegen de Turkse minderheid van het land. Die campagne had als resultaat dat ongeveer 350.000 Bulgaarse Turken naar Turkije emigreerden. De gevolgen voor de Bulgaarse politiek en economie waren desastreus: de haatcampagne had veel stof doen opwaaien in het Westen en in Turkije en vele bedrijven, winkels, dorpen, wijken liepen leeg door de emigratiegolf. Het was dus geen toeval dat de vervanging van de oude Zjivkov werd voorbereid door Politburo-leden die het meest met het buitenland in contact waren. Premier Atasanov, minister van buitenlandse zaken Mladenov en minister van buitenlandse handel Lukanov sloegen in de zomer van 1989 de handen in elkaar. Aan de tijd van stagnatie en immobilisme moest een einde komen.

 

Op 9 november werd Zjivkov door een stemming van zes tegen vier in het politburo gedwongen tot ontslag. Zijn val bracht een uitbarsting van vreugde en politieke activiteit te weeg. Verschillende oppositiegroeperingen werden opgericht en organiseerden bijna dagelijks protesten in de hoofdstad Sofia. De nieuwe partijleider en staatshoofd Mladenov kondigde een resem diepgaande hervormingen aan: de invoering van het meerpartijensysteem, de afschaffing van de leidende rol van de communistische partij, de vervolging van de corruptie, de omvorming van de communistische partij tot een democratische, socialistische partij en het herstel van de culturele rechten voor de Turkse minderheid.

 

Het grootste deel van de bevolking ging in eerste instantie akkoord met deze hervormingen. De communistische partij bleef de sterkste politieke kracht, vermits de oppositie niet in staat was nieuwe structuren op te bouwen. De traditioneel goede banden met Moskou bleven behouden. Van een revolutie kon in Bulgarije dus geen sprake zijn. Het was eerder een machtsoverdracht van een verouderde en vermoeide bureaucratie naar een jongere en meer dynamische bureaucratie.

 

7. Tsjecho-Slowakije: de ‘Fluwelen Revolutie’[56]

 

De gebeurtenissen in Oost-Duitsland brachten ook de bevolking van Tsjecho-Slowakije in beweging. De volksopstand daar staat bekend onder de benaming de ‘Fluwelen Revolutie’. Ze wordt door veel historici aanzien als de meest geweldloze, diepgaande en indrukwekkende revolutie uit de periode 1989-1991. De opstand in Tsjecho-Slowakije werd verpersoonlijkt door de figuur van de meest bekende dissident van het land: de toneelauteur Vaclav Havel.[57]

 

De hervormingspogingen van Gorbatsjov vanaf 1986 hadden ook in Tsjecho-Slowakije hun weerslag. Een geleidelijke dooi kwam op gang. Partijleider Gustav Husak[58] sprak in 1987 van de meest diepgaande economische hervormingen sinds de oprichting van de communistische Tsjecho-Slowaakse republiek in 1948.[59] Tegelijkertijd maakte hij duidelijk dat van politieke hervormingen geen sprake kon zijn. Ondertussen was binnen de communistische partij (KPC) ook een spanning ontstaan tussen jonge hervormers en oude apparatsjiks. Eind 1987 resulteerde dit in de opvolging van Husak als partijleider door Milos Jakes. Husak werd tot staatshoofd benoemd. Onder impuls van de omwentelingen in Polen en vooral Oost-Duitsland kwam eind 1989 de bevolking in beweging. Door oproepen van de Kerk[60] en het Burgerforum[61] ontstonden er massale demonstraties in Praag op het Wenceslasplein en in andere steden. De omvang en het overwegend vreedzaam karakter van de protesten dwongen de communistische partij te onderhandelen met het Burgerforum onder leiding van de voorzitter van Charta 77, Vaclav Havel. Die had sinds de onderdrukking door de troepen van het Warschaupact van de Praagse opstand van 1968 samen met andere dissidenten de illegale oppositie gevoerd tegen de communistische leiders. De conservatieve communisten moesten nu het veld ruimen en op 10 december installeerde president Gustav Husak, die door Brezjnev na de invasie van 1968 aan de macht was gebracht, een regering die in meerderheid uit niet-communisten bestond, al was de premier nog communist. Het was zijn laatste regeringsdaad, want hierna trad hij onmiddellijk af. Vaclav Havel volgde hem op als president. Alexander Dubcek[62], de politiek held van 1968, die bijna twintig jaar lang een non-person was geweest, werd voorzitter van het parlement. Aanvankelijk was de euforie groot, maar enkele jaren later schoot daar niet veel meer van over. Tsjecho-Slowakije bestond niet meer, Dubcek was in verdachte omstandigheden omgekomen en Havel bleek maar een middelmatig president te zijn. De Fluwelen Revolutie bleek eerder een technocratische machtsoverdracht geweest te zijn dan een echte ‘democratische revolutie’.[63]

 

8. Roemenië: de opstand tegen Ceaucescu[64]

 

Roemenië was de uitzondering in Oost-Europa. Hier ging de opstand tegen het communistisch regime van Nicolae Ceaucescu[65] wel gepaard met bloedvergieten. Op 15 december 1989, zes weken na de val van de Muur, brak de opstand uit in Roemenië. Over deze opstand is het laatste woord nog niet gezegd. Tot op vandaag doet de Roemeense casus de gemoederen politiek hoog oplaaien. Volgens sommigen was het een ‘volksrevolutie’, volgens anderen een nauwkeurig geplande staatsgreep tegen Ceaucescu door bureaucraten die hun greep op de macht wilden behouden.

 

Het regime van Ceaucescu was merkwaardig in vergelijking met de andere landen van het ‘reëel bestaande socialisme’. Toen hij in 1967 aan de macht kwam, werd hij aanzien als een soort hervormer. Hij voerde een politiek van ‘betrekkelijke’ onafhankelijkheid tegenover de Sovjetunie. Dat uitte zich in het publiekelijk afkeuren van de Sovjetinvasie in Praag in 1968 en in het op de tweede plaats stellen van het Warschaupact. Het leverde hem veel vrienden op, zowel in binnen- en buitenland. Uit linkse en rechtse hoek. Toch ontpopte hij zich als een dictator, die blijkbaar meer om zichzelf en zijn familie gaf, dan om zijn volk.

 

De gebeurtenissen in de rest van Oost-Europa leken aan Roemenië geheel voorbij te gaan. Op een vergadering van het Warschaupact was Ceaucescu nog de enige die het oude communisme verdedigde. Hij weigerde de andere landen te volgen in een verklaring die de interventie in 1968 in Tsjecho-Slowakije veroordeelde, hoewel hij daarvan destijds zelf een dapper tegenstander was geweest. Toch merkten bepaalde mensen dat er onder de oppervlakte iets vreemd aan de gang was. Half december 1989 begon het allemaal in Timisoara. In de Hongaarse lutherse kerk aldaar werd opgeroepen tot opstand. Twee dagen later kwam het leger tussenbeide. Er werd geschoten. De hoeveelheid slachtoffers is niet bekend, maar waarschijnlijk lag het rond de honderd. Opvallend is dat in de Westerse pers berichten verschenen over duizenden doden. Dat had alles te maken met een staaltje manipulatie van de bovenste plank.[66] Drie dokters ontdekten dit mediabedrog. Alles draaide om een massagraf dat gevonden was in Timisoara met honderden zwaar verminkte opengereten lijken. Dit moest het ultieme bewijs brengen van de bloeddorstigheid van het Ceaucescu-regime. De ontmaskering van deze opgezette zaak kreeg toen relatief weinig aandacht in de wereldpers.    

 

In Boekarest verroerde Ceaucescu geen vin. Hij verkeerde nog steeds in de waan dat zijn volk van hem hield en hij riep op voor een massabijeenkomst op het centrale plein van Boekarest. We konden live op tv de beelden volgen. Nicolae en echtgenote Elena Ceaucescu werden uitgejouwd door de menigte. Ze stonden radeloos op het balkon. Meteen nadien braken er onlusten uit in de hoofdstad. Het was niet duidelijk wie op wie schoot en wie wie steunde. De geheime dienst, de Securitate, leverde gevechten met het leger, dat kennelijk de kant van het volk gekozen had. Binnen het Politburo speelden zich ook bizarre verschuivingen af. Het leek er sterk op dat Ceaucescu in de steek werd gelaten.

 

Op 22 december 1989 eindigde het twintig jaar onafgebroken leiderschap van Ceaucescu in een vlucht per helikopter. De mensen op straat wisten met hun blijdschap geen blijf. Overal werd er gevierd. Maar het was niet gedaan. Er was een machtsvacuüm ontstaan. Enkele  breinen van het ministerie van Defensie, zoals Ion Iliescu en Stefan Kostyal kwamen bij mekaar om de nieuwe macht te organiseren. Ze richtten het Nationale Heilsfront op. Ze kwamen in botsing met enkele populaire intellectuelen, die het vooral over vrijheid en vrije verkiezingen hadden. Het Nationale Heilsfront wilde vooral de macht en het overheidsapparaat onder controle  krijgen. Na de korte euforie werd er terug geschoten in de straten van Boekarest. Op dat moment wist bijna niemand wat er aan de hand was. De meesten dachten dat Ceaucescu hier nog voor verantwoordelijk was. Meer en meer bewijzen zijn aan de oppervlakte gekomen dat het nieuwe regime rond Iliescu verantwoordelijk was voor deze terreur. Door paniek te zaaien moest de machtsgreep gerechtvaardigd overkomen. De Securitate en de legertop steunden onvoorwaardelijk het nieuwe regime. Het volk was dus buitenspel gezet door een staatsgreep van mensen uit de kliek rond Ceaucescu, van generaals van het leger en van de Securitate.     

 

Het hoogtepunt van deze staatsgreep was de terechtstelling van het echtpaar Ceaucescu. Overal ter wereld kon men zien hoe een illegale militaire rechtbank, ingesteld door de nieuwe machthebbers, het koppel veroordeelde tot de doodstraf, die daarna ook direct werd uitgevoerd. De hele wereld juichte deze al dan niet terechte politieke afrekening toe.

 

9. De eenmaking van Duitsland[67]

 

Het moeilijkste probleem waarvoor de omwentelingen in Oost-Europa de voornaamste beleidsmakers plaatste, was dat van de toekomst van de DDR. De openstelling van de grens met de BRD had de stroom van Oost-Duitsers naar het Westen alleen maar doen groeien. Helmut Kohl[68], de West-Duitse bondskanselier, ontwikkelde op 28 november 1989 in een toespraak tot de Bondsdag een plan tot vereniging van de beide Duitslanden, zonder daarbij overigens termijnen te noemen. Zulk een plan leek het enige middel om de trek van de burgers van de DDR naar de BRD te stoppen en het hoofd te bieden aan de economische problemen die de openstelling van de DDR had blootgelegd. De regering van Hans Modrow kon die problemen in de verste verte niet aan. In de vrije verkiezingen die op 18 maart 1990 werden gehouden, behaalde zijn communistische partij (nu: PDS, partij van het democratisch socialisme) niet meer dan achttien percent van de stemmen. Overwinnaars werden de christen-democraten (CDU) van Lothar de Maizière, die krachtige steun van bondskanselier Kohl had gekregen. De Maizière vormde na deze verkiezingen een niet-communistische regering. Hoewel Gorbatsjov aanvankelijk negatief reageerde op de plannen die Helmut Kohl over de hereniging van beide Duitslanden had ontvouwd, zat er ook voor hem op den duur niet veel anders op dan de eenwording te aanvaarden, hoezeer die ook de ineenstorting van de macht van de Sovjetunie in Oost-Europa onderstreepte. De vraag was alleen hoe de internationale status van een verenigd Duitsland er uit moest zien. Bondskanselier Kohl wenste, daarbij gesteund door zijn Westerse bondgenoten, dat een verenigd Duitsland lid van de NAVO bleef. Hij toonde zich, daartegenover, bereid de Sovjetunie in haar moeilijke overgang naar de vrije markt met kredieten en subsidies te steunen. Na lange aarzeling verklaarde Gorbatsjov zich tenslotte in juli 1990 in een conferentie met Kohl bereid te aanvaarden dat het verenigde Duitsland lid van de NAVO zou blijven. Daarmee was de weg vrij voor de eenwording van Duitsland. Op 3 oktober 1990 werd die met een groots feest voltrokken. Met de hereniging van Duitsland werd de Koude Oorlog officieel beëindigd. Het wegvallen van de heerschappij van de Sovjetunie over Oost-Europa was een feit.

 

10. Joegoslavië: het uiteenvallen van de veelvolkerenstaat[69]

 

Joegoslavië bekleedde een aparte plaats in de communistische wereld. Het had sinds 1948 geen banden meer met de Sovjetunie en trachtte via onafhankelijke bevindingen tot een communistische maatschappij te komen. Sinds de dood van Josip Tito[70] in 1980 en het aantreden van de Servische nationalist Slobodan Milosevic in 1987 was het Joegoslavisch communistisch model geleidelijk aan verdwenen. Hoewel een economische crisis het land teisterde, was er van omwentelingen in 1989 in Joegoslavië eigenlijk geen sprake. Waar wel sprake van was, was van een sterk opkomend nationalisme. De verschillende regio’s en volkeren, die een vorm van autonomie genoten onder de charismatische leider Tito, wensten op gescheiden weg hun ontwikkeling te bewerkstelligen. In januari 1990 werd in de Joegoslavische Federatie het meerpartijenstelsel opgericht. De leidende rol van de Liga van Communisten werd uit de grondwet geschrapt. Nieuwe partijen werden opgericht, meestal op basis van een nationalistisch programma. Bij de verkiezingen van april en mei 1990 in de deelstaten Slovenië en Kroatië, wonnen de nationalisten het pleit. Hierdoor stegen de nationalistische en etnische spanningen nog meer. Deelstaat Slovenië zette de eerste stap en scheurde zich na de verkiezingen af. Iets later besliste Kroatië ook om te scheiden. De nationalist Franco Tudjman werd er de eerste president. Ondertussen vormde Milosevic zijn communistische partij om tot een ‘socialistische’ partij waarbij hij zijn uitgesproken Servisch-nationalistische koers nog versterkte. Zijn partij wenste het voortbestaan van Joegoslavië, maar dan onder hegemonie van de Serviërs. Sommigen droomden luidop van een Groot-Servië. De toename en complexiteit van al deze gebeurtenissen zorgden ervoor dat er een totale burgeroorlog ontstond. Het Servische leger viel Slovenië en Kroatië aan omwille van hun eenzijdige beslissing tot onafhankelijkheid. De oorlog in Slovenië duurde niet echt lang en de ravage bleef er beperkt. In Kroatië echter vonden er zeer hevige gevechten plaats. De grootste moeilijkheid was dat een aanzienlijk deel van Kroatië bewoond werd door Serviërs. De Kroaten wilden dat Servisch deel gewoon inlijven, wat de Serviërs op basis van hun nationalistische aanspraken niet konden aanvaarden. De burgeroorlog duurde meer dan een jaar en eiste vele mensenlevens. Eind 1991 werd door beide vechtende partijen onder druk van de Verenigde Naties (UNO) een wapenstilstand aanvaard. In december hield de federale republiek Joegoslavië op te bestaan toen de Europese Gemeenschap, onder leiding van Duitsland, de republieken Slovenië en Kroatië definitief erkende. De veelvolkerenstaat die voor velen het symbool was voor een alternatief socialisme, voor een gedecentraliseerd, op zelfbeheer gebaseerd socialisme had zichzelf geofferd op het altaar van het nationalistisch egoïsme. Nog geen jaar later laaide de oorlog zelfs weer op, ditmaal in het zeer complexe Bosnië-Herzegovina. Een bloedige burgeroorlog, waar ook de NAVO bij betrokken was, teisterde het land gedurende enkele jaren. Macedonië werd voorlopig als laatste een onafhankelijke staat.[71]

 

11. Albanië: het einde van een buitenbeentje[72]

 

Ook het aparte communistische regime van Albanië – door sommigen getypeerd als ‘stenen tijdperk communisme’ - kon de druk van de veranderingen in de rest van Oost-Europa, en zeker in die van haar buurland Joegoslavië, niet de baas. Het was het laatste dominosteentje in de rij. De planeconomie had er eveneens haar limieten bereikt en in juli 1990 vluchtten duizenden Albanezen via westerse ambassades hun land uit. Eind november bereikte de onrust een hoogtepunt met gewelddadige botsingen tussen betogers en de politie in de steden Shkodër en Tirana. Na de aankondiging van enkele hervormingen om de gemoederen te benaderen ging op 11 december 1990 het regime van president Ramiz Alia[73], de opvolger van de meer bekende leider Enver Hoxha[74], gedeeltelijk door de knieën. De Partij van de Arbeid van Albanië aanvaardde het meerpartijenstelsel, vernieuwde het Politburo en zwoer het ‘stalinisme’ (marxisme-leninisme) af. President Alia schreef voor februari 1991 vrije verkiezingen uit. De pas opgerichte Democratische Partij van Albanië (APL) zou het daarbij halen. Dat feit betekende meteen ook het einde van het communistische Albanië. De omwenteling in het arme land zou ook haar stempel drukken op de kwestie Kosovo.

 

12. De implosie van de Sovjetunie[75]

 

De gebeurtenissen in Oost-Europa met als hoogtepunt de hereniging van Duitsland deden vele commentatoren speculeren over de nabije toekomst van de Sovjetunie. Wat was daar aan de hand? Kon dat immense land zo’n diepgaande crisis overleven? Had Gorbatsjov nog greep op de Sovjetmaatschappij?

 

Door het sterk opkomend nationalisme in de verschillende Sovjetrepublieken en door de diepe politieke en economische crisis, veroorzaakt door het ondoordacht invoeren van kapitalistische methodes in de planeconomie of commando-economie, was de kans op een hevige burgeroorlog binnen de Sovjetunie reëel.  Het was lijmen wat er nog te lijmen viel. De desintegratie, voornamelijk veroorzaakt door de kloof tussen de perestrojka en glasnost en de ingewikkelde nationaliteitenkwestie, ging aan een snel tempo verder. Gorbatsjov was tussen twee kampen verzeild geraakt, de zogenaamde radicale hervormers onder leiding van Boris Jeltsin, die resoluut voor de vrije markt kozen en de oude bureaucraten, die koste wat kost hun macht en hun privilegies wensten te behouden. Voor Gorbatsjov was het moeilijk werken in dergelijke situatie.

 

In de ochtend van maandag 19 augustus 1991 gebeurde wat al door sommigen voorspeld was. De hele wereld werd opgeschrikt door het nieuws dat er een coup had plaatsgevonden in de Sovjetunie. Een ‘Staatscomité voor de noodtoestand in de USSR’ onder leiding van vice-president Janajev had de macht in handen genomen en Gorbatsjov in afzondering geplaatst op de Krim. Doelstelling was de bestuurlijke orde in het land te herstellen en het uiteenvallen van de Sovjetunie te verhinderen.

 

De zogenaamde hervormers onder leiding van Boris Jeltsin gingen in het verzet. Ondanks het feit dat in de ochtend van 19 augustus tanks en troepen Moskou binnenstroomden, wist Jeltsin met een aantal medewerkers het Witte Huis te bereiken. Daar zal hij de steun krijgen van Sjevernadze en Jakovlev. Omstreeks het middaguur verliet hij het Witte Huis en klom op een tank die samen met enkele andere tanks werkloos voor het gebouw stond opgesteld. Hij las een oproep voor ‘aan de burgers van Rusland’. De oproep verklaarde het Comité voor de noodtoestand onwettig en eiste dat president Gorbatsjov de gelegenheid kreeg zich tot het volk te richten. De soldaten werden opgeroepen niet mee te doen en de burgers werden opgeroepen in staking te gaan. Er was geen gigantische reactie van de bevolking en ook een gewapend optreden bleef uit. Gorbatsjov uitte later lovende kritiek aan het adres van Jeltsin:

 

“Van enorm belang was de strijd die Boris Jeltsin tegen de coupplegers organiseerde. Hij nam een moedig standpunt in, trad doortastend op en nam de volledige verantwoordelijkheid van het land op zich.” [76]

 

Het Comité voor de noodtoestand echter heeft bij deze staatsgreep geen enkel blijk van doortastendheid gegeven. Het feit alleen al dat het Jeltsin en de zijnen ongemoeid liet, toen hun arrestatie nog een eenvoudige zaak moet zijn geweest, spreekt boekdelen. Op de ochtend van de derde dag van de coup beschouwde het de zaak blijkbaar als verloren. Vier van zijn leden vlogen naar de Krim en meldden zich aan bij Gorbatsjov. Wellicht hoopten zij op bemiddeling. Maar Gorbatsjov weigerde hen te ontvangen. Zij werden gevolgd door een delegatie uit het Witte huis onder leiding van Jeltsins vice-president Alexander Roetskoj. Samen met hen keerde Gorbatsjov op 22 augustus naar Moskou terug. De leden van het Staatscomité werden allen in hechtenis genomen, behalve de minister van binnenlandse zaken Poego, die voor zijn arrestatie zelfmoord pleegde.

 

Gorbatsjov wenste door te gaan met de hervormingen:

 

“De belangrijkste les die wij uit de gebeurtenissen van augustus kunnen trekken is dat de weg van de democratische hervormingen versneld moet worden afgelegd. Allereerst moeten alle obstakels op de weg naar de markteconomie die door de oude structuren zijn opgeworpen, opgeruimd worden. Het ondernemerschap moet volledige vrijheid krijgen, het monopolisme, de dwangmethodes en dictaten van bovenaf moeten worden afgeschaft, en de belangrijkste instellingen van de markteconomie moeten versneld worden opgezet.”[77]

 

Gorbatsjov kwam echter zeer gehavend uit de mislukte coup tevoorschijn. Zijn naaste medewerkers en vrijwel de gehele bestuurlijke staf waarmee hij zich had omringd, hadden meegedaan of zich op het kritieke ogenblik op de vlakte gehouden. Geen wonder dat hier en daar de verdenking rees dat hij op een of andere wijze medeplichtig was geweest aan deze poging tot staatsgreep. Hij zat nu zonder regering. Daartegenover had Boris Jeltsin in deze dagen op overtuigende wijze de rol van held en leider gespeeld. Hij bezat thans groot gezag en liet dat Gorbatsjov bij diens terugkeer behoorlijk voelen. Deze kon er niet omheen een aantal belangrijke posten van de vele die waren opengevallen te bezetten met kandidaten van Jeltsin. Dit alles gaf Jeltsin veel invloed in het bestuur van de Unie. Tijdens een gemeenschappelijk optreden voor de Opperste Sovjet van de Russische Federatie (RSFSR), de dag na Gorbatsjovs terugkeer in Moskou, veroorloofde hij zich enkele barse uitvallen tegen hem. Gorbatsjovs goede woord voor de communistische partij, die immers miljoenen fatsoenlijke leden telde, beantwoordde hij met de demonstratieve ondertekening ter plekke van een decreet dat in de RSFSR alle activiteiten van de communistische partij verbood. Het moet Gorbatsjov door dit alles wel duidelijk zijn geworden dat de communistische partij niet meer te redden was. De volgende dag maakte hij in een korte toespraak voor de televisie bekend dat hij aftrad als secretaris-generaal van de partij en dat hij last zou geven haar bezittingen te nationaliseren en de partijcellen in leger, politie en KGB te ontbinden. Zo maakte de coup een einde aan de heerschappij die de communistische partij bijna driekwart eeuw in Rusland had uitgeoefend. Zijn symbolische uitdrukking vond dit feit in de teruggave van Leningrad van haar oude naam Sint-Petersburg.

 

De coup, die de desintegratie van de Sovjetunie had moeten voorkomen, heeft deze door haar mislukking juist versneld. De ene republiek na de andere proclameerde na afloop haar onafhankelijkheid. De vraag rees nu hoe men deze afbrokkeling van het Sovjetrijk het best kon begeleiden? Het antwoord daarop liet niet lang op zich wachten. Op 8 december 1991 werd het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS) opgericht in de Wit-Russische hoofdstad Minsk. Dit samenwerkingsverband stond open voor alle lidstaten van de voormalige Sovjetunie. De leden erkenden de onschendbaarheid van elkaars bestaande grenzen. Een centrale regering was er niet meer. Over de vorming van het GOS was geen overleg gepleegd met Gorbatsjov. Die ervaarde dit als zijn politiek overlijden. Op 25 december kondigde hij in een korte toespraak voor de televisie zijn aftreden aan. Hij was het niet eens met de ontbinding van de Unie, maar hij zou het Gemenebest steunen. Daarmee verdween een groot staatsman, die evenwel faalde in zijn opdracht, van het politieke toneel. Zijn poging de bestaande orde te hervormen was in minder dan zeven jaar uitgelopen op de totale ineenstorting van die orde. Op 30 december 1991 was het einde van de Sovjetunie een definitief feit. Er was vrijwel geen bloedvergieten aan te pas gekomen.

    

HOOFDSTUK 2
VERKLARINGEN VOOR DE VAL VAN HET 'REËEL BESTAANDE SOCIALISME'

1.      Zbigniew Brzezinski

2.      François Furet

3.      Eric Hobsbawm

4.      Persoonlijke interpretatie

 

De redenen die je kan geven voor het falen van het zogenaamde ‘reële bestaande socialisme’ zijn afhankelijk van het ideologisch of politiek-filosofisch perspectief van waaruit je als onderzoeker de zaken bekijkt. Daarom zal ik hier kort drie verschillende auteurs bespreken die, mijns inziens, een bijdrage hebben geleverd in het verklaren van het falen van het ‘reëel bestaand socialisme’. Het gaat hier zeker niet om een overzicht van analyses van min of meer gelijkgezinden, zoals in het boeiende werk onder redactie van de uitgever van de New Left Review, Robin Blackburn[78], maar om het tegenover mekaar stellen van drie verschillende analyses.

 

1. Zbigniew Brzezinski

 

Zbigniew Brzezinski, Amerikaans topadviseur van verschillende presidenten, geeft zijn visie op de val van het communisme in zijn boek Het grote falen.[79] Het betreft hier een analyse van het voortschrijdend verval en de toenemende doodsstrijd van het communisme als systeem en als ideologie. Zijn voornaamste uitgangspunt daarbij is dat het communisme als idee  dood is, want zo stelt hij:

 

“Het communisme zal alleen succes hebben waar het afstand doet van zijn essentie, zelfs al behoudt het nog enkele van zijn uiterlijke kenmerken. Men zal het zich herinneren als de meest opmerkelijke politieke en intellectuele afwijking van de twintigste eeuw.[80]

 

Volgens Brzezinski is de “historische tragedie van het communisme de politieke en socio-economische mislukking van het sovjetstelsel.”[81] Die mislukking begint volgens de Amerikaan reeds bij Lenin. De catastrofale nalatenschap die Lenin naliet was gekenmerkt door concentratie van de macht in handen van één enkele partij en het vertrouwen in de terreur om die macht te behouden. Onder Stalin werd dat tot het uiterste doorgetrokken. Dit doet Brzezinski constateren dat er tussen het communisme à la Lenin en Stalin en het fascisme van Hitler en Mussolini meer verwantschappen waren dan verschillen. Dat blijkt duidelijk uit volgende bewering:

 

“De titanenstrijd die later werd gevoerd tussen het nationaal-socialistische Duitsland van Hitler en het Sovjet-Rusland van Stalin heeft velen doen vergeten dat de worsteling tussen hen een broedermoord was tussen twee stromingen van een gemeenschappelijk geloof. Natuurlijk verklaarde de een zich de onverzoenlijke tegenstander van het marxisme en predikte ongekende rassenhaat; en de ander zag zich als de enige ware nakomeling van het marxisme door ongekende klassenhaat toe te passen. Maar beiden verhieven de staat tot het hoogste orgaan van collectieve actie, beiden gebruikten brute terreur als het middel om maatschappelijke gehoorzaamheid af te dwingen en beiden hielden zich bezig met massamoorden zonder weerga in de geschiedenis van de mensheid. […] En tenslotte beweerden beiden dat zij bezig waren almachtige ‘socialistische’ staten op te bouwen.”[82]

 

Maar Brzezinski gaat verder. Niet alleen het leninisme en het stalinisme, maar het socialisme, het marxisme als ideologie wordt als passé en verkeerd beschouwd. Zo is het overduidelijk dat Brzezinski het niet zo heeft voor de rol van de staat. Volgens hem heeft met het communisme ook het etatisme verloren. De staatsinterventie in de welvaartcreatie bij ons in het westen heeft volgens hem mee bijgedragen tot de bestendiging van de Sovjetunie:

 

“Maar het vertrouwen op de staat als het voornaamste instrument van maatschappelijke heil heeft de status van het sovjetstelsel verhoogd als het meest extreme voorbeeld van door de staat geplande en door de staat geleide sociale vernieuwing.”[83]  

 

Hij pleit dan ook voor grote individuele vrijheid en voor de vrije markt als beste kenmerken van de best mogelijke wereld. Hiermee kan hij duidelijk in het kamp van de neoliberale ideologen geplaatst worden.

 

De hervormingen die Gorbatsjov invoerde en die het begin van het einde betekenden, waren volgens Brzezinski de verwerping van de marxistisch-leninistische praktijk. De basispremissen van het communisme werden overduidelijk overboord gegooid. In de plaats kwam het schitterende liberalisme:

 

“De verheerlijking van de Staat maakte overal plaats voor de verheffing van het individu, van mensenrechten, van het particulier initiatief en zelfs van ondernemerslust.”[84]

 

Hervormingen binnen het systeem waren onmogelijk. Echte hervormingen betekenden de negatie van het systeem. Dit is voor Brzezinski het bewijs dat het communisme als systeem en doctrine dood is. Het falen van het Sovjetstelsel is dan ook het falen van het marxisme, tout court. Op het einde van het boek heeft Brzezinski voor de lezer het volgende algemene besluit in petto:

 

“De catastrofale ontmoeting van de mensheid met het communisme gedurende de twintigste eeuw heeft derhalve een pijnlijke maar uiterst belangrijke les geleerd: Utopische sociale opbouw is fundamenteel in strijd met de gecompliceerdheid van de menselijke gesteldheid, en sociale creativiteit komt het best tot bloei wanneer politieke macht begrensd is. Die elementaire les maakt het des te waarschijnlijker dat de democratie – en niet het communisme – in de eenentwintigste eeuw de boventoon zal voeren.”[85]

 

Dit boek is een perfecte aanvulling op Het einde van de geschiedenis en de laatste mens van Brzezinski’s collega Francis Fukuyama. Ook die laatste ging ervan uit dat de ‘westerse democratie’ definitief had gezegevierd op het ‘totalitarisme’.[86]

 

2. François Furet

 

François Furet, historicus van de Franse Revolutie en na de Tweede Wereldoorlog enkele jaren lid van de Parti Communiste Français (PCF), ontleedt in zijn monumentale essay Het verleden van een illusie de opkomst en de ondergang van het ‘reële communisme’.[87]

 

Het betreft hier niet echt een klassieke studie over de geschiedenis van het communisme of van de Sovjetunie, maar eerder een analyse van de illusie van de revolutionaire idee van het communisme. Furet vraagt zich af hoe het komt dat de idee van een klassenloze socialistische samenleving ondanks het totalitarisme, de misdaden, de goelags, etc… zijn fascinatie heeft weten te behouden, zelfs langer in het Westen dan in het Oosten. Volgens hem onthult het sovjetexperiment het belangrijke kenmerk

 

“dat het onlosmakelijk was verbonden met een fundamentele illusie, die lange tijd de inhoud leek te bekrachtigen van het experiment voordat ze erdoor werd opgeslokt.”[88]

 

Furet is het oneens met de gangbare interpretatie dat het Sovjetsysteem omvergeworpen zou zijn door ‘revoluties’. Volgens hem leek het eerder op een ‘contra-revolutie’, want zo vraagt hij zich retorisch af:

 

“bracht het uiteenvallen van het regime de door Lenin en Stalin gehate burgerwereld terug?”[89]

 

De ondergang van het communisme betekende ook de ondergang van de revolutionaire grondbeginselen van de Oktoberrevolutie, van het marxisme-leninisme, van het stalinisme, zelfs van het communisme met het menselijk gelaat.

 

Volgens hem lag de universele aantrekkingskracht van de Oktoberrevolutie in haar “revolutionair messianisme”[90]. Lenin en zijn bolsjewistische partij waren de uiterlijke tekenen van hoop. De Sovjetunie werd door vele intellectuelen en arbeiders uit de rest van de wereld aanzien als de gangmaker van de geschiedenis en de werkplaats van de toekomst. Terwijl de crisis van de jaren dertig het geloof in het kapitalisme ondermijnde, ontplooide Stalin een planeconomie. Voor velen leek dit een valabel alternatief.

 

Controversieel is de stelling van Furet dat het fascisme en het reële communisme duidelijke verwantschappen hadden. Hij is het volslagen oneens met de marxistische stelling dat het fascisme voor de burgerij het laatste redmiddel was tegen de arbeidersklasse. In een interview in De Standaard der Letteren in 1996 verduidelijkt hij zijn visie:

 

“Het fascisme was een zelfstandig fenomeen dat evenals het communisme voortkwam uit de crisis van de burgerlijke maatschappij. Communisme en fascisme hadden dezelfde vijand, de liberale democratie. Ze gebruikten dezelfde politieke methodes, de eenheidspartij, charismatische leiders, propagandamethodes.”[91]

 

Waar ziet Furet nu de oorzaken voor de ondergang van de Sovjetunie? Volgens hem  luidde Chroesjstjov het einde van het Sovjetcommunisme in, dat uiteindelijk onder Gorbatsjov zou plaatsvinden. Chroesjstjovs ‘geheime’ rede op het Twintigste Congres van de KPSU in 1956 veranderde van dag op dag de status van het communistisch gedachtengoed in de wereld. De ‘destalinisatie’ was cruciaal in de ondergang van het communistisch systeem, volgens Furet.

 

“De balans die naar aanleiding van dit cruciale jaar in de geschiedenis van het communisme kan worden opgemaakt, is tweeledig: het begin van het uiteenvallen van het blok en het einde van de eenheidsmythe die het blok uitdroeg.”[92]

 

Chroesjstjov en Gorbatsjov wilden niet langer mobiliserende mythes, maar een hervorming van het communisme en dat droeg de kiem van de ondergang in zich. De dogmatische leer van het marxisme-leninisme liet wel correcties toe, maar geen fundamentele hervormingen. Daartoe miste het de nodige soepelheid. Onder Lenin en Stalin verkreeg het communisme zijn meest wervende kracht, omdat bepaalde mythes werden gecreëerd of in stand werden gehouden. Zo mobiliseerde, volgens Furet, de antifascistische mythe duizenden en duizenden mensen tegen opkomende fascistische regimes. Dat het om een berekende mystificatie ging, bewijzen Stalins instructies aan de Europese communisten om niet alleen de fascisten, maar ook de gewone ‘burgerlijke’ partijen (vooral de sociaal-democraten) te bestrijden. Vooral Chroesjstjov en Gorbatsjov wilden komaf maken met die mythes, met die illusie. Uiteindelijk kwam Gorbatsjov uit bij datgene wat het communisme fundamenteel verloochende: liberale democratie en vrije markt.    

 

Volgens Furet versnelde Gorbatsjov het proces van implosie van de Sovjetunie. Jeltsin had niet veel meer nodig om de zaak volledig te doen instorten. De perestrojka was dus geen vooruitgang, maar een teruggang:

 

“Het sovjetcommunisme stierf aan een interne aantasting, waarbij Gorbatsjov het proces alleen maar versnelde en Boris Jeltsin na hem de klus van de liquidatie klaarde. Het sovjetcommunisme werd geboren uit een revolutie en verdween door een involutie. Maar zijn laatste, in Rusland gehate leider bleef tot op het eind een aanbeden figuur in het Westen, omdat dit noodgedwongen ook het einde van een illusie waarvan de twintigste eeuw was vervuld, in zijn kielzog meesleepte. De Sovjetunie verliet het toneel van de geschiedenis, terwijl het geduld van haar aanhangers buiten haar grenzen nog niet voldoende op de proef was gesteld. Zij liet veel weeskinderen over de hele wereld achter.”[93]

 

Furet komt tot het besluit dat het communisme niet kan herleven in de vorm waarin het stierf, maar wel in een nieuw democratisch oeuvre:

 

“Maar het einde van de sovjetwereld verandert niets aan de democratische vraag naar een andere samenleving en om die reden durf ik te wedden dat die enorme ondergang bij de publieke opinie nog steeds verzachtende omstandigheden zal weten te verkrijgen en misschien zelfs weer nieuwe bewondering zal weten op te wekken. Niet dat de communistische gedachte kan herleven in de vorm waarin zij stierf: de proletarische revolutie, de marxistisch-leninistische wetenschap, de ideologische uitverkiezing van een partij, een grondgebied en een imperium zijn ongetwijfeld samen met de Sovjetunie verleden tijd geworden. Met de verdwijning van deze voor onze eeuw zo welvertrouwde symbolen wordt een tijdperk afgesloten, maar het democratisch repertoire is daarmee nog niet uitgeput.”[94]

 

Door verschillende linkse intellectuelen werd Furets werk bestempeld als anti-communistisch en als een verdediging van het kapitalistisch bestel. Sommigen noemden het werk zelfs een afrekening van Furets persoonlijk verleden. Vooral in Frankrijk  woedde een hevige polemiek rond dit erudiete essay.

 

3. Eric Hobsbawm

 

Eric Hobsbawm, marxistisch historicus gespecialiseerd in sociaal-economische geschiedenis, zelf lid geweest van de Communist Party of Great-Britain (CPGB), geeft zijn visie op de ondergang van het ‘reëel bestaande socialisme’ in onder andere zijn magnum opus Een eeuw van uitersten.[95]

 

Hobsbawm heeft een macro-economische verklaring voor de teloorgang van de socialistische landen:

 

“De ironie van de geschiedenis wilde dat de ‘reëel bestaande socialistische’ economieën in Europa en de Sovjetunie en een deel van de Derde Wereld de werkelijke slachtoffers werden van de crisis van de kapitalistische wereldeconomie na het Gouden Tijdperk, terwijl de ‘ontwikkelde markteconomieën’ wel aangeslagen waren, maar die moeilijke jaren zonder al te veel kleerscheuren doorkwamen, althans tot begin jaren negentig.”[96]

 

Volgens Hobsbawm was dus de internationale economische crisis van halfweg de jaren 1970 medeverantwoordelijk voor de ondergang van het ‘reëel bestaande socialisme’.   

 

De mislukte politiek van Gorbatsjov wordt door Hobsbawm als indirecte aanleiding gezien voor de desintegratie van de Sovjetunie. Volgens hem had Gorbatsjov ongetwijfeld goede bedoelingen met zijn perestrojka-beleid, maar kwamen de hervormingen eigenlijk te laat. De crisis van de Sovjetunie zat al te diep en tussen de glasnost en de perestrojka gaapte een diepe kloof:

 

“Wat de Sovjetunie met bekwame spoed naar de afgrond dreef, was de combinatie van een ‘glasnost’ die neerkwam op het afbrokkelen van het gezag en een ‘perestrojka’ die neerkwam op  het afbreken van de oude mechanismen die de economie deden functioneren, zonder dat er een alternatief aangedragen werd.”[97]

 

Hij komt ook tot de constatering dat het merkwaardig is hoe los de greep van het communisme bleek te zijn op het enorme gebied dat het sneller had veroverd dan welke andere ideologie ook. Dat komt volgens hem door twee zaken. Ten eerste doordat het communisme niet gebaseerd was op massale bekering, maar op het geloof van kaders of voorhoeden. Ten tweede omdat het communisme een functioneel geloof was: het heden was alleen van belang als middel om naar een onbestemde toekomst te gaan.[98] 

 

Het Sovjetexperiment was volgens Hobsbawm niet bedoeld als:

 

“een wereldwijd alternatief voor het kapitalisme, maar als een stel concrete antwoorden op de specifieke situatie van een enorm groot en serieus achtergebleven land, in een specifieke, niet herhaalbare historische conjunctuur.”[99]

 

Hij ziet de ineenstorting van de Sovjetunie dan ook als het einde van het experiment van het ‘reëel bestaande socialisme’. Het is volgens hem echter niet het einde van de socialistische of communistische ideologie:

 

“Het mislukken van het Sovjetsocialisme laat de mogelijkheden van andere vormen van socialisme onverlet.”[100]

 

Hobsbawms analyse onderscheidt zich van de twee andere door het feit dat hij het ‘reëel bestaande socialisme’ ziet als een historisch fenomeen – een fenomeen met een beginpunt, een opbloei, een neergang en een eindpunt. Brzezinski en Furet beweren dat de hele communistische idee dood is, terwijl Hobsbawm eigenlijk stelt dat het communistische experiment in de Sovjetunie en in Oost-Europa dood is. Dat is een belangrijk verschil!

 

4. Persoonlijke interpretatie

 

Het is duidelijk dat de drie verschillende auteurs de val van het ‘reëel bestaande socialisme’ vanuit hun perspectief geanalyseerd hebben. Zelf heb ik hier ook gepoogd om op basis van redelijk wat literatuur[101] een overzichtje op te stellen van wat, mijns inziens, belangrijke verklarende factoren zijn in het falen van het ‘reëel bestaande socialisme’.

 

Historische ballast en legitimiteitscrisis

 

Het falen van de Sovjetunie is in de eerste plaats het falen van een bepaalde uitwerking van de marxistische ideologie: het leninisme.[102] De uitwerking van het marxisme door Lenin was uiteindelijk gericht op Rusland. Dat onmetelijke land was een semi-kapitalistische, semi-feodale staat en dus volgens de officiële (orthodoxe) marxistische lijn niet rijp voor een revolutie. De overgrote meerderheid van de bevolking bestond uit boeren, die nog in een halve toestand van lijfeigenschap zaten. Door zijn groot organisatietalent slaagde Lenin en zijn bolsjewieken er wonderwel in om de macht van de arbeiders en de soldaten te installeren in zogenaamde Sovjets (raden).[103] Bedoeling was dat de Russische revolutie zou overwaaien naar Duitsland, het land waar de arbeidersklasse het best ontwikkeld was om het socialisme te vestigen. De ontgoocheling was enorm toen bleek dat de revolutie in Duitsland werd neergeslagen. Het was een zware opdoffer voor de gangmakers van de wereldrevolutie. De voortdurende omsingeling en interventies van westerse mogendheden hadden er inmiddels voor gezorgd dat er reeds onder Lenin een streng en omvangrijk repressie-apparaat was opgericht en dat het radicaal-democratische karakter van de revolutie wegebde. Onder Stalin – die in 1929 definitief de macht greep - werd dat staalhard doorgetrokken en werd het duidelijk dat de Sovjetunie koste wat kost haar macht wilde consolideren en niet de promotor wilde spelen voor een wereldrevolutie.[104] Stalin werd de vader van het ‘socialisme in één land’. Door middel van een strakke commando-economie (de vijfjarenplannen) en een gedwongen landbouwcollectivisatie slaagde hij er in om de Sovjetunie uit de onderontwikkeling te halen. Dat had echter veel bloed, zweet en tranen gekost.  De destalinisatie – en hiermee bedoel ik het uitkomen van de gebeurtenissen die onder het regime van Stalin plaatsvonden -, de Koude Oorlog en de falende planeconomie brachten het ‘reëel bestaande socialisme’ vanaf de jaren zestig in een soort legitimiteitscrisis. De onvrede van de bevolking werd onvoldoende opgevangen. Het communisme kreeg een grauw en grijs karakter en kon niet op tegen het blitse en gekleurde westen. Gorbatsjov probeerde aan de crisis iets te doen, maar door binnen- en buitenlandse tegenwerking en eigen tekortkomingen zette hij uiteindelijk de deur open voor de intrede van het kapitalistisch model. De glasnost- en perestrojkapolitiek bleken te mager te zijn om aan de maatschappelijke onvrede tegemoet te komen. In de periode 1989-1991 stortte het systeem als een kaartenhuisje in mekaar. Het project van Lenin was niet meer.

 

Commando-economie en bureaucratisering

 

De Sovjetunie werd op economisch gebied gekenmerkt door de planeconomie.[105] Die heeft bepaalde periodes ongetwijfeld successen geoogst, maar over het algemeen kan gesteld worden dat deze staatsgeleide economie gekenmerkt werd door immobilisme en een overdreven bureaucratisering. Er was weinig of geen ruimte voor aanpassingen en creativiteit. Economische crises werden zeer moeilijk opgevangen en veroorzaakten mee de maatschappelijke stagnatie en ondergang. De overdreven bureaucratisering zorgde ervoor dat er heel wat corruptie en misbruiken waren.[106] De centrale planningsbureaus werden verstarde instituten die eerder ten dienste stonden van de grote bureaucraten dan van de bevolking. De privileges van die toplaag van de bureaucratie, van de zogenaamde nomenklatoera, waren, hoewel niet vergelijkbaar met privileges van westerse leiders, in strijd met de socialistische basisbeginselen. Marx had al naar aanleiding van de Commune van Parijs duidelijk gemaakt dat socialistische leiders niet veel meer mochten verdienen dan het gemiddelde arbeidersloon om de pest van de bureaucratisering tegen te gaan.

 

Democratie en burgerrechten

 

Het probleem van de democratie is ook een thema dat steeds terugkeert bij verklaringen voor de val van het ‘reëel bestaande socialisme’.[107] Het gebrek aan inspraak van de bevolking was inderdaad een reëel probleem. Van een radicale socialistische democratie was in de praktijk niet veel te merken. Toch moet er volgens mij ook rekening mee gehouden worden met ‘verzachtende omstandigheden’ zoals het Koude Oorlogsklimaat, de kapitalistische omsingeling en de historische context. De meeste landen in Oost-Europa hadden immers nog nooit de ‘politieke democratie’ gekend.

 

Desalniettemin: het gebrek aan bepaalde essentiële burgervrijheden of mensenrechten leidde voor vele mensen tot ontevredenheid. De perscensuur, de rol van de geheime politiediensten, de controle op het individueel gedrag en denken waren net als de privileges in strijd met de socialistische basisbeginselen. Rosa Luxemburg had Lenin daarvoor reeds gewaarschuwd. In haar boek De Russische revolutie schreef ze:

 

“Zonder algemene verkiezingen, zonder persvrijheid en onbeperkte vergadervrijheid, zonder een vrije meningsuiting, verkommert het leven in alle openbare instellingen, vegeteert het en wordt de bureaucratie algauw het enige actieve element.”[108]

 

Ze heeft grotendeels gelijk gekregen. Eén van de redenen waarom er zoveel volk op de Alexanderplatz in Berlijn of op het Wenceslas-plein in Praag stond was omdat het meer inspraak wilde, omdat ze een beleid van en voor de bevolking wenste.

 

Anderzijds wordt dikwijls geopperd dat de socialistische landen een gelijke verdeling van de welvaart kenden en haar burgers een stabiel en zeker leven garandeerden. Dit klopt ook gedeeltelijk. De materiële en sociale zekerheden zoals werk, woning, gratis onderwijs, gratis gezondheidszorg, gratis openbaar vervoer en dergelijke meer, werden door de bevolking echter als vanzelfsprekend beschouwd.[109]

 

De wapenwedloop

 

De door de Verenigde Staten van Amerika opgewekte wapenwedloop dwong de Sovjetunie in het defensief. De Sovjetunie is meegestapt in de wapenwedloop omdat het op die manier dacht haar veiligheidsconcept te kunnen waarborgen. Na de ontzettend zware verliezen die de Sovjetunie tijdens de Tweede Wereldoorlog had opgelopen[110], was het voor Stalin duidelijk dat een veiligheidscordon het belangrijkst was voor het voortbestaan van de Sovjetunie. De creatie van de Oost-Europese satellietstaten moet dan ook in die context gezien worden. De toenmalige leiders van de Verenigde Staten van Amerika dachten daar kennelijk anders over. Zij vreesden dat het communisme de ganse wereld zou veroveren en hun veiligheidsconcept was er dan ook volledig op gericht om het communisme in te dammen (containment-politiek, Truman-doctrine, Marshall-plan) en terug te dringen (roll-back-strategy). De Koude Oorlog was dus een al dan niet bewust misverstand, een botsing van twee verschillende veiligheidsconcepten.[111] Vrijwel onmiddellijk na de oorlog begon de wapenwedloop. De tactiek van wederzijdse afschrikking zorgde ervoor dat er één grote winnaar was: de militaire industrie. Dit had als gevolg dat de investeringen in de burgereconomie in de Sovjetunie ontoereikend waren.  Reeds onder Chroesjstjov werden verregaande ontwapeningsvoorstellen gedaan, meer dan waarschijnlijk om de burgereconomie nieuwe zuurstof te geven, maar daar werd door de Verenigde Staten niet op ingegaan. Het Witte Huis en het Pentagon vermoedden immers dat de Sovjetunie op die manier zand in de ogen wilde strooien. Pas toen de Sovjetunie in een finale crisis was, werd er op de verregaande ontwapeningsvoorstellen van Gorbatsjov ingegaan, voornamelijk uit eigenbelang. Sommigen – veelal communisten - beweren dan ook dat de Sovjetunie door de Verenigde Staten uiteindelijk ‘doodbewapend’ is.

 

Het anti-communisme 

 

De rol van het anti-communisme in de val van het communisme wordt door vele auteurs onderschat. Nochtans is de geschiedenis van het communisme nauw verbonden met die van het anti-communisme. Vanaf het ontstaan van de revolutionaire stroming in de 19de eeuw werd door de ‘heersende klasse’ veel in het werk gesteld om de idee te discrediteren, om de beweging te criminaliseren. Dat ging van mediamanipulatie, infiltratie, spionage tot vervolging en moord. Wat de hier besproken periode betreft moeten we voor ogen houden dat dankzij de glasnost de pro-Westerse propaganda gemakkelijk kon verspreid worden. Verschillende groeperingen werden opgericht, niet om het systeem mee te verbeteren, zoals Gorbatsjov het aanvankelijk wilde, maar om het mee kapot te maken. De rol van deze anti-communistische groeperingen, maar ook die van westerse geheime diensten is zeker een piste die verder moet onderzocht worden.

 

Conclusie

 

Uit dit alles kan eigenlijk de eenvoudige conclusie getrokken worden dat de het ‘reëel bestaande socialisme’ in de Sovjetunie en de Oost-Europese staten door een veelheid van interne en externe factoren aan haar einde is gekomen. Een eenduidige verklaring bestaat er meer dan waarschijnlijk niet.

 

In Deel III zullen we zien hoe de Belgische radicale linkerzijde de val van het ‘reëel bestaande socialisme’ geanalyseerd heeft. Er zullen zeker raak- en verschilpunten te merken zijn met bovenstaande analyses.

  
HOOFDSTUK 3: REPERCUSSIES VAN DE VAL VAN HET 'REËEL BESTAAND SOCIALISME'

1.      Het einde van de Koude Oorlog

2.      De restauratie van het kapitalisme in Oost-Europa en in de ex-Sovjetunie

3.      De ‘Nieuwe Wereldorde'

4.      Het bankroet van het socialisme

5.      Het einde van de geschiedenis en van de ideologieën

6.      De ‘Nieuwe Wanorde’

7.      De opmars van het neoliberalisme of de neoliberale globalisering

 

Het verdwijnen van het ‘reëel bestaande socialisme’ had heel wat gevolgen voor de wereldordening. Hier volgt een bondige bespreking van een aantal belangrijke repercussies.[112]

 

1. Het einde van de Koude Oorlog

 

Het oplossen van de Duits-Duitse kwestie en de implosie van de Sovjetunie betekenden meteen het einde van de Koude Oorlog. In dat diepgaand conflict was de Sovjetunie vijfenveertig jaar lang de directe tegenstander geweest van het Westers blok onder leiding van de Verenigde Staten van Amerika. De militaire confrontatie, de tactiek van wederzijdse afschrikking verdween. De Sovjettroepen trokken zich terug uit Oost-Europa. Het Warschaupact werd ontbonden. Dat deed in West-Europa de vraag rijzen of haar Koude Oorlog-instituut, de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) nog reden had om voort te bestaan, zeker omdat de Europese Gemeenschap zich verder tot een autonome grootmacht ontwikkelde. Vooral onder druk van Washington en de Atlantisten werd op deze vraag niet nader ingegaan. Een deel van de Amerikaanse legertroepen bleef in Europa gekazerneerd. De NAVO zou zelfs na verloop van tijd overgaan tot uitbreiding in oostelijke richting.

 

Het einde van de Koude Oorlog betekende ook het einde van de scheiding van Europa in Oost en West. Het Ijzeren Gordijn was verdwenen. De Europese landkaart was grondig hertekend. Rusland was de grote verliezer, Duitsland de grote winnaar. De Europese Gemeenschap zag in de toekomst haar kans om uit te breiden in oostelijke richting. Een groot en sterk Europa zou immers een soort tegenmacht kunnen vormen voor de dominantie van de Verenigde Staten van Amerika.   

 

2. De restauratie van het kapitalisme in Oost-Europa en in de ex-Sovjetunie

 

De omwentelingen in Oost-Europa en de Sovjetunie maakten niet alleen een einde aan de bipolaire internationale machtsstructuur, ze creëerden ook een soort machtsvacuüm in de landen waar een omwenteling plaatsvond. Dat vacuüm liet ruimte zat voor nationalisme, racisme, fascisme, egoïsme en sociale ellende.

 

Het ‘reëel bestaande socialistisch systeem’, gekenmerkt door een machtige bureaucratie maar ook door een ‘socialistische’ basis, werd volledig vervangen door een 19de eeuws kapitalistisch systeem. Massale privatiseringen, uitverkoop van de meest productieve activiteiten aan westerse multinationals, afbraak van sociale voorzieningen en toenemende werkloosheid stortten de Oost-Europese bevolkingen in doffe ellende. Chaos kwam in de plaats van een zekere vorm van zekerheid en stabiliteit. Verschillende rapporten van VN-organisaties bevestigen dat trieste verhaal.

 

Hulp uit het Westen kwam er maar met mondjesmaat. Duitsland nam het voortouw en begon sinds 1990 haar traditionele rol in Oost-Europa terug op te nemen. Na de ‘Anschluss’ van de DDR nam de Duitse industrie de leiding in de economische penetratie van de oostelijke regio. Het eengemaakte Duitsland was er ook als de kippen bij om de verschillende afgescheurde republieken in ex-Joegoslavië te erkennen en er de Duitse Mark aan te bieden als de belangrijkste munt. Voor waarnemers werd het duidelijk dat Duitsland terug het sterkste land van Europa wilde worden. Dat gebeurde nu wel in het kader van de Europese Unie.

 

Overal in Oost-Europa en in de ex-Sovjetunie dook eveneens het nationalisme op.[113] In veel gevallen kreeg het etnische en racistische trekken. Joegoslavië was en is daar wel het modelvoorbeeld van. De veelvolkerenstaat viel uiteen in Slovenië, Kroatië, Bosnië-Herzegovina, Macedonië en Servië-Montenegro. Dat ging gepaard met een bloedige burgeroorlog met vele duizenden doden. De Balkanregio blijft tot vandaag de meest onstabiele regio in Europa. In 1992 werd Tsjecho-Slowakije gesplitst in de republieken Tsjechië en Slowakije. In Polen voerde volksheld Lech Walesa een rechts-nationalistische politiek, soms op de rand van het anti-semitisme, onder het goedkeurend oog van de katholieke Kerk. In Hongarije was er eveneens een opstoot van nationalisme. Sommigen begonnen er luidop te dromen van het herstel van het Oostenrijks-Hongaarse rijk. De ex-Sovjetunie, waar de maffia de overhand gekregen had en waar de corruptie de beste manier was om rijk te worden, schakelde onder Boris Jeltsin over op een nationalistisch discours. Sommigen zoals de uiterst-rechtse Zjirinovsky wilden daarin nog verder gaan. Ook in vroegere deelrepublieken zoals Litouwen, Georgië en Kazachstan kende het nationalisme een angstaanjagende opbloei.

 

Dit alles gebeurde onder het dichtgeknepen oog van de internationale gemeenschap. In ex-Joegoslavië bijvoorbeeld werd er zeer halfslachtig opgetreden. Waarom liet de internationale gemeenschap dit nationalisme, etnicisme en religieus-extremisme toe en stelde ze jaren voordien alles in het werk om het ‘goddeloze communisme’ omver te werpen? Was het omdat nu de westerse bedrijven vrij spel hadden gekregen om in de Oost-Europese landen lucratieve activiteiten te gaan opstarten? Was het voor de ‘democratie’ en de ‘mensenrechten’?

 

Natuurlijk moet de gehele situatie genuanceerd worden. Niet alle Oost-Europese landen werden haarden van oorlog en nationalistisch geweld. Bepaalde landen zoals Tsjechië en Hongarije konden zich, ondanks het heropflakkerend nationalisme, over het algemeen sneller uit de overgangscrisis trekken en relatief welvarende landen worden, maar de zekere vorm van gelijkheid die er onder het communisme had bestaan werd er zoals overal vervangen door het recht van de sterkste.[114]

 

De vluchtelingenstroom van Oost naar West, die tot op vandaag aanhoudt, is het beste bewijs dat het verdwijnen van het communisme en het instellen van het kapitalisme geen garantie was voor stabiliteit en meer zekerheid. De meeste mensen die kunnen vluchten, doen dat uit sociaal-economische ontevredenheid. Ze hopen in onze contreien een beter leven te kunnen opbouwen. Vaak worden ze het slachtoffer van mensenhandel en racisme.

 

Het is duidelijk dat de transitieperiode van communisme naar kapitalisme een chaotische bedoening was en is. De gevolgen zijn vandaag nog merkbaar. Bepaalde landen zijn er nog steeds erg aan toe. De ex-communistische partijen, meestal omgevormd tot sociaal-democratische partijen, zijn na een oppositiekuur terug aan de macht gekomen, zij het in coalities met andere partijen. Ze zijn grote voorstanders geworden van toetreding tot de Europese Unie. Van hun socialistische achtergrond is nog weinig te merken.

 

3. De Nieuwe Wereldorde

 

Het wegvallen van het Oostblok zorgde bij een aantal Westerse leiders voor veel euforie. De Amerikaanse president George Bush senior verklaarde bij de val van de Muur op triomfantelijke wijze dat het Westers kapitalistisch model had gewonnen en dat het tijdperk van de ‘Nieuwe Wereldorde’ was aangebroken. Het communisme had definitief verloren. Het kapitalisme was het best mogelijke systeem dat de mensheid ooit gekend had. De socialistische ideologie werd doodverklaard. Het neoliberale kapitalisme à la Reagan en Bush was de juiste motor voor vooruitgang, welvaart en welzijn. Wie niet meedeed, werd als een ‘schurkenstaat’ bestempeld.

 

In die ‘Nieuwe Wereldorde’ moesten de Verenigde Staten van Amerika de leidende rol spelen. Op de vraag of de enige overgebleven grootmacht dat nog kon na vijfenveertig jaar van grote uitgaven aan bewapening kregen we in 1990 een duidelijk antwoord. Het Amerikaans superioriteitsdenken kreeg zijn volle glans in twee casussen: de invasie van Panama, die parallel met de crisis in Roemenië plaatsvond en de Golfoorlog, die niet veel later uitbrak.

 

De Panama-invasie vond plaats begin 1990.[115] Onder de codenaam Operation Just Cause  verdreven 24.000 Amerikaanse mariniers hun vroegere vriend Noriega van de troon en zorgden ervoor dat er een betrouwbare bodgenoot zijn plaats innam. Noriega gaf zich na drie dagen over en werd in Miami gevangen gehouden. Door het feit dat de gebeurtenissen in Panama zich parallel met het drama in Roemenië afspeelden, werd er relatief weinig aandacht besteed door de pers aan deze door vele Latijns-Amerikanen bestempelde daad van Yankee-imperialisme.

 

De Golfoorlog was veel diepgaander en kreeg ook veel meer aandacht van de pers. Irak was het rijke oliestaatje Koeweit binnengevallen, wat uiteraard een inbreuk op het internationale recht was. Een optreden van de Verenigde Naties was in principe gewettigd. In minder strategische conflictzones zou er een vredesmacht gestuurd worden. Wat zagen we hier? Voornamelijk uit economische en politieke belangen begonnen de Verenigde Staten en hun bondgenoten, waaronder Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland, een regelrechte oorlog tegen het anti-imperialistische één-partij-regime van Saddam Hoessein. De spectaculaire bombardementen konden we vanuit onze luie zetel op het transnationale tv-station CNN volgen. De Irakese bevolking echter kon dit niet. Tot vandaag ondervindt ze de pijnlijke gevolgen van deze oorlog om olie. Het embargo dat op de oorlog volgde, doodde volgens rapporten van mensenrechtenorganisaties minstens een half miljoen Irakese kinderen.

 

Sinds de val van de Muur en het winnen van de Golfoorlog zijn de Verenigde Staten van Amerika zich meer en meer gaan opwerpen als de enige supergendarme van deze planeet. Op een zeer selectieve manier werd er ingegrepen in bepaalde conflicten, vaak onder het mom van een ‘humanitaire interventie’.[116] Een groot deel van de internationale gemeenschap, waaronder de Europese Unie, stapte mee in deze Amerikaanse imperialistische logica. 

 

4. Het bankroet van het socialisme

 

De val van het ‘reëel bestaande socialisme’ in Oost-Europa en de Sovjetunie werd door vele intellectuelen en politici, van uiterst rechts tot de sociaal-democratie, gezien als het bewijs voor het bankroet van het socialisme als alternatief voor het kapitalisme. De socialistische ideologie had in de ogen van deze pro-kapitalisten helemaal afgedaan. De ‘vrije markt’ en de ‘liberale parlementaire democratie’ hadden overwonnen op de dictatuur, de schaarste en de politieke willekeur. Met het socialisme werd ook het marxisme dood verklaard. Begrippen als ‘klassenstrijd’, ‘arbeidersklasse’, ‘klassenbewustzijn’, ‘proletarisering’ en dergelijke meer werden afgedaan als verouderd en verkeerd.[117] Parameters als ‘mensenrechten’ en de ‘vrije markt’ werden opeens bejubeld als nagelnieuwe concepten. De kapitalistische triomfanten vonden in de traditionele media hun objectieve bondgenoot. Er was nog maar één weg mogelijk, die van het kapitalisme. Ook bepaald historisch onderzoek bevestigde de heersende klasse in haar grote gelijk. Ik neem hier als voorbeeld het gigantische werk onder redactie van de Franse ex-maoïst Stéphane Courtois, het Zwartboek van het communisme dat op een niet altijd even genuanceerde manier de dodelijke slachtoffers heeft opgeteld die er onder de communistische regimes gevallen zijn.[118] Het deed vele politici en commentatoren, van uiterst-rechts tot de sociaal-democratie, besluiten dat het communisme - tout court - een misdaad tegen de mensheid was en is. Het communisme en het fascisme werden gelijkgesteld als twee extreme uitwassen van het enige juiste maatschappelijke model, de liberale democratie met de vrijemarkteconomie.

 

Gevolg van dergelijk anti-communistisch klimaat was natuurlijk een crisis van het socialisme en van haar belangrijkste uitdrager, de politieke linkerzijde. Ongetwijfeld heeft het Sovjetexperiment – en vooral de uitwassen ervan - de zuivere idee van het socialisme mee in diskrediet gebracht. Het offensief van de rechtse krachten, die hun kans mooi zagen om alles wat progressief was naar de marginaliteit te duwen, mag echter niet onderschat worden in deze turbulente historische periode.

 

5. Het einde van de geschiedenis en het einde van de ideologieën

 

Door verschillende intellectuelen en beleidslui werd de ondergang van het Sovjetsocialisme gezien als het einde van de geschiedenis. De belangrijkste van die rechtse intellectuelen was zonder twijfel de Japanse Amerikaan Francis Fukuyama. Als adviseur van George Bush senior schreef hij het wereldbefaamde essay Het einde van de geschiedenis en de laatste mens waarin op een triomfantelijke wijze werd verkondigd dat het kapitalisme en de liberale democratie hadden overwonnen en dat de verwezenlijking ervan op wereldschaal het einde van de geschiedenis betekende.[119] Vele politici, wederom van uiterst-rechts tot de sociaal-democratie, volgden Fukuyama in zijn analyse. Het was gedaan met ideologische steekspellen. Er was een consensus gekomen, die van ‘vrije markt’ en ‘liberale democratie’. De discussie over de maakbaarheid van de samenleving werd bijna onmogelijk. Alternatieven werden weggelachen als dwaze retoriek en wereldvreemde dromerij. Het TINA-denken overheerste het maatschappelijk leven.

 

6. De Nieuwe Wanorde

 

Nochtans was van de ‘Nieuwe Wereldorde’ of ‘het einde van de geschiedenis’ op het terrein niet veel te merken. Er kwam eerder een ‘Nieuwe Wanorde’ en ‘de start van een nieuwe geschiedenis’. Tijdens de Koude Oorlog, tijdens de periode van de bipolariteit was er enigszins een vorm van stabiliteit in de wereld. De meeste conflicten werden in het keurslijf van die bipolaire wereldordening gebracht. Er was een duidelijk kader. Met het wegvallen van de Sovjetunie werd de wereld plots veel complexer. De Amerikaanse auteurs McWilliams en Piotrowski spreken in hun overzichtswerk The World since 1945 van “the fragmentation of the world”.[120]

 

Door het wegvallen van de Oost-West tegenstelling kwam een andere reeds bestaande tegenstelling op de voorgrond, namelijk de Noord-Zuidkloof of de kloof tussen de haves en de have-nots. Die problematiek was jarenlang verdrongen geweest door de Koude Oorlog. De Derde Wereld werd geconfronteerd met toenemende armoede, toenemende gewapende conflicten, een enorm hoge schuldenlast, etc… Het optimisme van Bush, Fukuyama en hun aanhangers werd door vele volkeren in Afrika, Latijns-Amerika en grote delen van Azië niet gedeeld. 

 

Ook van internationale vrede was geen sprake. Overal ter wereld ontstonden oorlogen of bleven gewapende conflicten voortduren. Vooral Afrika was en is er op dat vlak het ergst aan toe, maar ook in de Europese achtertuin, in de Balkan, bleef het geweld een vast onderdeel in het dagelijks leven van de mensen. De internationale gemeenschap en haar voornaamste vertegenwoordigend orgaan, de Verenigde Naties (UNO) kon in veel gevallen geen oplossing brengen. Het instituut werd verder uitgehold door bepaalde landen, voornamelijk de Verenigde Staten van Amerika, maar ook door bepaalde andere internationale organen, zoals het IMF, de WTO en de NAVO.

 

Het optimisme over de ‘Nieuwe Wereldorde’ leek halfweg de jaren negentig duidelijk misplaatst. Een meerderheid van de wereldbevolking leefde in armoede en had geen toegang tot essentiële basisbehoeften. De wereld was onstabieler en complexer geworden en de enige overgebleven supermacht, de Verenigde Staten van Amerika, greep enkel in, in die conflicten waar haar belangen bedreigd werden.

 

7. De opmars van het neoliberalisme of de neoliberale globalisering

 

Het neoliberalisme, de huidige fase van het kapitalisme, rukte door het verdwijnen van een ‘bestaand alternatief’ verder op. De neoliberale ideologen en beleidslui zagen hun systeem als de enige mogelijke weg naar vooruitgang en vrede. Het neoliberale bestel was sedert de zware economische crisis van 1973-1975, de zogenaamde crisis van het Tayloristisch-Fordistisch model, opgekomen en het kwam het meest drastisch tot uiting in het beleid van de Amerikaanse president Ronald Reagan en de Britse premier Margaret Thatcher. De werkende bevolking werd het slachtoffer van grote besparingen in de sociale zekerheid en in de sociale voorzieningen. Ook in België werd gedurende de jaren tachtig een inleveringsbeleid gevoerd door de opeenvolgende regeringen.

 

Vandaag heeft het neoliberalisme zowat de hele wereld in haar greep. Zelfs de overgebleven communistische landen kunnen er moeilijk aan ontsnappen.[121] In deze neoliberale globalisering[122] zijn ‘vrijhandel’ en ‘vrije markt’ de dominante woorden. Het buitenlands economisch beleid van verschillende landen staat in de praktijk ver van vrijhandel en de groeiende macht van transnationale ondernemingen toont aan dat die vrije markt eigenlijk toch niet zo vrij is. De concentratiebeweging van transnationale ondernemingen holt volgens verschillende kritische waarnemers en intellectuelen het traditionele gezag van de natie-staat uit. Hierdoor kan de staat nog moeilijk instaan voor de belangen van haar burgers.[123]

 

Door de rechtse economen en rechtse politici wordt de huidige constellatie vaak voorgesteld als de natuurlijke gang van zaken, maar dat is historisch-economisch onjuist. Het kapitalistisch systeem is immers een historisch systeem en het wordt onder meer gekenmerkt door fasen van regulering en fasen van deregulering. Het neoliberalisme is eigenlijk zo’n fase van deregulering. Kenmerken daarvan zijn een deflatoir beleid, privatiseringen en besparingen in overheidsdiensten en sociale voorzieningen. De fase van deregulering, die we in het interbellum zagen, kende zijn ondergang door de beurscrash van 1929 en uiteindelijk ook door de Tweede Wereldoorlog. Nadien werd er vrijwel overal in het Westen overgeschakeld op het keynesiaanse model. Dat betekende kort samengevat een institutionalisering van het door de staatsoverheden gereguleerde kapitalisme.[124]

 

Ook de actualiteit bewijst dat het neoliberalisme gedoemd is te mislukken. De Aziatische crisis van 1997 en de crisis van 2001-2002 in Argentinië, ooit het tiende rijkste land ter wereld, bewijzen dat het een systeem is dat meer verliezers maakt dan winnaars. Het neoliberalisme is eigenlijk een doorgedreven vorm van liberalisme. Elke burger is vrij, maar het is het recht van de sterkste die bepaalt welke plaats die burger in de maatschappij inneemt.[125] De winstmaximalisatie is het hoogste goed. Groei, groei en nog eens groei zijn de noodzakelijke hefbomen.

 

Het neoliberalisme grijpt op een ongelooflijke manier in op ons dagelijks leven.[126] Werkonzekerheid, doorgedreven flexibiliteit, blind consumentisme, psychische ziekten zijn maar enkele fenomenen die de laatste jaren de westerse maatschappijen teisteren. Ook een ongebreidelde individualisering greep om zich heen. In een artikel in het Franse progressieve maandblad Le Monde Diplomatique van maart 1998 bekeek de onlangs overleden Franse socioloog en linkse publicist Pierre Bourdieu het neoliberalisme als een programma van “la déstruction des structures collectives” en als de promotie van een nieuwe orde gebaseerd op de cultus van “l’individu seul, mais libre”.[127]  In het februarinummer van 2001 werd daarop verder geborduurd en werd op zeer verhelderende wijze uitgelegd wat de symptomen zijn van de overgang van de moderne maatschappij naar de postmoderne maatschappij. Het gaat volgens de auteur om signalen die op een ernstige maatschappelijke crisis duiden. Ik som er hier enkele op[128] :

 

  • de groei van het individualisme

  • de vermindering van de rol van de overheid

  • de voorrang van de markt ten opzichte van elke andere consideratie

  • de macht van het geld

  • de groeiende publieke afkeer van de politiek

  • de oncontroleerbaarheid van machtige technologieën

  • de privatisering van het publieke domein

  • het uiteenvallen van de traditionele familiestructuur

  • het meer en meer openbaar maken van privé-aangelegenheden (cfr. Clinton-Lewinsky affaire)

 

In deze geschetste context, in deze neoliberale wereldordening is het zeer moeilijk voor de traditionele sociale bewegingen die zich beroepen op het collectief als instrument tot analyse en tot actie om goed te functioneren. Denk maar aan de tanende rol van de traditionele vakbonden. Sinds kort is in die negatieve evolutie langzaam verandering aan het komen met de opkomst van een nieuwe anti-systeembeweging, een nieuwe sociale beweging, namelijk de zogenaamde anti-globaliseringsbeweging.[129] Deze verscheiden wereldbeweging komt op tegen de dominantie van het neoliberale denken en handelen, de zogenaamde ‘pensée unique’ van ‘liberale democratie’ en ‘vrije markt’. In de ogen van de anti-globalisten betekent die ‘pensee unique’, dat eenheidsdenken, niet veel meer dan de heerschappij van financiële instellingen dan de Wereldhandelsorganisatie (WTO), het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank (WB). De anti-globalisten protesteren tegen de toenemende armoede en toenemende ecologische verloedering. Ze komen op voor een andere, betere, rechtvaardige wereld. Hun aanhang groeit gestaag.

  

DEEL II:

RADICAAL-LINKS IN BELGIË: EEN HISTORISCHE VOORSTELLING

  Hoofdstuk 1: De Kommunistische Partij van België (KPB)
 
Hoofdstuk 2: De Socialistische Arbeiderspartij, Belgische Afdelingvan de Vierde Internationale (SAP)

  Hoofdstuk 3: De Partij van de Arbeid van België (PVDA)

  

Communisten

 

Communisten zijn vieze mannen

Met snorren en een vette pet

Ze smeden meestal snode plannen

En liggen tot ’s middags in bed

 

Hebben de meest ongure koppen

En rijden met rode Lada’s

Vrijen het liefst met opblaaspoppen

Kopieën van Micha Marah

 

Knijpen hun ogen toe

Om te gelijken op voorzitter Mao

Maar nooit zal het ze lukken

Om d’er uit te zien als Fidel Castro

Of als Brigitte Bardot

 

Als ze zich willen vermommen

Trekken z’hun bivakmutsen uit

En gaan ze weg zonder hun bommen

Snelkookpannen vol buskruit

 

Ze hebben elk hun favorieten

Ze noemen zichzelf leninist

Trotskist of jezuïeten

Kinesitherapeutist

 

Hoed je voor, kijk uit, pas op, gevaar

De co…co… co…co…communisten zijn daar

Of we zijn de sigaar

 

Fascisten aller landen

Het wordt tijd dat ge u vereent

Toont ne keer uw valse tanden

En vergeet ne keer uw speen

 

Verdedig onze oude waarden

Godsdienst en portemonnee

 Harrio tegen de ontaarden

Were di … kssj kssj…Houzee

 

De verworpenen der aarde hebben simultaan de wekdienst opgebeld

Verzamelt u met katapult en thermos op ’t Groeningeveld

Op 11 juli appèl

Boer Dillen voert het bevel

 

[Jan De Wilde]

 

Zoals in de inleiding van deze verhandeling reeds vermeld, zullen de drie voornaamste vertegenwoordigers van de Belgische radicale linkerzijde besproken worden. Het gaat om de Kommunistische Partij van België (KPB), de Socialistische Arbeiderspartij (SAP) en de Partij van de Arbeid (PVDA). Wat de drie min of meer gemeenschappelijk hebben is dat ze zichzelf als de ware communisten zien of zich lange tijd zo gezien hebben. Afwijkingen worden of werden als ‘gauchisme’, ‘revisionisme’, ‘reformisme’ of ‘opportunisme’ bestempeld.

 

De term ‘gauchisme’ werd door Lenin gebruikt in zijn minder bekende werk De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme[130] voor communistische stromingen in de jaren 1920, die revolutionaire frasen formuleerden, elk compromis weigerden, de parlementaire actie verwierpen, de zuiverheid van de leer koesterden, etc… Alle leninistische stromingen (stalinisme, maoïsme, trotskisme) hebben de term voorbehouden aan hun extreme vleugels of aan elkaar. Het ‘gauchisme’ vertrekt van de pure leer, de ‘juiste lijn’ en benadert van daaruit de realiteit, heeft weinig voeling met de arbeiderswereld, oordeelt, beoordeelt en veroordeelt. Het revolutionair ongeduld en het onvoorwaardelijk geloof in het revolutionaire karakter van de arbeidersklasse domineren de analyse. Het is dus eerder een orthodox geloof dan een concrete leidraad tot actie.

 

De termen ‘revisionisme’ en ‘reformisme’ gaan terug op het werk van de 19de eeuwse Duitse marxisten Edward Bernstein[131] en Karl Kautsky[132]. Bernstein herzag de leer van Marx en kwam tot de conclusie dat het kapitalisme niet op weg was om in te storten, dat het kapitaal niet in handen kwam van een steeds kleiner wordende groep mensen, dat de middenklasse niet zou verdwijnen en dat de arbeidersklasse niet zou getroffen worden door een toenemende ellende (‘Verelendung’ zoals Marx het noemde). Hij weerlegde eveneens Marx’ waardeleer, zijn economisch determinisme en zijn betekenis van de klassenstrijd. Deze grondige herziening werd door tijdgenoot Kautsky bestempeld als onverantwoord. Desalniettemin werden hij en zijn Duitse Sociaal-Democratische Partij er sterk door beïnvloed. Vanaf de Russische Oktoberrevolutie werden de termen ‘revisionisme’ en ‘reformisme’ door de communisten gebruikt om afwijkingen van de juiste marxistische(-leninistische) lijn te duiden. Zo werd Kautsky op zijn beurt door Lenin bestempeld als een ‘renegaat’.[133] Het ‘revisionisme’ en ‘reformisme’ betekenen doorgaans overdreven toegevingen toestaan aan de heersende klasse, het verzwakken van het revolutionair potentieel van de arbeidersklasse, de revolutie opgeven ten voordele van geleidelijke hervormingen of ten voordele van de parlementaire weg naar het socialisme, het medebeheer van het kapitalisme, het opgeven van bepaalde essentiële beginselen en dergelijke meer.

 

De toon is hiermee wel gezet. De drie radicaal-linkse partijen zijn niet de grootste vrienden van elkaar. Dat is te wijten aan historische, ideologische en strategische verschillen. Voor een niet-ingewijde komt dat vreemd over. In de bondige historische voorstelling die hieronder aan bod komt, is het de bedoeling dat daarin dan ook wat verheldering komt.

 

Voorts wil ik nog opmerken dat er een grotere nadruk ligt op de Vlaamse situatie.[134] Zeker voor de KPB is dit het geval. In 1988 federaliseerde die partij immers. Er werd een KP-Vlaanderen opgericht, een PC-Wallon et francophone en een overkoepelende Unie van Kommunisten. De grotere aandacht voor de Vlaamse KP levert misschien een reductionistisch beeld op aangezien de Kommunistische Partij van België haar sterkste inplanting had in het Franstalige landsgedeelte. Voor de SAP-POS en de PVDA-PTB is het gemakkelijker. Zij zijn tot op vandaag unitaire partijen, hetgeen vrij uniek is in het federale België.[135] 

 

   

                        HOOFDSTUK 1: DE KOMMUNISTISCHE PARTIJ VAN BELGIË

 

1.      Ontstaan van de KPB

2.      De jaren twintig: de scheuring en de bolsjewisering

3.      De jaren dertig: de grote stakingen in België en de Spaanse Burgeroorlog

4.      De jaren veertig: de Tweede Wereldoorlog en het begin van de Koude Oorlog

5.      De jaren vijftig: het anti-communisme en interne moeilijkheden

6.      De jaren zestig: een heropleving met interne moeilijkheden

7.      De jaren zeventig: de studentenradicalisering en het euro-communisme

8.      De jaren tachtig: verlies van het eurocommunisme en verdere neergang

9.      Conclusie

 

  

“Wij zullen alle oude vooroordelen, volgens welke de staat algemene gelijkheid betekent, over boord werpen, want dit is bedrog: zolang er uitbuiting bestaat, kan er geen gelijkheid zijn.”[136]

   

1. Ontstaan van de KPB [137]

 

Allereerst moeten we voor ogen houden dat geen enkele communistische partij is opgericht zonder de zegen van de Sovjetunie. Ook de Kommunistische Partij van België niet. In heel Europa vond het communisme zijn voedingsbodem in een buitenlandse evolutie en traditie, meer bepaald die van de bolsjewistische partij of de Kommunistische Partij van de Sovjetunie (KPSU) en de Oktoberrevolutie van 1917.

 

De eerste communistische groepen in België waren een allegaartje van partijtjes, tijdschriften en verenigingen. In 1920 verenigden die groepjes zich onder de naam Parti Communiste de Belgique, onder leiding van de kunstenaar War Van Overstraeten. Een tweede, grotere kern van Belgische communisten ontstond uit protest tegen het politieke opportunisme van de leiders van de Belgische Werkliedenpartij (BWP). Deze radicaal-linkse oppositiegroep binnen de BWP stond onder leiding van de opvallende en bij de arbeiders zeer populaire Joseph Jacquemotte. De groep van Jacquemotte kantte zich tegen de compromissenpolitiek, de regeringsdeelname en het reformisme van de BWP. Ze werkte binnen de BWP rond het weekblad L’Exploité en vormde de vriendenkring Les Amis de l’Exploité. In 1921 scheidde ze zich af en noemde zich voortaan de Parti Communiste Belge. Uiteindelijk zouden de twee groepen – de groep Van Overstraeten en de groep Jacquemotte – in september 1921 fuseren, in opdracht van Moskou, in de KPB-PCB.

 

Op het fusiecongres van 1921 bleek dat de twee groepen op bepaalde aspecten essentieel verschilden. De groep van Van Overstraeten werd gekenmerkt door anti-parlementarisme en revolutionair marxisme. De groep rond Jacquemotte was eerder pragmatisch.[138] Die ideologische en strategische verschillen leidden tot grote spanningen binnen de partij. Die spanningen zouden blijven oplopen tot in 1928, toen een definitieve breuk met de  vleugel Van Overstraeten - de zogenaamde trotskisten - tot stand kwam.[139] 

 

2. De jaren twintig: de scheuring en de bolsjewisering[140]

 

In 1925 kwamen zowel Jacquemotte als Van Overstraeten in het parlement. Daar ontpopte vooral Jacquemotte zich als een groot redenaar die met zijn vurige toespraken veel populariteit oogstte. Zijn rivaal Van Overstraeten was, volledig in overeenstemming met zijn afkeer voor het parlement, een totaal kleurloos en onopvallend volksvertegenwoordiger.

 

Ondanks de fusie van 1921 bleven de twee stromingen binnen de KPB naast elkaar bestaan. Op het politieke congres van 2 maart 1928 viel de belangrijke beslissing: de Sovjetgezinde of ‘stalinistische’ strekking won het pleit; een week later werden de zogenaamde gauchistische opposanten met War Van Overstraeten op kop van hun functies ontheven en uit de partij gezet. Vanaf dat moment consolideerde de beweging rond Jacquemotte haar machtspositie. Hoewel de KPB zich niet neerlegde bij het kapitalistisch-burgerlijk bestel, werd wel de politieke doctrine omgebogen naar de politieke mogelijkheden van het ogenblik. Het idee van de revolutie werd op de achtergrond geplaatst.

 

Met de breuk verloor de partij een aanzienlijk deel actieve en geschoolde militanten. Bovendien luidde de uitschakeling van de tendens Van Overstraeten het einde in van de directe actie en van een Vlaamsgezind communisme dat vooral in Antwerpen en Gent van belang was geweest.

 

De scheuring binnen de KPB moet ook in het licht gezien worden van de bolsjewisering van alle communistische partijen in de wereld. Reeds in 1920 bij de stichting van de Derde Internationale werd duidelijk dat de Sovjetunie het te volgen voorbeeld was. Volgens de statuten was het doel van de Derde Internationale de strijd voor de vorming van een internationale radenrepubliek met als staatsvorm ‘de dictatuur van het proletariaat’. De Internationale moest één gecentraliseerde partij zijn, waarvan de afzonderlijke nationale partijen secties zouden zijn. Vermits de Russische bolsjewistische partij had gezegevierd, genoot zij al snel de status van natuurlijke autoriteit. De verschillende secties waren onvoorwaardelijke steun aan de Sovjetunie verplicht. Wie niet mee wilde, werd eruit gezet.

 

In 1925 werd op het congres van de Derde Internationale een resolutie aangenomen over de bolsjewisering van alle secties. Alle nationale partijen moesten zich de stijl, de methodes en de strategie van de moederpartij eigen maken. Het was de bedoeling een radicalisering te krijgen binnen de communistische partijen door het apparaat op te delen in bedrijfscellen om het rechtstreekse contact met de arbeiders te bevorderen. Door het lage ledenaantal van de KPB op dat moment betekende dat niet echt een radicalisering, maar eerder een marginalisering.

 

Toch zou de partij geleidelijk aan groeien. De rol die de KPB speelde was misschien niet echt groot, maar het feit dat er links van de BWP een stroming bleef bestaan die vasthield aan fundamentele socialistische beginselen, was voor sommigen al belangrijk op zich. Bovendien gaf de aanwezigheid van de KPB in de politieke arena linkse politici binnen de BWP meer slagkracht; tenslotte bleef ze een potentieel toevluchtsoord voor BWP-militanten die het reformisme van hun partij meer dan beu waren.

 

3. De jaren dertig: de grote stakingen in België en de Spaanse Burgeroorlog[141]

 

In de jaren dertig, in de periode van economische crisis, nam de KPB het voortouw in de grote stakingen van 1932 en 1936, onder meer in de Borinage. Daarbij werd steeds heviger gefulmineerd tegen het reformisme van de BWP. De situatie was rijp voor diepgaande veranderingen, maar de sociaal-democraten bleven maar compromissen sluiten met de bourgeoisie. De communisten wilden meer. Ze lieten zich bij de stakingen opmerken door een enorme inzet en een groot geloof in de kracht en macht van de arbeiders.  Het prestige dat dit meebracht werd electoraal verzilverd bij de belangrijke verkiezingen van 1936. Naast de extreem-rechtse partijen VNV en REX wist ook de KPB haar stemmenaantal aanzienlijk te verhogen. Ook het ledenaantal van de partij begon aanzienlijk te stijgen.

 

Het conflict met de BWP in de eerste helft van de jaren dertig moet wederom in een bredere context geplaatst worden. De Komintern had de internationale communistische beweging laten weten dat de sociaal-democratie de grootste vijand was van de proletarische revolutie. Dit bereikte een hoogtepunt met de zogenaamde ‘klasse-tegen-klassestrategie’ van de Komintern. Parlementaire democratie of fascisme was een valse tegenstelling. Het waren gewoon twee versies van de dictatuur van de burgerij, het ene verdoken, het andere openlijk. De socialisten dansten naar de pijpen van de bourgeoisie. Ze werden als ‘sociaal-fascisten’ bestempeld. Vanaf 1935 schakelt de Komintern uit strategisch-politieke overwegingen over op de zogenaamde ‘Volksfrontpolitiek’, het verenigen van alle linkse democratische krachten tegen het opkomend fascisme. De wederzijdse haat tussen communisten en socialisten ebde dan ook weg.

 

De groei van het communisme had ook veel te maken met het prestige van de Sovjetunie. Het land bleek het enige te zijn dat immuun bleef voor de wereldomvattende crisis. Op tien jaar tijd, van 1929 tot 1939, verdrievoudigde de industriële productie. Dat was vooral te danken aan de razendsnelle en meedogenloze industrialisatiepolitiek van de vijfjarenplannen onder Stalin. De omvangrijke terreur en repressie die daarmee gepaard gingen werden door de communisten verzwegen. De Sovjetunie was de ‘werkplaats van de nieuwe mens’. Verschillende intellectuelen gingen op bezoek naar de Sovjetunie en keerden vol lof over het Sovjetregime terug.[142]

 

De Volksfrontpolitiek en het prestige van de Sovjetunie gaven een nieuw elan aan de KPB. Dit en haar inzet in de grote stakingsbewegingen van 1932 en 1936 deed haar populariteit groeien.

 

De partij verhoogde haar prestige nog meer toen in 1936 een aantal KPB-leden (ook BWP-leden) naar Spanje vertrokken om aan de zijde van de door de Komintern gesteunde Internationale Brigades te vechten voor de Spaanse republiek tegen het reactionair-fascistisch regime van Franco.[143] Door de afwezige houding van Groot-Brittannië en Frankrijk en de openlijke steun van de fascistische staten Duitsland en Italië ten aanzien van Franco, werd de Spaanse burgeroorlog een strijd tussen het fascisme en het communisme. De Sovjetunie maakte er een erezaak van en leverde vele inspanningen. De communisten sloten een verbond met de socialisten en de liberalen om de republiek en de parlementaire democratie te herstellen. De anarchisten en de trotskisten vonden dat dit niet kon. Zij ijverden voor arbeidersraden en voor zelfbestuur in de bedrijven. Door de onderlinge verdeeldheid van de tegenreactie, door de militaire steun van Duitsland en Italië en door de afwezigheid van alle burgerlijk-democratische landen kon Franco het laken naar zich toe trekken. De communisten verloren het pleit, maar hun antifascistisch engagement was overeind gebleven. 

 

De Spaanse burgeroorlog was achteraf gezien in feite een algemene voorbereiding op de Tweede Wereldoorlog die in september 1939 begon met de inval van Nazi-Duitsland in Polen. In datzelfde jaar in augustus was er commotie ontstaan in de internationale communistische beweging omtrent het niet-aanvalspact tussen de Sovjetunie en Nazi-Duitsland. Ook in de KPB woedde een hevige discussie over deze realpolitik van Stalin.[144] De Tweede Wereldoorlog zou echter uitwijzen dat het antifascisme dat de Sovjetunie had getoond in de Spaanse burgeroorlog, overeind bleef en dat het niet-aanvalspact niet meer was dan een ‘mariage de raison’ in bepaalde historische omstandigheden.

 

4. De jaren veertig: de Tweede Wereldoorlog en het begin van de Koude Oorlog[145]

 

Ondanks het niet-aanvalspact en het niet zo duidelijke standpunt van de partijleiding dat de oorlog omschreef als een conflict tussen imperialistische staten, traden veel KPB-leden al in de begindagen in het verzet tegen de Duitse bezetter. Het officiële communistische standpunt was immers tegenstrijdig aan de situatie op het terrein. Van een goed georganiseerde linkse verzetsbeweging was in het eerste oorlogsjaar nog niet echt sprake.

 

Na de Duitse inval in de Sovjetunie stuurde Moskou een richtlijn naar al haar secties van de bezette landen waarin die ertoe werden aangespoord een nationaal eenheidsfront te vormen met andere democratische krachten. De KPB had hierop echter niet gewacht. In mei 1941 waren de eerste aanzetten gegeven tot de oprichting van het Onafhankelijkheidsfront. Die verzetsbeweging zou uitgroeien tot de grootste en de actiefste van het land.

 

Het Onafhankelijkheidsfront maakte het de Duitse bezetter niet gemakkelijk. Een groot en actief deel werd gevormd door de partizanenlegers van de communisten.[146] Zij ijverden voor de Duitse terugtrekking en voor de bevrijding van het Belgische volk. Ze ontpopten zich als ware patriotten.[147] Vele communisten sneuvelden of kwamen om in de concentratiekampen. De KPB kreeg zware slagen door de harde Duitse repressie, maar verhoogde door haar gepassioneerd verzet haar prestige. Geschat wordt dat de partij tweeduizend leden verloor in de oorlog.

 

Na de bevrijding en de uitzinnige vreugde die daarop volgde, begon de periode van repressie tegen de collaborateurs. De KPB wenste strenge straffen voor de grote collaborateurs en lichtere straffen voor de kleinere vissen. De volkswoede was echter enorm en heel wat mensen werden al dan niet terecht bestraft.

 

De regering die vreesde voor een communistische machtsovername ging over tot de ontwapening van het verzet. Voor de communisten was dit onaanvaardbaar. Zij hadden een groot deel van de oorlogsinspanningen op zich genomen en zouden nu onvoorwaardelijk moeten ontwapenen. Na een verwarrende periode, waarin door sommige beleidsmakers werd gevreesd voor een revolutie, gaf de KPB uiteindelijk toe. 

 

Die cruciale toegeving en haar grote prestige bij de bevolking droegen ertoe bij dat de KPB vlak na de oorlog kon deelnemen aan vijf regeringen.[148] Electoraal zat de KPB op haar hoogtepunt. Ze was de derde grootse partij van België, na de katholieken en de socialisten en voor de liberalen. In 1947 echter begon de neergang. De KPB verliet de regering onder druk van haar achterban naar aanleiding van een stijging van de steenkoolprijzen. Ook het uitbreken van de Koude Oorlog had daar veel mee te maken.  Nu het fascisme verslagen was, was het communisme vijand nummer één geworden. De Sovjetunie moest ingedamd worden en een massale propagandamachine werd opgestart om het communisme te discrediteren. Dat werd maar al te duidelijk met de Fulton-rede van Churchill, het Marshall-plan, de Truman-doctrine en de Nous avons peur-speech van Paul-Henri Spaak. De KPB werd in België het voornaamste slachtoffer van deze hetze.[149]

 

5. De jaren vijftig: het anti-communisme en interne moeilijkheden[150]

 

De Koude Oorlog kwam tot volle ontwikkeling in de jaren vijftig. In 1950 brak de Korea-oorlog uit. De KPB verzette zich hevig tegen de agressie van de Verenigde Staten en diens geallieerden. Hierdoor plaatste de partij zichzelf in een moeilijke positie: ze werd binnenlandse vijand nummer één. 

 

In de westerse wereld werd het Koude Oorlogsklimaat voornamelijk gekenmerkt door een virulent anti-communisme. Ook de KPB was hier het slachtoffer van. Zo werden KPB-militanten bedreigd of ontvingen ze dreigbrieven. Verscheidene keren werd een bom geplaatst aan het partijbureau aan de Stalingradlaan in Brussel. De Staatsveiligheid, de rijkswacht en de politie bezochten herhaaldelijk verschillende militanten. Infiltratie, intimidatie, misleiding en verraad waren dagelijkse kost.

 

Het Belgisch anti-communisme kende haar trieste hoogtepunt met de moord op Julien Lahaut op 18 augustus 1950.[151] De republikeinse houding van de communisten in de Koningskwestie werd afgestraft met de fysieke liquidatie van de geliefde Luikse communistenleider Lahaut. Hij had bij de eedaflegging van koning Boudewijn heiligschennis gepleegd door ‘Vive la république’ te roepen. Eerder had de communist Jean Terfve in volle koningskwestie ‘A bas le roi’ geschreeuwd. De daders van deze politieke moord waren meer dan waarschijnlijk Leopoldisten. De rechtse regering Pholien deed echter niets om de schuldigen voor deze aanslag op te sporen. Overal in het westerse blok vierde de haat tegen het communisme hoogtij. In Italië werd in 1948 PCI-voorzitter Palmiro Togliatti vermoord, in Frankrijk PCF-kopstuk Jacques Duclos en in de Verenigde Staten werd een ware heksenjacht georganiseerd op alles wat naar links rook onder leiding van de republikeinse senator McCarthy.[152]

 

In 1951 werd zelfs een koninklijk besluit afgekondigd dat ambtenaren verbood om lid te zijn van de KPB.[153] In vrijwel alle overheidsdiensten werden communisten ontslagen, geïsoleerd of kansen op promotie ontnomen. Het waren de hoogdagen van misplaatste haat en stemmingmakerij.

 

Door die anti-communistische hetze, maar ook door interne problemen, belandde de KPB in een periode van neergang. Om zich meer aan te passen aan deze nieuwe situatie werden er hervormingen gelanceerd. Die bereikten hun hoogtepunt in het Elfde Nationaal Congres van de KPB, het zogenaamde Congres van Vilvoorde in 1954. Dit congres betekende een breukpunt in de geschiedenis van de partij. Cruciaal was dat er afgestapt werd van het ‘dogmatisch marxisme-leninisme’. De oude leiding werd de laan uitgestuurd en een jongere meer dynamische groep kwam aan het roer. Het congres legde de algemene trekken van de politieke lijn voor jaren vast. De KPB reikte de BSP en het ABVV de hand om eendrachtig te werken aan de eenheid van alle democratische krachten tegen de politiek van de monopolies en de holdings. Een meer democratische partijwerking met een zekere vorm van tendensrecht kwam in de plaats van de typische bolsjewistische sterk gestructureerde werking. De termen ‘proletarische revolutie’ en de ‘dictatuur van het proletariaat’ verdwenen in de mist en vanaf 1964 werden die typische leninistische begrippen niet meer gebruikt. De gevolgen hiervan waren verregaand. Het duurde jaren vooraleer de ware betekenis van die nieuwe partijlijn tot in alle partijgelederen doordrong. Vooral de Luikse federatie kon zich moeilijk verzoenen met de nieuwe lijn van de partij.

 

De ‘geheime speech’ van Chroesjstjov op het Twintigste Congres van de KPSU deed een schokgolf veroorzaken over de gehele internationale communistische beweging. Uit de redevoering van Chroesjstjov bleek dat zijn voorganger Stalin zich schuldig had gemaakt aan een waanzinnige repressie, aan massale terreur, aan willekeurige martelingen en moord op partijfunctionarissen. Vele communisten weigerden lange tijd te aanvaarden dat de uitgelekte speech authentiek was. Wat ze erin lazen, was een schok, het kwam zeer hard aan. Vermits op het Congres van Vilvoorde al afstand genomen was van het ‘model van oktober’ en van het ‘stalinisme’, was de schokgolf in België niet zo groot als in sommige andere landen. De leiding van de partij was sinds dat cruciale congres ook in handen gekomen van de gematigden.

 

De politiek van Stalin werd dus meer en meer openlijk in vraag gesteld, terwijl dat voordien ‘totally not done’ was. Stalin had volgens zijn aanhangers het socialisme opgebouwd en hij had het Rode Leger naar de overwinning geleid in de oorlog tegen Nazi-Duitsland. Vooral bij de oude garde en bij de Waalse basis bleef die bewondering voor Stalin bestaan. De breuk met het ‘stalinisme’ op het Congres van Vilvoorde van 1954 en het uitkomen van de speech van Chroesjstjov werd door sommige KPB-leden, vooral uit het Franstalige landsgedeelte, dan ook aanzien als ‘heiligschennis’ en ‘revisionisme’.

 

De destalinisatie (in het Oostblok ‘herstel van fouten’ genoemd) zorgde voor een grote crisis. Vooral in Hongarije laaiden de gemoederen hoog op. De regering onder leiding van de hervormingsgezinde Nagy wenste met de Sovjetunie te breken en wilde uit het Warschaupact stappen. Met deze schending van het veiligheidsconcept kon de Sovjetunie echter niet lachen. Het resultaat was dat sovjettroepen intervenieerden en de opstand neersloegen. Nagy werd geliquideerd en in zijn plaats kwam de meer Sovjetgezinde Janos Kadar.

 

De KPB, die sinds het beruchte congres naar een meer autonome lijn was geëvolueerd, veroordeelde de sovjetinterventie niet. Het officiële standpunt was dat de opstand een contra-revolutionair karakter had en volledig was geïnfiltreerd door fascisten en CIA-agenten. De niet-veroordeling van de Sovjetinterventie was voor de vooraanstaande communist Bert Van Hoorick een reden om de partij te verlaten en over te stappen naar de BSP.[154]

 

Het was onmiskenbaar dat de destalinisatie het communisme wereldwijd in een legitimiteitscrisis bracht. Decennialang waren de verheerlijking van Stalin en de erkenning van zijn leiderscapaciteiten de bindende elementen geweest van de internationale communistische beweging. De ontmaskering van zijn figuur en van zijn beleid brachten een hele machtsstructuur aan het wankelen en die zou maar moeizaam herstellen. De KPB zou dat, net zoals haar andere West-Europese zusterpartijen, voelen.

 

6. De jaren zestig: een heropleving met interne moeilijkheden[155]

 

In 1960-1961 kende de KPB een heropleving dankzij haar inzet in de grote staking tegen de ‘Eenheidswet’. De KPB steunde in die staking alle combattieve krachten van het ABVV en het ACV. Er werden onder andere goede relaties onderhouden met de Waalse strijdsyndicalisten van André Renard. De partij zag de acties (stakingen, betogingen, langzaam-aan-acties) als een vooruitgang in de klassenstrijd. In de tweede helft van de jaren zestig stonden de communisten weer op de barricades naar aanleiding van de mijnsluitingen in Limburg. De woede was enorm toen in januari 1966 twee stakende mijnwerkers werden vermoord door de rijkswacht. Het was de eerste keer in de sociale geschiedenis van België dat arbeiders werden doodgeschoten door rijkswachters die onder bevel stonden van een socialistische minister van binnenlandse zaken: Alfons Vranckx.

 

Intern bleef de partij met moeilijkheden kampen. De belangrijkste daarvan had veel te maken met de nasleep van het Congres van Vilvoorde en met een grotere breuk in de internationale communistische wereld: het conflict Sovjetunie versus China.[156] De destalinisatie- en hervormingspolitiek van Chroesjstjov werd door Mao Zedong gehekeld als ‘revisionisme’. Ook binnen de KPB was er een fractie aanwezig die de standpunten van Mao aanhing. Deze zogenaamde maoïstische dissidentie onder leiding van verzetsheld Jacques Grippa[157] was van mening dat de KPB een ‘revisionistische’ partij was geworden. In 1963 werd deze fractie van ‘grippisten’, die vooral in de Brusselse federatie over wat aanhang beschikte, uitgesloten. Door zich van deze fractie te ontdoen, hoefde de KPB zich na 1963 niet meer in te spannen om China nog langer te ontzien in zijn buitenlandse stellingnames. Naast de grippistische dissidentie waren er ook nog enkele communautaire dissidenties.[158]

 

En dan was er het belangrijke jaar 1968. Het werd in de eerste plaats het jaar van de Praagse Lente. Die gebeurtenis  veroorzaakte wederom een schokgolf binnen de internationale communistische beweging. Na de Hongaarse opstand van 1956 had de KPB een actieve vredespolitiek gevoerd, waarin zij zeer schematisch de communistische wereld (de Sovjetunie) als vredesblok plaatste tegenover het oorlogszuchtige imperialistische blok onder leiding van de Verenigde Staten. Het was in feite een steunbetuiging aan de politiek van vreedzame coëxistentie van Chroesjstjov. In de jaren zestig werd de KPB-politiek meer autonoom. De jonge garde nam daarin het voortouw. De strenge veroordeling van de interventie van de troepen van het Warschaupact in Praag 1968 moet dan ook in die context gezien worden. Voor veel oudere partijleden was de Praagse Lente net als de opstand in Hongarije twaalf jaar eerder een offensief van rechtse en extreem-rechtse krachten. De solidariteit met de Sovjetunie en met de Oost-Europese landen mocht niet opgegeven worden.

 

Na de veroordeling, die de partij niet in dank werd afgenomen door bepaalde zusterpartijen, laat staan de KPSU, sloot de KPB, wat haar buitenlandse lijn betreft, weer dichter aan bij de Sovjetunie, voornamelijk onder druk van haar Waalse basis. De term ‘kritische solidariteit’ werd verder gehanteerd. Het niet naleven van bepaalde mensenrechten werd betreurd, maar anderzijds werden ook de realisaties van het sovjetregime voor ogen gehouden.  De Belgische publieke opinie lag er echter niet wakker van. In haar ogen bleef de KPB een instrument in handen van het ‘goddeloze’ Moskou.

 

7. De jaren zeventig: de studentenradicalisering en het eurocommunisme[159]

 

In 1968 heerste er niet alleen onrust in de straten van Praag. Ook in de grote steden van West-Europa heerste er een semi-revolutionair klimaat. Het groeiend protest tegen de onrechtvaardige wereldorde, tegen de consumptiemaatschappij, tegen het Amerikaans imperialisme en het Sovjethegemonisme kwam in eerste instantie niet uit de traditionele arbeidersklasse, maar uit de radicaliserende studentenmilieus. Vooral in Frankrijk en in Italië ging het er broeierig aan toe. De traditionele communistische partijen waren hier echter niet zo mee opgezet. De PCF in Frankrijk bijvoorbeeld stond uitermate vijandig tegen de idealistische en strijdlustige studenten die de arbeiders gingen overtuigen van mee op straat te komen. Ook de KPB miste de boot. Er was wel een kleine vooruitgang, maar die was niets vergeleken met de opkomst van tal van nieuwe sociale bewegingen. Toch bleef er hoop op een bundeling van de progressieve krachten, zeker na de oproep van BSP’er Leo Collard in 1969 voor ‘progressieve frontvorming’.[160] Sinds het Congres van Vilvoorde was het immers de strategie geworden om via een progressieve eenheid van de combattieve krachten uit de vakbonden te ijveren voor structurele maatschappelijke en socio-economische veranderingen. 

 

De KPB hield zich dus tamelijk afzijdig van de studentenradicalisering. Er werd zelfs wat minachtend gedaan over de ‘betweterige jongeren van de kleinburgerij’. Zeker toen begin jaren zeventig nieuw-links opdook met als voornaamste exploten de trotskistische Revolutionaire Arbeidersliga (RAL) en het maoïstische Alle Macht Aan de Arbeiders (AMADA). Deze jonge concurrentie begon zich ook op het traditionele actieterrein van de communisten te begeven en dat werd niet echt geapprecieerd. Zo bestempelde Jef Turf de nieuwkomers als ‘gauchistische’ groepen, die het imago van de communisten schade toebrachten en waarmee elke samenwerking uitgesloten was.[161]  

 

Het was inmiddels ook duidelijk geworden dat het sovjetcommunisme zijn monopolie op de marxistische waarheid verloren had. De breuk met China in 1962-1963 had dat al duidelijk gemaakt en in West-Europa werd dat duidelijk met de opkomst van het eurocommunisme. Voortrekkers waren in de eerste plaats de PCI met hun leider Enrico Berlinguer en de PCE met Santiago Carillo.

 

In de tweede helft van de jaren zeventig ontstond in navolging van die twee grote zusterpartijen ook binnen de KPB een eurocommunistische strekking. Voortrekker van die stroming binnen de KPB was Jef Turf.[162] Verschillende jonge intellectuelen zoals Koen Raes en Ruddy Doom vervoegden de partij. Het eurocommunisme betekende in theorie het zoeken naar een eigen nationale of regionale weg naar het socialisme met aandacht voor thema’s als vrede, ecologie en democratische opbouw. In de praktijk betekende het eigenlijk een sociaal-democratisering van de partij. Deze ingrijpende vernieuwing riep binnen de partij heel wat weerstand op. Het kwam tot openlijke botsingen met de meer orthodoxe en sovjetgezinde militanten.[163] Ondanks die hevige interne strijd behaalde de partij een goede score bij de verkiezingen van 1978. Het was zelfs de beste uitslag sinds 1950. In 1979 leek het eurocommunisme het nog te halen toen het zelfs officieel werd goedgekeurd op een partijcongres.  

 

Maar wat gebeurde er: de sovjetgezinde en orthodoxe fractie won het pleit. Het eurocommunisme stierf een stille dood. Het was een ingrijpende poging geweest om een meer autonome koers te gaan varen, maar de weerstand bleek dus te groot.

 

In de eerste helft van de jaren tachtig verdween het eurocommunisme trouwens overal van het toneel, volgens Jef Turf omwille van twee grote redenen: ten eerste omdat het voor een deel berustte op achterhaalde socio-politieke verhoudingen en ten tweede omdat het teveel verbonden was met de traditionele communistische partijen.[164] In Italië zou het eurocommunisme (‘eurosinistra’) zich openlijk ontwikkelen tot de sociaal-democratie.

 

De invasie van de Sovjetunie in Afghanistan in 1979 liet nog maar eens zien dat de Sovjetunie geen modelstaat was, maar zich gedroeg als een agressieve grootmacht. Resultaat van deze Sovjet-agressie was een groeiend diskrediet van de communisten bij de publieke opinie. Hoewel de KPB de invasie veroordeelde en trachtte duidelijk te maken dat, wat zij in België deed, niets te maken had met de Sovjetunie, bleef de partij door de mensen gezien worden als de ‘Belgische luitenant van Moskou’.

 

8. De jaren tachtig: verlies van het eurocommunisme en verdere neergang[165]

 

De teloorgang van het eurocommunisme deed de KPB leegbloeden. Velen verlieten de partij. Volgens Sarah Van Beurden was dit het cruciale moment in de teloorgang van de KPB. Het verlies van de eurocommunistische strekking betekende het einde van de vernieuwing.[166] Ook de promotor ervan, Jef Turf, ervaarde dat als een pijnlijke nederlaag. In 1988 zou hij de partij verlaten.[167]

 

Electoraal stelde de partij in de jaren tachtig haast niets meer voor. De hoop van 1978 was volledig verdwenen. In 1981 moest Brusselaar Louis Van Geyt zijn zetel in de Kamer afstaan en in 1985 verdwenen de twee laatste communisten uit het parlement.[168] Het electoraal failliet van de KPB was daarmee een feit. Opnieuw verlieten verschillende militanten de partij  Degenen die bij de partij bleven deden dit uit aanhankelijkheid aan het partijbestel, uit nostalgie of uit een sprankeltje hoop op verbetering en vernieuwing. Voor toenmalig voorzitter Louis Van Geyt was de periode 1981-1985 het zo goed als politieke einde van de partij. Dat kwam volgens hem in de eerste plaats door het openlijke neoliberale offensief van de rooms-liberale regeringen, waarbij de arbeidersbeweging nodeloos verdeeld werd, wat een teruggang van de sociale strijd betekende. Het verleden had volgens Van Geyt immers bewezen dat de KPB stemmenwinst kon boeken in een links klimaat, zoals in de verkiezingen van 1974 en 1978.[169] Dat lijkt enigszins paradoxaal, maar de evolutie van de verkiezingsresultaten bewijst deze stelling. Een tweede belangrijke reden volgens Van Geyt was de negatieve impact van het Oostblok op de communistische partijen in het West-Europa. De publieke opinie toonde zich over het algemeen afkerig tegenover de communistische beweging en haar ideeën.[170]

 

Nochtans was er, ondanks dat neoliberale offensief, een betrekkelijke heropleving van het politieke leven in de eerste helft van de jaren tachtig met de grote anti-rakettenbetogingen. De KPB vormde een belangrijk deel van de vredesbeweging. Volgens Louis Van Geyt was haar streefdoel een zo breed mogelijke beweging vormen tegen de door de Verenigde Staten van Amerika én de Sovjetunie opgevoerde rakettenescalatie.[171] In het parlement werden regelmatig tussenkomsten gedaan door de communistische parlementsleden. Door de rechtse politici en de rechtse pers werd de vredesbeweging echter dikwijls voorgesteld als een door de Sovjetunie gestuurde beweging. Toenmalig CVP-voorzitter Frank Swaelen noemde de communisten ‘wolven in schapenvacht’. De KPB heeft haar aandeel in de vredesbeweging niet meer electoraal kunnen verzilveren.

 

Een bijkomend fenomeen dat de KPB mee discrediteerde was de golf van aanslagen door de ‘Cellules Communistes Combattantes’ (CCC). Volgens Louis Van Geyt ging het om een georchestreerde hetze vanwege buitenlandse en nationale veiligheidsdiensten tegen de communistische beweging in het bijzonder en tegen de gehele vredesbeweging in het algemeen.[172] Bij de andere radicaal-linkse partijen vinden we die hypothese ook terug.

 

Ook het aantreden van Gorbatsjov in 1985, die in het westen toch aanzien werd als een vredesengel, omdat hij wist in te spelen op de eisen van de grote vredesbeweging, kon geen soelaas bieden voor de partij. De crisis van de KPB was dus een feit. Toch was er van een opheffing of van een verdwijnen geen sprake. Bij een aantal leden was er nog steeds hoop op verbetering. Om de partij beter te laten werken, werden een aantal initiatieven genomen. Zo werd de volledige federalisering van de partij geopperd om beter te kunnen inspelen op de regionale maatschappelijke problemen.

 

Op het 26ste Nationaal Congres van 18 juni 1988 werd met een zeer grote meerderheid de definitieve federalisering van de KPB goedgekeurd. In De Rode Vaan konden we daarover het volgende lezen:

 

“Op dit congres werd de basis gelegd voor een Kommunistische Partij waarbij tot nu toe het politiek gewicht van de partij vooral lag bij de nationale instanties (Centraal Comité en Politiek Bureau), en voortaan het politiek gewicht van de Kommunistische Partij vooral zal liggen in de structuren van gewesten en gemeenschappen. […] Er wordt een volwaardige Vlaamse komponent opgericht, de Kommunistische Partij, een Waalse komponent, de Parti Communiste, alsook een zelfstandige Brusselse entiteit en een zelfstandige Duitstalige federatie. De Federale Unie van de Kommunisten van België heeft een algemene raad waarin politieke materies gemeenschappelijk worden behandeld en de materies i.v.m. het algemeen beheer en de financiën van de Unie. De Kommunistische Partij en de Parti Communiste zullen elk voor zich en rekening houdend met de bepalingen van de statuten van de Unie, statutaire werkingsregels vastleggen. We zijn ervan overtuigd dat met dit congres de Kommunistische Partij van Vlaanderen beter is uitgerust om zich in Vlaanderen te ontwikkelen als een politieke faktor zonder de klassensolidariteit op te geven. Deze herstrukturering moet toelaten dat de partij in Vlaanderen het kader schept waarin de Vlaamse dimensie van de ideologische, sociaal-ekonomische en politieke klassenstrijd kan bijdragen tot een Vlaanderen dat een demokratische en progressieve plaats weet te veroveren in een verregaand gefederaliseerd land en in Europa.”[173]

 

Zoals blijkt uit bovenstaand tekstfragment was dit congres er (nog) één van hoop. Er werden inspanningen geleverd om de werking te verbeteren. Men dacht dat, door de partij op te splitsen, men beter kon inspelen op bepaalde maatschappelijke problemen, die van regio tot regio verschilden. Een jaar later, met de finale crisis van het ‘reëel bestaande socialisme’ zou van die hoop op verbetering niet veel meer overblijven.

 

9. Conclusie

 

Eind jaren tachtig was de KPB een schim van wat ze ooit geweest was. Een veelheid van interne en externe factoren verklaren de neergang van de partij. De negatieve impact van de Sovjetunie, het anti-communisme tijdens de hoogdagen van de Koude Oorlog, de interne tegenstellingen in de partijleiding en tussen bepaalde federaties, het falen van het eurocommunisme en de teloorgang van de industriële sector met de daarmee gepaard gaande afkalving van het traditionele electoraat zorgden voor de geleidelijke ondergang van de partij. Het verdwijnen uit het parlement in 1985 kwam bij de partij aan als een grote nederlaag. Wat de volledige ineenstorting van het Sovjetsysteem zou betekenen voor de door commentatoren ten dode opgeschreven partij, kunnen we in deel III lezen.

  
HOOFDSTUK 2: DE SOCIALISTISCHE ARBEIDERSPARTIJ VAN BELGIË (SAP), BELGISCHE AFDELING VAN DE VIERDE INTERNATIONALE

  

1.      Ontstaan van de trotskistische stroming

2.      De trotskisten, 1928-1945

3.      Het naoorlogse entrisme

4.      De contestatiebeweging van de jaren 1960: nieuwe inzichten

5.      De Revolutionaire Arbeidersliga (RAL)

6.      De Socialistische Arbeiderspartij (SAP)

7.      Conclusie

8.      Nog een opmerking

  

“Een huis heeft grondvesten. Om het te doen ineenstorten moet gij aan die grondvesten raken. Ge kunt het dak veranderen. Ge kunt nieuwe vensters plaatsen. Ge kunt de gevel opnieuw schilderen. Nu kunt ge niet meer zeggen: er is niets veranderd, als ge in plaats van pannen een ander dak hebt, als ge in plaats van een witte gevel, een roze gevel hebt, dan is er iets veranderd. Maar ge kunt natuurlijk niet beweren dat het wezen, de natuur van dat huis gewijzigd is.”[174]

 

De SAP-POS werd onder deze benaming gesticht in 1984. De partij was de feitelijke opvolger van de Revolutionaire Arbeidersliga (RAL-LRT). Die was in 1971 gesticht. Die datum was zeker niet de geboorte van het Belgisch trotskisme.

 

1. Ontstaan van de trotskistische stroming[175]

 

Bij het ontstaan van de KPB in 1921 zagen we al dat er onenigheid was tussen de groep rond War Van Overstraeten en de groep rond Joseph Jacquemotte. De trotskistische stroming bestond al binnen de KPB sinds 1925, parallel met de opkomst van de zogenaamde Linkse Oppositie onder leiding van Leon Trotski[176] in de Sovjetunie. In maart 1928 kwam het tot een openlijke breuk. Die had alles te maken met de politieke evolutie van de Sovjetunie. Van 1923 tot 1927 woedde er een hevige machtsstrijd binnen de KPSU over de bureaucratisering van de partij. Leon Trotski profileerde zich als de leider van de stroming die zich verzette tegen de bureaucratisering. Zijn Linkse Oppositie verloor het pleit van Stalin en de zijnen.  

 

2. De trotskisten, 1928-1945[177]

 

Een sterke minderheid binnen de KPB sloot zich aan bij de Russische Oppositie. Ze werd uitgesloten uit de partij en richtte de Kommunistische Oppositie op. Ideologisch steunde men op de theorieën van Marx, Engels, Lenin, aangevuld met die van Trotski over de permanente revolutie, de noodzaak van arbeidersraden, het revolutionair internationalisme, de ‘bureaucratische ontaarding’ van de Sovjetunie, etc…[178] De Oppositie startte met veel enthousiasme, maar werd op haar beurt verscheurd door een strategische keuze: een nieuwe partij oprichten, ofwel heraansluiting vragen bij en oppositie voeren in de Derde Internationale. Ook deze discussie had internationale wortels: tot 1933 hoopte Trotski dat de Derde Internationale kon hervormd worden tot een instrument ter verspreiding van de revolutie, en bijgevolg moest er voorlopig geen nieuwe organisatie opgebouwd worden. Inlichtingen van een dubieus informant deden hem echter besluiten om de Belgische Oppositiegroep – gezien haar relatieve sterkte – als aparte partij te laten werken. In 1930 kwam Trotski op deze beslissing terug, maar enkel de afdeling Charleroi onder leiding van Leon Lesoil volgde de nieuwe richtlijn. Deze minderheid scheurde zich af en noemde zichzelf de Linkse Kommunistische Oppositie. Ongeveer hetzelfde moment richtte de meerderheid de Liga van Internationale Kommunisten op, onder leiding van Adhemar Hennaut. Deze organisatie verloor snel aan belang door een reeks problemen: de gebrekkige centralisatie, het wegvallen van een internationaal verband, de overstap van enkele militanten naar de groep rond Lesoil, etc… Op het einde van de jaren dertig stond Hennaut aan het hoofd van een marginale organisatie.

 

In 1933 opperde Trotski de oprichting van de Vierde Internationale. De houding van de Duitse communisten en de Komintern tegenover de machtsovername van Hitler in januari 1933 was voor Trotski het bewijs dat de Derde Internationale gefaald had en niet meer kon worden omgevormd in een daadkrachtige revolutionaire organisatie. Een nieuwe internationale gebaseerd op onafhankelijke partijen was daarom nodig. In de loop van de volgende jaren zocht hij medestanders om dit project te doen slagen.

 

De Linkse Kommunistische Oppositie werd onder impuls van Leon Lesoil herdoopt in de Ligue Communiste Internationaliste (Bolchévique-léniniste). In 1934-1935 besliste de meerderheid van deze groepering om lid te worden van de Belgische Werkliedenpartij (BWP). Dit betekende het begin van de strategie van het entrisme.

 

Trotski dacht dat er een beslissende strijd ging geleverd worden in West-Europa en wilde via de weg van het entrisme krachten winnen om tot een revolutionaire hergroepering te komen. Een minderheid onder leiding van Georges Vereeken weigerde dit entrisme en richtte een  groupuscule op: de Ligue Communiste Internationale (Trotskiste).

 

Begin 1936 werd de entristische groep uit de BWP uitgesloten en werden onmiddellijk besprekingen gestart met de groep Vereeken. Het resultaat was een fusie in oktober 1936: de Revolutionair Socialistische Partij/Parti Socialiste Revolutionnaire (RSP/PSR). De belangrijkste leiders waren Leon Lesoil, Georges Vereeken en Walter Dauge. Binnen deze partij was er heel wat onenigheid over de aanpak van de Belgische politieke toestand. Toch was het weer de internationale politieke oriëntatie die voor een nieuwe splitsing zorgde. Een groepje rond Vereeken ging niet akkoord met de oprichting van de Vierde Internationale in 1938 en ging op gescheiden weg verder[179]. De grote meerderheid was voor de oprichting van de Vierde Internationale. Centraal document werd het Overgangsprogramma[180], een programma dat een reeks overgangseisen stelde zoals planning van de economie, arbeiderscontrole en machtsbeperkende maatregelen tegenover kapitalisten. In 1941 was er weer een naamsverandering. De PSR werd nu de Parti Communiste Révolutionnaire (PCR). Er werd een clandestiene werking uitgebouwd om het verzet te organiseren. De PCR engageerde zich echter niet in het Onafhankelijkheidsfront (OF) dat ze te burgerlijk en te nationalistisch vond, maar probeerde vergeefs een Arbeidersfront op te richten.

 

Door de nazi-terreur was de PCR op het einde van de oorlog herleid tot een kleine club. In januari 1946 kwam er weer een fusie met de Groupe Communiste Trotskiste, die niet meer onder leiding van Vereeken stond maar onder leiding van Pierre Le Grève. De nieuwe partij heette de Parti Communiste Internationaliste (PCI). De verhoopte pre-revolutionaire toestand kwam er niet. Het uitbreken van de Koude oorlog en de uitvoering van het Marshall-plan verkleinden de mogelijkheden van de trotskisten nog verder. De partij verschrompelde door verkeerde analyses, door interne crisissen, door persoonlijke conflicten, etc… Ook van de internationale leiding kwam er geen oplossing: het Tweede Wereldcongres in 1948 gaf nog steeds als richtlijn om autonome massapartijen op te bouwen. Niet lang daarna werd een koerswijziging voorgesteld: er moesten geen inspanningen meer geleverd worden voor het oprichten van autonome partijen, maar er moest binnen de traditionele arbeidersorganisaties aan basiswerk gedaan worden.[181] In vele landen weigerde een aanzienlijk deel van de trotskistische partijen deze strategische wijziging. In België was de meerderheid gewonnen voor het entrisme. Dat had veel te maken met het prestige van Ernest Mandel, die lid was van het Internationaal Secretariaat van de Vierde.

 

3. Het naoorlogse entrisme[182]

 

In verschillende landen had het entrisme plaats in de communistische partijen; in België werd gekozen voor de Belgische Socialistische Partij (BSP) omdat men op grond van de bestudering van de Koningskwestie meende dat een toekomstige radicalisatie zich daar zou voordoen. Bedoeling was om via revolutionaire propaganda en ledenrecrutering een brede voorhoede te vormen die op basis van haar ervaringen tot een revolutionair programma zou komen. De groep entristen wist in te spelen op verschillende evoluties: neergang van de traditionele Belgische industrie gecombineerd met de opgang van het renardisme, de oppositiekuur van de BSP, de crisis in Kongo en vooral de staking tegen de eenheidswet. Na enkele moeilijke beginjaren werd een eerste succes geboekt door Emile Van Ceulen die de Jeune Gardes Socialistes (JGS) activeerde op basis van een radicaal programma. De eerste recruteringen vonden plaats binnen de JGS.

 

1954 was een zeer belangrijk jaar. Naast niet te onderschatten internationaal werk, namelijk steun aan de Algerijnse FLN in diens dekolonisatiestrijd, begon ook de werking in het ABVV. De eis voor structuurhervormingen en economische planning werd door de trotskisten en de renardisten gesteld. Het renardisme was van centraal belang voor de trotskisten: zij konden immers deze syndicale strijdbeweging op het  politieke terrein brengen. Het was de wil van de trotskisten om met die beweging druk uit te oefenen op de BSP-leiding. Hiervoor werd het blad La Gauche opgericht door Ernest Mandel met de steun van de syndicalisten Jacques Yerna en André Renard. Enkele jaren later, in 1959, richtte Marcel Deneckere de Vlaamse tegenhanger Links op. Hetzelfde jaar nam de BSP de eis van structuurhervormingen over. De situatie werd minder gunstig tijdens de staking tegen de Eenheidswet. Er kwam een breuk tussen La Gauche en André Renard toen het blad aanstuurde op een mars op Brussel. Renard koos tijdens de staking voor de federalistische uitweg en richtte in 1961 het Mouvement Populaire Wallon (MPW) op. De trotskisten trachtten een breuk met het MPW te vermijden. Na het overlijden van Renard in 1962 waren er drie tendenzen die elkaar de leiding van de MPW betwistten: de trotskisten onder leiding van Ernest Mandel, de syndicalisten onder leiding van Jacques Yerna en de nationalisten onder leiding van François Perin. In 1964 zou de MPW uiteenspatten.

 

Ondertussen waren op internationaal vlak weer enkele wijzigingen en splitsingen gekomen. Begin jaren zestig brak de Argentijn Posadas met de Vierde Internationale en richtte zich tot trotskisten en niet-trotskisten om een nieuwe internationale op te bouwen. Ook in België werd een ‘posadistische’ groep opgericht. In 1965 verliet Michel Raptis (‘Pablo’) de Vierde Internationale en richtte de TMRI op, de internationale revolutionair marxistische tendens. In België sprong het groepje rond Vereeken op de kar van de zogenaamde ‘pablisten’.    

 

Nog in 1964 kwam een einde aan het entrisme in de BSP op het zogenaamde ‘Onverenigbaarheidscongres’: lidmaatschap van de BSP was niet verenigbaar met een leidende functie in het MPW of met het schrijven in La Gauche of Links. De trotskisten probeerden na deze breuk, die ze zeker niet gewenst hadden, organisaties links van de BSP te creëren. In Brussel, waar ze het sterkst stonden, resulteerde dit in de oprichting van de Union de la Gauche Socialiste. In Vlaanderen kwam Marcel Deneckere, hoofdredacteur van Links tot een compromis met de BSP-leiding. Er was reactie van enkele dissidenten en van een aantal Socialistische Studenten en Jongsocialisten. Zij verenigden zich in de Socialistische Beweging Vlaanderen en gaven De Socialistische Stem uit, dat in 1969 werd vervangen door Rood. Ook in Wallonië moesten de trotskisten zich aanpassen aan de nieuwe situatie. Het MPW verloor het grootste deel van haar linkerzijde. Het deel dat in het MPW bleef was in de minderheid ten opzichte van de wallinganten. Dat kwam duidelijk aan de oppervlakte in 1965 toen de Parti Wallon des Travailleurs (PWT) werd opgericht: wallingant François Perin werd de leider van deze sterke federatie. Na  de verkiezingen van 1965 kwam er een breuk tussen de linkerzijde en Perin. Die laatste vormde met andere wallingante partijen het Front Wallon. De trotskisten en hun sympathisanten bleven voort werken in de PWT.

 

Het eindresultaat na 14 jaar entrisme was niet echt fantastisch: er bleven slechts drie kleine organisaties: de PWT in Wallonië, de UGS in Brussel en de SBV in Wallonië. In oktober 1965 werden ze overkoepeld door de Socialistische Arbeiderskonferentie (SAK) die ongeveer 1000 leden telde.

 

Ondertussen was de JGS uitgesloten uit de BSP door een incident op een viering van 100 jaar Eerste Internationale in 1964. De JGS was numeriek zwak na de uitsluiting. In Vlaanderen waren in 1962 en 1963 nieuwe kernen van de Socialistische Jonge Wacht ontstaan. Zij leunden sterk aan bij de trotskisten van de Vierde Internationale.

 

4. De contestatiebeweging van de jaren 1960: nieuwe inzichten[183]

 

De trotskisten reageerden verward op deze nieuwe situatie. De SAK raakte niet echt van de grond, de strategie van het entrisme had gefaald. Mei 1968 zou de doorslag geven in de oprichting van een nieuwe voorhoedepartij. Voor een aantal geradicaliseerde jongeren was noch de sociaal-democratie, noch het Moskou- of Pekingcommunisme een aantrekkelijk alternatief. Daarom grepen sommigen terug naar de geschriften van Trotski. Om twee redenen vonden de trotskisten de studentenopstand belangrijk: men kon er kaders recruteren en de opstand had een voorbeeldfunctie. De studenten konden als minst controleerbare groep in de samenleving een eerste bres slaan in het kapitalistische bestel en zo aan de arbeiders tonen dat een oppositie tegen het kapitalisme en de politieke en sociale leiders mogelijk was. Het Negende Wereldcongres van de Vierde Internationale speelde daarop in en stelde een koerswijziging voor. Het entrisme moest verlaten worden ten voordele van de strijd met ‘open vizier’. De grondlijnen van deze nieuwe strategie en nieuw type partij werden een jaar later, op 21 en 22 november 1970 op een massabijeenkomst te Brussel vastgelegd. 3000 afgevaardigden uit verschillende landen kwamen er bijeen onder het motto Voor de Socialistische Verenigde Staten van Europa. Het congres stelde vast dat de wereldsituatie zich gevoelig gewijzigd had. Nieuwe generaties waren in de contestatie gevormd, de stalinistische bureaucratie was in crisis, de sociaal-democratie miste elke slagkracht. Een nieuwe leninistische organisatie moest de spontaneïstische beweging van studenten en arbeiders een revolutionair perspectief bieden. De herboren Vierde Internationale sprak zich uit voor een socialisme gegrondvest op de collectieve toe-eigening van de productiemiddelen en de financiële instellingen, op de socialistische planning van de economie en op het zelfbeheer van de bedrijven en de staat door de arbeiders. Om daartoe te komen was in de industriële kapitalistische landen een ‘socialistische revolutie’ (via een revolutionaire algemene staking) nodig, die een overgangsprogramma moest verwezenlijken van planificatie en arbeiderscontrole. In de Derde Wereld werd de ‘permanente revolutie’, de overgang van het antikoloniaal via het anti-imperialistisch naar het socialistisch stadium noodzakelijk geacht. In de gedegenereerde bureaucratische arbeidersstaten (Oost-Europa en de Sovjetunie) was de ‘politieke revolutie’ nodig om tot een waarachtig socialisme te komen. 

 

5. De Revolutionaire Arbeidersliga (RAL)[184]

 

In juni 1971 werd de Revolutionaire Arbeidersliga (RAL) opgericht door militanten van het SAK, van de SJW en de JGS. Het stichtingscongres had tot doel om de ervaringen van de oude en de nieuwe generatie samen te brengen. Dat mislukte ten dele. De aanwezigheid van twee boegbeelden als Ernest Mandel en Van Ceulen betekende een gedeeltelijke continuïteit. In de leiding zaten echter vooral kaders van de nieuwe generatie. Er vond een geleidelijke centralisatie plaats en er werden vrijgestelden verkozen.[185]

 

Tijdens de eerste jaren van het bestaan van de RAL bleef de werking onder de radicale jongeren zeer belangrijk. Dit betekende dat de meeste aandacht uitging naar studenteneisen en de internationale problematiek (de militaire coup in Chili, de Vietnam-oorlog, etc…). Het hoogtepunt was ongetwijfeld de massabeweging in 1972-1973 tegen Van den Boeynants, wanneer deze als minister van defensie het uitstel voor militaire dienst na de middelbare school wilde afschaffen. De discussie over de ‘sterke staat’ en de ‘fascisering’ was op dat moment zeer levendig. Na weken van betogingen, prikacties, stakingen en bezettingen moest Van den Boeynants in het zand bijten. Na een tijdje werd dit studentenwerk ondergeschikt gemaakt aan binnenlands politiek en syndicaal werk. Er werd tussengekomen in stakingen en geijverd voor de 36-urenweek.[186] Het werk binnen de georganiseerde vakbonden ABVV en ACV werd van primordiaal belang. Verschillende militanten trokken de fabrieken in om de revolutionaire ideeën te verspreiden en om het leven van de arbeiders beter te begrijpen. De uitstraling van de RAL werd eveneens verhoogd door de recrutering van vele bekenden uit de culturele sector. Bekendste voorbeeld was de toneel- en filmregisseur Robbe De Hert.

 

In 1972 was er een kleine afscheuring. De Groupe Marxiste Internationaliste werd opgericht onder leiding van Guy Desolre. Tot 1980 gaf hij het blad La Brèche uit.

 

De RAL leed niet veel schade en bleef koortsachtig verder werken. Het socialisme moest gevestigd worden door een grote algemene staking met actieve bezetting van de bedrijven, de democratische verkiezing van stakingscomités, de coördinatie daarvan op regionale en nationale schaal, de instelling van de arbeiderscontrole in de bedrijven, de onteigening van het grootkapitaal en de vorming van een arbeidersregering.[187]

 

De RAL had niet alleen een syndicalistische kern. Ook het socialistisch feminisme werd hoog in het vaandel gedragen.[188] De discriminatie van alle onderdrukte groepen (vrouwen, migranten, homoseksuelen, etc…) werd aangeklaagd.  

 

Zoals reeds vermeld was de KPB als traditionele vertegenwoordiger van de Belgische radicale linkerzijde niet echt tevreden met de opkomst van die nieuwe radicaal-linkse bewegingen. KPB-voorman Jef Turf uitte duidelijke kritiek:

 

“De Revolutionaire Arbeidersliga (RAL) recruteert meest uit de kringen van sociaal-democratische jongeren, hoofdzakelijk aan de universiteiten. Hun specialiteit bestaat er in de fouten die de communisten in vroegere perioden hebben begaan om te vormen tot karikaturen en ze nadien als beginsel te nemen. Ze verwerpen alle democratische verworvenheden van de arbeidersstrijd en houden het bij een model van arbeidersraden die alle macht naar zich toe trekken. Zij verwerpen de idee van een breed democratisch front en zoeken hun heil veeleer in harde, revolutionair ‘zuivere’ kernen die de arbeidersklasse naar de algemene werkstaking moeten leiden, waardoor het socialisme bereikt zal worden.”[189]

 

Vanaf 1977 werd aan alle verkiezingen deelgenomen. Tot de oprichting van de SAP in 1984 werd nooit meer dan 1% behaald. Meermaals werd gepoogd een kartel af te sluiten met de KPB en in mindere mate met AMADA. Onder het motto ‘Eenheid in Verscheidenheid’ groeide de RAL uit tot de pleitbezorger voor linkse eenheid, links van de sociaal-democratie. Dat moet natuurlijk met enige nuance bekeken worden. In een brochure uit 1977 typeerde de RAL haar wil tot eenheid namelijk als volgt:

 

“De RAL is niet van plan om af te zien van haar revolutionaire ideologie, programma en strategie. En we vragen dit uiteraard ook niet van de andere organisaties en militanten. Wat we wel vragen is: laten we nagaan waarover de eenheid nu reeds mogelijk is. Laten we dat telkens en telkens weer onderzoeken. Systematisch ijveren om vooroordelen, maneuvers, sektarisme en ultimatums weg te werken. En aldus vanaf nu de samenwerking in de praktijk verwezenlijken.”[190]

 

De houding tegenover de KPB werd verderop in de brochure duidelijker omlijnd:

 

“De Kommunistische Partij heeft een dubbele tactiek van eenheid. Enerzijds zoekt de KP ten allen prijze de eenheid met de leiding van BSP, ABVV en, in mindere mate, ACV. […] Anderzijds weigert de KP een politieke eenheid aan haar eigen linkerzijde. […] De eenheid van de linkerzijde die de KP wel nastreeft, maakt deel uit van haar strategie om zoveel mogelijk krachten op te doen om de BSP te dwingen de ‘grote eenheid’ op te leggen.”[191]

 

Over AMADA was de RAL helemaal niet te spreken:

 

“AMADA, tenslotte, heeft een radicaal-sektaire opvatting en een manipulatorische praktijk.”[192]  

 

Het was vrij duidelijk dat de RAL háár opvatting van de eenheid als de enige juiste zag. Het eigen ideologisch platform werd als het beste naar voren geschoven.

 

Wat de internationale politiek van de RAL betrof, steunde de partij de revolutionair-socialistische krachten tegen de ‘stalinistische bureaucratieën van de gedegenereerde arbeidersstaten’ van Oost-Europa en de Sovjetunie. In de Derde Wereld steunde ze alle anti-kolonialistische en revolutionaire krachten in hun ‘permanente revolutie’ naar het socialisme. Zo werd in 1979 de hoop gesteld in de Sandinisten in Nicaragua. De RAL en later de SAP zouden de Nicaraguaanse revolutionairen blijven steunen.[193]

 

Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig begon de neergang van de RAL. De studentenradicalisatie was verdwenen, een groot deel van de jonge generatie van 1968 stapte het professionele leven in en verliet de partij. Het activisme daalde gevoelig. De partij voerde noodgedwongen hervormingen door. Er moest een verbeterde arbeiderswerking komen, er moest een goede leiding komen met zorg voor het financiële en materiële aspect, er moest meer duidelijkheid in het politieke werk komen. Uit deze hervormingen ontstond in 1984 de Socialistische Arbeiderspartij (SAP).

 

6. De Socialistische Arbeiderspartij (SAP)[194]

 

De nieuwe partij bleef de revolutionaire trotskistische principes trouw. In de Statuten van 1984 stond duidelijk dat de SAP, als Belgische Afdeling van de Vierde Internationale zich tot doel stelde “om de diktatuur van het proletariaat over de uitbuitende klassen en de socialistische demokratie in te stellen”.[195] Dat zijn volgens de SAP noodzakelijke voorwaarden om te komen tot een klassenloze maatschappij, bevrijd van alle uitbuiting en onderdrukking.

 

Het programma van de nieuwe partij bleef steunen op de klassieke teksten van het marxisme, de programma-teksten van de eerste vier congressen (1919-1922) van de Derde Internationale (Komintern), van de Internationale Linkse Oppositie en van de Beweging voor de Vierde Internationale (1933-1938), op het Overgangsprogramma (1938) en op de programmateksten van de Vierde Internationale en van het stichtingscongres van de RAL (1971).[196]

 

De partijwerking bleef gebaseerd op het principe van het ‘democratisch centralisme’. Kort samengevat betekende dat: democratie in de interne discussie om tot beslissingen te komen; discipline in de toepassing van de beslissingen.[197] Het tendensrecht bleef eveneens gelden. Dit recht kwam op het volgende neer:

 

“De SAP erkent het recht van haar leden om tendenzen of frakties te vormen op basis van een geschreven platform. Dit recht betekent het onvervreemdbaar recht van elke minderheid om een tendens of fraktie te vormen en te genieten van de demokratische rechten die daaruit voortvloeien. […] Om over deze rechten te beschikken, moet een tendens of fraktie erkend worden door het Centraal Komitee, of door het afdelingsbureau in geval van voorbereiding van een afdelingskonferentie.”[198]

 

Boegbeeld van de partij bleef professor Ernest Mandel. Hij stond internationaal bekend als een voortreffelijk marxistisch econoom en als dé trotskistische ideoloog bij uitstek. Hij zat niet alleen in de leiding van de partij, maar ook in die van de overkoepelende Vierde Internationale. De meeste analyses kwamen dan ook van zijn hand.

 

In de partijkrant Rood van 1985 formuleerde de SAP klaar en duidelijk wat voor een partij ze was en wat haar doelstellingen waren. Ik neem hieronder die partijvoorstelling over om de lezer duidelijk te maken wat voor een soort partij de SAP is.

 

Wat wil de SAP?

 

1.          De SAP is een Partij van arbeiders en jongeren, van strijdsyndicalisten en feministen. De SAP is aktief in de bedrijven, de vakbonden, de vrouwenbeweging, de internationale solidariteit, de jongerenstrijd, de strijd tegen fascisme en racisme. De SAP gelooft dat alleen het socialisme een einde kan stellen aan uitbuiting, onderdrukking, krisis en oorlog.

 

2.          De SAP is een demokratische partij. De SAP wil de voorhoede van de arbeidersklasse organiseren om de strijd te voeren voor het socialisme op wereldvlak. Daarom is de SAP ook de Belgische afdeling van de Vierde Internationale.

 

3.          Het demokratisch socialisme heeft niets te maken met de bureaukratische diktatuur in de USSR, Oost-Europa of China. De politieke en ekonomische macht moet werkelijk in handen zijn van de werkende bevolking, georganiseerd in demokratisch verkozen en afzetbare raden (zelfbeheer).

 

4.          We zullen het socialisme niet bereiken door langzame hervormingen, parlementsverkiezingen, regeringsdeelname met de burgerij, sociaal overleg met het patronaat. De SAP strijdt voor de revolutionaire verovering van de politiek macht door de algemene staking, de ontbinding van het burgerlijk repressie-apparaat, de onteigening van de kapitalistische klasse, de vorming van een arbeidersstaat, steunend op de arbeidersraden in bedrijven en wijken.

 

5.          De arbeidersklasse zit in een moeilijke defensieve positie. De traditionele leiders verergeren die situatie, de SAP voert een strijd op lange termijn om de arbeidersbeweging voor een politieke koersverandering te winnen. De SAP verwerpt iedere “soberheid” en wil het geld halen waar het zit. De SAP eist de nationalisatie van de banken, holdings en sleutelindustrieën, arbeiderskontrole in de bedrijven, drastische inkorting van de werktijd zonder loonverlies en met aanwervingen, een Plan dat iedereen werk en een degelijk inkomen geeft.

 

6.          De SAP staat vooraan in de organisatie van de weerstand tegen de patronale aanvallen. De SAP roept op voor het eenheidsfront van alle syndicale en politieke arbeidersorganisaties, om het kapitalistisch offensief te breken. De algemene staking moet voorbereid worden, de rechtse regering moet verjaagd worden. Er moet een regering komen van de grote arbeidersorganisaties, gesteund op het gemeenschappelijk vakbondsfront, die de werkelijke belangen van de arbeiders verdedigt. Als zo’n arbeidersregering wordt afgedwongen, zal de SAP eisen dat ze radicale en antikapitalistische maatregelen treft.  

 

7.          De kracht van de werkende bevolking om te strijden tegen werkloosheid, miserie, oorlog, diskriminatie berust in de eerste plaats in de twee grote vakbonden. De SAP militeert om van ABVV en ACV opnieuw strijdbare, demokratische organisaties te maken, in dienst van de arbeidersbelangen. De SAP wil samenwerken met alle strijdsyndicalisten voor de herovering van de vakbonden.

 

 

De opvolger van de RAL bleef al bij al zeer klein. Het werk binnen de vakbonden bleef het belangrijkst. Doelstelling daarbij was in de eerste plaats het strijdsyndicalisme bevorderen en revolutionair-socialistische standpunten verspreiden onder de vakbondsmilitanten.

 

Ook in andere massabewegingen was de SAP actief. Zo had ze ook haar aandeel in de grote vredesbetogingen in de eerste helft van de jaren tachtig. Ze bleef eveneens de pleitbezorger van de linkse frontvorming.

 

De aanslagen van de CCC brachten ook de SAP in vervelende papieren. Er werd echter van in het begin duidelijk gemaakt dat de partij niets met die aanslagen te maken had. Vermoed werd dat het om een complot ging van binnen- en buitenlandse geheime diensten om de linkerzijde en de vredesbeweging te discrediteren. 

 

7. Conclusie

 

De trotskistische beweging is altijd zeer klein gebleven. We hebben gezien welke turbulente geschiedenis ze achter de rug heeft. Verschillende organisaties met verschillende benamingen zagen het daglicht. Ook werd er gewerkt binnen de sociaal-democratie en de vakbonden. Vanaf 1970-1971 kwam er meer duidelijkheid met de oprichting van de RAL. Deze partij, die in eerste instantie vooral studenten wist aan te trekken, groeide uit tot een vaste, weliswaar kleine kracht in de radicale linkerzijde. Door interne problemen werd de RAL in 1984 omgedoopt in de SAP. De partij bleef grotendeels op dezelfde weg voortdoen. Het werken binnen de vakbond, het streven naar meer democratische rechten en het actief deelnemen aan massabewegingen bleven de voornaamste activiteiten. De linkse eenheid op basis van een democratisch socialistisch platform bleef de doelstelling van de SAP.

 

Of de SAP door haar afstandname van de - in haar ogen - bureaucratische regimes in het Oostblok terreinwinst kon boeken na de val van die regimes, zullen we zien in deel III, hoofdstuk 2.

 

8. Nog een opmerking

 

De SAP is vandaag niet de enige vertegenwoordiger van het Belgisch trotskisme. Tot in 1991 had je binnen de SP-PS de revolutionair marxistische tendens Militant-Vonk, de Belgische afdeling van de Committee for a Workers International (CWI). Het kwam in 1992 tot een splitsing. Militant ging alleen verder als Militant-Links en begon zich te profileren als een onafhankelijke linkse beweging/partij. Vonk ging gewoon verder als Vonk en bleef binnen de SP-PS opereren. Vandaag lijkt Militant-Links, onlangs omgedoopt tot Linkse Socialistische Partij (LSP), de overhand te krijgen binnen de Belgische trotskistische beweging, vooral door haar deelorganisatie Internationaal Verzet, die heel wat radicale jongeren aanspreekt.

  

HOOFDSTUK 3: DE PARTIJ VAN DE ARBEID VAN BELGIË 

  

1.      Het maoïsme in België

2.      De contestatiebeweging van de jaren zestig

3.      Alle Macht Aan de Arbeiders (AMADA)

4.      Partij van de Arbeid (PVDA)

5.      Conclusie 


“Als er geen tegenstellingen in de partij zouden zijn, en geen ideologische strijd om ze op te lossen, zou het leven van de partij tot een einde komen.”[199]

 

De PVDA-PTB werd in 1979 boven de doopvont gehouden. Ze was de opvolger van AMADA-TPO (Alle Macht Aan de Arbeiders – Tout le Pouvoir aux Ouvriers). Die groepering was in 1970 ontstaan uit de studentenbeweging van de tweede helft van de jaren zestig.

 

1. Het maoïsme in België[200]

 

We hebben reeds kunnen vaststellen dat begin jaren zestig de maoïstische dissidentie onder leiding van Jacques Grippa uit de KPB werd uitgesloten. Deze pro-Chinese fractie deelde de kritiek van Mao Zedong op de Sovjetunie. Mao was van mening dat de Sovjetunie met Chroesjstjov en zijn hervormingsgerichte politiek de revisionistische weg op ging. Dat zou volgens hem op termijn leiden tot het herstel van het kapitalisme in de Sovjetunie. De grippisten deelden deze mening. Zij vonden dat het marxisme-leninisme niet mocht aangetast worden, laat staan de politiek en de leiderscapaciteiten van Lenin, Stalin en Mao. Na enkele jaren ontaardde deze pro-Chinese fractie naar aanleiding van meningsverschillen omtrent de ‘Culturele Revolutie’ in allerlei groupuscules. De groep Clarté-PCMLB was de enige maoïstische groep die officiële bindingen had met China. Zij zou na enkele jaren ook uit het radicaal-linkse spectrum verdwijnen.

 

2. De contestatiebeweging van de jaren zestig[201]

 

Zoals in de inleiding al vermeld bracht de contestatiebeweging van eind jaren zestig, die vooral aan de Vlaamse universiteiten plaatsvond,  een jonge generatie in contact met het marxisme-leninisme en het denken van Mao Zedong.

 

Naar aanleiding van de kwestie rond Leuven-Vlaams ontstond in 1967 aan de Katholieke Universiteit Leuven de Studenten Vakbeweging (SVB): een links-georiënteerde afsplitsing van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV). Kopstukken waren de studenten Ludo Martens en Paul Goossens. De linkse oriëntatie werd verder uitgewerkt rond de Leuven-Vlaams beweging, de Ford-staking in Genk, de staking van de textielsector in Gent, etc… Er werden SVB-groepen in Antwerpen, Gent en Brussel opgericht. Daarnaast waren er begin 1969 her en der regionale scholierenkernen opgericht. De ideologische afbakening was in deze periode niet erg duidelijk. De SVB-kernen werden gevormd door anarchisten, communisten, trotskisten, spontaneïsten en maoïsten. Een veelgehoorde slogan was: ‘Arbeiders-Studenten: één front!’. In Gent maakte de SVB een opgang door de Maartbeweging van 1969. De link tussen de studentenproblematiek en de arbeidersstrijd werd gelegd. In september 1969 werd in Gent de Gentse Studentenbeweging opgericht (GSB). Ondertussen waren in de zomer van 1969 overal in Vlaanderen groepen van de Derde Wereldbeweging (DWB) opgestart. Hun voornaamste invloeden waren het tiersmondisme en het maoïsme. Hun objectief was actie voeren tegen het officieel ontwikkelingsbeleid, tegen het Nationaal Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking (NCOS) en vóór de bevrijdingsstrijd van de onderdrukte volkeren in de Derde Wereld. Deze regionale inplanting was later voor AMADA zeer belangrijk. Voor de GSB was de te bewandelen weg nog niet echt duidelijk. Met de oprichting van de werkgroep ‘Arbeiders-Studenten’ kwam daar verandering in. Ook in Leuven was er ondertussen ideologische klaarheid gekomen: het marxisme-leninisme en het denken van Mao Zedong werden tegenover revisionisme en reformisme gesteld; de vijand was de patroon, de vakbond en de regering. De spontaneïstische en anarchistische delen van de SVB en de GSB zouden versplinteren in allerlei kleine groepjes.

 

3. Alle Macht Aan de Arbeiders (AMADA)[202]

 

De vele initiatieven uit voornamelijk Gent en Leuven bereikten hun kristallisatiepunt in januari-februari 1970 toen een grote staking in de Limburgse mijnen plaatsvond. Mijnwerkersmacht werd opgericht door het dagelijks contact tussen studenten en een groep mijnwerkers. Vrijwel tegelijkertijd ontstond bij de Ford-Genk-staking een gelijkaardige organisatie: Arbeidersmacht. Er werden verschillende pogingen ondernomen om revolutionaire arbeiderscomités op te richten. Het was ook de periode dat de meest gepolitiseerde studenten de universiteiten verlieten om in de fabrieken te gaan werken. In september 1970 werd een soort eenmaking doorgevoerd. De fabriekskernen die inmiddels waren uitgebreid tot enkele andere steden en de verschillende groepen van de Derde Wereldbeweging werden voorzien van een nationale coördinatie. Een voorlopig Centraal Comité en een ideologische commissie zagen het licht. Niet lang nadien verscheen het eerste nummer van het krantje Alle Macht Aan de Arbeiders. De partij was geboren. Studentenleiders Ludo Martens en Kris Merckx waren de bekendste figuren. 

 

AMADA werd snel de voornaamste Belgische vertegenwoordiger van het maoïsme. De andere maoïstische groeperingen verdwenen even rap zoals ze opgekomen waren. De revolutie in China en het charismatische leiderschap van Mao Zedong oefende op zeer veel jongeren een grote aantrekkingskracht uit. Bezield met de kennis van de marxistisch-leninistische klassiekers trachtte de organisatie kennis en ervaring te bundelen en een aantrekkingspool te vormen voor de voorhoedewerkers. Volgens Jaak Brepoels trok AMADA in de beginperiode vooral jongeren aan die hun eigen verlangens projecteerden in een ideaalbeeld en hun revolutionair geloof vooral putten uit het prestige dat China op het einde van de jaren zestig genoot en uit de herlevende klassenstrijd, die hun stellingen een zekere legitimering verschafte.[203]

 

AMADA ontwikkelde een hiërarchische partij-organisatie, volgens het leninistische type. De partij beschouwde zichzelf als de voorhoede van de arbeidersklasse. Een nationaal bureau moest de politieke lijn uitwerken. Basiscellen in fabrieken en in steden stonden in voor de recrutering van militanten en voor ideologische vorming. Provinciale leidingen fungeerden als doorgeefluik tussen de nationale leiding en de basiscellen. De principes van het ‘democratisch-centralisme’ en de regels van de clandestiene werking werden hierbij strikt in acht genomen. Van het anarchistisch getint ideeëngoed van eind jaren zestig bleef niet veel meer over.[204]

 

De politieke lijn van de beginperiode van AMADA kon volgens historicus en ex-lid Rudi Van Doorslaer het best vergeleken worden met de lijn die door de Komintern was uitgestippeld tijdens de periode 1929-1934. De burgerlijke parlementaire democratie en de fascistische dictatuur werden beide beschouwd als dictaturen van de burgerlijke klasse, de ene bedekt, de andere openlijk. De sociaal-democraten werden als sociaal-fascisten bestempeld, de traditionele communisten waren ‘revisionisten’ en de trotskisten werden ‘misleiders van de arbeidersklasse’ genoemd.[205]

 

De eerste jaren van AMADA werden gekenmerkt door een hevig anti-syndicalisme en in mindere mate spontaneïsme. Volgens Kris Merckx kwam dat voornamelijk door een gebrek aan ervaring. AMADA had amper oudere communisten kunnen aantrekken, waardoor er vaak overdrijvingen waren door het jeugdige ongeduld.[206] Aanzienlijk succes werd geboekt in 1972-1973 bij de massabeweging van de studenten en scholieren tegen de minister van defensie op dat moment, Van den Boeynants. AMADA kon in die acties tegen de ‘disciplinering’ en ‘fascisering’ rekenen op de in 1971 opgerichte Kommunistische Jeugdbond (KJB). Deze studentenafdeling had drie duidelijke taken: ideologische opvoeding, steun aan de arbeidersstrijd en scholing van toekomstige militanten. Radicale jongeren vonden tijdelijk of definitief hun onderkomen bij de maoïstische groepering.

 

Het anti-syndicalisme van AMADA had niet alleen met het jeugdige ongeduld te maken, maar kwam ook voort uit de eerste praktijkervaringen: de vakbonden hadden de arbeiders verraden, de vakbondsleiding werd op één lijn gesteld met de kapitalisten, de grote delegees werden ‘de waakhonden van de patroons’ genoemd. De partij rekende het tot haar taak de vakbonden te ontmaskeren en was ervan overtuigd dat de klassenbewuste arbeiders hun revolutionaire rangen zouden vervoegen. De heksenjacht binnen de vakbonden en de talrijke processen die AMADA opliep, stijfden haar in die analyse. De partij van Ludo Martens en Kris Merckx deed zich in tal van stakingsacties opmerken door maximalistische ordewoorden naar voren te schuiven. Ze kantte zich tegen de oprichting van arbeiderscomités en wenste de voorhoede te organiseren in bedrijfscellen die de basis voor de nieuwe partij moesten leggen. Strijdobjectieven op middellange termijn die onder meer de KPB en de RAL voorstelde (structuurhervormingen) wees AMADA af, want dergelijke zaken konden de arbeidersklasse alleen maar afhouden van haar revolutionaire roeping. De partij zocht naar terreinen waarop de klassenstrijd haast fysieke vormen aannam: op straat, aan fabriekspoorten, op internationale handelsbeurzen, etc… Tegenover de toenemende repressie riep AMADA op tot het revolutionair geweld van de massa’s.

 

AMADA voerde niet alleen actie met woorden. Er werd ook aan basiswerk gedaan. Het grote activisme zou één van de typische kenmerken worden van de partij. Meest bekende exploot werd de gratis geneeskunde van de groepspraktijken van Geneeskunde voor het Volk. De eerste praktijk werd in 1971 opgericht door de artsen Kris Merckx en Michel Leyers.[207] Dat veroorzaakte heel wat ophef bij de Orde van Geneesheren. Die wilde van het experiment niet weten en voerde verschillende processen tegen de dokters van Geneeskunde voor het Volk. Zelfs de KPB vond aanvankelijk dat dergelijk ‘missionariswerk’ niet kon. AMADA reageerde strijdlustig en bouwde de dokterspraktijken verder uit. In bepaalde arbeiderswijken in Hoboken, Zelzate en Genk wist de groepering zich zo bekend te maken. Het is niet toevallig dat ze ook in deze steden haar meeste stemmen haalde.

 

Er werd hoog opgelopen met China. De evoluties daar werden met grote aandacht gevolgd. Het Pekingcommunisme was het juiste model en dat werd dan ook constant naar voren gebracht in analyses, in publicaties en dergelijke meer. De politieke lijn van AMADA kwam dan ook hoofdzakelijk overeen met die van de Chinese Communistische Partij. De werken van Lenin, Stalin en Mao werden gretig gelezen en als handleiding gehanteerd voor de praxis.[208]

 

Interessant om na te gaan is welke buitenlandse politieke lijn AMADA verdedigde. Mao had in de ogen van Ludo Martens en co gelijk wanneer hij gesteld had dat de politiek van Chroesjstjov op termijn een terugkeer naar het kapitalisme betekende. Dat ‘revisionisme’ zou de hele boel verzieken volgens de Grote Roerganger. Wat later nam AMADA blindelings de zogenaamde ‘drie-werelden-theorie’ van de Chinese Communistische Partij (CCP) over. Meestal wordt die theorie toegeschreven aan Mao, maar het zou een groep rond Deng Xiaopeng geweest zijn die ze heeft uitgedacht.  De ‘drie-werelden-theorie’ kwam op het volgende neer: de wereld was verdeeld in drie grote kampen: 1. De eerste wereld bestond uit de twee supermachten, de Verenigde Staten van Amerika en de Sovjetunie; beiden werden op voet van gelijkheid behandeld; meer nog, de Sovjetunie werd voorgesteld als de potentieel gevaarlijkste, omdat ze pas op het terrein was verschenen en dus agressiever was; een derde wereldoorlog lag in het verschiet. 2. De tweede wereld bestond uit zogenaamde ongevaarlijke kapitalistische staten: Europa, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland en Japan. 3. De derde wereld werd gekenmerkt door een aantal ‘agenten van het Sovjet-sociaal-imperialisme’: belangrijkste landen waren Viëtnam, Cuba en Angola. Het kritiekloos overnemen van deze theorie bracht AMADA soms in het rechtse kamp. Zo werd Fidel Castro een revisionist genoemd, werd in Angola de rechtse UNITA-beweging van Jonas Savimbi gesteund tegen de MPLA, werden de Oost-Europese landen ‘Sovjetkolonies’ genoemd. China en Albanië waren de enige ware lichtbakens van het internationale communisme.[209]  Ex-lid Wim de Neuter heeft achteraf spijt van het mee de wereld insturen van deze hoogst bedenkelijke theorie:

 

"Je kon met de ellebogen voelen dat deze ‘chinoiserieën’ van geen kanten klopten, maar je kon hierover geen zinnig debat voeren binnen de partij. Je moest je conformeren, je aanpassen aan de enige en ware lijn. In mijn politieke loopbaan als revolutionair is dat eigenlijk de grootste capitulatie, waarover ik me diep schaam. Ik had toen de ‘guts’ moeten hebben om aan de boom te schudden en ik heb er nooit de moed voor gehad. Een aantal jaren heb ik dit soort onzin ook als journalist van het partijweekblad mee de wereld ingestuurd.”[210]

 

Jaren later, met het aantreden van Gorbatsjov in de Sovjetunie, zou de pro-Chinese en pro-Albanese buitenlandse lijn begraven worden. Het is belangrijk om dat voor ogen te houden als we verderop de analyse van de PVDA met betrekking tot de omwentelingen van 1989-1991 gaan bekijken.

 

Nieuwe ervaringen, zoals de staking van Vieille Montagne en Boel-Temse, zorgden na de beginperiode voor een meer gematigde houding tegenover de vakbonden en de delegees.[211] De partij wenste niet immers niet in het isolement te belanden. De spontaneïstische acties ebden weg. Er kwam een betere organisatie. Bij haar eerste deelname aan de verkiezingen in 1974 behaalde AMADA in Antwerpen een aanzienlijke score. Haar inzet in de dokstaking werd beloond met ongeveer 15.000 stemmen.

 

Vanaf 1975 werd een nieuwe politieke lijn in de breedte uitgewerkt. Intern kwam er een strijd tegen het sektarisme en het dogmatisme op gang. Naar buiten uit was er een streven naar eenheid van de syndicale beweging. Er werd teruggeplooid op de vroeger verguisde overgangsstrategie. Structuurhervormingen en arbeiderscontrole waren geen vieze woorden meer. Het strijdsyndicalisme moest bevorderd worden. Aan de basis moest een stevige eenheid opgebouwd worden voor een revolutionaire regering en om het hoofd te bieden aan een onafwendbaar geachte derde wereldoorlog (cfr. drie-werelden-theorie).

 

De KPB vond het niet zo amusant dat andere communistische partijen op hun traditionele actieterrein kwamen. Jef Turf uitte de KPB-frustratie ten opzichte van AMADA als volgt:

 

“De organisatie ‘Alle Macht aan de Arbeiders’ (Amada) is gegroeid uit de katholieke kleinburgerij en vindt haar feitelijke oorsprong in de Katholieke Universiteit van Leuven. Ze hebben naar de vorm vele kenmerken van hun godsdienstige opvoeding overgehouden: hun ideologie stoelt op enkele eenvoudige dogma’s die steeds herhaald worden, zij werken met een catechismus, vatten hun taak als een apostolaat op en zijn totaal afkerig van wat maar iets met de Kommunistische Partij te maken heeft. Hun voornaamste inspiratiebronnen zijn verlegd van de hemel naar de aarde: het zijn de bijbelse geschriften van Mao, het zijn de Chinese en de Albanese modellen. Het kapitalisme gaan ze uitgerust met helm en stok te lijf.”[212]

 

Dat grote wantrouwen was ook omgekeerd. AMADA beschouwde de KPB als een revisionistische partij, die verraad had gepleegd aan de essentiële marxistisch-leninistische principes. Vooral de leiding van de KPB werd ervan beschuldigd van een links aanhangsel van de SP-PS te zijn. Maar de grote vijand binnen het linkse spectrum was zonder twijfel de trotskistische RAL. Dat was in de ogen van de ‘Amadezen’ een beweging van verraders die in dienst stond van het imperialisme.

 

Eind jaren zeventig was er door de dood van Mao Zedong (1976) en de economische hervormingspolitiek van Deng Xiaopeng een crisis van het maoïsme. De leiding van AMADA wilde hieraan verhelpen door een beter gestructureerde partij op poten te zetten met een nieuwe benaming. 

 

  

4. De Partij van de Arbeid van België (PVDA)[213]

 

In 1979 werd AMADA omgevormd tot een meer klassieke communistische partij, namelijk de Partij van de Arbeid. Op het stichtingscongres, waar onder meer de toen nog onbekende Laurent Désiré Kabila aanwezig was, werden interessante discussies en debatten gehouden. Ex-lid Wim De Neuter, die al bij AMADA militeerde sinds 1972, vond het een hoogtepunt in de partijgeschiedenis:

 

“Voor mij was een hoogtepunt het stichtingscongres in 1979. Er was toen een goed politiek debat. Er was openheid. De belangrijkste conclusies waren toen komaf maken met het dogmatisme en het sektarisme. Er heerste een boeiend politiek leven binnen de partij.”[214]  

 

De structuur werd opener dan voorheen en een sterk bedrijfsgerichte aanpak werd ingevoerd. Het basiswerk in de vakbonden werd zeer belangrijk. Doel was in de eerste plaats het strijdsyndicalisme te bevorderen en vakbondsmilitanten aan te trekken.  Bij belangrijke conflicten kon de partij zich op die manier laten opmerken. Dit werd haar door de vakbondsleidingen van het ABVV en het ACV zelden in dank afgenomen.

 

De Statuten die op het stichtingscongres goedgekeurd werden, toonden duidelijk aan welk type partij de PVDA was en is. Er werd vastgehouden aan de leninistische principes inzake partij-organisatie. De werking van de partij werd geregeld via het principe van het ‘democratisch centralisme’. Dat betekende het volgende: democratie in de interne discussie om tot beslissingen te komen; strikte discipline in de toepassing van die beslissingen. Het centralisme garandeerde de noodzakelijke eenheid van een marxistisch-leninistische partij.[215]

 

Het Partijprogramma van 1979 was eveneens klaar en helder. Het marxisme-leninisme en het denken van Mao Zedong bleven het ideologisch cement van de partij vormen:

 

“De Partij van de Arbeid van België baseert zich op het marxisme. Zij staat een terugkeer voor naar de bronnen van het socialisme, naar de wetenschappelijk leer van Marx en Lenin. Zij hebben de onoplosbare tegenstellingen van de kapitalistische ekonomie ontleed. Zij hebben een revolutionaire leer ontworpen voor het voeren van de klassenstrijd en het doorvoeren van de bevrijding van de arbeid. De Partij van de Arbeid van België baseert zich eveneens op de werken van Mao Zedong. Het is zijn verdienste geweest de lessen te trekken uit het totale verval van de Sovjetunie en uit het herstel van het kapitalisme in dit land.”[216]

 

Ultieme doelstelling bleef de ‘proletarische revolutie’ te bewerkstelligen en een onafhankelijke communistische staat te vestigen. De ‘dictatuur van het proletariaat’ was daarvoor het essentiële instrument. Het in dienst staan van de massa’s of van de arbeidersklasse was de hoofdtaak voor de PVDA-militanten.[217]

 

Wat de buitenlandse politieke lijn betrof, bleef de PVDA vasthouden aan de Chinese en Albanese thesen. De Sovjetunie bleef in de ogen van de partij een agressieve hegemon waar alle volkeren ter wereld zich tegen moesten verdedigen. De oorlog die de Sovjetunie uitvocht  in Afghanistan was het ultieme bewijs voor deze stelling. Door deze stelling te verdedigen belandde de partij soms in het rechtse kamp. Gedurende een korte periode werd zelfs Lech Walesa en zijn Solidarnosc gesteund omwille van hun inzet tegen het ‘sociaal-imperialisme’ en het ‘sociaal-fascisme’ van de Sovjetunie. China en in mindere mate Albanië bleven de lichtbakens van het ware communisme.[218]

 

Aan de periode van betrekkelijke openheid die volgde op de vernieuwing,  kwam een einde in 1983 met de zogenaamde strijd tegen de liquidatiestroming. In dat jaar ondervond de PVDA interne moeilijkheden. Voor een deel hadden die te maken met het verdwijnen van de KPD, de marxistisch-leninistische partij van West-Duitsland. De leiding van de PVDA had het vermoeden dat er ook binnen haar eigen partijrangen een liquidatiestroming aanwezig was. Verschillende partijleden die vonden dat het ‘democratisch centralisme’ een achterhaalde en nutteloze theorie was en dat er in België meer democratie was dan in China of Albanië, verlieten de partij. In 1983 vond als reactie op deze interne spanning het tweede congres plaats van de PVDA. Er werd beslist om een campagne op te starten om de partij te versterken en de ideologische cohesie te verbeteren. De leden werden aangemaand zich harder en correcter in te zetten voor de partij.[219]

 

Volgens ex-lid Wim De Neuter was 1983 een breukmoment in de partij:

 

“In 1982 of 1983 werd er komaf gemaakt met dat open debat met de zogenaamde strijd tegen de liquidatiestroming. De leiding had een complot ontdekt van enkele leden tegen de partij. De schrik om zoals de marxistisch-leninistische partij van West-Duitsland ten onder te gaan zat er goed in. Gevolg was een veel strakkere politieke lijn en een einde van het open debat.”[220]

 

De PVDA nam eveneens deel aan de vredesbeweging in de eerste helft van de jaren tachtig. De partij kantte zich tegen de plaatsing van de raketten en tegen de wapenwedloop. De Sovjetunie en de Verenigde Staten waren de grote boosdoeners. Opvallend was dat de PVDA een eenzijdige ontwapening vanwege Europa afwees. De Sovjetunie werd, zoals al een aantal keren vermeld, nog steeds gezien als een gevaarlijke imperialistische supermacht.

 

In het midden van de jaren tachtig werd België opgeschrikt door de aanslagen van de ‘Cellules Combattantes Communistes’ (CCC).[221] De rijkswacht en de staatsveiligheid viseerden al gauw de PVDA. Deze voelde zich gecriminaliseerd en deed al het mogelijke om zich van het dubieuze terrorisme te distantiëren. De partij opperde eveneens de hypothese dat de CCC, zonder het te beseffen, vanuit een duistere (extreem-rechtse) hoek logistiek werd gesteund bij het creëren van een landelijke psychose en de daaruit volgende roep om een sterker politieapparaat.[222]

 

In diezelfde periode liet de PVDA zich ook opmerken bij de doodsstrijd van de Limburgse steenkoolmijnen.[223] Er werden grote acties opgezet voor het behoud van de tewerkstelling. Bij die acties werd er niet altijd doordacht opgetreden. Zo was er heel wat kritiek op de manipulatieve tactieken van de partij. Bedoeling was om de partijrangen te versterken met strijdbare syndicalisten en militante arbeiders. De uiteindelijke balans van de strijd was niet echt schitterend te noemen. De aanhang werd niet echt vergroot en de mijnen gingen definitief dicht.

 

Electoraal stelde de partij net als haar twee andere radicaal-linkse collega’s (rivalen) niet veel voor. Op nationaal vlak was er sinds de oprichting nooit een doorbraak. Enkel in bepaalde steden zoals Antwerpen, Zelzate en Genk kon de partij lokale zetels binnenhalen. Het electoraal falen werd op verschillende manieren verklaard. In Wallonië zou het chauvinisme van de PS de massa bedwelmen. In Brussel kon geen winst geboekt worden omdat de talrijke gastarbeiders er geen stemrecht hebben en de Belgische arbeiders meestal buiten Brussel wonen. In Vlaanderen kon er niet doorgebroken worden omdat de partij door de media doodgezwegen werd.[224]

 

Om dit deeltje te beëindigen, lijkt het me interessant om hier - net als bij de SAP - de partijvoorstelling in de partijkrant weer te geven. Het gaat hier om de voorstelling uit Solidair van 1985.  Let vooral nog eens op de analyse van de Sovjetunie.

 

PVDA

 

De Partij van de Arbeid van België is:

Een aktiepartij die zich volledig ten dienste stelt van de strijd voor het socialisme;

Een partij die zich volledig ten dienste stelt van de strijd die de werkers voeren tegen het kapitalisme;

Een partij die zich zelfstandig een weg zoekt naar de socialistische revolutie in België;

 

Het stichtingskongres van de PVDA vond plaats in november 1979. Tevoren werkten we sinds 1970 onder de naam AMADA-TPO. In die organisatie verenigden zich intellektuelen die 1968 meemaakten, kommunisten die de ‘Kommunistische Partij van België’ verlieten, leden van verscheidene revolutionaire organisaties, militanten van ABVV en ACV. Wij vormen een nationale partij die werkers uit Vlaanderen, Wallonië en Brussel verenigt.

 

Tegen wie strijdt de PVDA?

De PVDA strijdt tegen het grootkapitaal: tegen de banken, de holdings, de grote ondernemingen, de multinationals. Zij hebben de produktiemiddelen in privébezit en daarom wordt de hele produktie en de hele maatschappij geregeld volgens hun winsthonger. Zij veroorzaken uitbuiting en miserie, afbraak van demokratie en repressie, sociale achteruitgang van de werkende klassen. De PVDA richt haar strijd tegen de huidige staatsmachine die een instrument is waarmee het grootkapitaal zijn macht in stand houdt. De huidige staat is niet neutraal, hij is gemaakt door en voor de patroons. Elk jaar hevelt hij honderden miljarden belastingsgeld naar de kapitalisten over. De rijkswacht is een privémilitie van het patronaat.

 

Wat wil de PVDA?

De PVDA wil de onteigening zonder schadeloosstelling van de grote kapitalisten: de produktiemiddelen moeten het kollektieve bezit worden van het werkende volk. Er moet een nationale planning van de ekonomie komen volgens de noden van het volk. De PVDA wil de ontbinding van de huidige staatsmachine, de vorming van een socialistische staat gebaseerd op het zelfbestuur van de werkers. Een staat waarin alle ambtenaren door het volk worden verkozen en gekontroleerd, en waarvan de werkzaamheden volledig openbaar zijn. De PVDA wil een socialistisch leger en een socialistische militie gevormd door arbeiders en werkers, verbonden met het volk, gekontroleerd door het volk.

 

Komt er oorlog?

Twee supermachten streven naar wereldheerschappij. De VSA proberen de gebieden te behouden die zij sinds 1945 kontroleren. Tijdens de jaren ’70 heeft het VS-imperialisme nederlagen geleden in Kampuchea, Laos en Vietnam, in Iran en Ethiopië, in Nicaragua. De PVDA is van mening dat in de Sovjetunie staatskapitalisme heerst en dat de Sovjetunie een imperialistische politiek voert. De Sovjetunie gebruikt militair geweld om haar overheersing te vestigen over Afghanistan, Kampuchea en Ethiopië-Eritrea. Sinds de Reagan-administratie is er een evenwicht ingetreden in de krachtsverhoudingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie. De rivaliteit tussen beide strekt zich uit over alle kontinenten en oceanen, alsook in de ruimte. Dit kan uitmonden in een derde wereldoorlog. Alle volkeren moeten hun nationale onafhankelijkheid verdedigen en elke inmenging en agressie van de Sovjetunie en de Verenigde Staten bekampen.

 

Welke eenheid, welke solidariteit?

Onze kapitalisten hebben zich verrijkt met de genadeloze plundering van de derde wereld. De PVDA steunt elke strijd voor politieke en ekonomische onafhankelijkheid van de volkeren van Afrika, Azië en Latijns-Amerika. De arbeiders van de hele wereld vormen eenzelfde klasse en moeten elkaar steunen. De PVDA is solidair met de landen die een eigen weg zoeken voor een authentiek socialisme, zoals China, Joegoslavië, Noord-Korea. Wij leren van hun positieve ervaringen en wij leveren op kameraadschappelijke wijze kritiek op wat – naar onze mening – fout is. In België zal de weg naar het socialisme nog lange tijd vergen en een ingewikkeld proces doormaken.Wij willen allen die werken voor de socialistische revolutie in België verenigen binnen de Partij van de Arbeid. Wij geloven dat alle werkers zich moeten aaneensluiten binnen de vakbeweging. De PVDA werkt binnen het ABVV en het ACV en ijvert ervoor dat zij demokratische strijdorganisaties zijn. De PVDA is voor eenheid in de aktie rond konkrete punten met alle partijen en organisaties van alle arbeiders en werkers.

 

Het is belangrijk deze partijvoorstelling voor ogen te houden als we in deel III hoofdstuk 3 gaan kijken naar de partij-analyse met betrekking tot de politiek van Gorbatsjov en de uiteindelijke ineenstorting van het communisme in het Oostblok.

 

5. Conclusie

 

De PVDA, de opvolger van AMADA wist zich binnen de Belgische radicale linkerzijde te consolideren. Gegroeid vanuit het spontane studentenprotest evolueerde de partij van Kris Merckx en Ludo Martens naar een serieuze communistische partij met een sterk hiërarchische structuur. Het marxisme-leninisme en het denken van Mao Zedong vormden de enige juiste ideologie om de revolutie te bewerkstelligen. De houding tegenover de andere radicaal-linkse partijen was vaak sektair[225]. De partij zag zich als de enige, ware communistische partij. De PVDA werd gekenmerkt door een groot activisme. Bij vrijwel alle belangrijke sociale en maatschappelijke acties stond ze mee op de barricaden. Midden jaren tachtig was ze in Vlaanderen de belangrijkste radicaal-linkse partij geworden, ten koste van de ‘revisionisten van de KPB’. Op electoraal vlak brak ze echter nooit door.   

 

Het verdere verloop van de geschiedenis van de PVDA heeft zeer veel te maken met internationale ontwikkelingen sinds de tweede helft van de jaren tachtig. Het aan de macht komen van Gorbatsjov zou een verandering van de ideologische lijn inhouden. De analyse van de gebeurtenissen 1989-1991 moet dan ook in dat licht bekeken worden; meer daar over in deel III.

  

DEEL III

RADICAAL-LINKS EN DE GEBEURTENISSEN VAN 1989-1991: OVERLEVEN OF STERVEN?

  Hoofdstuk 1: De Kommunistische Partij van België (KPB)
  Hoofdstuk 2: De Socialistische Arbeiderspartij, Belgische Afdeling van de Vierde Internationale (SAP)
  Hoofdstuk 3: De Partij van de Arbeid van België (PVDA)
 
Hoofdstuk 4: De analyse van drie Belgische radicaal-linkse intellectuelen
     

In dit deel wordt de hoofdvraag, de kern van deze thesis, behandeld: hoe overleefden de KP(B), de SAP en de PVDA de val van het communisme? Het bronnenmateriaal dat ik hiervoor geconsulteerd heb, is vrij divers: partijkranten, ledenbladen, congresdocumenten, partijresoluties en persberichten. Ook worden enkele interviews in de tekst verwerkt. In voetnoot staat steeds de persoon, de datum en de plaats.

 

Bij elke partij zal ongeveer dezelfde indeling gevolgd worden. Eerst volgt steeds de analyse en de reactie met betrekking tot de politiek van Gorbatsjov en de gebeurtenissen 1989-1991. Vervolgens wordt er getracht om een overzicht van gevolgen voor de partij op te stellen en in een laatste onderdeel wordt een bondig besluit geformuleerd

   

HOOFDSTUK 1: DE KOMMUNISTISCHE PARTIJ VAN BELGIË (KPB)

1. Partij-analyse

1.1.  Gorbatsjov: op hoop van zegen!

1.2.  De gebeurtenissen in China en Oost-Europa

1.3.  De implosie van de Sovjetunie

1.4.  Conclusie

2. Gevolgen voor de partij

2.1.  De ontgoocheling

2.2.  Partijverlaters

2.3.  Partijwerking

2.4.  Partij of beweging?

2.5.  Toenadering naar andere progressieven

2.6.  Verdwijnen van De Rode Vaan in 1992

2.7.  Verkiezingsresultaten 1971-1995: waar zijn onze kiezers naartoe?

3. Conclusie

4. Extra: Hoe zat het met de andere officiële communistische partijen in West-Europa?

 

Zoals reeds in de historische voorstelling vermeld, was de KPB in 1988 een federale partij geworden. Het merendeel van het geconsulteerde bronnenmateriaal heeft betrekking tot de Vlaamse Kommunistische Partij. De analyse die de Franstalige KP maakte van de internationale gebeurtenissen is echter gelijkaardig.[226]

 

 

1. Partij-analyse van de val van het ‘reëel bestaande socialisme’

 

1.1. Gorbatsjov: op hoop van zegen!

 

The ascent of Mikhail Gorbachev to power in March 1985 as General Secretary of the Communist Party of the Soviet Union (CPSU) was initially welcomed by all sections of Western Communist opinion. [227]

 

Er was oprecht geloof in de figuur van Gorbatsjov. De KP dacht dat Gorbatsjov de man was die de noodzakelijke hervormingen en verbeteringen kon doorvoeren na de periode van stagnatie onder Brezjnev. Men zag hem als een vredestichter, als een vertegenwoordiger van het ‘democratisch socialisme’.[228]

 

De perestrojka- en glasnostpolitiek van Gorbatsjov werd met grote aandacht gevolgd. In de maanden juli en augustus van 1987 schreef Jef Turf wekelijks een artikel over de evolutie van de Sovjetunie. Daaruit bleek dat de KP geloof hechtte aan de politiek van Gorbatsjov. De serie was niet voor niets getiteld “70 jaar later: op weg naar een volwassen socialisme.”  Turf zag de nieuwe Sovjetlijn als een “globale revolutie”[229]  en als een “nieuwe weg naar een nieuwe wereld”[230].

 

In een artikel in november van dat jaar werd de perestrojka zelfs bestempeld als een absolute ‘must’. De Sovjetunie en het internationale communisme kon in de ogen van de KP enkel overleven mits grondige hervormingen en vernieuwingen.[231]

 

1.2. De gebeurtenissen in China en Oost-Europa

 

1.2.1. China: het Tien An Men-incident

 

Het neerslaan van de studenten- en arbeidersprotesten in China, op het Tien An Men-plein, werd door de KP veroordeeld. In De Rode Vaan werd er niet echt uitvoerig over bericht. Een diepgravende analyse van de feiten in China konden we niet terugvinden. Naast een interview met toenmalig BRT-radiocorrespondent Paul De Maeseneer[232] konden we ook volgende bedenking van filosoof Rudolf Boehm over de situatie in China lezen:

 

“De bloedige konfrontatie tussen leger en ongewapende jongeren in Peking is een vreselijk feit. De in dit verband gevoerde diskussie over ‘revolutionair’ of ‘kontrarevolutionair’ lijkt nergens op. De revolutie in China bestond in de afschaffing van de private eigendom in de produktiemiddelen, en niemand heeft vernomen dat de protesterende studenten deze revolutie ongedaan wilden maken.”[233]

 

1.2.2. Oost-Europa: de omwentelingen

 

De omwentelingen in Oost-Europa werden uitvoeriger gevolgd in de partijpers. Er verschenen tal van artikels over de evoluties in Hongarije, Oost-Duitsland, Tsjecho-Slowakije en Roemenië. Op een vrij genuanceerde manier werd hierover bericht. Er werd ingezien dat de Oost-Europese communistische regimes aan het einde van hun latijn waren.

 

Op 22 december 1989 verscheen in De Rode Vaan een editoriaal van partijlid Filip Delmotte. Daarin werd de analyse van de KP omtrent de vele gebeurtenissen die in het najaar van 1989 plaatsvonden grotendeels duidelijk gemaakt. Ik neem hieronder een deel van zijn tekst over:

 

“De stormachtige verandering van het internationale klimaat doet sommige geesten op hol slaan. Fukuyama, medewerker van president Bush van de Verenigde Staten, behoort tot dat soort. Zijn boodschap luidt: de koude oorlog is voorbij, het kapitalisme is eruit tevoorschijn gekomen als overwinnaar, de geschiedenis heeft haar eindpunt bereikt. Amen.

 

Dergelijke profetieën over de Heerlijke Nieuwe Wereld moeten een zwaar belaste keerzijde verdoezelen: armoede en werkloosheid, sociale onzekerheid, schrijnende ongelijkheid, vernietiging van het natuurlijke evenwicht, verslindende wapenproduktie, nukleaire waanzin,… Men hoeft alleen maar achter de glitter op de reklamepanelen te kijken om het te zien. Een realiteit die in de derde wereld tot de zoveelste macht vermenigvuldigd wordt. […]

 

Het refrein van het failliete kommunisme moet elke hoop op een alternatief de grond inboren. De euforie van de nieuwe profeten zou wel eens een grote vergissing kunnen zijn. Dat beseffen zij ook wel, en bijgevolg moet elk uitzicht op een demokratisch socialisme de grond ingeboord worden.

 

De Vlaamse kommunisten hielden zaterdag jl. een trefdag over de ontwikkelingen in het reëel bestaande socialisme. Er tekende zich een ruime consensus af: wat zich afspeelt is niet het failliet van het kommunisme of socialisme, maar van het Stalinisme en zijn uitwassen. Met geweld en repressie kan men geen duurzame maatschappij vestigen. Het is niet eensklaps dat de KP dat ontdekt, zij zegt dat al jaren.

 

De KP heeft de Russische inmenging in Tsjechoslovakije in 1968, de militaire staatsgreep in Polen in 1981, ondubbelzinnig veroordeeld. Zij keurt radikaal de bloedige repressie in Roemenië af, net zoals het bloedbad van Tienanmen. Het reëel bestaande socialisme gaat ten onder aan de tegenstelling tussen de eigen idealen en de bestaande realiteit, tussen de menselijke behoeften en de remmende strukturen van staat en partij.

 

In sommige Oosteuropese landen zijn de ontwikkelingen zorgwekkend. Velen zijn er verblind door de artikelen in de Westerse uitstalramen. De illusie in het westers systeem is omgekeerd evenredig met de afkeer tegen de bestaande regimes.

 

Maar de ontwikkelingen in Oost-Europa stellen ook nieuwe perspektieven. Met het verdwijnen van de koude oorlog zullen de militaire uitgaven in toenemende mate in vraag worden gesteld. De vredesbeweging heeft een reservoir aan ideeën en verwachtingen geschapen die niet zo gemakkelijk meer te counteren zijn.

 

De strijd voor een demokratisch socialisme gaat onverminderd voort. Nu is de inzet in West en Oost de radikale demokratie. Niet alleen op het politieke vlak, maar ook op het beslissende domein van de ekonomie. De hernieuwde SED-PDS is als eerste kommunistische partij in Oost-Europa daarmee begonnen: het zoeken van een weg tussen het stalinistisch socialisme en de heerschappij van het multinationale monopoliekapitaal. Ze verdient daarin al onze steun.”[234]

 

De KP zag dus in de omwentelingen van 1989-1990 de val van het ‘stalinisme’ en niet de val van de gehele socialistische ideologie, zoals Fukuyama het beweerde. Het was niet omdat de Oost-Europese regimes gefaald hadden, dat de hele socialistische idee gefaald had. De KP trachtte dit duidelijk te maken door haar perspectief, dat van een ‘democratisch socialisme’ diametraal tegenover het ‘stalinisme’ te zetten. De verstarde bureaucratieën werden zonder enige vorm van goedpraten veroordeeld.[235]

 

Een zeer krachtige veroordeling kwam er ook naar aanleiding van de bloedige gebeurtenissen in Roemenië:

 

 “In nauwelijks een week tijd heeft het Roemeense volk diktator Ceaucescu en zijn klan vermorzeld. De ‘grote leider’ was een levend voorbeeld van de verwording en het totaal verlies aan realiteitszin die voortvloeit uit onbeperkte alleenheerschappij.”[236]

 

De partij putte hoop uit het feit dat de Koude Oorlog en daarmee de directe Oost-West-confrontatie was afgelopen. Ze meende dat dit een kans was voor de democratische linkerzijde om met een propere lei te herbeginnen. Er werd echter gewaarschuwd voor een grootschalig offensief van de rechterzijde om met het falen van het ‘reëel bestaande socialisme’ in Oost-Europa ook de West-Europese welvaartstaten, die er gekomen waren door de strijd van de linkerzijde, in vraag te stellen en af te bouwen. 

 

Over het ophefmakende essay van Fukuyama verscheen in dezelfde Rode Vaan van 22 december 1989 een gans dossier met extra uitleg en kritieken van verschillende progressieven. De ideeën van Fukuyama werden beschouwd als ‘misplaatst triomfalisme’ en ‘a-historisch optimisme’. De geschiedenis was immers nooit gedaan zolang de mensheid zou bestaan. De mens zou altijd streven naar sociale verbeteringen.[237]

 

Veel aandacht ging ook uit naar de Duitse kwestie. De opstand die in de DDR had plaatsgevonden tegen het verstarde regime was volgens de KP in de eerste plaats een roep naar meer democratie. Er was nog altijd een sprankeltje hoop dat de DDR zou evolueren naar een democratische socialistische staat. Om die hoop duidelijk te maken verschenen er tal van interviews in De Rode Vaan met Oost-Duitse politici die geloofden in een democratisch socialisme, zoals Jürgen Tallig van de linkse oppositie[238], Markus Wolf, ex-chef van de Stasi[239] en toenmalig staatshoofd Egon Krenz[240]. Toch werd er al gevreesd dat de BRD de DDR op termijn zou opslokken en dat er terug sprake zou zijn van een eengemaakt Duitsland.

 

De uiteindelijke eenmaking van Duitsland in oktober 1990 deed de redactie van De Rode Vaan besluiten tot een extra dossier over de DDR. Daarin werd gesteld dat de kapitalistische restauratie een feit was en dat het onmogelijk was geworden de klok terug te draaien. De BRD had de DDR op minder dan een jaar tijd opgeslokt. De DDR was ten prooi gevallen aan een massale uitverkoop van haar economische activiteiten. Er werd voorspeld dat de Oost-Duitse bevolking een sombere tijd tegemoet ging.[241]

 

1.3. De implosie van de Sovjetunie

 

Over de implosie van de Sovjetunie werd uiteraard veel gepraat en gediscussieerd. De ondergang van de Oost-Europese satellietstaten deed de vraag rijzen hoe lang het ‘moedersysteem’ het nog zou trekken.

 

Rudolf Boehm stelde zich in een artikel in De Rode Vaan ernstige vragen bij de evolutie van de perestrojkapolitiek van Gorbatsjov:

 

 “De gehele nieuwe geschiedenis (of om voor de geleerde wereld begrijpelijk te blijven: ‘recente evolutie’) in de landen van het enige tot nog toe reëel bestaande socialisme is toch wel begonnen in maart 1985 met de plannen van Michail Gorbatsjov voor een ‘revolutionaire’ hervorming van de ekonomie in de Sovjetunie. Net die plannen hebben echter na bijna vijf jaar nog steeds geen grijpbare vruchten gedragen.”[242]

 

Meer en meer werd duidelijk dat de desintegratie van de Sovjetunie onomkeerbaar was. Het sterk opkomende nationalisme in de verschillende republieken en de enorme kloof tussen perestrojka en glasnost ondermijnden het hele Sovjetsysteem. In het laatste nummer van De Rode Vaan van 1990 verkondigde partijlid Filip Delmotte volgend standpunt met betrekking tot de evolutie van de Sovjetunie:

 

“De Sovjet-Unie staat op een kruispunt van wegen. Een definitieve machtsstrijd lijkt ingezet. Het tijdperk Gorbatsjov staat of valt met de oplossing van de dringende binnenlandse problemen. Zal er een Unie van Sovjet-republieken blijven bestaan, en hoe zal die eruit zien? Of valt de USSR uiteen in 10, 15 natie-staten? Blijft de Sovjet-Unie überhaupt socialistisch, en wat zal dat inhouden? Of evolueert de USSR naar een (in het beste geval: sociaal gekorrigeerde) kapitalistische marktekonomie? En tenslotte, zullen deze veranderingen de demokratie verdragen? Of zal een militaire coup het vroegtijdig einde bezegelen van een revolutie die nu reeds de wereldorde grondig heeft dooreengeschud?” [243]

 

De augustuscoup, hoewel door sommigen voorspeld, kwam als een donderslag bij heldere hemel. Zowel de Vlaamse als de Waalse KP veroordeelden de staatsgreep. Zo liet de Vlaamse KP volgend persbericht verspreiden:

 

 

Vlaamse KP veroordeelt staatsgreep USSR (19 aug. 1991)[244]

 

De Vlaamse Kommunisten zijn geschokt door het bericht deze morgen dat er een staatsgreep heeft plaatsgehad in de USSR.

 

De KP meent dat door deze ondemokratische gang van zaken het probleem van de legitimiteit van de macht nog meer in gevaar komt.Het is duidelijk dat de Soviet-Unie op verschillende vlakken in de moeilijkheden was geraakt (we verwijzen daarbij naar de nationaliteitenkwestie en naar de ekologische, ekonomische en sociale problemen). Maar er kan geen twijfel over bestaan dat de problemen moeten aangepakt worden via een sterkere uitbouw en steviger fundering van de demokratie, niet via het tegendeel.

 

De KP is er zich tevens van bewust dat nu ook het gevaar bestaat van een repressie tegenover hervormingsgezinde en demokratische krachten in het land, wat ten stelligste dient afgekeurd. We hebben niet alleen schrik voor de mogelijke repressie, maar we hopen ook dat met de staatsgreep geen sneeuwbal op gang wordt gebracht die de ontspanning en demokratisering in Europa en het wereldwijde ontwapeningsproces (toch de belangrijkste verwezenlijkingen van Gorbatsjov) in het gevaar zouden brengen.

 

Ook in De Rode Vaan werd er gereageerd op de staatsgreep van de zogenaamde hardliners van de bureaucratie. Op de voorpagina van het nummer van 23 augustus 1991 stond de kop Back to the Future? Politiek redacteur Miel Dullaert schreef in zijn editoriaal:

 

“Deze week sloeg de schrik ons om het hart. Was men in de Sovjet-Unie begonnen met een eigen versie van de film Back to the Future, vrij vertaald ‘Terug in de tijd’, waarvan de ingrediënten veel minder vredelievend zijn. Werden de tanks, de censuur, de leerboekjes van Stalin begin deze week terug van zolder gehaald? Is het zo moeilijk te leren uit de geschiedenis? Ooit werden al eens soldaten en tanks ingezet. In Polen en Tsjechoslowakije bijvoorbeeld. Men kent het resultaat. Het is een cliché maar voor sommigen blijkbaar nog niet gekend: met bajonetten kan men veel maar niet er op gaan zitten.”[245]

 

Ook toenmalig voorzitter van de Unie van Kommunisten, het overkoepelend orgaan van de Vlaamse en de Waalse KP, Louis Van Geyt, reageerde geschokt op de staatsgreep in de Sovjetunie:

 

“Als je de rug toekeert naar demokratisering maak je de moeilijkheden alleen maar groter. Als je de rug keert naar een federaliseringsproces, als je de centrale macht terug probeert op te bouwen ten nadele van de autonomie van de republieken, dan drijf je de spanningen op.”[246]

 

Zeer interessant was ook de reactie van Regenboog-woordvoerder en ex-Humo-hoofdredacteur Willy Courteaux:  

 

“Een coup gebeurt altijd zeer bruusk, maar er waren tekenen dat een staatsgreep erin zat. Men spreekt over de fouten van Gorbatsjov, maar de vraag is of het wel fouten waren. Met zo’n erfenis. Men spreekt nu over de erfenis van Stalin en Lenin. Het gaat natuurlijk veel verder: de erfenis van de geschiedenis van Rusland. […] Eén van de fundamentele fouten die men in de Sovjet-Unie gemaakt heeft is dat men met een ander politiek ekonomisch systeem, niets anders gedaan heeft dan het Westen nabootsen en getracht het te overtroeven op domeinen waar het Westen oogverblindende resultaten boekte. Zij hebben niet geprobeerd een andere maatschappij op te bouwen. Zij hebben geen homo sovieticus gekreëerd. Zij hebben geen ander soort groei voortgebracht, alleen het Westen geïmiteerd in het soort levenswijze, in de bewapeningswedloop. Denk aan Kroetsjovs’ uitspraak tegen Nixon over het inhalen en voorbijsteken van de VSA.”[247]

 

1.4. Conclusie

 

We hebben kunnen vaststellen dat de KP de gebeurtenissen in het Oostblok en in de Sovjetunie vrij genuanceerd benaderde. De artikels in De Rode Vaan lieten zich kenmerken door een zekere afstandelijkheid. De redenen voor het falen van het socialistisch experiment werden in het systeem zelf gezocht. Er werd weinig gegrepen naar excuses of verzachtende omstandigheden. Het falen werd toegegeven. Kernachtig samengevat kwam de KP-analyse hier op neer: wat er in het Oostblok ten onder gaat is een commando-socialisme, een stalinistisch socialisme, dat te weinig inspanningen deed om zichzelf een democratisch karakter te geven en onder druk van volksprotesten zichzelf heeft moeten ontbinden. Verderop in dit hoofdstuk vinden we een historisch referentiekader terug dat de partij opmaakte naar aanleiding van een poging tot partijvernieuwing. In dat referentiekader wordt de analyse nog eens zeer duidelijk uitgelegd (cfr. infra).

 

2. Gevolgen voor de partij

 

2.1. De ontgoocheling

 

De snelle opeenvolging van de turbulente gebeurtenissen 1989-1991 betekende de zo goed als finale doodsteek voor de KP. De meerderheid van de leden die de partij nog niet verlaten had, reageerde ontgoocheld. Een gevoel van ontreddering had zich van hen meester gemaakt. Het falen van de Sovjetunie werd ook als een persoonlijk falen gezien. KP-lid Jos De Raedt verwoordde het als volgt:

 

“De omwentelingen in Oost-Europa – de totale ineenstorting van het socialistische kamp, het triomf van het kapitalisme – laten bij ons kommunisten diepe sporen na. We voelen ons verweesd, ontmoedigd. Toch denk ik dat er aspekten zijn in deze nieuwe toestand die perspektieven bieden voor de toekomst van de klassestrijd."[248]

 

Bepaalde andere leden waren er heel snel bij om ideologische conclusies te trekken uit het falen van het Sovjetexperiment. Onder hen toenmalig Vlaams KP-voorzitter Ludo Loose:

 

“Grootscheepse idealen zijn uit de mode, en het socialisme is nu eenmaal, na de recente ontwikkelingen, een nogal onbescheiden ideaal. Ook de potentiële aanhang van radikaal-links staat kritischer tegenover dat soort ideaal dan in het verleden. De huidige generatie laat zich niet meer door een partij voorschrijven wat ze er moet van vinden. Voor radikaal-linksen moet dat een extra argument zijn om voorgoed te breken met dogmatisme en ideologische scherpslijperij. Het is juist een argument om het streven naar een integrerende, socialistische visie op de maatschappij zeer kritisch te benaderen en eerder op te komen voor een radikaal alternatief en het kapitalisme te begraven samen met de tot op heden gevoerde ‘experimenten’ van zgn. Reëel socialisme.”[249]

 

Ook Ludo Abicht stelde vast dat het falen van de Sovjetunie het hele socialistische project mee in diskrediet had gebracht:

 

“De kater is reëel: de internationale solidariteit heeft een gevoelige deuk gekregen (China, Vietnam, Cuba); niets is nog netjes zwart/wit.”[250]

 

Jan Debrouwere, die jarenlang internationaal secretaris was, verliet de KP in grote ontgoocheling. In zijn boek Waarom valt Icarus? Het communistisch netwerk verwoordde hij het als volgt:

 

“Ik deed wat ik dacht goed te zijn. Al denk ik vandaag over vele dingen het goede niet meer, wat ik er eens over dacht. Ik had een aandeel in het nemen van besluiten, die ik nu verkeerd vind. Ik heb dingen geloofd, waarvan ik nu de onwaarheid wil aantonen, en waarvan ik me heb moeten bevrijden. […] Maar ik hoopte dat de communistische partij nog een instrument ten goede zou kunnen blijven, en wou daarbij helpen. Ik vreesde dat menige discussie ongeneeslijke wonden zou slaan, en dat de partij ze niet meer aankon, zonder uiteen te spatten. Erdoor zijn mensen van me vervreemd, waarvan ik niet wilde dat ze van me vervreemdden. En dat spijt me.”[251]

 

Ook in het boek De laatste communisten: hun passies, hun idealen van VRT-journalist Ivan Ollevier uitten verschillende KP’ers hun ontgoocheling over de ondergang van het ‘reëel bestaande socialisme’ en van de partij.[252]

 

Een minderheid van de partij reageerde eerder boos en strijdlustig. Volgens hen was de Sovjetunie ten onder gegaan door een grootschalig kapitalistisch offensief en door het werk van buitenlandse geheime diensten. Deze KP’ers die door de anderen werden gezien als ‘stalinisten’ of  ‘brezjnevianen’ konden zich niet verzoenen met het failliet van het Sovjetexperiment en met de teloorgang van de KP. Sommigen van hen zouden overstappen naar de PVDA (cfr. infra).      

 

2.2. Partijverlaters

 

Zoals reeds vermeld verlieten er heel wat mensen de partij naar aanleiding van het einde van het Sovjetsysteem. De daling van de ledenaantallen was echter al veel langer ingezet. In een artikel van José Gotovitch in Brood en Rozen, Tijdschrift voor de geschiedenis van sociale bewegingen is een tabel te vinden met de evolutie van de ledenaantallen.[253] Ik neem deze tabel hier over.

 

1921

467

1936

8500

1953

17000

1967

12927

1980

8135

1922

500

1937

8892

1954

16239

1967

12590

1981

7583

1923

500

1938

8829

1955

14265

1968

12159

1982

6846

1925

700

1939

10000

1956

13664

1969

11634

1983

5957

1926

900

1943

8035

1957

11794

1970

10553

1984

5528

1927

900

1944

11306

1958

11328

1971

10012

1985

5446

1928

1200

1945

87892

1959

11345

1972

9953

1986

5044

1929

250

1946

76194

1960

11589

1973

9570

1987

3372

1930

1081

1947

57295

1961

13985

1974

9450

1988

3134

1931

1081

1948

44683

1962

14465

1975

9600

1989

3000

1932

3241

1949

38361

1963

14064

1976

9523

1995

600

1933

3128

1950

24360

1964

14157

1977

9269

 

 

1934

1500

1951

22215

1965

14320

1978

8792

 

 

1935

2600

1952

19276

1966

13421

1979

8790

 

 

 

 

Bij de partijverlaters kunnen we verschillende categorieën onderscheiden. Een eerste groep waren de overlopers naar andere partijen. Een aantal leden stapte over naar de groenen van AGALEV of naar de sociaal-democraten van de SP. Enkele hardliners vonden de weg naar de PVDA. Een tweede groep partijverlaters waren diegenen die zich niet meer in de partij bleven engageren, maar in andere sociale bewegingen, in NGO’s bijvoorbeeld, verder werkten. Een derde groep waren diegenen voor wie het genoeg was geweest. Ze gaven het engagement op om verschillende redenen zoals zware ontgoocheling, ouderdom, onverenigbaarheid met andere bezigheden, etc…

 

2.3. Partijwerking

 

Van een goede partijwerking was in de nasleep van de periode 1989-1991 weinig te merken. Er werd wel veel gediscussieerd over hoe de nieuwe partij/beweging er uit zou moeten zien. Die discussies waren goed te volgen in het sporadisch verschijnende ledenblad Feiten en Argumenten. Ook de nieuwe resolutie met betrekking tot de omvorming van de KP bleef in de praktijk een dode letter. Door sommige afdelingen werd er dan ook geklaagd over deze gebrekkige interne werking. De cel Deurne bijvoorbeeld was niet te spreken over de evolutie van partij naar debatclub:

 

“De waarheid is dat er tè veel gedebatteerd wordt en tè weinig aan werk op het terrein geleverd wordt, iets wat de gewone burger beslist niet ontgaat.[…] Korrekter zou zijn dat al diegenen die willen werken in de partij, maar die werking in het kader plaatsen van het opdoeken van de partij, konsekwent zijn en de partij verlaten. In dàt geval wordt er wèl eerlijk gespeeld en dient voor de beslissing van de betrokken partij-, daarna ex-partijleden, respekt aan de dag gelegd worden. In de partij blijven om als dusdanig mee te kunnen stemmen voor het opdoeken van de partij, is een kwalijke houding.”[254]

   

Eigenlijk zou men op basis van de gegevens, die in het ledenblad Feiten en Argumenten verschenen, kunnen stellen dat de partijwerking van 1992 tot 1994 zo goed als ‘nihil’ was.

 

2.4. Partij of beweging?

 

Het einde van het ‘reëel bestaande socialisme’ in Oost-Europa en in de Sovjetunie veroorzaakte niet alleen ontreddering, maar deed ook een interne discussie op gang komen. Hoofdvraag in die discussie was hoe het nu verder moest met de verschrompelde KP? Welke lessen moesten er getrokken worden uit het verleden? Welke strategie moest er gevolgd worden? Moest de partij behouden blijven? Wat voor soort perspectief moest er uitgewerkt worden?

 

2.4.1. De discussie

 

De discussie begon al in 1990, na het verdwijnen van de Oost-Europese socialistische regimes, maar ze kwam in een soort stroomversnelling naar aanleiding van de staatsgreep tegen Gorbatsjov in augustus 1991. Een week na de feiten opende politiek hoofdredacteur Miel Dullaert in De Rode Vaan de discussie. Hij pleitte voor een bundeling van alle progressieve krachten:

 

“In West-Europa zal links zich moeten herpakken wil het niet verdwijnen in de marge van een geschiedenis waarvan de grote hoofdstukken nu worden geschreven door centrum-rechts. Links en al wat vooruitstrevend is in West-Europa zou zich massaal moeten gemobiliseerd achten om de demokratische en progressieve krachten in het centrum en oosten van Europa te steunen. Het inruilen van een bureaukratisch socialisme voor een wild-west kapitalisme van de Treuhandanstalt biedt voor de volkeren daar geen enkele oplossing, integendeel. Wij moeten ons inzetten dat de slinger niet te ver en niet te lang naar rechts uitwijkt want dat zou ons duur te staan kunnen komen. Maar ook in eigen huis is er veel werk aan de winkel. De strijd voor ontwapening, een beter leefmilieu, sociale rechten zit in een impasse. Enkel een groots projekt, waarin op een zeer brede schaal konvergerend en aktief gereageerd wordt door alle progressieve krachten kan de impasse doorbreken.”[255]

 

In hetzelfde nummer ging dezelfde Miel Dullaert verder. Hij liet de lezers weten dat er een discussie was opgestart hoe het verder moest met de partij. Hij stelde het als volgt:

 

“Sedert maanden is het probleem gesteld van een ander type partij of formatie. Dat zal hoogst waarschijnlijk leiden tot een aangepaste terminologie, laat staan een aangepaste naam. Het zou schadelijk zijn nu vooruit te lopen op dat proces ondanks het feit dat door de recente gebeurtenissen het probleem zich op nog kortere termijn stelt dan we lang gedacht hebben voor de coup. Dat moet verder rustig bekeken worden door de leden en militanten van de KP in Vlaanderen en hun progressieve gesprekspartners (in Wallonië en Brussel zal de PC in zijn eigen omstandigheden zijn keuzen bepalen). Elk neemt daarin zijn verantwoordelijkheid. De Unie van Kommunisten zal als een soort overlegcentrum fungeren en mag niets doen om zelfstandige processen vanuit de respektievelijke formaties te bemoeilijken.”[256]

 

Begin september 1991 keurde de Vlaamse KP-leiding onder leiding van Ludo Loose een document goed waarin gepleit werd voor de omvorming van de Vlaamse KP tot een open marxistische formatie. Een discussie over dit document in de verschillende partijgeledingen zou hierover uitsluitsel moeten geven. Filip Delmotte maakte in De Rode Vaan duidelijk dat dit document er niet plotseling was gekomen:  

 

“Dit is geen plotse wending die uit de toverhoed van Ludo Loose, voorzitter van de KP, gegrepen is. Wie de KP een beetje van naderbij kent, wist dat het omvormingsproces al een tijd aan de gang is. Maar de dramatische coup in de Sovjetunie op 19 augustus accelereert de diskussie hierover.”[257]

 

Het bewuste discussiedocument stelde dat het communistische experiment was mislukt door vier voorname oorzaken. Dat was ten eerste de ontbinding van het bestaande socialistische systeem, ten tweede de afnemende betekenis van de traditionele arbeidersklasse als potentieel transformerende factor, ten derde de grenzen aan de ongebreidelde technologische en industriële ontwikkeling, en tenslotte de toenemende onmacht van politieke partijen om antwoorden te geven op de reële problemen. Ik neem hier enkele belangrijke passages van het document over:

 

Verklaring en discussiedocument van de Vlaamse Raad
van de KP (3 sept. 1991)

 

“De Vlaamse kommunisten verheugen zich over de mislukking van de staatsgreep in de Sovjetunie door de nostalgici van het ‘autoritaire socialisme’. De volkeren van de (voormalige) Sovjetunie zoeken zich nu via democratische en vreedzame weg oplossingen voor hun reële problemen. […]

 

De Vlaamse KP stelt vast dat dit zeventigjarig kommunistisch experiment voor de ontwikkeling van een socialistische maatschappij vastgelopen is. Van de belangrijkste oorzaken daarvoor zijn het monolitisme van het ‘reële socialisme’, de eenheid van partij, staat en ideologie, het ontstaan van een bevoorrechte elite en o.m. hierdoor het verdwijnen van het militantisme. Met de ineenstorting van dit socialistisch model valt een fenomeen weg dat bijna drie kwart eeuw als tastbaar alternatief referentiepunt fungeerde voor vele krachten die de hegemonie van het kapitalistisch ontwikkelingsmodel in vraag stelden, democratische waarden en normen naar voren schoven. […]

 

Tegenover het gevaar van deze alleenheerschappij van het kapitaal is een brede linkse democratische machtsopbouw, die de zuilen overstijgt, noodzakelijk […]

 

De Vlaamse kommunisten willen meewerken aan een discussieproces gericht op een nieuwe linkse benadering, die breder is dan partijprogramma’s, maar een democratisch links project inhoudt, gericht op het doorbreken van de heersende ideologische hegemonie en de ontwikkeling van nieuwe maatschappelijke idealen, ordeningsmodellen, waarden en doelstellingen.

 

De Vlaamse raad van de KP legt daarom volgende voorstellen ter discussie:

 

-  de Vlaamse KP houdt op te functioneren als een partij in de klassieke betekenis en zal zich omvormen tot een open politieke formatie van marxistische signatuur die in een discussieproces samen met andere progressieven zoekt naar een nieuwe toekomst voor een alternatieve groen-linkse politiek en beweging.

-  de nieuwe formatie wenst samen met andere geïnteresseerde groepen de voorwaarden te creëren waarin vooruitstrevende bewegingen en stromingen elkaar kunnen ontmoeten, gedachten uitwisselen en overleg plegen voor de ontwikkeling van een gezamenlijk alternatief.

 

Om deze rol op te nemen zal o.m. het IMAVO (Instituut voor Marxistische vorming) fungeren als een ontmoetings-, studie- en discussieforum voor progressief Vlaanderen. Het weekblad ‘De Rode Vaan’ wordt nog verder open gesteld als een stem van progressief Vlaanderen; uitgever en redactie zullen worden hervormd en krijgen een pluralistische linkse structuur. […]

 

De Vlaamse Raad van de KP vraagt aan alle partijgeledingen in de komende twee maanden hierover de discussie te ontwikkelen en concrete initiatieven aan te brengen die mee de basis kunnen vormen van een perspectief voor een nieuw links alternatief in Vlaanderen.

               

Daarnaast richt de KP zich tot brede lagen van het Vlaams progressief lappendeken om in de komende maanden tot een inhoudelijke vraagstelling over te gaan over de nieuwe uitdagingen waar links voorstaat, ook al zijn er niet direct pasklare antwoorden te formuleren.

 

De Vlaamse kommunisten wensen dit proces te ontwikkelen met maatschappelijk relevante krachten uit de sociale, politieke en basisbeweging. Zij willen zich niet opsluiten binnen de kleine linkse stromingen die nog steeds blijven vasthouden aan voorbijgestreefde ideologische en dogmatische denkbeelden en weigeren in te zien dat de voorwaarden waarbinnen de vooruitstrevende bewegingen werken ten gronde veranderd zijn.”[258]

 

Waar geen melding van gemaakt werd in de aanzet tot de discussie was het feit dat Ludo Loose naar de traditionele pers was gestapt om zijn verhaal uit de doeken te doen. Op 10 september verscheen in de meeste kranten dat de KP ophield te bestaan.[259] Een groot aantal militanten reageerde verrast. Zonder enige voorafgaande raadpleging was Ludo Loose gaan verkondigen dat de partij in de huidige vorm ophield te bestaan, maar zichzelf zou omvormen tot een open linkse beweging. Voor de publieke opinie leek het nu alsof de KP volledig verdwenen was uit de politieke arena, terwijl dat natuurlijk niet waar was. De partij bleek echter te zwak om dit ‘misverstand’ voldoende recht te zetten.

 

De discussie over het beruchte document van Ludo Loose verliep in De Rode Vaan en in het ledenblad Feiten en Argumenten. Ze werd gevoerd door KP-leden en KP-sympathisanten.

 

In De Rode Vaan begon de discussie op 20 september 1990 onder de titel Kommunisme op een keerpunt. Een omvorming van de KP? Naast de weergave van het document was er reeds een felle reactie van de anti-apartheidsactiviste Hélène Passtoors. Een kort fragment:

 

“Om het zo polemisch mogelijk te stellen: als de KP is wat ze in deze oppervlakkige, misleidende en autokratische verklaring lijkt te zijn, dan is het geen kommunistische partij die het socialistische ideaal, onze haalbare utopie, vertegenwoordigt. Dan kan de leiding inderdaad beter de zaak opdoeken en ruimte scheppen voor de mensen met inzet en overtuiging.”[260]

 

In het volgende nummer stelde Willy Courteaux zich de vraag of de omvorming van partij naar open beweging geen grote verdwijntruc zou zijn:

 

“Om het konkreet uit te drukken: de overschakeling van de KP als politieke partij naar politieke diskussiegroep zal vermoedelijk op termijn (en wellicht op korte termijn) leiden tot verdwijning van de groep. Wat op het eerste gezicht op zelfoverschatting lijkt, zou wel eens een gekamoufleerde vorm van defaitisme kunnen zijn.”[261]

 

In het derde deel van de discussie in de partijkrant uitte academicus André Mommen eveneens zijn twijfels over de discussie op zich. Hij formuleerde het als volgt:

 

“Een groot debat opzetten over het verdwijnen van de KP in Vlaanderen klinkt onzindelijk, omdat die partij al geruime tijd heeft opgehouden een eigen politiek projekt te vertegenwoordigen. Ook nieuwe initiatieven om de impasse te doorbreken en in de populariteitstesten beter te scoren hebben blijkbaar gefaald.”[262]

 

De partijafdeling uit Oostende schreef in hetzelfde nummer een boze reactie, onder meer over het feit dat ze niet op voorhand geraadpleegd was over het document van Ludo Loose:

 

“Met verontwaardiging hebben we over de radio het interview gehoord en bijkomende informatie in de pers gelezen met betrekking tot de ontbinding van de KP. Dat vooraf de basisorganisaties, de afdelingen niet werden geraadpleegd lijkt ons, eens te meer, een miskenning van alle demokratische normen. Het ziet ernaar uit dat het de bedoeling is geweest het geheel van de Partij voor een voldongen feit te plaatsen. In een periode waar het anti-kommunisme, gedeeltelijk terecht voor wat Oost-Europa betreft, maar niet relevant voor wat de Westerse partijen en ideologie betreft, aan de dagorde staat, geeft het eigenhandig optreden van Ludo Loose ons de indruk dat hij zich wellicht in een ‘goed’ daglicht heeft willen plaatsen tegenover diegenen die het Kommunisme in zijn geheel willen diskrediteren. […] Tot slot willen we er nog de nadruk op leggen dat niet de vage ‘partijgeledingen’, maar een Nationaal Kongres gemachtigd is zich uit te spreken over de toekomst of de ontbinding van de KP en de optie die voor haar pers wordt uitgestippeld. Gebrek aan demokratie, eens te meer, is de oorzaak van de moeilijkheden waarin onze Partij verzeild is geraakt.”[263]

 

In de vierde bijdrage van de discussie stelde ex-lid Jef Turf dat de communisten hun pogingen tot hervorming en verbeterde werking hadden verknoeid.[264] Jos Wolles was meer genuanceerd en hij betreurde eveneens het optreden van Ludo Loose:

 

“Met de wijze waarop de KP-voorzitter de verklaring van de Vlaamse Raad, de partij om te vormen tot een open marxistische formatie, via de media wereldkundig heeft gemaakt, heeft hij bij de (weliswaar smalle) basis van de partij zeer slecht gescoord.”[265]

 

Het volgende nummer van De Rode Vaan bevatte twee bijdragen van ‘gevestigde waarden’ Rudolf Boehm en Leo Michielsen. Filosoof Boehm vroeg zich af of het communisme nog een toekomst had[266] en historicus Michielsen wees erop dat het falen van het ‘reëel bestaande socialisme’ een goede leerschool kon zijn voor een toekomstperspectief[267].

 

De KP-afdeling van Brugge liet in haar bijdrage duidelijk weten dat ze niet wenste te verzaken aan de communistische identiteit:

 

“Afdeling Brugge van de KP wil zijn ongenoegen laten blijken over het feit dat ze het standpunt van de Vlaamse Raad moest vernemen via de media. Dit heeft bij velen de indruk gewekt dat de ontbinding in kannen en kruiken was, en dat de partijbasis – in het beste geval! – alleen nog zal geraadpleegd worden over wat ervoor in de plaats komt. De afdeling vindt het noodzakelijk om te blijven bestaan als kommunistische groep of vereniging van kommunisten. De kommunistische identiteit is essentieel. Er blijft behoefte aan een groep van gelijkgezinden, waar de ideologie een bindend element vormt. Die identiteit staat geenszins openheid, noch samenwerking in de weg. Maar samenwerking moet altijd van twee (of meer) kanten komen; dus is de houding van de andere(n) mee bepalend. Openheid kan in elk geval niet begrepen worden als het verbleken van het eigen profiel om anderen bij een ‘nieuw projekt’ te betrekken. De wijze waarop kommunisten zich in de toekomst wensen te organiseren is een andere zaak. De partijvorm is geen heilig principe. Essentieel is de idee dat een vereniging of groep van kommunisten blijft bestaan. …”[268]

 

Ook de Antwerpse afdeling stipte dezelfde zaken aan als de Brugse:

 

“De vergadering van de KP-leden van de federatie Antwerpen op 9 december 1991 zijn niet akkoord met de wijze waarop zij kennis hebben gekregen langs verschillende media inzake de opheffing van de KP. De aanwezige militanten zijn er wel van overtuigd dat de partij op basis van de marxistische beginselen de noodzakelijke struktuurwijzigingen moet ondergaan in funktie van de maatschappelijke evolutie. Daarom moet er een groep of een vereniging van kommunisten blijven bestaan met het doel in alle openheid naar andere linksen en maatschappelijke groepen toe te werken, met het behoud van de eigen identiteit.”[269]

 

2.4.2. De uiteindelijke oplossing: de KP blijft de KP

 

Op een Vlaamse KP-trefdag van 11 januari 1992 werd een nieuwe discussietekst opgesteld die de keuze over de toekomst van de partij tussen twee opties liet. De eerste optie was de creatie van een nieuwe open marxistische formatie – tussen beweging en partij – rondom de KP. De tweede optie hield de oprichting in van een communistische vereniging of groep die zich zou inzetten in brede maatschappelijke bewegingen. In de discussie op de trefdag kwam de laatste optie meer en meer naar voor, omdat die in overeenstemming werd gevonden met de reële mogelijkheden en ambities van een erg gedecimeerde partij.[270]

 

Uiteindelijk werd er na een serieuze discussie over die fundamentele keuze volgende resolutie opgesteld:

 

Na discussie wordt tegen het einde van de namiddag volgende tekst goedgekeurd (38 voor, 0 tegen, 9 onthouding):

 

Resolutie trefdag Vlaamse KP:

 

De Vlaamse communisten hebben zich op hun Trefdag van 11 januari 1992 uitgesproken voor een nieuwe aangepaste organisatiestructuur met een duidelijke communistische identiteit. Deze vindt haar uitdrukking in een levend Marxisme, de verwerking van het gedachtegoed en de ervaringen van de arbeiders- en communistische beweging en de aanbreng van progressieve en groenlinkse stromingen.

 

Vermits de Vlaamse communisten afstappen van de klassieke partijorganisatie zal hun optreden niet uitsluitend uitgaan van hun eigen organisatie, maar ook doorheen hun samenwerking met de oude en nieuwe sociale en democratische bewegingen, en, eventueel met medewerking in democratische partijen. Dit sluit niet uit dat het opportuun kan zijn eigen standpunten van de organisatie bekend te maken en het initiatief te nemen tot aktie.

 

Dit vergt het vermijden van elke vorm van ‘entrisme’, met een consequente eerbiediging van de democratische regels. De bedoeling is het politiseren van het milieu waarin men werkt. Politiseren bestaat er in de problemen waarmee men in de beweging begaan is te situeren in het geheel van de economische, sociale en politieke verhoudingen.

 

Functioneel hierbij is het tot standbrengen van een voortdurend en open overleg, een uitwisseling van ervaring en verdieping a.h.v. nieuwe inzichten.

 

De bestaande structuren vervullen veeleer een coördinerende dan een leidende rol. Belangrijke beslissingen worden genomen na een zo ruim mogelijk georganiseerd democratisch overleg.

 

Bij de discussie omtrent het al dan niet behoud van de benaming ‘communistisch’ dienen zowel de positieve als de negatieve bijbetekenissen afgewogen.

 

In de rest van het voorjaar van 1992 werd er verder gediscussieerd over deze resolutie. Naar aanleiding van het 4de Vlaams KP-Congres dat in mei van dat jaar werd gehouden, werd een ontwerpresolutie opgesteld. In die ontwerpresolutie werd de omvorming van de KP tot open marxistische beweging voorgesteld.[271] Na drie discussiesessies werd uiteindelijk een eindresolutie bekomen. De discussiesessies gingen wederom over het al dan niet behouden van de term ‘partij’. Hieronder volgen enkele fragmenten uit die discussies.  

 

Ludo Loose, de man die de hele discussie in beweging bracht, beet de spits af. Hij herhaalde nog maar eens dat het socialistisch project in diskrediet was gebracht:

 

“De krisis van het ‘reële socialisme’ heeft de geloofwaardigheid in de maakbaarheid van ons maatschappelijk projekt zwaar gediskrediteerd. De analyse van vorige kongressen werd bevestigd: in wezen zaten er reeds fouten bij de start van de opbouw van het socialisme. Marx kon niet alles voorzien. Nieuwe en bijkomende tegenstellingen hebben zich ontwikkeld en brengen de toekomst van de mensheid in gevaar.”[272]

 

Miel Martens, vakbondsafgevaardigde bij Sabena, stelde de hele discussie in vraag:

 

“Misschien zijn de krachtsverhoudingen veranderd, maar er is toch nog altijd een kapitaal, er worden nog altijd mensen uitgebuit. Ik pleit voor het behoud van de partij alleen al omwille van de nagedachtenis van alle kameraden die gestreden hebben en gevallen zijn voor de partij. Al is de partij nog klein, de strijd is nog niet gestreden.”[273]

 

Jos Wolles vond dat er niet zo moest vastgehouden worden aan de term ‘partij’:  

 

“Het al te sterk vasthouden aan de term ‘partij’ gaat voorbij aan wat ons bindt, m.n. de communistische identiteit, en die komt in nagenoeg elke paragraaf tot uiting. Daar wordt zeker geen schoon schip mee gemaakt, het klopt niet dat men die idealen wil verlaten.”[274]

 

Ook Ludo Abicht vond het niet zo belangrijk om vast te houden aan de benaming ‘partij’. Hij vond dat er lang genoeg was gediscussieerd en dat er een stemming moest komen:

 

“De verschillende meningen zijn ondertussen na maanden discussie voldoende bekend, verder discussiëren zal weinig nieuwe elementen aanbrengen noch overtuigen.”[275]

 

Volgens John Kennes mocht men niet zo defaitistisch zijn. Hij bleef hopen in een goede partij:

 

“De term ‘partij’ weglaten zou gelijk staan met het verspreiden van de asse … Er is een toekomst voor een KP die niet sectair is en zijn structuren aanpast.”[276]

 

Filip Delmotte daarentegen hechtte meer aandacht aan de toekomstige identiteit dan het toekomstige organisatieconcept:

 

“Het kan niet de bedoeling zijn om het verleden af te schrijven (inspiratie, wortels, …); onze identiteit moet een centrale plaats behouden. Het instrument ‘partij’ is bijkomstig en vandaag waarschijnlijk overbodig.”[277]

 

Deze weergave van enkele standpunten moet aantonen dat de partij verdeeld was over de toekomstige opties. Uiteindelijk werd er via een stemming beslist dat de term ‘partij’ behouden bleef. 27 leden stemden voor het behoud; 21 stemden tegen en 1 lid onthield zich. Vervolgens werd eveneens de inmiddels aangepaste ontwerpresolutie goedgekeurd mits 8 onthoudingen. 

 

De uiteindelijke resolutie bevatte twee grote onderdelen. Het eerste deel was de politieke verklaring. Daarin werden de fundamenten van de communistische identiteit, het historisch referentiekader, de evolutie van de toenmalige wereldordening en het toekomstperspectief  geformuleerd. In het tweede deel werd de omvorming van de KP uit de doeken gedaan. Naast een tiental punten hoe de nieuwe partij er zou moeten uitzien, werden er ook voorlopige statutaire bepalingen uitgewerkt.[278]   

 

Vermits de KP, net zoals alle andere traditionele communistische partijen in West-Europa, beïnvloed werd door de historische evolutie van de Sovjetunie, lijkt het me interessant om het nieuwe historische referentiekader van de KP hieronder over te nemen. In dat referentiekader werd op een vrij genuanceerde manier de historische rol van het communisme en van het Sovjetexperiment geëvalueerd:   

 

“De historische wortels van het communisme en socialisme gaan terug tot lang voor de eerste wereldoorlog. De breuk tussen de reformistische en de revolutionaire stroming leidde tot de stichting van de Communistische Internationale en de wereldwijde oprichting van communistische partijen. Marx verwees naar de term ‘communisme’ in twee verschillende betekenissen: 1. Als een politieke beweging van de arbeidersklasse in de kapitalistische wereld en 2. Als een klassenloze maatschappijvorm waartoe de strijd van de arbeidersklasse zou leiden.

 

De fundamentele bijdrage van Marx en Engels bestaat uit een grondige ontleding van de maatschappelijke verhoudingen, inbegrepen de heersende ideologie, en het aanduiden van de globale nieuwe verhoudingen die het resultaat zijn van de vorige door wezenlijke tegenstellingen uitgeholde verhoudingen. […]

 

De mens maakt de geschiedenis, maar dan wel op basis van een objectieve ontwikkeling die hij sterk kan beïnvloeden maar niet kan omkeren.

 

In het debat over het ideaal van een communistische (socialistische) samenleving moet men vermijden die te herleiden tot haar economische dimensies ten koste van noodzakelijke concepten omtrent democratie, recht, ethiek, vrijheid, individu en bewustzijn.

 

De strijd voor maatschappelijke emancipatie vertoont continuïteit maar geen rechtlijnigheid; er zijn breuken en keerpunten. […]

 

De analyse en verklaringen van de belangrijke theoretici zijn onvermijdelijk plaats- en tijdgebonden. Dit geldt ook voor de belangrijke gebeurtenissen die een universele maar ook een conjuncturele betekenis hebben. […]

 

De Oktoberrevolutie van 1917 , aanzet om in moeilijke omstandigheden een socialistische maatschappij op te bouwen, wekte grote hoop. In weerwil van haar miskenning van fundamentele rechten en vrijheden, heeft de USSR gedurende een halve eeuw een niet te ontkennen en doorslaggevende rol gespeeld als een alternatief voor het kapitalisme (ten dele in de arbeidersbeweging, overwegend in bevrijdingsbewegingen).

 

Ondanks buitenlandse interventies en internationaal isolement, kende de Sovjetunie – nochtans ten koste van een fiasco in de landbouwsector en van miljoenen slachtoffers – de spectaculaire successen van de eerste vijfjarenplannen. Na de Tweede Wereldoorlog kon de Sovjetunie dank zij de overwinning op het fascisme en de wederopbouw van het land haar prestige nog vrij lang ophouden. Ook kon ze prat gaan op belangrijke realisaties op het gebied van onderwijs, cultuurspreiding, sociale wetgeving en volksgezondheid, tevens op spectaculaire verwezenlijkingen op het gebied van wetenschap en techniek.

 

Reeds zeer vroeg werd in brede progressieve milieus scherpe en terechte kritiek uitgebracht op het stalinisme en op de toenemende ontaarding van het sovjetsysteem die leidde tot zijn uiteindelijke ineenstorting. Neergang die enerzijds het gevolg was van de strijd gevoerd door de kapitalistische wereld voor het indijken van het socialisme (militaire interventie, isolatie-politiek, economische druk, embargo, bewapeningswedloop), anderzijds van binnenlandse toestanden zoals beperkt aanbod van consumptiegoederen, zwarte marktcircuit, privileges, bureaucratie, reisbeperkingen, beperking van meningsuiting, opsluiting en het misbruiken van de psychiatrie, dwangarbeid en executies evenals militaire interventies in het buitenland.

 

De westerse communistische partijen waren doorheen hun korte geschiedenis nauw verbonden met het sovjetsysteem. Hoewel het stalinisme ware ravages aanrichtte in de rangen van de westerse communistische partijen, namen vele eerlijke communisten een geloofshouding aan in verband met de Sovjetunie en Oost-Europa. Door haar houding van ‘kritische solidariteit’ – vaak met veel te weinig klemtoon op ‘kritisch’ – zag de meerderheid van de leden van deze partijen al te laat in dat dit systeem kenmerken van een totalitair regime vertoonde, die onverenigbaar waren met een democratische (onze!) opvatting van het socialisme. Dit liet diepe sporen na. Weliswaar namen vele westerse communisten sedert tientallen jaren stilaan afstand van het zogenaamde Oosteuropese model, maar toch werd de ontwikkeling van een eigen democratisch profiel gehypothekeerd. Het eurocommunisme dat in de jaren zeventig enig elan ontwikkelde, oordeelde dat de revolutionaire uitstraling van het sovjetexperiment uitgeput was na 1968, voornamelijk in de ontwikkelde industriële wereld met gevestigde democratische tradities. Het zocht een eigen democratische weg naar het socialisme. De zware hypotheek van het verleden en de aarzeling het imago van het ‘reële socialisme’ te beschadigen, verhinderden echter de doorbraak van het Westeuropese communisme. De geleidelijke aftakeling kon niet vermeden worden.

 

De hervormingspogingen van Chroesjstjov en Gorbatsjov hadden onweerlegbare positieve aspecten m.b.t. de destalinisatie, het handhaven van de vrede, de afbouw van de bewapeningswedloop, het beëindigen van de koude oorlog en het tot stand brengen van meer democratische verhoudingen in Oost-Europa. Ze slaagden er echter niet in een democratisch socialisme in de Sovjetunie tot stand te brengen.

 

De stelling dat het socialisme de meeste kans maakt zich te ontwikkelen vanuit een ontwikkelde kapitalistische maatschappij met gevestigde democratische tradities en instellingen, die de vrucht zijn van een lange emancipatiestrijd, wint aan betekenis. Wat de verantwoordelijkheid van de progressieve en linkse beweging in deze landen bevestigt.

 

Het is nu voor iedereen duidelijk geworden dat het zogenaamde socialistische model in Oost-Europa, in zijn totaliteit, niet het socialisme was dat zovelen sedert een eeuw nastreven. Het waren allemaal systemen die bepaalde elementen van het socialisme in zich droegen (zoals een planeconomie die weliswaar te centraal bureaucratisch georganiseerd was).

 

De tegenstelling tussen de praktijk van het zogenaamde reëel bestaande socialisme en zijn verval enerzijds, en het officiële discours anderzijds, heeft de idee zelf van het socialisme bij velen ongeloofwaardig gemaakt en het imago van communisme en socialisme schade berokkend.

 

Ondanks deze negatieve bladzijden uit de geschiedenis van de communistische beweging kan de radicale linkerzijde bogen op een verleden van vaak heldhaftige inzet van miljoenen militanten in de strijd voor sociale vooruitgang, tegen de kapitalistische uitbuiting, voor democratische rechten en vrijheden, tegen het kolonialisme, het fascisme en de bezetter, voor de vrede, evenals voor haar aandeel in tal van kleine en grote democratische acties, in de syndicale en politieke strijd..

 

De eer en de waardigheid, de moed en het denken van de communistische beweging draagt de naam van zoveel bekende en onbekende militanten die het beste van zichzelf gaven.” [279]

 

Uit dit historisch referentiekader blijkt dus duidelijk de analyse die de KP heeft gemaakt van de val van het ‘reëel bestaande socialisme’ (cfr. supra). Het ‘stalinisme’, het totalitaire karakter van de Sovjetunie had, volgens de KP, de hele communistische ideologie bezoedeld. Het zou moeilijk worden om het blazoen op te poetsen.    

 

2.4.3. Naar een vernieuwde KP-Vlaanderen

 

De resolutie van het 4de Vlaams KP-Congres was in feite de eerste aanzet tot vernieuwing. In de praktijk was daar tussen 1992 en 1994 bijna niets van te merken. Vanaf 1995 groeide geleidelijk aan een consensus om verder te werken als partij en om de vernieuwing door te drukken. In oktober 1997 werden op een Algemene Vergadering de nieuwe statuten officieel goedgekeurd. Hiermee was de vernieuwde KP-Vlaanderen geboren. In de inleiding van de statuten verwoordde politiek secretaris Jaak Perquy de wedergeboorte als volgt:

 

“Men is alleszins niet over één nacht ijs gegaan. Men is niet blind gebleven voor de precaire positie van de Kommunistische Partij in Vlaanderen, noch voor de algemene politieke, economische en maatschappelijke situatie. Maar men heeft zich net zo min laten vangen door een pessimisme of zich willen koesteren in een maatschappelijke politieke marginaliteit waar men het communisme blijkbaar graag in wegdrukt. Want geef toe, vele opinie-makers en de media verklaren de KP en de gehele communistische beweging liever dood, of erkennen haar alleen maar als voetnoot in het politieke landschap. De mate waarin men daarin volhardt doet vermoeden dat het om een strategie gaat. Het kadert in een constructie en bestendiging (koste wat het kost) van een maatschappelijke consensus ten dienste van het kapitalistisch systeem. Het mag dan ook niet verwonderen dat men critici van het systeem probeert te negeren. De KP is zich wel bewust van de positie waarin ‘men’ haar graag zou manoeuvreren, maar legt zich er niet bij neer. Zonder zichzelf te overschatten, maar toch met de nodige pretentie werkt ze verder aan de bestrijding van het kapitalisme en stelt zich achter een maatschappelijk project dat een waarlijk menswaardig bestaan voor iedereen mogelijk zou moeten maken. Ze probeert dat te doen, niet op basis van emotionele overwegingen of vage intentieverklaringen, noch op basis van blinde woede, resentimenten en gemakkelijke slogans, maar op basis van rationele en zakelijke analyses van de reële situatie en fundamenteel menselijke waarden. De strijd die de KP-Vlaanderen en de communistische beweging voert, blijft noodzakelijk”[280]

 

2.5. Toenadering naar andere progressieven

 

Door de volledige electorale neergang was de KP genoodzaakt te gaan zoeken naar bredere samenwerkingsverbanden. De discussie over de toekomst van de KP (cfr. supra) was daarbij een startpunt. Zo kwamen er langs Vlaamse kant betere contacten met de trotskisten van de Socialistische Arbeiderspartij (SAP). Dit had in 1991 geresulteerd in het project Regenboog. Bedoeling was een soort alternatief aan te bieden voor de communisten uiteraard, maar ook voor linkse socialisten, linkse ecologisten en partijloze progressieven. Het project faalde evenwel. Bij de verkiezingen van 1991 werden geen zetels gehaald. Bij de verkiezingen van 1995 werd hetzelfde nog eens geprobeerd met de Rood-Groene Beweging, maar ook dat samenwerkingsverband mislukte.[281]

 

Desalniettemin waren er verbeterde contacten gekomen met bepaalde progressieven, waaronder leden van de SAP. Met de PVDA werd er principieel niet samengewerkt. De KP verweet de partij van Kris Merckx en Ludo Martens sektair en dogmatisch te zijn. Vlaams KP-voorzitter Ludo Loose verwoordde het in 1994 als volgt:

 

“De PVDA heeft een zekere gauchistische aantrek, zonder dat de krisis van het stalinistisch model daar veel aan verandert, en heeft zich ingeworteld bij een aantal marginale loontrekkenden die zich kunnen herkennen in een zeker arbeids-populisme. […] Hun marginaal stand houden (zeer verwonderlijk gezien hun sektaire houding) heeft te maken met de permanente opbiedende die meer verdeelt in funktie van het eigen gelijk dan in funktie van maatschappijverandering.”[282]

 

Het streven naar meer toenadering verzandde uiteindelijk in eindeloze discussies en debatten. Hoofdvraag daarbij bleef steeds: op basis van welk platform vormen we een samenwerkingsverband?

 

2.6. Verdwijnen van De Rode Vaan in 1992

 

Een ander teken aan de wand voor de finale ondergang van de KP was het verdwijnen van de partijkrant. Op 6 maart 1992 rolde het laatste nummer van De Rode Vaan van de persen van de Vlaamse Progressieve Uitgeverij (VPU). Nochtans was in oktober 1991 nog een vernieuwde Rode Vaan aangekondigd, maar dat bleek dus een doodgeboren kind te zijn.[283] Politiek redacteur Miel Dullaert schreef in zijn laatste editoriaal:

 

“Dit is het laatste kommentaar van de Rode Vaan. Na 71 jaar werd door de kommunisten op hun kongres van zaterdag 28 februari jl. besloten een einde te maken aan de Rode Vaan. Meteen werd een fase afgesloten van een lang proces waarin afscheid werd genomen van een partijweekblad dat in het huidige tijdsgewricht geen efficiënte rol meer kan vervullen voor de brede progressieve opiniestromingen. Er wachten nieuwe taken om de progressieve pers een rol te laten spelen.”[284]

 

Het congres van de Vlaamse KP waarvan sprake in bovenstaand afscheidstekstje keurde volgende resolutie goed met betrekking tot De Rode Vaan.[285]

 

Volgende motie wordt goedgekeurd met 37 voor, 8 tegen en 13 onthoudingen.

 

Resolutie m.b.t. De Rode Vaan

 

1. Akkoord met het principe van de redactionele autonomie

 

2. Verzekering van het pluralisme met de waarborg van een kommunistische aanwezigheid.

 

3. Het fiat aan de redactie, de raad van beheer van de V.P.U. en de redactionele adviesraad om de verdere technische stappen te zetten opdat het nieuw project ten laatste op 1 mei ’92 van start zou gaan.

 

4. De afspraak om op het 4de Vlaams Congres op 29 februari 1992 een volledig verslag te brengen van het verloop van de werkzaamheden.

 

Het verdwijnen van het persorgaan van de partij versterkte mee het beeld van de totale ondergang van de KP. Een partijkrant betekende immers een wapen in de sociale strijd. De partijstandpunten, de partij-analyses, het syndicale nieuws konden via dat medium ingang vinden bij de werkende bevolking. Dit werd nu opgegeven, meer dan waarschijnlijk ook door financiële problemen. Een 70-jarig symbool werd begraven.  

 

De Rode Vaan werd opgevolgd door het onafhankelijke progressieve blad Markant. Dat bleef ook niet lang bestaan. Sinds 1996 geeft de KP-Vlaanderen vier keer per jaar het bescheiden Agora uit.  

 

Langs Franstalige zijde was Le Drapeau Rouge al iets eerder verdwenen. De partijkrant werd er opgevolgd door Libertés. Ook dat persproject hield niet lang stand.[286]

 

2.7. Verkiezingsresultaten 1981-1995: waar zijn onze kiezers naartoe?

 

Tot slot is het misschien nog interessant om eens naar de electorale evolutie te kijken van de KP. Tot 1985 had de KPB vertegenwoordigers in het parlement. In 1985 verdwenen de twee laatste communisten uit het halfrond. Het electoraal failliet was toen een feit. Vanaf 1991 werd er langs Vlaamse en Brusselse kant niet meer onder eigen naam opgekomen bij de verkiezingen. Er werd geopteerd voor de samenwerkingsprojecten Regenboog, Gauches Unies en de Rood-Groene Beweging. Allen faalden evenwel.  De cijfers die we dus voor 1991 en 1995 te zien krijgen, zijn in feite enkel resultaten die in het Waalse Gewest behaald zijn.

 

Resultaten van de KPB-PCB bij de parlementsverkiezingen van 1971-1995 (Kamer)

[Bron: www.vub.ac.be/POLI/elections]

 

 

Koninkrijk België

1971

3,10%

1974

3,15%

1977

2,71%

1978

3,25%

1981

3,31%

1985

1,18%

1987

0,86%

1991

0,09%

1995

0,10%

 

 

3. Conclusie

 

De beide KP’s (KP-Vlaanderen en PC-Wallon et francophone) bleven bestaan na de ondergang van het ‘reëel bestaande socialisme’. Naar de buitenwereld toe leek het of ze uit het politieke landschap verdwenen waren. Dat had veel te maken met de grote ontreddering bij vele militanten, met zwakke perscontacten en met een zo goed als onbestaande partijwerking.

 

In de Vlaamse KP werd na veel discussie beslist om de benaming ‘partij’ te behouden. In de praktijk werd de Vlaamse KP eerder een marxistische discussievereniging.[287] Toch moet uit bovenstaand deel duidelijk blijken dat de neergang van de partij niet zo zwaar beïnvloed is door de gebeurtenissen in Oost-Europa en de Sovjetunie. De neergang was al veel vroeger ingezet, zoals we in de historische voorstelling hebben kunnen zien. De val van het  ‘reële communisme’ heeft de partij enkel nog verder verzwakt. Gedurende tal van jaren hield de KP zich op de achtergrond als een politieke discussiegroep. Vanaf 1995 kwam hier geleidelijk verandering in met de hernieuwde oprichting van de KP-Vlaanderen. Geleidelijk aan lijken jongeren en ouderen terug de weg te vinden naar de vernieuwde KP. De toenemende bewustwording over de huidige wereldorde dankzij de opkomst van de zogenaamde anti-globaliseringsbeweging zal daar wel iets voor tussen zitten.

 

De Franstalige KP bleef eveneens haar benaming behouden. Net zoals haar Vlaamse tegenhanger bleef de partij ook de eerste helft van de jaren negentig op de achtergrond. De jongste jaren is ze ook uit haar lange winterslaap aan het ontwaken.

 

Als electoraal zwakke kracht heeft de KP, zowel langs Vlaamse als langs Waalse kant toch een rol gespeeld in de Belgische politieke en sociale geschiedenis. Daar zijn verschillende leden en ex-leden van de partij het over eens. Zo beweert huidig politiek secretaris Jaak Perquy het volgende:

 

“Op heel wat vlakken heeft de KP ten minste iets betekend: in het bijzonder voor de werknemersbeweging, maar ook voor de nieuwe sociale bewegingen (ngo’s) en de vredesbeweging. Meestal was die invloed onrechtstreeks: druk op de ketel langs de linkerzijde. Vergelijkbaar met het reëel bestaand socialisme dat ondanks alles een mogelijk alternatief inhield: dat hield de druk op onze regimes om rekening te houden met de werknemersbelangen, sociale verzuchtingen, etc…”[288]

 

Ook Louis Van Geyt benadrukt die rol van de partij. De naoorlogse KP heeft volgens hem een niet te onderschatten rol gespeeld in de sociale strijd, in het vertegenwoordigen van de combattieve krachten van de twee grote vakbondsorganisaties, in de vredesbeweging en in de linkse frontvorming. Dat alles was sinds het Congres van Vilvoorde in 1954 ook de strategie van de partij: het nastreven van een zo breed mogelijke beweging om progressieve veranderingen te bewerkstelligen. De kans dat dergelijke beweging er ooit komt is volgens Van Geyt nog steeds mogelijk.[289]

 

4. Extra: Hoe zat het met de andere officiële communistische partijen in de rest van West-Europa?

 

De meeste officiële communistische partijen in West-Europa kwamen in de problemen in de periode 1989-1991. Directe oorzaak was natuurlijk de val van het communisme of ‘reëel bestaande socialisme’. Andere oorzaken van verval waren te zoeken in de slechte interne werking, in het anti-communistisch klimaat, in de opmars van het neoliberalisme en in de inkrimping van de traditionele arbeidersklasse. Sommige partijen verdwenen, andere hervormden zich, enkelen bleven op dezelfde weg voortdoen. Die evolutie deed de Britse auteur Bell tot het volgende besluit komen:

 

There is little left of what was once a coherent and well-funded movement with branches in every country in Western Europe.[290]

 

Een overzichtje van de voornaamste communistische partijen in westelijk Europa moet daarin enige duidelijkheid brengen.

 

De Duitse Bondsrepubliek (BRD) had met de DKP nauwelijks een communistische partij. De Oost-Duitse communistische SED vormde zich om tot PDS (Partij voor een Democratisch Socialisme) en bleef in oostelijk Duitsland een electorale kracht waarmee ze op nationaal vlak rond de 30 zetels haalde. Vandaag probeert ze ook in westelijk Duitsland wortel te schieten.[291]

 

De Finse Communistische Partij (SKP) ontbond zichzelf in april 1990 en ging op in de Linkse Alliantie. Deze laatste haalde bij de parlementsverkiezingen van 1991 19 zetels, wat een electorale vooruitgang betekende.[292]

 

De Franse Communistische Partij (PCF) vormde zich na 1991 om tot een meer reformistische communistische partij, maar ze bleef haar naam behouden. Ze bleef een vrij grote partij. Samen met de PCI was ze lange tijd in westelijk Europa de grootse communistische partij geweest. Even vormden ze samen de kern van het eurocommunisme, maar de Fransen richtten zich terug tot Moskou naar aanleiding van de Sovjetinterventie in Afghanistan.[293]

 

In Griekenland bleef de Griekse Communistische Partij (KKE) dezelfde orthodoxe weg volgen. Zo keurde het Centraal Comité de coup tegen Gorbatsjov in augustus 1991 nog goed. Electoraal bleef de partij rond de 6% steken.[294]

 

Het meest opmerkelijk was de transformatie van de Partito Communista Italiano (PCI) naar de Partito Democratico della Sinistra (PDS), een zuivere sociaal-democratische partij. Die transformatie was niet echt abrupt. De PCI was van in het begin al een buitenbeentje, onder andere met haar grote theoretici Antonio Gramsci, Palmiro Togliatti en Enrico Berlinguer. Sinds de jaren 1970 was met het zogenaamde eurocommunisme de PCI meer en meer richting sociaal-democratie opgeschoven. De zwenking naar PDS was niet naar de zin van een groep die Rifundazione Communista oprichtte – samen met groepen daarbuiten, onder wie trotskistische erfvijanden. Rifundazione haalde redelijke successen bij de verkiezingen in de jaren negentig.[295]

 

In Nederland werd in juni 1991 de Communistische Partij van Nederland (CPN) opgeheven.[296] Een aanzienlijk deel van de partij ging op in de meer gematigde formatie Groen-Links. Niet zo lang geleden ontstond de Nieuwe Communistische Partij van Nederland (NCPN). Het gaat hier om een vrij orthodoxe marxistisch-leninistische partij, zoals de vroegere CPN lange tijd was. Zij onderhoudt onder andere goede contacten met de Partij van de Arbeid van België (PVDA).

 

In Portugal bleef de Communistische Partij (PCP) verder de marxistisch-leninistische weg bewandelen. Er vond geen grote verandering plaats. De partij stond al langer bekend als één van de minst buigzame van Europa. Er werd wel minder sektair opgetreden tegenover de socialisten.[297]

 

In Spanje ging de eurocommunistische PCE op in het linkse samenwerkingsverband Izquierdia Unida. De partij, die nog steeds ongeveer 50.000 leden telt, domineert deze gekleurde coalitie.[298]

 

In Zweden kunnen de al lang tot Linkse Partij herdoopte communisten op een vrij grote aanhang rekenen. Zij zijn in het parlement vertegenwoordigd en zij bezorgen de sociaal-democraten vaak de nodige stemmen voor een meerderheid, zonder zelf in de regering te zitten.[299]

 

Het is opvallend dat in landen als Griekenland en Portugal de communistische partijen op de orthodoxe weg bleven voortwerken. Een mogelijke verklaring daarvoor is dat er in die landen tot halfweg de jaren 1970 militaire dictaturen aan de macht waren en dat de communisten er het clandestiene verzet vormden.

    

HOOFDSTUK 2
DE SOCIALISTISCHE ARBEIDERSPARTIJ VAN BELGIË
(SAP), 
BELGISCHE AFDELING VAN DE VIERDE INTERNATIONALE

   

1. Partij-analyse

1.1.  Gorbatsjov: een verlicht bureaucraat

1.2.  De gebeurtenissen in China en Oost-Europa: weg met de  bureaucratie!

1.3.  De implosie van de Sovjetunie: de val van het stalinisme!

1.4.  Conclusie

2. Gevolgen voor de partij

2.1.  Sfeer in de partij

2.2.  Interne discussie

2.3.  Partijverlaters?

2.4.  Herbronning: de hoop doen herleven!

2.5.  Toenadering naar andere progressieven: linkse eenheid?

2.6.  Initiatieven om de partij werkende te houden

2.7.  Verkiezingsresultaten 1977-1995: nooit meer dan 0,5%

3. Conclusie


“De wezenlijke bijdrage van Trotski bestond erin dat de theorie van de verbureaucratisering der arbeidersorganisaties in uitgebreide en samenhangende vorm werd overgebracht op de bureaucratie van de arbeidersstaten."[300]

   

Bij de SAP moeten we vooral rekening houden dat deze partij de Belgische afdeling vormt van de Vierde Internationale. De houding die zij tegenover de gebeurtenissen in Oost-Europa en de Sovjet-Unie aannam is dan ook ongeveer dezelfde als die van de koepelorganisatie en die van de zusterpartijen.[301] 

 

1. Partij-analyse van de val van het ‘reëel bestaande socialisme’

 

1.1. Gorbatsjov, een verlicht bureaucraat

 

Tegenover Gorbatsjov was er een automatisch wantrouwen. De Sovjet-Unie was immers sinds de machtsovername door Stalin een ‘gedeformeerde arbeidersstaat’ en elke nieuwe leider werd gezien als een vertegenwoordiger van de ‘bureaucratische kaste’.[302] Gorbatsjov kon echter op iets meer sympathie rekenen, vooral vanwege zijn glasnostpolitiek. Oppositiegroeperingen, linkse en rechtse, pro-communistische (trotskistische) en pro-kapitalistische, in de Sovjet-Unie mochten geleidelijk aan openlijker kritiek uiten.

 

Ondanks die democratische toegevingen bleef de Sovjetunie volgens de SAP een ‘bureaucratie’. In een artikel in Rood in maart 1987 vroeg Frank Slegers zich af voor wie Gorbatsjov met zijn hervorming verademing bracht. Een cartoon met bijhorend onderschrift maakte de analyse van de trotskisten zeer duidelijk:

 

“Gorbatsjov is verplicht de ekonomie te hervormen om burokratische heerschappij in stand te houden.”[303]

 

Ook boegbeeld Ernest Mandel stelde zich de vraag wat Gorbatsjov nu wilde met zijn perestrojka- en glasnostpolitiek. Van zijn hand verscheen in april en mei 1987 in de partijkrant Rood een driedelige serie onder de titel Waar wil Gorbatsjov naar toe? In die artikels werd Gorbatsjov steevast afgeschilderd als een “verlicht bureaucraat tegen de arbeidersklasse”.[304] 

 

Over de perestrojka schreef Ernest Mandel het boek Beyond Perestrojka.[305] In een artikel in het Vlaams Marxistisch Tijdschrift verduidelijkte hij de daarin geponeerde  stellingen. Twee hoofdbeweringen over de politiek van Gorbatsjov werden geformuleerd:   

 

“1. Gorbatsjov heeft de radikale veranderingen in de Sovjet-Unie ontketend noch veroorzaakt. Hij heeft enkel bespoedigd, wat voor hem al aan het groeien was. […] Er was een diepe crisis van legitimiteit van de KP aan het groeien. Gorbatsjov belichaamt de meer intelligente, modernistische fracties van de bureaucratie, die pogen door middel van radikale hervormingen die crisis voorbij te streven en een nieuwe legitimiteit voor de KP te veroveren.”

 

“2. Het projekt van radikale hervormingen dat Gorbatsjov geleidelijk ontwikkelt – het zal altijd een onopgelost raadsel blijven, of dat gebeurt op essentieel pragmatische wijze of binnen het raam van een bewust vooropgezet plan – kan niet verwezenlijkt worden zonder een brede massa-mobilisatie van zulke omvang, dat die onvermijdelijk aan de controle van partij-apparaat en partij moet ontsnappen. Er ontstaat een groeiende kloof tussen de economische ‘perestrojka’ enerzijds, en de ultieme logica van de ‘glasnost’ anderzijds.”[306]

 

In hetzelfde artikel kwam Mandel tot een duidelijk besluit omtrent Gorbatsjovs nieuwe politieke lijn. Dit besluit vatte tegelijkertijd de hele visie van de SAP en de Vierde Internationale samen:

 

“Ik zeg essentieel ja aan de glasnost, neen aan de economische perestrojka, ja aan de voorstellen betreffende ontwapening, neen aan de koers van ‘regionale afspraken’ met het imperialisme op de rug van bevrijdingsbewegingen.”[307

 

 

1.2. De gebeurtenissen in China en Oost-Europa: weg met de bureaucratie!

 

Wat we voor ogen moeten houden is dat de SAP als onderdeel van de Vierde Internationale bepaalde radicale oppositiebewegingen in China, Oost-Europa en de Sovjetunie steun toezegde. Die oppositiebewegingen waren in haar ogen meestal vertegenwoordigers van het zogenaamde ‘democratisch socialisme’ en het ‘revolutionair marxisme’. 

 

1.2.1. China: het Tien An Men-incident

 

De SAP ondersteunde de Chinese studentenbeweging en haar eisen voor meer democratie. Alain Tondeur weerlegde reeds in mei 1989 de kritieken dat de studentenbeweging ‘pro-kapitalistisch’ en ‘pro-imperialistisch’ zou zijn:

 

“Het is niet waar dat de studentenbeweging prokapitalistisch zou zijn, zoals door sommigen wordt geïnsinueerd, in China en in het Westen. De TV-beelden liegen er trouwens niet om. Met de rode vlaggen op kop zingen honderd duizenden jongeren de Internationale! Natuurlijk bestaat er ook een liberale rechtervleugel binnen de demokratiseringsbeweging in China. Maar er bestaat ook een revolutionair-marxistische écht-kommunistische linkerzijde, waarvan de kracht en het dynamisme zijn weerga niet vindt, noch in de USSR, noch in de landen van Oost-Europa. Het is zij die onze hoop wegdraagt.”[308]

  

De studentenprotesten werden door de SAP gezien als de Chinese variant van Mei 1968. Er heerste een revolutionair optimisme in de partij. Men dacht dat de studenten en arbeiders een spontane ‘politieke revolutie’ gingen voeren om de verstarde bureaucratie van Deng Xiaopeng omver te werpen.[309]  

 

Toen het Chinese Volksleger overging tot de onderdrukking van het protest werd er binnen de SAP geschokt gereageerd. Op de voorpagina van Rood verscheen op 6 juni 1989 in grote letters: “Halt aan de repressie in China!”  Een halve krant werd besteed aan de bloedige repressie tegenover de protestbeweging. Er werden eveneens eisenprogramma’s van twee oppositiegroepen overgenomen, dit om de lezer duidelijk te maken dat het merendeel van de opposanten voor een ‘democratisch socialisme’ op straat kwam.[310]

 

In het volgende nummer van de partijkrant maakte Ernest Mandel duidelijk dat de opstand van de studenten en arbeiders geen ‘contra-revolutie’ was, zoals de Chinese partijleiding de opstand typeerde, maar dat er sprake was van een ware ‘politieke revolutie’:

 

“De Kommune van Peking van april-mei 1989 was het begin van een autentieke politieke revolutie die probeerde de korrupte en inefficiënte macht van een kliek bureaukratische despoten te vervangen door de echte macht van de volksmassa’s, een meerderheid van proletariërs en loontrekkenden, in Peking en in de andere industrie-centra in China.”[311]

 

De PVDA, die solidair bleef met het Chinese regime (cfr. infra) werd hard veroordeeld door de SAP. François Vercammen formuleerde het als volgt:

 

“Hoe komt de PVDA ertoe om de zijde van de bevoorrechte bureaukratische kaste te verkiezen boven de demokratische beweging van arbeiders en studenten? In de eerste plaats omdat de PVDA fundamenteel solidair is met de leiding van de Chinese KP en daardoor heel het sociaal proces bekijkt doorheen de politiek van deze leiding. Ten tweede, omdat het marxisme van de PVDA doordrongen is van het stalinisme. Dit belet haar te begrijpen dat de huidige historische etappe in de 20ste eeuw niet alleen gekenmerkt wordt door de strijd tussen kapitalisme en socialisme, maar ook dat zich een derde maatschappelijke kracht heeft aangediend: de bureaukratie in de arbeidersstaten. In landen als de USSR, China en Oost-Europa heeft deze zich meester gemaakt van het nieuwe staatsapparaat, ontstaan uit de antikapitalistische revoluties om op die manier, binnen het kader van de nieuwe ‘socialistische produktieverhoudingen’, een bevoorrechte positie te veroveren.”[312]

 

Om de solidariteit met de Chinese studenten en arbeiders te benadrukken organiseerde de SAP in samenwerking met andere progressieve verenigingen (niet de PVDA) een petitie tegen de genadeloze onderdrukking van de studentenopstand op het Tien An Men-plein in Peking:

 

Petitie tegen de repressie in China

 

Wij, ondergetekenden, klagen de bloedige repressie aan tegen de massabeweging van miljoenen studenten en arbeiders. De noodtoestand werd afgekondigd en het leger ingezet onder het voorwendsel dat de ‘contra-revolutie’ de kop opsteekt. Dit voorwendsel is onaanvaardbaar. Wat de studenten en arbeiders in feite eisen, is de democratisering van het socialisme. Daarom eisen wij:

* De onmiddellijke stopzetting van de repressie

* De terugtrekking van het leger en de opheffing van de noodtoestand

* Solidariteit met de aktie en de eisen van de Chinese studenten en arbeiders voor een democratisch socialisme. [313]

 

Ook in Inprecor[314], het Franstalige internationale blad van de Vierde Internationale, waar de SAP deel van uitmaakt, werd de onderdrukking van het arbeiders- en studentenprotest streng veroordeeld. Op 12 juni verscheen een nummer bijna volledig gewijd aan de Chinese kwestie. Op de voorpagina kon de lezer een cartoon, waarop Deng Xiaopeng met een kalasjnikov-geweer stond afgebeeld, aanschouwen. Verderop in hetzelfde nummer werd een document van het Verenigd Secretariaat van de Vierde Internationale gepubliceerd. Daarin werd de repressie in de strengste woorden veroordeeld en zelfs beschreven als een “bureaucratische contrarevolutie”.[315]   

 

1.2.2. Oost-Europa: de omwentelingen

 

De crisis van de Oost-Europese communistische partijen en het toenemend protest van de bevolking deden Ernest Mandel besluiten dat de start was gegeven voor een ware ‘politieke revolutie’. In het oktobernummer van 1989 van Inprecor stelde hij het als volgt:

 

“L’enjeu principal des luttes politiques en cours n’est pas la restauration du capitalisme. Mais c’est soit l’avance vers la révolution politique anti-bureaucratique, soit la suppression partielle ou totale des libertés démocratiques acquises par les masses au cours de la glasnost. La lutte principale n’oppose pas des forces pro-capitalistes à des forces anti-capitalistes, mais oppose le bureaucratie aux masses laborieuses, c’est à dire, pour l’essentiel (sauf en Chine et au Vietnam) la classe ouvrière. […] Les marxistes révolutionnaires s’efforcent dans toutes les circonstances, de défendre les intérêts de classe immédiats et historiques du prolétariat. Ils ne s’identifient ni avec l’aile gorbatchévienne, ni avec l’aile conservatrice de la bureaucratie. Ils constituent une tendance politique autonome, indépendante de toute fraction de la bureaucratie. Ils cherchent leurs assises dans la classe ouvrière et dans les alliés de celles-ci dans les secteurs de l’intelligentsia et de la jeunesse qui défendent les intérêts du prolétariat. Ils voient dans le révolution politique – ‘la révolution par en bas’ – le seul moyen de résoudre positivement les problèmes avec lesquels l’URSS, la République populaire de Chine, et les pays d’Europe orientale, sont confrontés.”[316]

 

* Polen

 

De SAP en de Vierde Internationale steunden sinds de staat van beleg in 1980-1981   Solidarnosc, de Poolse vrije vakbond onder leiding van Lech Walesa.[317] Men geloofde dat Solidarnosc een ‘democratisch socialisme’ kon bewerkstelligen, maar men kwam uiteindelijk bedrogen uit. De val van het ‘stalinisme’ werd toegejuicht, maar de kapitalistische restauratie onder leiding van Walesa en Mazowiecki werd betreurd.[318]

 

* Hongarije

 

Ook de val van de ‘stalinistische bureaucratie’ in Hongarije werd met gejuich onthaald. De kans op een ‘democratisch socialisme’ was echter irreëel omdat het volk niet zo’n grote rol had gespeeld in de transformatie. Het ging in Hongarije eerder om een machtswissel van een oude ‘stalinistische’ garde naar een jongere ‘technocratische’ ploeg.[319]  

 

* Oost-Duitsland (DDR)

 

De val van de Berlijnse Muur werd door de partij met veel optimisme onthaald. De Muur werd door de SAP gezien als een symbool van het ‘stalinisme’. Nu de Muur gevallen was, was ook dat ‘stalinisme’ gevallen. De kans lag nu open voor werkelijke vrede en voor een ‘echt socialisme’. Dit alles was gebeurd dankzij de protesten van de bevolking. Ook in die protesten tegen het verstarde regime werden door de trotskisten kiemen gezien van een ‘authentieke politieke revolutie’. De Vierde Internationale sprak dan ook haar steun uit aan de ‘linkse anti-bureaucratische krachten’ om die revolutie te bewerkstelligen. De artikels in Rood en Inprecor werden gekenmerkt door een groot optimisme. Voortdurend werd er gesproken over de ‘politieke revolutie als overgang naar een echt democratisch socialisme’. Hier een voorbeeld van zo’n optimistische reactie/analyse: 

 

“Wat de Oostduitse bevolking vandaag beleeft, is een hart onder de riem voor alle onderdrukten en uitgebuitenen over heel de wereld. Het is een levend bewijs dat de oplossing voor problemen niet van bovenaf komt. Alleen de aktie van onder uit, alleen de gezamenlijke mobilisatie van de massa, de brede, brede massa, voor eisen die iedereen begrijpt, kan de baan ruimen voor echte en grondige veranderingen. En alleen de voortzetting van die mobilisatie tot de politieke macht is veroverd, kan die veranderingen onomkeerbaar maken. Dat is een universele les, er bestaat geen opperste redder!”[320]

 

Op de voorpagina van Inprecor stond in grote letters: “RDA: Montée révolutionnaire”. De val van de Muur werd er onthaald als een overwinning van alle strijdende volkeren ter wereld. Er werd gehoopt op een mooie socialistische toekomst:

 

“Alors un immense espoir se lèverait de par le monde. Alors un modèle de socialisme attrayant s’opposerait en pratique à la faillite conjointe du despotisme stalinien et de la social-démocratie gérant la crise capitaliste. Alors tout le vacarme sur ‘la fin du communisme’ et ‘la fin du socialisme’ s’évanouirait du jour au lendemain. Ce n’est encore qu’un espoir. Ce n’est qu’une possibilité parmi des autres. […] Il faut saisir la chance ouverte d’une victoire en RDA et remporter cette victoire décisive contre la bureaucratie et contre l’impérialisme.”[321]

 

In het nummer van november 1989 stond in heel duidelijke woorden wat de visie was van de trotskisten op de gebeurtenissen in Oost-Europa:

 

“ Ce qui est en train de mourir, ce n’est ni le socialisme, ni la révolution. Ce qui est en train de mourir, c’est le stalinisme et le post-stalinisme.”[322]

 

De hoop in de ‘politieke revolutie’ en in een ‘democratisch socialisme’ kreeg een flinke knauw toen duidelijk werd dat de beide Duitslanden terug eengemaakt zouden worden. In een resolutie van de Vierde Internationale werd nog het perspectief geboden van een ‘eengemaakt socialistisch Duitsland’, maar dat bleek iets te optimistisch.[323]

 

De Duitse hereniging werd uiteindelijk gezien als een nederlaag voor de arbeidersbeweging. De ‘Wiedervereinigung’ werd beschouwd als een “kapitalistische anschluss” vanwege West-Duitsland. In Rood werd het als volgt geformuleerd:

 

“Met het einde van de DDR is meteen een einde aan vele illusies gekomen. Vooreerst de verwachtingen van diegenen in de DDR die de ‘zachte revolutie’ op gang hadden gebracht en de hoop koesterden een alternatieve socialistische samenleving tot stand te brengen. De Duitse Mark, de lokomotief Kohl maar ook het vijftig jaar lang ontbreken van enige demokratische ervaring veegden de ‘nieuwe voorhoede’ van de kaart. Ook de illusies die leefden in de internationale linkerzijde werden de grond ingeboord. Een door alle internationale waarnemers verwachte overwinning van de SPD-Oost kwam er niet. De burgerinitiatieven die een basisdemokratie waren beginnen opbouwen (kontrole op de Stasi-gebouwen, enz.) bloedden langzaam leeg. De arbeiders vormden geen antikapitalistische tegenkracht. De DDR die doorging voor de meest ontwikkelde niet-kapitalistische staat, en waar dus de materiële en kulturele grondslagen moesten aanwezig zijn voor een echt, demokratisch alternatief, ging sneller de weg naar de kapitalistische restauratie op dan enig andere stalinistische staat.”[324]

 

Ook een resolutie van de Vierde Internationale betreurde de ‘kapitalistische eenmaking  van Duitsland’. De eenmaking had immers verregaande gevolgen voor de mondiale sociale strijd:

 

“Depuis le 3 octobre 1990, l’absorption de la République démocratique allemande (RDA) par la République fédérale d’Allemagne (RFA) est un fait accompli. Cela implique la restauration du capitalisme sur le territoire de la RDA, la prise du pouvoir politique par la bourgeoisie ouest-allemande sur les débris de la dictature bureaucratique stalinienne qui s’est effondrée, suite au formidable mouvement démocratique et populaire de l’automne 1989 et le renforcement de l’Etat impérialiste allemand. En résumé. La classe ouvrière, les masses populaires allemandes et, au niveau mondial, les aspirations émancipatrices ont subi une défaite grave suite à l’unification capitaliste allemande, qui renforce le pouvoir du capital et de l’impérialisme. La nécessité de la révolution socialiste reste plus que jamais à l’ordre du jour historique après l’annexion de la RDA […] Malgré l’échec de la révolution politique en RDA, le mouvement vers cette révolution, qui avait été déclenché en septembre 1989, continue à laisser développer ces impulsions:en réclamant la dissolution de tous les services secrets et de toutes les formes de police politique en Allemagne, en nous inspirant de la dissolution de la Stasi.”[325]

 

* Tsjecho-Slowakije

 

De Vierde Internationale ijverde eind jaren tachtig mee voor de vrijlating van de dissidente toneelschrijver Vaclav Havel. Dat bleek uit volgende oproep in Inprecor:

 

Envoyez des messages de solidarité à Vaclav Havel, en prison:

Vaclav Havel (5.10.1936)

P S 5 – E 1 c

140 57 Praha 4

Tchecoslovaquie [326]

 

De Fluwelen Revolutie werd door de trotskisten in eerste instantie gezien als een ‘authentieke politieke revolutie’. Voortdurend werd steun betuigd aan de democratiseringsbeweging (voornamelijk aan de linkse vleugel onder leiding van de trotskist Petr Uhl). Net als in de andere Oost-Europese landen was het uiteindelijke resultaat ook in Tsjecho-Slowakije een ‘kapitalistische restauratie’.[327]

 

* Roemenië

 

De volksopstand tegen het regime van Ceaucescu werd door de SAP verwelkomd. Roemenië was volgens de partij een onmenselijke dictatuur met een tweede Stalin op de troon. De liquidatie van het ‘monster van de Karpaten’ werd toegejuicht.      

 

“Socialisme? Zei u socialisme? Het politieregime van Ceaucescu laat er geen twijfel over bestaan: wat er in Oost-Europa in mekaar stort, is niet het socialisme maar wel een stalinistische diktatuur.”[328]

 

Met enige trots vermeldde de SAP dat zij bij diegenen hoorden die nooit Ceaucescu gesteund hadden. Zowel de traditionele communistische partijen als de burgerlijke partijen hadden immers Ceaucescu ooit verwelkomd als een vredesstichter. De volksopstand tegen het ‘stalinistisch’ regime van Ceaucescu werd eveneens gezien als de start van een ‘anti-bureaucratische revolutie’. François Vercammen schreef hierover het volgende:      

 

“De gebeurtenissen in Roemenië die tot de val van Ceaucescu leidden zijn het begin van een anti-bureaucratische revolutie in dat land. Het gaat hier om een echt revolutionair proces in de dubbele zin van het woord: 1. De jongeren en de arbeiders proberen door hun eigen massa-aktie 2. het bestaande regime omver te werpen. Het gaat om de eerste etappe die op een overwinning eindigde: Ceaucescu is verdwenen. Een brede demokratische ruimte voor de aktie ligt nu open. Maar de bureaucratie zelf is nog altijd aan de macht. Met alle gevolgen en gevaren vandien voor nu en in de toekomst.”[329]

In een ander artikel verwoordde Alain Tondeur zeer duidelijk wat voor soort socialisme de SAP voorstond:

 

“Arme Marx, arme Engels, arme Lenin… Moesten ze nog onder ons zijn, dan zouden ze als eersten zeggen: vandaag socialist zijn, betekent niet alleen anti-kapitalistisch zijn. Het betekent eveneens anti-stalinist zijn, een onvoorwaardelijk strijder  voor de meest brede demokratische rechten en voor het politieke pluralisme.”[330]

 

1.3. De implosie van de Sovjetunie: de val van het stalinisme!

 

De coup tegen Gorbatsjov op 19 augustus 1991 werd door de SAP en de Vierde Internationale veroordeeld. Het resultaat van de coup was volgens de partij een versnelling van de desintegratie van de Sovjetunie op drie niveaus: de Unie, de Partij/Staat en de economie.[331]  

 

De mislukte staatsgreep luidde het einde van de Sovjetunie in. De ‘moeder van alle bureaucratieën’ was ten onder gegaan.[332] Volgens de partij betekende dit dan ook de val van het ‘stalinisme’. Wat daaronder moet verstaan worden, moet blijken uit volgende fragment uit Rood:

 

“Kleine oorzaken, grote gevolgen. De mobilisatie van een paar miljoen sovjet-burgers volstond om de putsch te doen mislukken. Meteen viel het hele bureaucratische systeem in duigen. Niets lijkt zijn totale ondergang nog te kunnen tegenhouden. De Unie valt uiteen, de Partij sterft. Het stalinisme verlaat het toneel van de geschiedenis met de staart tussen de benen. Zijn tegenstanders hebben niet eens één geweerschot moeten lossen! Men kan zich geen vollediger, wreder en tragisch-komisch failliet in de geschiedenis voorstellen. Het was onvermijdelijk. Die samenleving kon onmogelijk stand houden zonder fundamentele omwentelingen. […] De verstarde, onhervormbare maatschappij zou voor de keuze komen te staan: ofwel een anti-bureaucratische revolutie naar het socialisme toe, ofwel de sociale contra-revolutie en de terugkeer naar het kapitalisme. […] Het stalinisme is geen kind van de revolutie, maar de ontkenning zelf van de revolutie. […] Sommigen plengen een traan voor het stalinisme. Velen werpen zich in de armen van het kapitaal. Maar de strijd moet worden voortgezet voor een mensheid bevrijd van de winsthonger en van de diktatuur. Het stalinisme is dood, het reformisme hervormt niet meer, en wij zetten ons in voor het demokratisch, dus revolutionair socialisme.”

 

De Sovjetunie was in de ogen van de SAP sinds het overlijden van Lenin gedegenereerd tot een ‘bureaucratische staat’. Het ging in feite om een ‘contra-revolutie van bovenaf door een bureaucratische kaste’. Die kaste van ‘profiteurs’ bouwde de sociale verworvenheden van de revolutie af en eigende zichzelf de macht toe. Het aan de macht komen van Stalin betekende de definitieve overwinning voor de bureaucraten. De wereldrevolutie werd niet langer gepropageerd, maar vervangen door de theorie van ‘het socialisme in één land’. De politiek van Stalin was er op gericht om de Sovjetunie te consolideren en daarvoor werden compromissen gesloten met het imperialisme. Het is volgens de trotskisten onder Stalin dat de revolutionaire cyclus stopt. In de jaren dertig wordt de macht van de bureaucratie volledig geconsolideerd. De macht van de bureaucratie verbonden met de Sovjetunie wordt door de trotskisten dan ook ‘stalinisme’ genoemd. Vanaf het begin van de jaren dertig is het voor Trotski duidelijk dat een waarachtig socialisme enkel nog kan gevestigd worden door het politieke ontwaken van de massa’s, dus door een ‘politieke en anti-bureaucratische revolutie’. In 1938 zal Trotski dan ook overgaan tot de oprichting van een nieuwe internationale communistische beweging, de Vierde Internationale. De analyse van de SAP is – hoe kan het ook anders – vrijwel volledig gebaseerd op de geschriften van Trotski.

 

De Sovjetunie en haar satellietlanden waren dus in de ogen van de trotskisten noch kapitalistische, noch socialistische landen. Het waren ‘bureaucratisch gedegenereerde regimes’ (daar waar de bureaucratie een tegenrevolutie had gepleegd) en ‘bureaucratisch vervormde staten’ (daar waar een structurele assimilatie was). Het ging in feite om ‘post-kapitalistische staten’.  Trotski had daar al op gewezen in verschillende van zijn tractaten, waaronder The Revolution Betrayed[333]. Vooral Ernest Mandel werkte de theorie over ‘bureaucratisering’ verder uit.[334] De revolutie die onder leiding van Lenin was gelukt en die een radicaal-democratisch karakter had, werd volgens de trotskisten door Stalin in de kiem gesmoord. De terreur, de repressie, de dwangmatige collectivisatie en industrialisatie onder Stalin discrediteerden het hele socialistische project.  

 

De SAP steunde de ‘revolutionair-socialistische krachten’ voor een ‘anti-bureaucratische revolutie’, maar die bleken uiteindelijk te zwak. De Sovjetunie kwam in handen van kapitalistische en burgerlijke partijen. Ook Boris Jeltsin, die voordien gesteund werd door de SAP, werd niet meer beschouwd als de ‘democratische socialist’, maar als een adept van de kapitalistische vrijemarkteconomie. In Inprecor stond het volgende:

 

“L’échec de la tentative de coup de force, le 21 août 1991, a donné le coup d’envoi d’une offensive sans précédent des partisans libéraux et démocrates d’Eltsine et de Russie démocratique dans tout l’appareil d’Etat, les médias et la plupart des sphères de la vie sociale.”[335]

 

Ook François Vercammen wees op de gevaarlijke opkomst van Jeltsin. Er werd echter in alle talen verzwegen dat men voordien de grote hervormer Jeltsin had gesteund in diens strijd tegen de ‘stalinistische bureaucratie’ en voor ‘radicale hervormingen’.

 

“Paradoks dus: zwanezang van het stalinisme, spektakulaire verzwakking van Gorbatsjov en zijn politiek. Overwinning voor de werkende bevolking. Maar het is Jeltsin en zijn fraktie binnen de bureaukratie (tot voor kort in de minderheid) die in de lift zit. Hij zal nu proberen om rond zich de nomenklatura te hergroeperen. […] Jeltsin is opgeklommen en gearriveerd met de steun van (een deel van) de werkende klasse en de jeugd. Hoe ver zullen ze Jeltsin laten begaan op sociaal vlak, wanneer hij de USSR op 500 dagen tot een ‘vrije markteconomie’ wil omvormen, zoals hij beweerd heeft?”[336]

 

Uiteindelijk haalde Jeltsin het. De Sovjetunie werd ontbonden en het rauwe kapitalisme deed haar intrede. Alain Tondeur schreef het volgende:

 

“Het stalinisme is dood, maar het werd niet afgemaakt door de arbeidersklasse. Die bleef merkwaardig genoeg afwezig in de akties tegen de staatsgreep. […] Het stalinisme is niet omvergeworpen: het vergruizelde. […] Het stalinisme is dood, maar de bureaucratie, dus de enig bevoorrechte laag van de sovjet-samenleving, is nog steeds in leven. Zij capituleert voor het internationale kapitaal, maar niet voor de werkende klasse. Die bureaucratie wil wel rekenschap afleggen aan het kapitaal, maar niet aan de arbeiders. […] In het Oosten heeft 60 jaar stalinisme de werkende klasse versplinterd, haar historisch geheugen uitgewist en haar bewustzijn ontwricht. Het ontwaken duurt lang en zit vol tegenspraken. In het Westen hebben tientallen jaren kapitalistisch medebeheer van de leiding van de arbeidersbeweging vergelijkbare gevolgen. Ook bij ons zijn we aan herbronning toe. We moeten niet wanhopen, maar klare inzichten verwerven. En bereidheid om het gevecht aan te gaan voor een demokratisch, en dus revolutionair en internationalistisch socialisme.”[337]

 

Zoals reeds vermeld bracht het einde van de Sovjetunie de hele socialistische ideologie in diskrediet. Door rechtse intellectuelen als Francis Fukuyama werd de overwinning van het kapitalisme gezien als het eindpunt van de geschiedenis. De SAP ging uiteraard niet akkoord met dergelijke visies en trachtte duidelijk te maken dat haar strijd een strijd was voor een ‘authentiek revolutionair en democratisch socialisme’ en dat zij het ‘stalinisme’ steeds had bestreden. Er werd toegegeven dat men in een zeer moeilijke periode was beland om de socialistische idee uit te dragen: 

 

“De geloofwaardigheid van het socialistisch projekt zit in een dieptepunt. De meeste mensen trekken uit de crisis van het stalinisme het besluit dat er geen alternatieve samenleving mogelijk is volgens de ideeën van Marx. Men ziet in Stalin een voortzetter van Lenin. De burgerlijke ideologie neemt klakkeloos de leugens over die het stalinisme verkondigde over Marx en Lenin. De gevolgen van dit rommelzootje zijn verschrikkelijk voor ons bewustzijn.”[338]

 

In Inprecor stond een gelijkaardige analyse:

 

“Les événements récents d’Union soviétique, parce qu’ils touchent non seulement au stalinisme mais aussi à toute une époque du mouvement ouvrier ouvert par la révolution d’Octobre, produisent déjà des discontinuités et des césures dans les consciences politique. Seules de grandes épreuves sociales et politiques, de l’ampleur de ce qui se déroule aujourd’hui, seront à même de redonner une crédibilité de masse au projet socialiste. C’est le défi que doit relever la gauche révolutionnaire.”[339]

 

Het einde van de Sovjetunie werd dus gezien als een nieuwe start. Er moest met een propere lei herbegonnen worden. Er moest gebouwd worden aan een echt socialisme, een socialisme waar geen terreur zou zijn, waar de mens vrij zou zijn en waar zo weinig mogelijk uitbuiting zou bestaan.

 

 

1.4. Conclusie

 

Het is misschien nog eens interessant om de analyse van de SAP en de Vierde Internationale kernachtig samen te vatten.[340]

 

1. Politieke en anti-bureaucratische revoluties

 

De opstanden tegen de ‘stalinistische bureaucratieën’ droegen volgens de partij kenmerken van ‘politieke en anti-bureaucratische revoluties’. Vooral de analyses van boegbeeld Ernest Mandel waren doordrongen van dat revolutionair optimisme.  Toen bleek dat de ‘revoluties’ uitmondden in de ‘kapitalistische restauratie’ werd daar op teruggekomen en werd gesteld dat de revolutionair-socialistische krachten te zwak waren om hun politiek programma onder de bevolking bekend te maken. Toch was de bureaucratie verzwakt uit de strijd gekomen. François Vercammen vatte het als volgt samen:

 

“De bureaucratie is dus overal verzwakt in Oost-Europa. Gehavend en gediscrediteerd is ze uit de strijd gekomen. Maar dat is onvoldoende. Om het socialistisch perspektief te ontwikkelen, zal er een volgende stap nodig zijn: het omver werpen van de Nomenklatoera en de instelling van een demokratische socialistische arbeidersmacht.”[341]

 

2. Failliet van het stalinisme

 

De val van de Muur en het einde van de Sovjetunie waren voor de SAP het ultieme bewijs van het failliet van het ‘stalinisme’ en het einde van het een-partij-stelsel:

 

“Het gaat om het failliet van het stalinisme. Het failliet van een bevoorrechte bureaucratie die zich meester had gemaakt van het staatsapparaat (dat gevormd werd op basis van de afschaffing van het kapitalisme) en het omvormde tot een instrument dat haar eigen belangen moest dienen. Failliet ook van het eenpartijstelsel dat monolithisch was, alomtegenwoordig en repressief en op maat gesneden voor deze bureaucratie. Het failliet van het beheer door deze parasieten-kaste van de planekonomie.”[342]

 

2. Gevolgen voor de partij

 

2.1. Sfeer in de partij

 

Enerzijds  was er ontgoocheling omdat de volksopstanden overal waren uitgemond in een kapitalistische restauratie. Verschillende militanten ervaarden dit als een nederlaag voor de totale arbeidersbeweging. Anderzijds was er ook een gevoel van hoop. Het verdwijnen van het ‘stalinisme’ was een kans om de strijd voor een ‘authentiek socialisme’ beter te kunnen voeren.[343]

 

2.2. Interne discussie

 

Een belangrijke discussie binnen de SAP ging over de ‘arbeidersklasse’. Hoofdvraag was of de arbeidersklasse in staat was  een revolutie te voeren? Dit was een essentiële discussie. Het socialisme kon immers enkel gevestigd worden door de macht van de arbeidersklasse, door het proletariaat, door de mensen die hun arbeidskracht verkopen om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien.

 

Die problematiek werd nog acuter toen in 1993 de algemene staking tegen het Globaal Plan uitbrak. Het was één van de grootste sociale conflicten in de Belgische geschiedenis en toch slaagde radicaal-links er niet in om de arbeidersklasse voor haar programma’s of voor deelaspecten van haar programma’s te sensibiliseren. Ook dat werd door de SAP als een falen aangevoeld. Het deed de partij tot de conclusie komen dat de vorm van de arbeidersklasse in vraag moest gesteld worden. Men vroeg zich af hoe het kwam dat de Belgische arbeidersklasse zo ongecontroleerd optrad.[344]

 

Een andere discussie ging over het concept van de ‘politieke revolutie’. Via Rik De Coninck van het AMSAB kwam ik in bezit van een document opgesteld door Eric Toussaint in verband met de analyse van Ernest Mandel over de evolutie in de DDR (1989-1990). Toussaint beweert in die tekst dat Mandel een te overhaast en te optimistisch standpunt over de gebeurtenissen in de DDR had ingenomen. Mandel had de val van de Muur immers gezien als het resultaat van een ‘politieke en anti-bureaucratische revolutie’. In oktober 1990, bij de ‘Wiedervereinigung’, moest Mandel echter  toegeven dat hij te voortvarend was geweest in zijn analyse. De ‘kapitalistische restauratie’ was een feit geworden.  Volgens Toussaint hadden de Oost-Duitse oppositiebewegingen van in het begin geen duidelijk politiek programma, waardoor er van een ‘politieke revolutie’ geen sprake kon zijn. Waarom Mandel dan dat standpunt had ingenomen was volgens Toussaint te verklaren in het feit dat Mandel de Duitse massa (arbeidersklasse) steeds had beschouwd als de meest revolutionaire van gans Europa.[345]

 

2.3. Partijverlaters?

 

Van een uittocht van militanten was zeker geen sprake. Hoeveel mensen de partij verlieten is niet nader te bepalen. De SAP was steeds zeer klein gebleven en had ook niet zo’n strikte partij-organisatie als de PVDA.

 

Wat wel te merken was, was een gevoelige daling van het activisme en het militantisme. Een deel van de militanten trok zich terug op de achtergrond zonder het lidmaatschap op te geven. In het anti-socialistisch klimaat van de eerste helft van de jaren negentig was het immers zeer moeilijk om de ideeën en de opvattingen van de partij uit te dragen.[346]

 

2.4. Herbronning: de hoop doen herleven!

 

Een belangrijk document dat op vernieuwing of herbronning duidt is De hoop doen herleven. In november 1991 verscheen het als werkdocument, maar twee jaar nadien werd het als boek uitgegeven.[347]

 

Het ging om een analyse van de SAP betreffende de crisis van de linkerzijde eind jaren tachtig, begin jaren negentig. Die crisis was volgens de partij hoofdzakelijk te wijten aan het negatieve imago van het zogenaamde ‘reëel bestaande socialisme’. Het socialisme was door de Sovjetervaring in diskrediet gebracht. Het document betekende volgens François Vercammen een ideologische herbewapening.[348]

 

Voor de SAP betekende de val van de Muur en de implosie van de Sovjetunie twee zaken: het failliet van het ‘stalinisme’ en de mislukking van het ‘reformisme’. Centraal in die analyse stonden de begrippen ‘staat’ en ‘bureaucratie. In de theorieën van Marx en Lenin zou de socialistische staat een ‘afstervende staat’ zijn, maar de praktijk van de Sovjetunie toonde eerder een proces van ‘verstaatsing’ aan.[349] Dit kwam, volgens de trotskisten, door de ‘bureaucratische tegenrevolutie’ in de jaren twintig en door de ‘vernietigende politiek van Stalin’. Het reformisme of de sociaal-democratie was halfweg de jaren tachtig failliet geraakt door haar inkapseling in het neoliberalisme. Volgens de SAP was dat het einde van een proces dat begonnen was in 1870. In De Hoop doen herleven wordt deze analyse als volgt samengevat:

 

“Het diskrediet van het socialistisch projekt is het resultaat van twee mislukte ervaringen die oorspronkelijk beweerden dat ze de overgang naar het socialisme zouden organiseren: de sociaal-demokratie en het stalinisme. Zij struikelden juist over de kwestie van de Staat. Een bevoorrechte bureaukratie sloot de burger uit van de besluitvorming in plaats van dat hem er meester van te maken. De kwestie van de Staat en van de bureaukratie vormt dus de sleutelkwestie die moet opgelost worden, wil men weten of de overgang naar het socialisme mogelijk is.”[350]

 

Het leek er sterk op dat de SAP alle oorzaken voor het falen van het Sovjetsysteem toeschreef aan het ‘stalinisme’. Wat werd daar nu eigenlijk mee bedoeld?

 

“In tegenstelling tot het reformisme vormde het stalinisme zich na een echte breuk met het kapitalisme. Maar deze breuk werd al snel gevolg door een breuk in omgekeerde zin. De contra-revolutie volgde op de revolutie. […] Een nieuwe laag bevoorrechten eigende zich de macht toe. Voor alles bezorgd om stabiliteit maakte zij een kruis over het wereldsocialisme. Op alle domeinen schroefde zij de verworvenheden terug die de revolutie gebracht had voor de arbeiders, de arbeidsters en de jeugd. De sociale ongelijkheid begon terug toe te nemen in plaats van te verminderen. De nieuwe Staat zwol op in plaats van af te slanken – en ze werd hoe langer hoe repressiever.”[351]

 

Het aan de macht komen van Stalin werd reeds door Trotski beschouwd als een ‘contra-revolutie’, als een verraad van de Oktoberrevolutie van 1917. De politiek die Stalin voerde was volgens de SAP geen socialisme, het was de negatie ervan. Het bewijs daarvoor was in de eerste plaats het enorme aantal slachtoffers dat onder het bewind van Stalin was gevallen:

 

“Sommigen beweren dat men geen omelet kan bakken zonder eieren te breken, dat het doel de middelen heiligt, enz. De afgrijselijke balans van het stalinisme zou volgens hen opwegen tegen het feit dat, dank zij de ekonomische planning en de nationalisatie van de produktiemiddelen, de Sovjet-Unie op enkele tientallen jaren een grote industriële natie werd. Wat deze auteurs niet begrijpen, is dat de onmiskenbare sprong voorwaarts (zoals China) er kwam ondanks de bureaukratie, en niet dankzij haar. Het was de uitstraling van de revolutie die beslissend is geweest. Eens de revolutie gebroken, kon het stalinisme in de USSR er slechts dwangarbeid of voluntarisme tegenover in de plaats stellen. […] Feitelijk is de samenleving gedurende enkele jaren vooruitgegaan onder de knoet. Daarna kunnen we spreken van een stagnatie en een regressie, want er was geen motor om de jacht op winst te vervangen.”

 

Het ‘stalinisme’ bracht volgens de trotskisten een bevoorrechte laag van bureaucraten aan de macht, die enkel en alleen aan het verdedigen van de eigen belangen dacht. De maatschappij die deze bureaucraten institutionaliseerden was gebaseerd op de leugen:

 

“Zoals de sociaal-demokratie verzaakte het stalinisme in feite aan het socialisme, niet enkel op wereldschaal, waar ze begon te collaboreren met het heersend systeem via een nieuwe vorm van reformisme, maar ook in haar eigen land. Dit resulteerde in een monsterlijke maatschappij, gebaseerd op de systematische leugen. De leiders spraken over socialisme, internationalisme, kommunisme, maar deze woorden dekten een kompleet verschillende realiteit. Uiteindelijk stuikte het systeem in mekaar. De bureaukratische dwangbuis barstte en maakte een formidabele sociale energie los. Maar de volkeren zijn niet in staat geweest om de draad op te nemen van de emancipatie-beweging die vroeger gestart was. De bureaukratie heeft deze met wortel en tak de grond in gestampt, en in de loop van de generaties is ze in het kollektieve geheugen vervaagd.”[352]

 

Volgens de SAP was de politiek van Stalin tegenstrijdig aan de fundamentele aspecten van de Oktoberrevolutie van 1917. De partij verzette zich tegen interpretaties die tussen Lenin en Stalin een continuïteit zien.

 

“Het staat vandaag goed om in Oktober ’17 en in de politiek van haar leiders de oorzaak te zien van de ongelooflijke stalinistische knoeiboel. Nochtans had de Russische revolutie een fundamenteel bevrijdende, egalitaire en edelmoedige uitstraling, zoals de Franse Revolutie van 1789, zoals de Parijse Kommune van 1871, zoals de Sandinistische Revolutie van 1979, zoals alle grote volksomwentelingen in de geschiedenis.”[353]

 

De revolutie bleef in de ogen van de SAP een essentiële idee. Het was niet omdat het ‘stalinisme’ ten val was gekomen dat de essentiële marxistische en leninistische ideeën moesten opgegeven worden. Er werd op gewezen dat het ‘stalinisme’ de socialistische basisbeginselen had verminkt:

 

“De mislukking van het stalinisme diskrediteert de revolutie, maakt van haar het absolute kwaad welke de geleidelijke omvorming van de maatschappij verhindert. Dat is het probleem op z’n kop zetten.”[354]

 

Dit wilde volgens de SAP niet zeggen dat er moest teruggeplooid worden op zichzelf en dat er moest vastgehouden worden aan dogma’s, zoals sommige strekkingen deden. Aan dergelijk “integrisme” deed de SAP niet mee. Impliciet werd hier duidelijk een statement gemaakt aan het adres van de PVDA.  Volgend voorbeeld maakt dat zeker duidelijk:

 

“De ergste variant van dit integrisme is de neo-stalinistische variant. Voor de neo-stalinisten betekent de ineenstorting van de diktatuur van de bureaukratie in het Oosten de ineenstorting van het socialisme onder de hamerslagen van de ‘imperialistische propaganda’. De neo-stalinisten leiden daaruit af dat er nog meer diktatuur nodig is: Stalin, Ceaucescu en Pol Pot zouden de vijs nog niet genoeg hebben aangedraaid. Terwijl ze de demokratie noodzakelijkerwijze ‘burgerlijk’ en ‘formeel’ noemen, banaliseren ze de misdaad en verheerlijken ze methodes van machtsmisbruik, manipulatie enz. Zodanig zelfs dat ze die gaan toepassen binnen links en binnen hun eigen partij. Zij vergeten de opluchting van het internationaal kapitalisme toen Stalin alle kameraden van Lenin elimineerde! Zij vergeten de medeplichtigheid van Stalin bij het aan de macht komen van Hitler! Zij vergeten zijn medewerking aan het behoud van de internationale orde in het kader van de vreedzame coëxistentie! Zij vergeten dat geen enkele proletariër in het Oosten opgestaan is om die zogenaamde ‘diktatuur van het proletariaat’ te verdedigen! Een verbazingwekkend geheugenverlies!”[355]

 

De SAP distantieerde zich klaar en duidelijk van dergelijke vorm van ‘socialisme’. Om dat aan te tonen deed ze er nog een schep bovenop:

 

“Maar laat ons de historische opsomming achterwege laten. Essentieel is dat we het volgende begrijpen: deze oriëntatie verbergt fundamenteel een wantrouwen, zelfs een misprijzen tegenover de arbeiders, de arbeidsters en de volkeren. Onrijp en manipuleerbaar moeten zij zorgvuldig omkaderd en gekontroleerd worden door ‘verlichte’ gidsen, doordrongen van een soort geloof in religieuze mythes. De Partij is een onwankelbare pyramide waarbinnenin een mummie onophoudelijk de realiteit aanpast aan het dogma en de Lijn dikteert, nu eens kritisch, dan weer autokritisch. Het is een illusie te geloven dat er daar ergens een weg is die het socialisme zou kunnen rehabiliteren.”[356]

 

Volgens de partij had het failliet van de ‘sociaal-democratie’ en het failliet van het ‘stalinisme’ bewezen dat het perspectief van een ‘ethisch, bevrijdend en democratisch socialisme’ het enige juiste perspectief was om een rechtvaardige wereld te verwezenlijken: 

 

“Een strategie van overgang naar het socialisme moet tegelijkertijd de lessen trekken uit het failliet van de sociaal-demokratie en uit het failliet van het stalinisme. Breken met de kapitalistische Staat en het in de plaats stellen van een Staat van de sociale meerderheid blijft het verplichte doorgangspunt van elke strategie die met het kapitalisme wil breken.”[357]

 

 

Volgens François Vercammen bevatte De hoop doen herleven eigenlijk vijf belangrijke lessen:

 

1.  Socialisten moeten zich vastklampen aan wat beweegt. Overal waar strijd is moeten ze trachten te participeren.

2.  De ideeën van het marxisme en van het revolutionaire socialisme moeten in leven gehouden worden en onder de massa’s verspreid worden.

3.  Het streven naar linkse eenheid blijft essentieel om diepgaande krachtsverhoudingen op te bouwen. Radicaal-links moet binnen een breder raamwerk samenwerken rond gemeenschappelijke thema’s.

4. De partijwerking moet verbeteren en de vorming van de militanten dient aangepast te worden aan de belangrijkste maatschappelijke problemen van de huidige periode.

5.  In de partij-analyses moet er veel meer uitgegaan worden van de realiteit en niet louter vanuit theoretische concepten.  Een belangrijke slogan moet zijn: De wereld begrijpen om hem te veranderen.[358]

 

 

2.5. Toenadering naar andere progressieven

 

Zoals reeds enkele malen aangestipt was de SAP de pleitbezorger van linkse eenheid. Volgens de partij kon enkel door een bundeling van min of meer gelijkgestemde krachten resultaat geboekt worden. Toenadering naar de PVDA mislukte bij voorbaat omdat de partij van Ludo Martens en Kris Merckx elke samenwerking met de trotskisten uitsloot. De trotskisten waren in de ogen van de PVDA ‘agenten van het imperialisme’.[359]

 

Vermits de eenheid in de richting van de PVDA niet te vinden was, werd er gepoogd een grotere toenadering teweeg te brengen tot bepaalde KP’ers en tot radicale groenen. Dat resulteerde in Vlaanderen in 1991 in het electorale project Regenboog. In Wallonië werd Gauches Unies boven de doopvont gehouden. Beide projecten waren echter geen lang leven beschoren. Ze konden wel beschouwd worden als de eerste aanzetten tot het vormen van een beweging/partij die de arbeidersstrijd en de milieustrijd met elkaar trachtte te verzoenen. Enkele jaren later was er in Vlaanderen nog een tweede poging met de Rood-Groene Beweging, maar ook dat project faalde. Nadien werd het door de SAP niet langer opportuun geacht om nog bij nationale verkiezingen op te komen.  0,1% of 0,2%, het maakte niet veel uit.

 

2.6. Initiatieven om de partij werkende te houden

 

Zoals reeds vermeld was er een gevoelige daling van het activisme. In tegenstelling tot de PVDA werden er echter geen extra initiatieven genomen om het militantisme op te krikken. Er werden wel aanpassingen gebracht in de partijwerking en ook de militantenvorming werd onderworpen aan een vernieuwingsoperatie. Ook op financieel en materieel vlak (gebouwen, vergaderruimten, partijkrant, etc…) werden enkele maatregelen genomen. Voor de rest  bleven de militanten voortwerken binnen de vakbonden, binnen de feministische beweging, binnen NGO’s en allerlei andere sociale initiatieven.

 

2.7. Verkiezingsresultaten 1977-1995: nooit meer dan 0,5%

 

De SAP kende op nationaal vlak nooit een electorale doorbraak. Er werd nooit 1% behaald. In 1987 was de partij het meest succesvol met 0,5%. Vanaf 1991 werd er nationaal niet meer onder de eigen naam opgekomen. In Vlaanderen werd er geopteerd voor Regenboog, het samenwerkingsverband met KP’ers en radicale groenen. In Wallonië werd er nog onder de eigen naam opgekomen. Eén van de redenen waarom de RAL en later de SAP de pleitbezorger van dergelijke eenheidsinitiatieven werd, was waarschijnlijk de electorale zwakheid.

 

Resultaten van de RAL-LRT/SAP-POS bij de parlementsverkiezingen van 1977-1995 (Kamer)

[Bron: www.vub.ac.be/POLI/elections]

 

 

Koninkrijk België

1977

0,2%

1978

0,0%

1981

0,1%

1985

0,2%

1987

0,5%

1991

0,1%

1995

-

 

·        1977-1978-1981: RAL-LRT

·        1985-1987-1991: SAP-POS

 

3. Conclusie

 

De SAP-POS overleefde de val van het communisme. De schok werd wel degelijk gevoeld en veruitwendigde zich in een gevoelige daling van het actieve militantisme. De analyse die ze van de gebeurtenissen 1989-1991 was in feite op voorhand klaar. In de Sovjetunie en haar satellietstaten was er immers geen socialisme. Het waren bureaucratieën die de staat als melkkoe gebruikten voor eigen voordeel. Deze analyse was grotendeels gekleurd met een onvoorwaardelijk geloof in de essentiële stellingen van Trotski, namelijk dat er een ‘politieke en anti-bureaucratische revolutie’ nodig was om het ‘stalinisme’ omver te werpen en de weg naar een ‘authentiek bevrijdend en revolutionair socialisme’ te openen. De realiteit toonde echter dat overal een nieuwe kapitalistische bureaucratie aan de macht kwam en dat er van een ‘democratisch socialisme’ niets in huis kwam. Toch bleef de SAP optimistisch. Het ‘stalinisme’ was tenminste al omvergeworpen en dat betekende al een eerste overwinning van de arbeidersklasse. Een nieuwe kans lag open om ooit een echt socialisme te vestigen.

 

Ondanks haar afstandname van het Sovjetexperiment en van het ‘stalinisme’ bleef de SAP een kleine groepering. Toch heeft ze volgens François Vercammen tot nu toe een vrij belangrijke rol kunnen spelen in de recente Belgische sociale geschiedenis en wel op vijf vlakken:

 

1.   het in leven houden van het marxisme en het socialisme;

2.   de permanente strijd tegen uitbuiting en onderdrukking;

3.   het promoten van het strijdsyndicalisme;

4.   het uitdragen van het socialistisch feminisme;

5.   de internationale solidariteit.[360]

   

HOOFDSTUK 3: DE PARTIJ VAN DE ARBEID VAN BELGIË (PVDA)

  

1. Partij-analyse

1.1.  Gorbatsjov lezen: een re-evaluatie van de buitenlandse lijn van de Partij

1.2.  De gebeurtenissen in China en Oost-Europa: contra-revoluties!

1.3.  De implosie van de Sovjetunie: de val van het revisionisme!

1.4.  Conclusie

2. Gevolgen voor de partij

2.1.  Opgepast: dissidentie en fractionisme!

2.2.  De partijwerking: de eenheid bewaren en versterken!

2.3.  Algemene lessen: het marxisme-leninisme verdedigen en verspreiden!

2.4.  Toenadering naar andere progressieven: ons platform is het beste!

2.5.  Initiatieven om de partij werkende te houden: het activisme aanwakkeren!

2.6.  Verkiezingsresultaten 1974-1995: wanneer komt de doorbraak?

3. Conclusie

 
“Naar mijn mening zijn er twee ‘zwaarden’: het ene stelt Lenin voor en het andere Stalin. Het zwaard dat Stalin voorstelt hebben de Russen vandaag weggesmeten. Gomoelka en sommige Hongaren hebben het opgeraapt om de Sovjetunie te slaan, om dat wat men het stalinisme noemt te bestrijden. De imperialisten gebruiken dit zwaard ook om er mensen mee te doden; Dulles bijvoorbeeld heeft er een moment mee gedreigd. Dit wapen is niet geschonken, het is weggegooid. Wij Chinezen hebben het niet terzijde geschoven. Werd in zekere zin het zwaard dat Lenin voorstelt ook niet door de Sovjetleiders terzijde geschoven? Volgens mij is dat al grotendeels gebeurd. Is de Oktoberrevolutie nog steeds waardevol? Kan ze nog dienen als voorbeeld voor verschillende landen? Het rapport van Chroesjstjov zegt dat het mogelijk is aan de macht te komen via de parlementaire weg; dit betekent dat de andere landen het voorbeeld van de Oktoberrevolutie niet hoeven te volgen. Als deze deur eenmaal helemaal openstaat is het leninisme zo goed als verworpen.”[361]

 

  

1. Partij-analyse van de val van het ‘reëel bestaande socialisme’

 

1.1. Gorbatsjov lezen: een re-evaluatie van de buitenlandse lijn van de Partij

 

In augustus 1987 besliste het Centraal Comité van de PVDA bijna unaniem tot een herziening van haar analyse van de USSR en Oost-Europa. Tot dat ogenblik volgde de PVDA in haar buitenlandse lijn de thesen van de Chinese Communistische Partij en van de Albanese Partij van de Arbeid. Die thesen handelden over de ontaarding van de USSR vanaf 1956 onder Chroesjstjov. De Sovjetunie was een ‘staatskapitalistisch’ en ‘sociaal-imperialistisch’ land geworden. De repressie die er heerste kreeg de stempel ‘sociaal-fascisme’. Waarom veranderde de PVDA nu haar analyse? Dat had alles te maken met de nieuwe wind die Gorbatsjov over de Sovjetunie en de hele communistische beweging deed waaien. Er was hoop op verandering bij het aantreden van Gorbatsjov, ook bij de PVDA. Voorzitter Ludo Martens riep de communisten op tot het lezen van Gorbatsjov.[362] Een debat werd eveneens geopend in Solidair.

 

Volgens Damien Robert ging het niet om een radicale ommekeer, maar om een progressieve evolutie. Twee elementen lagen volgens hem daarbij aan de basis. Ten eerste de Chinese kwestie: onder Deng Xiaopeng vond eigenlijk een zelfde soort proces plaats als onder Chroesjstjov. Corruptie begon hoogtij te vieren, de desinteresse van de massa voor het socialisme werd groter, bepaalde marxistisch-leninistische principes werden opgegeven. Binnen de PVDA, die wel fundamenteel solidair bleef met de Volksrepubliek China, ontstond er hierover eveneens een debat. Die discussie zou een voorbode zijn van het grote debat over de USSR dat in 1987 startte. Een tweede element, volgens Robert, betrof het Amerikaans imperialisme. In de AMADA-periode werd de Sovjetunie beschouwd als de gevaarlijkste supermacht. Dit kwam omdat de politieke lijn toen volledig afgestemd was op die van de Volksrepubliek China, dat de ‘theorie van de drie werelden’ verdedigde. Ook op het stichtingscongres van de PVDA werd deze buitenlandse politieke lijn nog herbevestigd. De ‘drie-werelden-theorie’ werd vaak tot in het absurde verdedigd. In de loop van de jaren tachtig zou de aandacht echter meer en meer gaan verschuiven naar een analyse van de buitenlandse politiek van die andere grootmacht, de Verenigde Staten van Amerika. In 1983 werd de nieuwe positie vastgelegd: het Amerikaans imperialisme onder leiding van Reagan was nu veel gevaarlijker dan het ‘Sovjetrussisch imperialisme’, hoewel dat laatste ook nog steeds op de loer lag.[363]

 

Voorzitter Ludo Martens beschreef in De fluwelen contrarevolutie de evolutie van de analyse van de partij:

 

“We dachten dat de Sovjetunie, door haar klassenkarakter veroordeeld was om de weg van het militarisme en de repressie te volgen, gedreven door een blinde interne logica. Onverwacht beleven we echter bruuske en radicale veranderingen. De partij en de staat in de Sovjetunie zijn complexere fenomenen dan we gedacht hadden. Indien men de revolutionaire beweging in de wereld wil dienen, dan mag men zich niet vastklampen aan oude ideeën die klaarblijkelijk niet de gehele complexiteit van het probleem omvatten. Men moet dus het vraagstuk opnieuw bestuderen om de veranderingen die in de Sovjetunie plaatsgrijpen, een juiste plaats te geven in het hele panorama.”[364]

 

Het debat over de re-evaluatie van de analyse van de Sovjetunie en de Oostbloklanden vond dus plaats in het weekblad Solidair tussen oktober 1987 en begin 1989. Het werd gevoerd onder de titel Van de Oktoberrevolutie tot de Glasnost. Verschillende leden en niet-leden gaven hun mening.  Het is zeer belangrijk dit debat over de herziening van de Sovjetunie te duiden om het standpunt van de partij met betrekking tot de gebeurtenissen van 1989-1991 volledig te begrijpen.

 

Het debat omvatte drie kernvragen:

 

1. Was de Sovjetunie een socialistisch land?

In de discussietribune in Solidair werd het debat gevoerd. Damien Robert maakte hiervan een kwantitatieve analyse. In zeven artikels werd gesteld dat de Sovjetunie een socialistisch land was. In vier artikels werd beweerd dat de perestrojka het staatskapitalisme versterkte. Eén artikel schipperde ergens tussenin.[365]

 

2. Kon er eenheid komen tussen de PVDA en de KPB?

De discussies omtrent de herziening van de analyse betreffende de USSR gingen gepaard met toenaderingspogingen vanwege de PVDA naar de KPB. Ook hierover werd een discussie gevoerd in Solidair. De PVDA had gezien dat de KPB het noorden kwijt was en trachtte door haar positieve re-evaluatie van de Sovjetunie KPB-leden aan te trekken. Dat kaderde in haar ambitie om de enige echte communistische partij van België te worden. De toenaderingspoging was gebaseerd op een stevig ideologisch platform: Marxist en revolutionair zijn in de wereld van vandaag.[366]

 

3. Zou Gorbatsjov het socialisme versterken of het kapitalisme introduceren?

Begin 1989 was bijna iedereen binnen de PVDA het erover eens dat de Sovjetunie en de Oostbloklanden socialistische landen waren. Toch waren er nog twee verschillende standpunten die omtrent Gorbatsjov verdedigd werden: 1. Gorbatsjovs hervormingen zijn er in de eerste plaats om het socialisme te versterken; 2. Gorbatsjovs hervormingen betekenen het einde van het socialisme in de Sovjetunie. Deze verschillende standpunten zouden samenvloeien tot één duidelijk standpunt naar aanleiding van de cruciale gebeurtenissen in de jaren 1989-1991 en meer specifiek naar aanleiding van het Tien An Men-incident in China en de opstand tegen Ceaucescu in Roemenië.

 

In het boek Van Tien An Men tot Timisoara dat in 1994 verscheen, werd de re-evaluatie van de politieke lijn nog eens klaar en duidelijk verdedigd en uitgelegd:

 

“Er waren verschillende redenen om onze volledige analyse over de USSR sinds Chroesjstjov te herzien. Ten eerste werden wij in 1987 geconfronteerd met een aanzienlijk aantal feiten die niet overeenstemden met onze analyse over de USSR. […] Er was een tweede reden om in onze analyse over de USSR opnieuw ter discussie te stellen: de noodzaak om de eenheid van de Partij te bewaren.”[367]

 

De re-evaluatie betekende concreet dat bepaalde belangrijke standpunten gewijzigd werden:

 

“1. Bepaalde essentiële standpunten van 1979 zijn onhoudbaar geworden, er zitten fouten in de analyse.

2. De feiten bewijzen dat radicale oriëntatiewijzigingen mogelijk zijn in revisionistische landen. Deze maatschappijen zijn ingewikkelder dan we dachten en worden door tegengestelde stromingen doorkruist.

3. Wij herbevestigen onze steun aan Stalin en onze oppositie tegen de sociaal-democratische contrarevolutie en tegen het revisionisme van Chroesjstjov.

4. Wij bevestigen onze essentiële kritieken op de Sovjetunie onder Brezjnev.

5. Op basis van onze eigen kennis van het marxisme-leninisme moeten wij enquêtes doen, onderzoeken en studeren in een open geest, dat wil zeggen zonder de ‘a priori’s’ die alleen maar ‘bewijzen’ zoeken voor het kapitalistisch herstel of voor de socialistische loyaliteit.

6. De partij spreekt zich nog niet uit over de ware aard van Gorbtasjov. Iedereen heeft het recht te argumenteren dat Gorbatsjov een echt marxist-leninist is of een revisionist en een sociaal-imperialist.”[368]

 

Er werd dus in eerste instantie beslist om over Gorbatsjov nog geen eenduidig standpunt in te nemen. Enkele jaren later was dat anders: de Sovjetleider was eveneens een ‘revisionist’ die de Sovjetunie in de gretige armen van het kapitalisme dreef.

 

1.2. De gebeurtenissen in China en in Oost-Europa: contra-revoluties!

 

1.2.1. China: het Tien An Men-incident

 

De gebeurtenissen in China werden op de voet gevolgd. Het protest van de studenten werd in eerste instantie niet echt toegejuicht, maar het werd wel beschouwd als een protest voor de versterking van de socialistische democratie. De mistoestanden in de Chinese Communistische Partij werden erkend en aan de kaak gesteld. De eerste berichten in Solidair over de protesterende studenten waren vrij genuanceerd. Twee voorbeelden daarvan:

 

“In de huidige volksbeweging zijn de meest diverse politieke stromingen aanwezig. De rechterzijde van de studentenbeweging wil een ‘westerse demokratie’ en refereert naar Solidarnosc, Thatcher, Taiwan en Hongkong. De vrijheid made in the USA dus. Een sterke stroming, die waarschijnlijk in de meerderheid is, wil terugkeren naar de zuiverheid van het kommunistische ideaal, de kapitalistische uitwassen bekampen (korruptie, misdaad, niet-gerechtvaardigde ongelijkheden) en de socialistische demokratie ontwikkelen. Nog anderen pleiten voor een terugkeer naar de gezonde opvattingen en praktijken uit de tijd van Mao Zedong. […] De imperialistische media trachten de volksbeweging ideologisch te beïnvloeden door haar hun programma voor te houden: stichting van pro-imperialistische oppositiepartijen, ontwikkeling van de vrije markt en de vrije onderneming.”[369]

 

“Een grote meerderheid van de studenten blijkt zich geenszins af te zetten tegen de leiding van de KP en het socialistisch systeem, maar eist dat er werk wordt gemaakt van de aanpak van de ekonomische, sociale en politieke problemen die zich hebben opgestapeld en waarvan de partijleiding het bestaan trouwens regelmatig onderkent.”[370] 

 

Drie dagen nadat het Chinese Volksleger een bloedig einde maakte aan de protesten werd in Solidair het optreden van de strijdkrachten beschouwd als buiten verhouding. Op de voorpagina stond de volgende titel: “Bloedig drama in Peking. Kommunistische Partij van China hoognodig aan herbronning toe”. Ludo Martens uitte in zijn editoriaal duidelijke kritiek, maar hij vond tegelijkertijd dat de fundamentele solidariteit met China niet mocht opgegeven worden. Het geweld was immers uitgelokt door ‘contra-revolutionairen’:     

 

“In Beijing gebeurt er een drama. Het leger is na twee weken aarzelingen ingezet om een einde aan de onrust te maken. Daarbij zijn honderden doden gevallen. De Chinese KP is niet in staat geweest de gebeurtenissen te kontroleren en de ernstige tegenstellingen, die zich binnen de maatschappij opstapelen, in de hand te houden. De militaire middelen, die thans worden ingezet, staan buiten verhouding tot de troebelen, die door sommige kontrarevolutionaire frakties werden uitgelokt. Men kan niet anders dan deze evolutie van de gebeurtenissen te betreuren.[…] Er zijn andere methoden dan een niets ontziende interventie van het leger om deze kontra-revolutionairen de pas af te snijden. Deze blinde schietpartij houdt het gevaar in dat de eerlijke massa’s zich eerder met de kontra-revolutionairen gaan verenigen. […] De partij zal drastische initiatieven moeten nemen om de korruptie te bestrijden, om een einde te stellen aan de ongeremde ontwikkeling van het kapitalisme, om de socialistische demokratie en openheid te bevorderen en om de anti-imperialistische eenheid van China te bewaren. Dat zijn de voorwaarden voor het overleven van China en zijn modernisering.”[371]

 

Volgens Ludo Martens lagen de oorzaken van de protesten in de negatieve evolutie van de Chinese maatschappij onder Deng Xiaopeng. Diens economische hervormingspolitiek had een “stormachtige ontwikkeling van de kapitalistische krachten” toegestaan, had een “groeiende kloof tussen arme en rijke provincies” doen ontstaan en had de corruptie binnen de partij sterk verspreid. Deze “zigzag tussen kapitalisme en socialisme” met te weinig aandacht voor democratie had de protesten veroorzaakt. Binnen de protestbeweging konden twee kampen worden onderscheiden: enerzijds de studenten en arbeiders die voor de versterking van de socialistische democratie streden, anderzijds ook “aanbidders van de ‘Amerikaanse vrijheid’”. Dit alles vond volgens Martens plaats in het kader van een “imperialistisch offensief tegen China”.[372]

 

Een week nadien maakte Martens duidelijk dat de PVDA fundamenteel solidair bleef met het Chinese communistische regime, maar dat het regime wel duidelijke antwoorden moest geven om verdere ‘contra-revoluties’ te voorkomen:

 

“De Partij van de Arbeid is een marxistisch-leninistische partij die vecht aan de kant van alle verdrukten ter wereld, tegen het imperialisme en het kapitalisme. Wij verklaren ons solidair met de socialistische landen in voor- en tegenspoed, bij suksessen zowel als bij mislukkingen. Aandachtig volgen wij de verschillende standpunten binnen de Chinese Kommunistische Partij en wij weigeren ons uit te spreken over wat nu de juiste lijn is: binnen vijf of tien jaar zullen heel wat zaken in een ander licht komen te staan. […] Alleen het socialisme en de Kommunistische Partij kunnen China redden. Als de partij faalt in zijn opdracht, zal er onvermijdelijk een oppositiepartij gekreëerd worden, gestruktureerd volgens de lijn van de Kuo Min Tang, geleid door reaktionairen uit Taïwan en Hongkong, de nieuwe kapitalisten en de pro-imperialistische intellektuelen.    Als de partij zich niet radikaal weet te herpakken, zal China onweerstaanbaar door anti-regeringsmanifestaties en door de interne degeneratie van het systeem in de richting geduwd worden die Polen en Hongarije al ingeslagen zijn.”[373]

 

De analyses die volgden, bevestigden meer en meer het officiële verhaal van de Chinese autoriteiten dat de studentenopstand een ‘contra-revolutionair karakter’ had. De methode waarmee een eind aan de opstand gemaakt werd betreurd en in mindere mate veroordeeld:

 

“De progressieven kunnen alleen maar de methoden, waarmee het leger een einde heeft gemaakt aan de agitatie, betreuren en veroordelen.”[374]

 

De opvolging van de evoluties in China ging de rest van 1989 verder. De programma’s van ‘pro-imperialistische fracties’ van de studentenbeweging werden uit de doeken gedaan.[375]  De aanvankelijke kritiek op het regime verschoof uiteindelijk meer en meer naar kritiek op de protestbeweging. Die zou het socialisme bekampt hebben en democratie en vrijheid “naar het model van Taiwan en Israël” gewild hebben.[376]   

 

Begin oktober 1989 was de PVDA zo zeker van haar analyse, dat ze een affiche begon te verspreiden over China. Daarop stond in het Chinees en in het Nederlands te lezen:

 

“Alleen het socialisme kan China redden. China zal geen Amerikaanse neo-kolonie worden”[377]

 

Een campagne omtrent de gebeurtenissen in China van mensenrechtenorganisatie Amnesty International werd door Ludo Martens veroordeeld als ‘pro-imperialistische propaganda’:

 

“Tien An Men, 4 juni. In haar propaganda neemt Amnesty de versie over die zegt dat in Beijing ‘duizenden’ mensen gedood werden. Vandaag echter erkennen vooraanstaande westerse journalisten dat er geen of slechts enkele doden gevallen zijn op dit plein. Zal Amnesty met evenveel klem de leugens gaan aanklagen zoals ze nu al vier maanden de Chinese Volksrepubliek aanvalt?”[378]

 

Een jaar na het drama van Tien An Men werd in Solidair teruggeblikt op die periode. De analyse van de gebeurtenissen werd herbevestigd. Het ging in de lente van 1989 om een contra-revolutionaire opstand tegen het socialisme, een socialisme dat weliswaar gekenmerkt was door corruptie en andere misbruiken. De onderdrukking van het protest was op een gewelddadige manier gebeurd omdat bepaalde groepen openlijk geweld hadden gebruikt tegen het Volksleger.[379] 

 

De volledige analyse van de PVDA omtrent het Tien An Men-gebeuren verscheen ook in een aparte brochure onder de titel: Tien An Men. Van revisionistische ontsporing tot contrarevolutionaire opstand.[380] In onderstaande kader werd de inhoudstafel overgenomen om aan te tonen op welke manier de PVDA haar analyse opbouwde.

 

Tien An Men: Van revisionistische ontsporing tot contrarevolutionaire opstand.

 

Hoofdstuk 1: De opkomst van het kapitalisme en het revisionisme in China

 

* Economie: de terugkeer van de patroons

 

-  De opkomst van het imperialisme

-  De westerse ideologische invloed

-  De ontwikkeling van een Chinese bourgeoisie

-  De economische krachten achter de “democratische beweging”

 

* Politiek: de verheerlijking van de burgerlijke democratie

 

-  Wei Jingsheng, de kleine Chinese Le Pen

-  Studenten tegen het socialisme

-  De Partij op de rand van een scheuring

-  Hu en Zhao, het revisionistische duo

-  De botsing binnen de partij

 

Hoofdstuk 2: Wat wilden de studenten van Beijing in werkelijkheid?

 

-  Revolutie tegen het socialisme

-  Het programma van Fang Lizhi

-  Vereniging voor Democratie en Kwomintang: de overeenkomsten

-  Pelgrims voor Taiwan

 

Hoofdstuk 3: Hun pacifisme was een leugen, hier zijn de bewijzen

 

-  Zhao Zhyang vervoegt de contrarevolutie

-  Rechts aast op de markt

-  Systematisch voorbereid geweld

-  De pacifisten: “Wij weten dat er bloed moet vloeien.”

-  De onruststokers sloegen eerst toe

-  Bewust de dood ingestuurd?

 

Hoofdstuk 4: China op het kruispunt der wegen

 

-  Maar de partij heeft fouten begaan …

-  Goede en slechte gerontocraten

-  Pro-imperialistische rechterzijde leed in China een nederlaag

-  De eerste opdracht: weten wat er gebeurt

-  Toekomst van China blijft onzeker

- Stellingen van Mao Zedong bevestigd

 

 

1.2.2. Oost-Europa: de omwentelingen

 

De Oost-Europese landen werden voor 1987 bestempeld als ‘kolonies van het agressieve Sovjetimperialisme’. Met de re-evaluatie van de Sovjetunie werden ze gezien als ‘echte socialistische landen’, die weliswaar verziekt waren door het ‘revisionisme’. De opstanden tegen de verstarde regimes met als resultaat de kapitalistische restauratie werden dan ook beschouwd als ‘contra-revoluties’. Hieronder een overzicht van de belangrijkste landen. Opvallend is dat er in Solidair weinig werd bericht over de evoluties in Albanië, nochtans een land waarmee in het nabije verleden hoog werd opgelopen.

 

* Polen

 

De evolutie van een communistisch naar een kapitalistisch Polen werd door de PVDA bestempeld als een ‘vreedzame contra-revolutie’.[381] Lech Walesa, ooit nog verwelkomd door de partij in de periode 1980-1981 als verzetsheld tegen het ‘sociaal-imperialisme’ van de Sovjetunie, werd nu de kop van jut. Kris Merckx schreef in november 1989  volgende cynische commentaar op Walesa:

 

“Lech Walesa mag dan al geen premier van Polen geworden zijn, hij blijft een eersterangsrol spelen in het zopas geïnstalleerde regime. Zo ondernam hij de laatste maanden reizen naar diverse westerse landen, waaronder de Bondsrepubliek en België. Als de eerste de beste prins uit een neokoloniaal Derde Wereldland liep de vakbondsleider daarbij de deuren plat van regeringsleiders en patroonsorganisaties. Zijn boodschap? ‘Polen is voor jullie te koop’!”[382]

 

* Hongarije

 

Ook de machtswissel in Hongarije werd door de PVDA bestempeld als een ‘vreedzame contra-revolutie’. In het boek De fluwelen contrarevolutie analyseerde Ludo Martens de gebeurtenissen in Hongarije als volgt:

 

“Het herstel van het kapitalisme in Hongarije staat in het jaar 1990 niet meer ter discussie. Eminente denkers kunnen nu theorieën uitdokteren waarin ze de diepe rechtvaardigingen van dit ‘bevrijdingsproces’ uiteenzetten. Sommigen zien in deze verrijzenis van het kapitalisme het ultieme bewijs van het failliet van vijfenveertig jaar ‘stalinisme’. Anderen zijn van oordeel dat het kapitalisme zijn merkwaardige dynamiek heeft bewezen en dat het socialisme ter dood veroordeeld is door zijn economisch falen. Een derde uitleg om het kapitalistisch herstel te rechtvaardigen, luidt als volgt: een mens leeft niet van brood alleen, het gebrek aan democratie en vrijheid, eigen aan het ‘stalinisme’ en aan het socialisme zelf, heeft de massa’s ertoe gebracht zich van het totalitair regime te ontdoen. En in een laatste theorie om onze geest te drogeren, luidt het: er valt niet te treuren om het huidig herstel, deze begrafenis is de onze niet; Hongarije, dat een Aziatisch despotisme, opgelegd door de sovjettanks, moest ondergaan, heeft het socialisme immers nooit gekend. Deze vier theorieën, verspreid door de officiële westerse filosofen, willen ons het kapitalistisch herstel zonder meer doen aanvaarden en willen tegelijk enige sympathie opwekken voor de Hongaarse ‘bevrijding’. Ze vonden een gunstige weerklank bij de salonrevolutionairen van de imperialistische wereld. Een beetje Hongaarse geschiedenis leert ons de volgende vier waarheden. Tussen 1945 en 1948 voerden de Hongaarse werkers een zegevierende socialistische revolutie door en stelden ze de dictatuur van het proletariaat in. In 1956 bedreigde een gewelddadige contrarevolutie, uitgelokt door de Hongaarse rechterzijde en gesteund door de ‘vrije wereld’, de grondslagen van het socialistisch regime. Toen de orde was hersteld door het sovjetleger, behield Janos Kadar een aantal aspecten van het socialisme maar hij brak voor het overige met het revolutionair marxisme-leninisme en hij volgde een lijn van langzame interne verrotting. In drieëndertig jaar vreedzame evolutie hebben Kadar en zijn opvolgers uiteindelijk alle doelstellingen van de opstandelingen van 1956 verwezenlijkt. De gewapende contrarevolutie dook, na 1956, onder in de massa’s maar stak drie decennia later zegevierend de kop weer op, ditmaal als vreedzame contrarevolutie.”[383]

 

* Oost-Duitsland

 

De opstanden in de DDR die leidden tot de val van de Muur werden door de PVDA gezien als ‘contra-revolutionaire daden’. Het ‘revisionisme’ had de partijleiding van de SED wel aangetast, maar het land was in de ogen van de partij een ware socialistische natie. Zo verscheen in oktober 1989 naar aanleiding van de veertigste verjaardag van de DDR nog een extra dossier in Solidair over de positieve verwezenlijkingen van de DDR. Op de voorpagina werd toen uitgepakt met de titel: “DDR. De sucessen die wij niet mogen zien”.[384]

 

De val van de Muur betekende aanvankelijk nog niet het einde van het communistische regime van de DDR. De PVDA hoopte dan ook dat het socialisme zou blijven bestaan. Tino Delabie schreef het volgende:

 

“De komende weken zullen ons leren of de SED met haar vernieuwd zelfvertrouwen daadwerkelijk in staat zal zijn het vertrouwen van de werkende massa’s te herwinnen en het hoofd te bieden aan de imperialistische subversie.”[385]

 

Ook in de volgende nummers van de partijkrant werd de hoop op vernieuwing van het socialisme niet opgegeven. Zo werden er vernieuwingsteksten van de SED en een interview met SED-leider Egon Krenz gepubliceerd.[386]

 

Die hoop werd getemperd toen duidelijk werd dat de DDR zou geïntegreerd worden in de BRD. Reeds in maart 1990 was het voor voorzitter Ludo Martens duidelijk dat het met het Oost-Duitse socialisme gedaan was. Dat kwam volgens hem in de eerste plaats door het ‘revisionisme’ van de partijleiding:

 

“Het socialistisch regime, de glorierijke verovering van de Duiste antifascisten, werd van binnen uit vernietigd door een kwarteeuw revisionisme.”[387]

 

Tegen de analyse van de trotskisten werd zoals steeds stevig van leer getrokken. Zo bestempelde Ludo Martens de visie van Ernest Mandel omtrent de gebeurtenissen in Oost-Europa als diens “zelfgeschreven politiek doodsbericht”. De trotskisten werden op dezelfde lijn gezet als de kapitalisten en de fascisten:

 

“Le Pen, The Financial Times, L’Echo de la Bourse, president Bush, madame Thatcher, het Vlaams Blok, allen spreken zij met begeestering over de ‘revoluties’ in Oost-Duitsland, Tsjechoslovakije, Polen, Roemenië. Zo ook Mandel, chef van de bescheiden  vierde trotskistische internationale. Mandel voorspelt dat deze kontrarevoluties ‘vele kleintjes’ zullen voortbrengen. Misschien komt daarbij nog een héél erg kleintje bij : een krisis bijvoorbeeld in de trotskistische internationale dwergorganisatie en een nieuwe scheuring (de vijfde of de zesde, we houden het zo niet meer bij) in dit klubje. Want men kan aannemen dat in een aantal landen, naast rabiate antikommunisten, ook een aantal eerlijke mensen bij Mandel terecht kwamen, aangelokt door de algemene revolutionaire frases waarvan de man zich bedient. Want deze keer heeft de politiek van Mandel toch al te groteske vormen aangenomen. Daarbij moet men bedenken dat de vierde internationale de ‘politieke, antistalinistische revolutie’ heeft uitgeroepen tot haar belangrijkste doelstelling. En vandaag wordt zonneklaar dat Mandel onder dit ordewoord op passionante wijze alle kontrarevolutionaire bewegingen in alle socialistische landen heeft omhelsd. Hij voorspelt dat de Oostduitse revolutie misschien ‘een kleintje’ zal maken in Rusland. In Rusland steunt Mandel de meest rechtse, pro-imperialistische figuren : de onlangs overleden antikommunist Sakharov, Yeltsin, die zichzelf sociaal-demokraat noemt en zich blind staart op het Amerikaanse vrijheidswonder, de Volksfronten die zoals in Litouwen, Letland, Oekraïne, naast extreemrechtsen, fascisten in hun rangen tellen.”[388]

 

De Duitse eenmaking werd door de partij betreurd. Het betekende in haar ogen het ‘herrijzen van het Vierde Rijk’. Dat rijk zou de meester van Europa worden en alle Europese volkeren meesleuren in haar imperialistische rooftocht.[389] De kapitalistische restauratie van Duitsland werd zeer mooi verwoord in een gastbijdrage in Solidair:

 

“Nee, de zwaarden worden niet opnieuw in hun schede gestoken, maar het socialistisch patrimonium wordt omgezet in bedrijfsaandelen.”[390]

 

* Tsjecho-Slowakije

 

Om het standpunt van de partij omtrent de gebeurtenissen in Tsjecho-Slowakije beter te begrijpen, moeten we even terug in de tijd, namelijk naar 1968, het jaar van de Praagse Lente.

 

Op basis van haar anti-Sovjethouding had de PVDA jarenlang de invasie van de troepen van het Warschaupact naar aanleiding van de Praagse Lente in 1968 veroordeeld. Door haar herziening van haar analyse van de Sovjetunie en de Oost-Europese landen, werd de interventie plots begrijpelijk geacht:

 

“Hoe hebben wij in 1968 de gebeurtenissen geanalyseerd? We wisten dat achter de Praagse Lente sociaal-democratische krachten broedden en dat een afglijden naar het kapitalisme waarschijnlijk, zelfs bijna zeker was. Maar een andere dreiging leek ons nog erger : de militaire sovjetinterventie, die voor ons hét duidelijke teken was van de hegemonistische strekking van een Sovjetunie waar het revisionisme onder Chroesjtsjov en Brezjnev de bovenhand had gehaald. Wij vonden dat de tweede factor veruit de belangrijkste, de fundamenteelste en de duurzaamste was. De geschiedenis heeft ons op dat punt in het ongelijk gesteld. De Partij van de Arbeid van Albanië had in 1968 gelijk toen ze sprak over een confrontatie tussen de ultra-revisionisten uit de omgeving van Dubcek en hun geestelijke vaders, de revisionisten rond Brezjnev. Wij hebben de neiging vertoond een domper te zetten op de kritiek op het revisionisme in de Oosteuropese socialistische landen. De strijd tegen het sovjethegemonisme, die ongetwijfeld een belangrijke taak was op wereldvlak, heeft vaak de strijd tegen het revisionisme in de schaduw gesteld. Nu blijkt dat de hegemonistische tendens van de Sovjetunie niet zo duurzaam en fundamenteel was als wij al die jaren gedacht hebben.”[391]

 

De partij sloot zich in feite aan bij de analyse die Fidel Castro in 1968 al verdedigd had:

 

“De belangrijkste stelling van Fidel Castro luidde als volgt : ‘Het socialistisch kamp kon niet toelaten dat er een politiek situatie zou ontstaan die een socialistisch land zou doen afhaken en in de armen van het imperialisme zou drijven’.”[392]

 

Toch werd erkend dat de Sovjetinterventie een negatieve impact had op de internationale communistische beweging:

 

“Wat er ook van zij, de geschiedenis heeft de andere kwaal waargemaakt. Door de schending van de Tsjecho-Slowaakse onafhankelijkheid en door het sovjethegemonisme heeft de communistische beweging vertrouwen en invloed verloren. Om echter in staat te zijn de sovjetinterventie van 1968 correct in te schatten, moeten we eerst en vooral een aantal basisprincipes in herinnering roepen. In de strijd voor het communisme, moeten de onmiddellijke belangen ondergeschikt worden aan de fundamentele belangen, de belangen van het deel aan de belangen van het geheel van de beweging. De politiek en de tactiek moeten telkens worden vastgelegd op basis van een concrete analyse van de situatie van de internationale communistische beweging en van de nationale en internationale politieke situatie.”[393]

 

De Fluwelen Revolutie die de dissident Vaclav Havel aan de macht bracht werd door de partij gezien als een ‘vreedzame contra-revolutie’. Het ‘revisionisme’ had de Tsjecho-Slowaakse Communistische Partij (KPC) weliswaar sterk verzwakt, maar de uiteindelijke ‘contra-revolutie’ had in haar offensief de hele socialistische basis van het land voor ogen:

 

“Er waren belangrijke massabewegingen in Praag. In het Westen hebben krachten, gaande van uiterst rechts over de sociaal-democratie tot het trotskisme, ‘het volk dat zijn lot in handen neemt’ begroet en de ‘fluwelen revolutie’ toegejuicht. Voor de marxisten was het duidelijk dat dit brave volk, met gesloten ogen, achter de vlaggen van de Restauratie en het Ancien Regime marcheerde. Het was immers volledig gedesoriënteerd door de stortvloed van de propaganda van rechts en door de beschamende capitulatie van al wie zich communist noemde.”[394]

 

* Roemenië

 

De volksopstand tegen het regime van Ceaucescu werd door de partij geanalyseerd als een ‘openlijke contra-revolutie georchestreerd door rechtse imperialistische krachten’. Het regime was volgens de PVDA echter zo verziekt dat het amper weerstand kon bieden. Ondanks alle aberraties bleef het regime van Ceaucescu een socialistisch regime en daarom was het de plicht van elke ware revolutionair om dat regime te verdedigen in goede en in slechte tijden.  

 

“De Kommunistische Partij van Roemenië is al vele jaren ondermijnd door bureaukratie, korruptie en gebrek aan revolutionair werk onder de massa’s. Deze fouten hebben het vertrouwen van de bevolking in het socialisme, waarvan wij vandaag de likwidatie zien, gebroken. […] De omgeving van Gorbatsjov heeft bijgedragen tot de omverwerping van de Kommunistische Partij van Roemenië. Om haar toenadering tot het wereldkapitalisme te versnellen, heeft zij geholpen aan de likwidatie van een regime dat, hoe aberrant het op sommige vlakken ook moge geweest zijn, zich verzette tegen de greep van de multinationals.[…] De Belgische revolutionairen mogen niet plooien voor de hysterische antikommunistische kampagne. Die zou onze strijdbaarheid eerder moeten aanwakkeren. Het essentiële is niet wat de (zeker reële) fouten zijn van de KPR maar het lange voorbereide offensief van het imperialisme om alle socialistische en anti-imperialistische landen aan te vallen en uit te schakelen. Wij moeten de moed hebben de leugens te ontmaskeren, de socialistische principes te verdedigen. Het is normaal dat progressieven even het hoofd verliezen door een kampagne van dergelijke omvang. Als kommunisten zullen wij hun respekt afdwingen als wij vastberaden onze principes verdedigen, blijk geven van een gedetailleerde feitenkennis en altijd de plannen en taktieken van de hoofdvijand van alle volkeren ter wereld aanduiden: het imperialisme.”[395]

 

De moord op Ceaucescu was volgens de partij een daad van anti-communisme. Ceaucescu had weliswaar lange tijd een ‘revisionistische’ koers gevaren, maar toen hij zag dat Oost-Europa werd uitverkocht aan de multinationals nam hij terug marxistisch-leninistische stellingen in:

 

“Ceaucescu werd door antikommunistische krachten vermoord, niet om de reële fouten die hij kan begaan hebben, maar om de revolutionaire stellingen die hij ondanks alles heeft gehandhaafd.”[396]

 

Gans de westerse wereld juichte de liquidatie van het echtpaar Ceaucescu toe. Ludo Martens had daar in zijn boek De fluwelen contrarevolutie volgende cynische commentaar op:

 

“En vervolg kwamen het proces en de moord op Nicolae en Helena Ceaucescu. Het is maar zelden  gebeurd dat de beschaafde, democratische wereld zo’n walgelijke, degraderende en primair-fascistische farce kon meemaken. Nochtans heeft geheel onze meute ‘democraten’ geapplaudisseerd. Sommigen met mate, anderen dol enthousiast.”[397]

 

Volgens de PVDA was het omverwerpen van Ceaucescu een regelrechte staatsgreep. Dit gebeurde met de steun van buitenlandse machten en geheime diensten. De volksopstand werd in het voordeel van rechts en extreem-rechts omgebogen.[398]

 

Wat enorm bepalend was voor de analyse van de PVDA was het uitkomen van de manipulatie van het massagraf in Timisoara. Solidair was één van de eerste kranten die dat nieuws uitbracht. Weken aan een stuk verschenen er op de voorpagina’s van de partijkrant grote koppen over de verschrikkelijke vervalsing. Roemenië-kenner Michel Mommerency hamerde in een heel aantal artikels op dit hoogstaand staaltje mediamanipulatie. Het was immers het ultieme bewijs dat het imperialisme in haar offensief tegen het socialisme voor niets terugdeinsde en dat de westerse traditionele pers meedeed aan het creëren van een massahysterie.[399] Ook Kris Merckx deed er zijn zeg over:  

 

“Vandaag tonen foto’s aan dat de beelden over dit ‘massagraf’ een voorbeeld zijn van wansmakelijke, fascistische media-manipulatie.”[400]

 

Om aan te tonen hoe een ware communist zich in een klimaat van virulent anti-communisme moest verweren, werden regelmatig toespraken van de charismatische Cubaanse leider Fidel Castro gepubliceerd; hieronder een fragmentje als voorbeeld:

 

“De revolutie kan vooruitgaan of achteruitgaan, ze kan zelfs mislukken. Maar een kommunist moet op de eerste plaats moedig en revolutionair zijn. De taak van de kommunisten is te vechten in alle omstandigheden.”[401]

 

1.3. De implosie van de Sovjetunie: de val van het revisionisme!

 

De ineenstorting van de Oost-Europese socialistische regimes veranderde ook de analyse van de PVDA met betrekking tot de politiek van Gorbatsjov. Waar hij aanvankelijk werd gezien als een hervormer van het socialisme binnen het socialisme, werd hij eind 1989, begin 1990 beschouwd als de man die de Sovjetunie finaal naar de afgrond bracht. In Solidair vroeg Ludo Martens zich af welke weg 'Gorbi' op ging.[402] Hij kwam tot de constatatie dat een burgeroorlog in het verschiet lag, tenzij de echte marxistisch-leninistische krachten het tij nog zouden kunnen keren:

 

“Ondertussen en ondanks de steeds rampzaliger binnenlandse situatie (sterke daling van de produktiviteit en van de reële inkomens, rekordtekort op de begroting, uitbreiding van de klandestiene ekonomie, lege winkels, burgeroorlogen onder het mom van ethnische geschillen) blijft het Westen ‘een positief beeld’ ophangen van Gorbatsjov. […] De revolutionairen van de hele wereld kunnen alleen maar hopen dat de authentieke marxist-leninistische krachten binnen de Kommunistische Partij van de Sovjetunie het initiatief kunnen nemen en verhinderen dat de Sovjetunie, doorheen reaktionaire burgeroorlogen, nog dieper valt dan Polen, Hongarije en Roemenië. De toekomst zal uitwijzen of die hoop kans maakt werkelijkheid te worden. De strijd zal in ieder geval gewelddadig en komplex zijn…”[403]

 

De intrede van het kapitalisme in de Sovjetunie ging volgens de PVDA gepaard met een internationale campagne tegen het zogenaamde ‘stalinisme’. Dit ideologisch offensief moest de afbouw van de verworvenheden van de Oktoberrevolutie mee bewerkstelligen. Ludo Martens:

 

“Sinds zes maanden krijg je de indruk dat de ‘eindstrijd’ voor het kapitalisme in de Sovjetunie is begonnen. Een nationale kampagne van veroordeling van het ‘stalinisme’ bracht alle rechtse en extreemrechtse strekkingen in het getouw. Nu wordt het overduidelijk dat de antistalinistische taal in de eerste plaats op Lenin mikt en op de ervaring van zeventig jaar socialistische opbouw. En de hevigste antistalinisten ontpoppen zich tot de vurigste aanhangers van de ekonomische privatisering en de vrije markt.”[404]

 

Een jaar nadien, in augustus 1991, werd Gorbatsjov via een coup van zogenaamde hardliners aan de dijk gezet. De coup mislukte evenwel en Jeltsin, die zich inmiddels had ontpopt tot de verzetsheld en de ware democraat, werd de nieuwe sterke man. Hij ontbond de Sovjetunie en voerde de vrijemarkteconomie in. De PVDA sprak van een “operette-staatsgreep”. Volgens de partij waren de ware verantwoordelijken voor de staatsgreep Boris Jeltsin, de CIA en Amerikaans president George Bush.[405] Op een vernuftige manier hadden zij het klaargespeeld om via de weg van een opzettelijk mislukte coup een echte staatsgreep te doen plaatsgrijpen. De partij vond het immers enorm verdacht dat de coupplegers onder leiding van Janajev zo amateuristisch te werk waren gegaan. Jeltsin had vrij kunnen bewegen, had zomaar het volk kunnen toespreken, had naar Bush kunnen bellen.[406]

 

In het boek De fluwelen contrarevolutie werd deze analyse nog eens klaar en duidelijk geformuleerd:

 

“De echte staatsgreep die de grondslagen van de Sovjetunie aantastte, werd dus gerealiseerd door een permanente en intense samenwerking tussen rechts en extreem-rechts in Moskou en de belangrijkste imperialistische mogendheden.”[407]

 

De PVDA wees er op dat Jeltsin een gevaarlijk figuur was. Hij was een ‘marionet van het Amerikaans imperialisme’ en hij zou er alles aan doen om het communisme volledig kapot te maken. De Sovjetunie zou verdeeld worden door nationalistische burgeroorlogen en de bevolking zou ondergedompeld worden in doffe ellende.[408] Het was daarom de taak van de communisten alles in het werk te stellen zich te verdedigen.

 

Het uiteenvallen van de Sovjetunie werd door de partij dus niet gezien als de val van het communisme, maar als de val van het revisionisme. Het was het revisionisme van Chroesjstjov, van Brezjnev en van Gorbatsjov dat ten val was gekomen. Het was de afbreuk van het marxisme-leninisme door de nomenklatoera dat als voornaamste interne oorzaak voor de val werd aangewezen.[409]       

 

Volgens de PVDA waren er twee grote breukpunten geweest in de geschiedenis van de Sovjetunie:

 

“Er zijn twee grote breukpunten geweest in de USSR: het Chroesjstjov-rapport van 1956, dat de leninistische principes verwierp en het hervormingsprogramma van Gorbatsjov in 1990, dat de overgang naar de kapitalistische economie inluidde. Het proces van verval begon in 1956 en was drie decennia later beëindigd.”[410]

 

De politiek van Chroesjstjov en Brezjnev werd uitgebreid geanalyseerd in het boek De fluwelen contrarevolutie. Daarin werd gesteld dat tussen Chroesjstjov, Brezjnev en Gorbatsjov een continuïteit lag. De stellingen die zij verkondigden waren tegenstrijdig met het marxisme-leninisme en met het denken van Mao Zedong. Hun revisionisme ondermijnde de socialistische basis van de Sovjetunie en zorgde ervoor dat de pro-kapitalistische en pro-imperialistische krachten het niet moeilijk hadden om de contra-revolutie uit te voeren. Lenin, Stalin en Mao hadden de verdienste gehad van correcte communisten geweest te zijn. Chroesjstjov, Brezjnev en Gorbatsjov waren verraders.[411]

 

Het uiteenspatten van de Sovjetunie was in de ogen van de PVDA uiteraard een verlies voor het socialisme in de wereld. Toch was er nog hoop. Op de voorpagina van Solidair van 25 september 1991 stond getiteld: “Eén vierde van de wereld blijft socialistisch. Mao is niet dood.” China, Cuba, Vietnam en Noord-Korea waren niet gevallen in het grootschalige imperialistische offensief en dat werd alsnog beschouwd als een kleine overwinning.[412] Volgens de partij was er reden te meer om te blijven strijden voor een communistische wereld. Ludo Martens formuleerde het als volgt:

 

“De linkse krachten in West-Europa hebben eveneens werk aan de winkel. Zij dienen steun en hulp te verlenen aan de communistische kernen die in Oost-Europa en in de Sovjetunie worden gevormd, alsook aan de vakbeweging die op klasseposities vecht tegen de ‘weldaden’ van de vrijheid en de democratie. De strijd tegen nationalisme en racisme krijgt ook bij ons een nieuwe dimensie in het licht van de fascistische renaissance en de burgeroorlogen in het Oosten. Het radikaal afwijzen van de Europese eenheid, dit wil zeggen van de supermacht Europa en van het Duitse Europa, dient niet alleen de vrede, maar ook de bevrijding van de Derde Wereld. Elke stap in de richting van een Europees leger brengt oorlog in Europa en agressie in de Derde Wereld dichterbij. Om de principes van gelijkheid, rechtvaardigheid en vrede in de wereld te verdedigen, moet men de economische oorlogsvoering door boycot, embargo en sancties afwijzen, alle voorwendsels voor politieke inmenging aanklagen en elke militaire interventie bekampen.”[413]

 

In een opiniestuk dat nog niet zo lang geleden verscheen in De Morgen vroegen Kris Merckx en Nadine Rosa-Rosso zich af of de Muur niet beter was blijven staan. De transitie naar het kapitalisme was immers catastrofaal geweest voor alle volkeren van de hele wereld, in de eerste plaats de volkeren van Oost-Europa en de ex-Sovjetunie. Om deze stelling te bewijzen werden in het artikel de conclusies van een rapport van het ontwikkelingsprogramma van de UNO, het UNDP, geciteerd. Volgens dat rapport heeft de overgang van het socialisme naar het kapitalisme zeven grote gevolgen:

1.   Het verlies aan mensenlevens als gevolg van de daling van de levensverwachting.

2.   De enorme toename van allerlei ziektes, waaronder tuberculose, polio, difterie, etc...

3.   De buitengewone stijging van de armoede.

4.   De enorme toename van de ongelijkheid in inkomen en rijkdom.

5.   De groeiende ongelijkheid tussen man en vrouw.

6.   De afbraak van het onderwijs.

7.   De enorme stijging van de werkloosheid.[414]

 

1.4. Conclusie

 

We hebben kunnen vaststellen dat de PVDA evolueerde van een pro-Chinees en pro-Albanees standpunt naar een meer algemeen pro-socialistisch standpunt. De opstanden in Oost-Europa werden dan ook beschouwd als ‘contra-revoluties’. Het socialistisch systeem was immers vervangen door het kapitalistisch systeem, waardoor er teruggekeerd werd – wat de Sovjetunie betreft - naar de periode voor 1917 en – wat de Oost-Europese landen betreft – naar de periode voor 1945. Dat standpunt, die analyse was volledig verschillend van de analyses van de traditionele partijen en van de rivalen van de KP en de SAP. Voortdurend werd door de PVDA gewezen op de rol van de imperialistische propaganda, de rol van buitenlandse geheime diensten, de anti-communistische hetze. Toch waren het niet alleen deze externe oorzaken die verantwoordelijk waren voor de val. De voornaamste interne oorzaak voor het de val van het socialisme in het Oostblok was volgens de PVDA het ‘revisionisme’. Dat had de socialistische regimes sterk aangetast en verziekt en het herstel van het kapitalisme gemakkelijker gemaakt.

 

Samengevat: de ineenstorting van het ‘reëel bestaande socialisme’ in Oost-Europa en in de Sovjetunie betekende in de analyse van de  PVDA drie volgende zaken:  

 

1. Het failliet van het revisionisme

2. Een overwinning van de contra-revolutie door rechtse imperialistische krachten 

3. Een overwinning van het kapitalisme en het imperialisme

 

2. Gevolgen voor de partij

 

2.1. Opgepast: dissidentie en fractionisme!  

 

De verschillende schokkende gebeurtenissen in de communistische wereld veroorzaakten, net zoals in alle andere communistische partijen, een hevige interne discussie. Volgens Kris Merckx veroorzaakte vooral het Tien An Men-incident een “moment van politieke hoogspanning” in de PVDA.[415] We hebben in het deeltje met betrekking tot de partij-analyse kunnen vaststellen dat de PVDA het Chinese regime bleef steunen, ondanks de harde repressie.

 

Die onvoorwaardelijke verdediging van het neerslaan van het studentenprotest op het Tien An Men-plein en de vergoeilijking van het regime van Ceaucescu schoot bij sommige leden in het verkeerde keelgat. Voorzitter Ludo Martens lichtte een tipje van de sluier op in Solidair:

 

“De huidige tijd is boeiend, omdat we rondom ons nieuwe splitsingen zien maar ook hergroeperingen van de politieke krachten: we zien ‘linksen’, die zich ontpoppen als strijders voor de imperialistische vrijheid en we zien progressieven, die proberen te weerstaan aan de fanatieke verdedigers van de vrije markt en die dichterbij de Partij van de Arbeid komen. […] Wanneer de antikommunisten van allerlei slag op een hysterische manier te keer gaan, dient een kommunist het hoofd koel te houden en na te denken over zijn verantwoordelijkheden in een dergelijke situatie. In dit verband houdt de PVDA drie zaken voor ogen. Ten eerste: de berichtgeving van de imperialistische media dient essentieel om de wereldpolitiek van onze burgerij te rechtvaardigen. […] Tweede principe: bij elke belangrijke strijd zijn de feiten, die de imperialistische media ons aanbieden, samengesteld uit een goed doordachte mengeling van onwaarheden, halve waarheden, en waarheden. […] Derde principe: een kommunist ontkent nooit de reële en gekontroleerde vergissingen, die door de progressieve krachten werden begaan, maar hij maakt er een analyse van, die bijdraagt om de internationale revolutionaire beweging te zuiveren en te versterken. […] Als er zich onvoorziene en pijnlijke gebeurtenissen voordoen, zien we steeds hoe in de partij één of ander individu verontwaardigd demagogische kreten slaakt: het is de vertrouwde ‘groeikrisis’ van diegenen die hun engagement opgeven om zich terug te trekken in een rustig leventje, of om naar de andere kant over te stappen. De kommunisten hebben geleerd ook in ogenblikken van spanning te luisteren naar de argumenten en de tegenargumenten, de verschillende hypothesen af te wegen, de feiten en de verklaringen na te trekken en te vergelijken, nauwkeurig het klassestandpunt te onderzoeken, dat schuilgaat achter deze of gene mening of analyse. […] Sinds de stichting van de PVDA hebben wij gesteld dat de strijd, de splitsingen, de breuken in andere partijen, geen weerslag moeten hebben op onze partij en geen belangrijk onderwerp van ideologische strijd moeten worden. Het essentiële is de manier waarop wij onze lijn bepalen voor onze strijd in België en hoe we daarbij de principes zoals het demokratisch centralisme toepassen.”[416]

 

Ludo Martens gaf in dit artikel duidelijk toe dat de partij met een interne crisis kampte. Die crisis veruitwendigde zich toen een aantal leden de partij verlieten op basis van hun onvrede met het partijstandpunt omtrent het Tien An Men-incident en de val van Ceaucescu in Roemenië.[417] Twee van de partijverlaters, namelijk Jeroen Ooms en Walter Simons, stapten naar de traditionele pers en verkondigden dat ze onmogelijk het partijstandpunt konden verdedigen. Ze kloegen ook over de weinig democratische werking van de partij. Wim De Neuter, die lid was van de Internationale Afdeling van de partij vond het ook onmogelijk om mee de analyse van de partij te verdedigen. In een interview dat ik met hem had deed hij het hele verhaal; hieronder een fragment:

 

“Op het moment van de studentenopstand op het Tien An Men-plein in Peking, dat was mei-juni 1989, was ik chef buitenland van Solidair. Ik was eveneens lid van de cel Internationale Afdeling. In de loop van de jaren tachtig waren we afgestapt van onze pro-Chinese politieke lijn. We volgden niet langer de KP van China en de Partij van de Arbeid van Albanië. We hanteerden een meer onafhankelijke opstelling en verdedigden nu ook het socialistische Cuba, dat we voordien als een luitenant van de revisionistische en staatskapitalistische Sovjetunie bestempelden. Aanvankelijk was het partijstandpunt genuanceerd over het protest. Toen op 4 juni het protest genadeloos werd onderdrukt moest er natuurlijk direct een standpunt uitgewerkt worden. Voorzitter Ludo Martens was daarbij niet aanwezig. De repressie werd veroordeeld. Diezelfde nacht nog komt Ludo Martens binnen met een drie bladzijden tellend kant en klaar artikel over de gebeurtenissen in China. Daarin werd de houding van de Chinese regering goedgekeurd. Het artikel was geschreven op basis van artikels uit de officiële Chinese pers. Kris Merckx verzette zich niet. Ikzelf vond dit onbegrijpelijk.

 

Een aantal mensen, waaronder ik dus, hadden ernstige problemen met dit standpunt. Hoeveel mensen weet ik niet echt. Dat is moeilijk in te schatten wegens het principe van het democratisch centralisme in de partij. Kort daarna verscheen een interne nota, waarin werd gevraagd om een zelfkritische biecht te schrijven over het Tien An Men-incident. Daarin moest het standpunt van de partij eigen gemaakt worden. Op een vergadering met veel volk in het Internationaal Centrum in Brussel werd de biecht afgenomen. Ik vroeg om een ernstige discussie rond dit standpunt, maar dat bleek onmogelijk. Ik werd geïsoleerd binnen de cel. Men ging niet op mijn vraag in. Een zelfkritische biecht zag ik niet zitten. Toch bleef ik nog, omdat ik dacht dat er nog over China ging gediscussieerd worden. Dat was te optimistisch, denk ik.

 

De druppel die de emmer deed overlopen was het standpunt over de gebeurtenissen in Roemenië, eind 1989. Er was een partijdelegatie vanuit Charleroi naar Roemenië geweest naar aanleiding van de Roemeense dorpen-campagne. Het verslag dat één van hen van de reis maakte en dat in Solidair verscheen, was ronduit verschrikkelijk. Het regime van Ceaucescu werd de hemel in geprezen. Toen Ceaucescu werd omvergeworpen ben ik teruggekeerd uit vakantie. De artikels die ik in Solidair las vond ik verschrikkelijk. Ik kon niet aanvaarden dat men de verdediging van een dictator als Ceaucescu op zich nam. Ik had echter niets meer te zeggen. Sinds Tien An Men was ik constant geïsoleerd binnen de partij. Ik schreef een cynische ontslagbrief en op 2 januari 1990 verliet ik definitief de partij.”[418]

 

Het feit dat er naar de pers gestapt werd, was voor de partij misschien nog wel het ergste. Openlijke aanvallen op de standpunten en de werking van de partij konden op dergelijk moment gemist worden als kiespijn. Het was eveneens een inbreuk op de revolutionaire moraal om interne partij-informatie in het openbaar te verspreiden.[419] Twee als progressief bekend staande bladen gingen dieper in op de problemen bij de PVDA. De Morgen besteedde een Focus van meer dan drie bladzijden aan de PVDA-dissidentie onder de titel: De Oostblokkater van de PVDA. De Partij van de afvalligen. Naast het verhaal van de partijverlaters Ooms en Simons en de uitgelekte ontslagbrief van Wim De Neuter, stond er ook heel wat informatie in over de interne keuken van de partij.[420] Ook in het weekblad Humo verscheen twee weken na mekaar een artikel onder de titel: Neen aan het rechts-opportunisme. De wereld wankelt, maar de PVDA staat pal. Ook daarin deden Ooms en Simons hun verhaal.[421]

 

Ludo Martens reageerde op de artikels met zeer giftige pen. Enkele fragmenten uit Solidair:

 

“De heer Ooms rent zich tegenwoordig de benen van onder het lijf om overal te melden dat er binnen de PVDA geen demokratie bestaat.”

 

“Door te luisteren naar de argumenten van andere partijleden en door de evolutie in Roemenië te volgen, hebben heel wat kameraden hun oorspronkelijke, vaak emotionele standpunten gewijzigd of zelfs helemaal verworpen.”

 

“Wat Ooms en Simons werkelijk verschuilen achter hun ‘vragen omtrent de demokratie’, is hun eigen, zeer bijzondere politieke boodschap. Beiden hebben sinds lang met de kommunistische beginselen gebroken en zij hebben het zelfs niet aangedurfd hun ideeën ter diskussie voor te leggen: zij beseften maar al te goed dat in een werkelijk demokratische diskussie, waarin elke stelling en elk argument wordt afgewogen, waarin nuchter wordt ontleed waarop bepaalde stellingen uitmonden, zij niet vijf procent van de leden achter zich zouden krijgen. Dit soort politieke lafaards kan hoogdravend in Humo vertellen dat zij ‘vragen stellen over de demokratie in de PVDA’.”[422]

 

Hij maakte duidelijk dat de partij de zaken op een nuchtere wijze had geanalyseerd na een grondige voorafgaande democratische discussie:

 

“De PVDA kan vandaag stellen dat zij als enige politieke kracht in België nuchter en objektief de gebeurtenissen in Roemenië heeft gevolgd. De bevolking van dit land werd door politici en media belogen op een manier die doet huiveren en die alleen door Goebbels werd voorgedaan.”[423]

 

Op een heldere manier werd nogmaals uitgelegd wat het standpunt was van de PVDA inzake de gebeurtenissen in Roemenië:

 

“In de PVDA bestaan nog altijd erg verschillende meningen over wat de oorzaken zijn van de ineenstorting van het socialisme in Roemenië, welke de essentiële fouten waren van de Roemeense Kommunistische Partij. Maar er is vrijwel eensgezindheid over het volgende: Ceaucescu is omvergeworpen in een konvergerende operatie van inmenging en subversie waarin zowel de VS als de Sovjetunie en Europese landen een rol speelden; rechtse en extreem-rechtse massa’s werden op straat gebracht, onder meer onder impuls van Radio Free Europe; het regime was sterk verzwakt door een reële mistevredenheid onder de werkers die positief staan tegenover het socialisme. […] Ondanks alle zwakheden van zijn regime, heeft Ceaucescu de onafhankelijkheid van Roemenië gevrijwaard, heeft hij veel hulp geboden aan de onafhankelijkheidsbewegingen in de Derde Wereld en heeft hij de socialistische grondslagen van de ekonomie bewaard op basis waarvan een korrektie op bureaucratisme, korruptie en inefficiëntie mogelijk was.”[424]

 

Vervolgens wees Ludo Martens erop dat de partij werkte via bepaalde regels en dat die dienden gerespecteerd te worden. Wie die regels niet respecteerde kon zich aan een repliek verwachten, stelde hij.

 

“Welnu, binnen het Centraal Komitee bestaat er eensgezindheid over onze analyse inzake Roemenië en over onze houding tegenover de bedrijvigheid van de heer Ooms en Co. Meent Ooms dat hij als een Belgische batman op de PVDA-tafel kan springen om meteen iedereen naar zijn grillen te zien dansen. Denkt hij werkelijk zoveel naïviteit te vinden in onze partij?”

 

“In een kommunistische partij als de PVDA kunnen over fundamentele vraagstukken lange tijd meningsverschillen bestaan. Er wordt alleen geëist dat iedereen naar buitenuit het meerderheidsstandpunt verdedigt, terwijl intern de diskussie verder gevoerd worden. Daarbij moet iedereen het marxisme-leninisme en de ervaring van de revolutionaire beweging als basis nemen, eerlijk zijn standpunten uiteenzetten, ernstig rekening houden met de argumenten van de anderen, zowel rechtse als linkse fouten vermijden en waken over de eenheid van de partij.”

 

“Er zijn leden die om zeer verschillende redenen afhaken. In principe blijft de partij met hen vriendschapsbanden onderhouden omdat velen, tenminste op deelaspekten, de revolutionaire strijd blijven steunen. Sommigen keren trouwens na een tijd van hun reis in het luchtledige terug. Maar wie de partij en het kommunisme bekampt, kan er zich aan verwachten dat hem van antwoord wordt gediend.”

 

“Ooms en Simons hebben echter dit moment uitgekozen om de partij een trap te geven waarvan ze in hun overmoed dachten dat hij ‘fataal’ zou zijn.”

 

“Uit dit al bij al vrij zielige vertoon, zullen de leden van de PVDA toch heel wat opsteken. Iedereen heeft kunnen vaststellen hoe bepaalde opportunisten langzaam wegzakken om tenslotte helemaal aan de andere kant van de barrikade te gaan staan.”[425]

 

In 1994 publiceerde de PVDA de hele discussie in het boek Van Tien An Men tot Timisoara. Debat en discussies binnen de PVDA (1989-1991). Op een zeer scherpe, maar duidelijke manier werd het partijstandpunt en de partijwerking uitgelegd.[426] In de inleiding van het boek werd de hele problematiek als volgt voorgesteld:

 

“De definitieve verdwijning van het communisme had in België naar alle logica moeten leiden tot de ontbinding van de PVDA. Toen de Sovjetdissidenten de CPSU ten grave hadden gedragen, stonden ook binnen de PVDA twee dissidenten op om de liquidatie te organiseren. Uiteindelijk zouden er acht of negen de stap zetten naar die stralende en schitterende toekomst zonder communistische partij, waar de hele wereld begin 1990 zo naar verlangde?”[427]

 

Het boek kon gelden als een belangrijk werk in de partijgeschiedenis:

 

“Het is de gedetailleerde neerslag van de geschilpunten en de politieke strijd binnen de PVDA, tijdens de twee cruciale jaren 1989 en 1990, en bevat de besluiten waarrond de partij zich heeft verenigd. Het legt de principes van de partijwerking uit doorheen de discussies en de bewogen strijd. Dit verslag van de interne en zeer hevige strijd, zal de lezer toelaten de door de PVDA verdedigde politieke principes beter te leren kennen evenals het belang van de regels en organisatorische principes van een revolutionaire partij.”[428]

 

Door het plotse karakter van de gebeurtenissen was de partij niet goed voorbereid om onmiddellijk met een eensgezind standpunt naar buiten te komen. De crisis (of de politieke hoogspanning) in de partij werd opgelost met een zogenaamde rectificatie- of zuiveringscampagne. Dat hield het volgende in:

 

“Er moest een rectificatie komen: door kritiek en zelfkritiek moest de ideologische eenheid van de partij en haar inzet om de massa’s te winnen voor de revolutionaire ideeën, worden versterkt.”[429]

 

De gebeurtenissen op het Tien An Men-plein werden bestempeld als een terecht neerslaan van een contrarevolutionaire opstand. Om dat standpunt kracht bij te zetten werd een interessante vergelijking gemaakt:

 

“Tienduizenden betogers konden het prestigieuze centrum van Beijing gedurende tien weken bezetten. […] Wie in België hetzelfde zou proberen in de Wetstraat, zou binnen de vijf minuten worden afgeklopt, gematrakeerd, bespoten met traangas en omvergelopen door de paarden van de rijkswacht. Na zes weken was de beweging van Beijing gedegenereerd tot een contra-revolutionaire bende, die verschillende ongewapende soldaten lynchte en doodde. De opstand had een anticommunistisch karakter aangenomen die het risico inhield China in een vreselijke chaos te storten. Het leger kwam tussenbeide om de socialistische orde te herstellen en daarbij vielen driehonderd doden.”[430]

 

Volgens de PVDA moet het socialisme koste wat kost verdedigd worden; als het nodig is zelfs met geweld:

 

“De dictatuur van het proletariaat houdt in dat, wanneer het nodig is, gebruik wordt gemaakt van gewapende krachten om het socialisme te verdedigen tegen zijn vijanden.”[431]

 

Vervolgens volgde een enorme uitleg over de partijverlaters. Volgens Ludo Martens waren zij opportunistische elementen die zo hun eigen methodes hadden:

 

“De kameraden die de betwiste opportunistische standpunten naar voren brachten, hadden hun eigen strijdmethoden. Ze kunnen als volgt worden samengevat: de opportunistische ideeën beschermen en hun verspreiding bevorderen om erop terug te kunnen vallen en daarna bondgenoten zoeken tussen de opportunisten.”[432]

 

De partijdissidenten hadden in hun analyse één centraal punt: China en Roemenië zijn geen democratische landen. Ludo Martens wees erop dat echte communisten het probleem van de democratie als volgt dienden te behandelen:

 

“Wanneer een communist het heeft over het probleem van de democratie in de socialistische landen, moet hij drie punten onderscheiden.

1. Er is de socialistische democratie, gebaseerd op het in stand houden van de dictatuur van het proletariaat.

2. De socialistische democratie vertoont fouten, zwakheden, beperkingen die op basis van de principes van de dictatuur van het proletariaat moeten worden bestreden.

3. Tenslotte zijn er pogingen om elementen van de burgerlijke democratie in te voeren, om het socialisme omver te werpen en de dictatuur van de burgerij weer in te stellen.”[433]

 

In een apart hoofdstuk onder de titel De antipartij-fractie volgde een zeer lange beschrijving van de activiteiten van de ‘dissidenten’. Vooral Jeroen Ooms en Walter Simons kregen het hard te verduren. Het was trouwens opvallend dat ze met de pseudoniemen Oscar en Salomon werden vermeld. Volgens Ludo Martens werden er elementaire regels van de revolutionaire moraal geschonden:

 

 “Een elementaire regel van de partij stelt dat een partijlid ernstige meningsverschillen kan hebben maar dat hij die altijd via de georganiseerde kanalen moet uiten. […]Een communistische partij kan nooit dulden dat één van haar leden een alliantie sluit met krachten buiten de partij om zijn standpunten via dagbladen of enig ander middel te verspreiden.”[434]

 

“Oscar en Salomon vallen ook een ander basisprincipe van de communistische partij aan. Na het vrije en democratische debat, op basis van marxistisch-leninistische principes en van de rigoureuze analyse van de feiten, komt de partijleiding tot besluiten, die door alle leden worden bestudeerd, besproken en geassimileerd. Samen met een gemeenschappelijke praktijk vormt dit de basis voor de politieke en ideologische eenheid van de partij.”[435]

 

Uit het niet naleven van essentiële communistische principes kon volgens Martens een belangrijke les geleerd worden:

 

“Wij kunnen hieruit iets leren: gedegenereerde individuen, die in de open en democratische discussies zelfs geen steun van een betekenisvolle minderheid krijgen voor hun onsamenhangende ideeën, verlaten de partij om, door de bewuste verspreiding van leugens, deel te nemen aan de anticommunistische campagne van de burgerij.”[436]

 

De dissidenten waren in de ogen van de partijleiding volledig gedegenereerd. Zij volgden enkel nog hun persoonlijke weg en zij overtraden de revolutionaire principes van de partij. Hun handelen werd bestempeld als “fractionisme” en “opportunisme” Wat hielden die begrippen juist in?

 

“Het fractionisme organiseert buiten de officiële partijstructuren parallelle discussies in een bepaalde politieke optiek.”[437]

 

“Opportunisten vechten meestal niet voor een duidelijk uitgewerkte politieke lijn: ze vechten vooral tegen de revolutionaire geest en tegen de marxistisch-leninistische opvattingen van hun eigen organisatie. Daarbij maken ze van alle hout pijlen, ze halen hun wapens en argumenten uit burgerlijke kranten en geschriften die ze toevallig onder ogen krijgen. In de discussies binnen de partij spannen ze zich in om zoveel mogelijk steun te vinden voor kritieken die leven bij een groot aantal leden en voor opportunistische stellingen die in de mode zijn. Die opportunisten kunnen altijd rekenen op een reservekracht: de verzoeningsgezindheid ten opzichte van het opportunisme.”[438]

 

De ontslagbrief van Wim De Neuter (Natan) kwam ook aan bod. De brief werd bestempeld als “het programma van een verzoener” en kon, volgens Martens, teruggebracht worden tot één essentieel punt:

 

“Wat is het essentiële punt van deze tekst? De kameraad in kwestie geeft een opmerkelijke demonstratie van zijn totaal failliet als communist.”[439]

 

Uit de zaak van de dissidenten konden volgens de PVDA enkele belangrijke lessen  getrokken worden. De dissidenten hadden blijk gegeven van een gebrek aan communistisch bewustzijn. Een echte communist, die moest volgende zaken voor ogen houden: 

 

“Kritiek maken op zijn fouten, zelfkritiek en de strijd tussen de twee lijnen aanpakken, dat is de dagelijkse praktijk van een communist.”[440]

 

“Een communist moet vijf wapens gebruiken om zijn wereldopvatting om te vormen:

1. Om te beginnen moet een communist een revolutionaire praktijk hebben en klassenstrijd voeren tegen het kapitalisme en imperialisme.

2. Vervolgens vormt een communist zich om door de partijlijn en de werken van Marx, Engels, Lenin, Stalin en Mao Zedong te bestuderen

3. Ten derde: om zijn wereldopvatting om te vormen moet elke communist de kritieken op de belangrijkste revisionistische stromingen van de arbeidersbeweging bestuderen.

4. Ten vierde: een communist vormt zijn wereldopvatting om door zijn veelvuldige banden met de massa’s, met het doel ze te winnen voor de revolutionaire ideeën.

5. Vijfde en laatste punt: een communist vormt zijn wereldopvatting om door de studie van de huidige realiteit en door op basis daarvan, een revolutionaire politieke lijn, maatregelen en voorstellen uit te werken.”[441]

 

2.2. De partijwerking: de eenheid bewaren en versterken!

 

Om de problemen te baas te blijven wilde de partijtop koste wat kost de eenheid binnen de partij bewaren. Dit gebeurde door de rangen te sluiten. Volgens ex-lid Wim De Neuter was er van een open debat geen sprake. Hij spreekt dan ook van een  “bunkermentaliteit” om de houding van de partij te typeren.[442] Ook Jeroen Ooms en Walter Simons kloegen over het feit dat een zinnig en eerlijk debat onmogelijk was binnen de partij. Ze wezen erop dat de leiding het laken naar zich toe had getrokken en dat weerstand bieden gelijk stond aan zichzelf isoleren.[443]

 

Kris Merckx weerlegt ook vandaag nog deze aantijgingen. Volgens hem was er een grondige diepgaande democratische discussie over het standpunt van de partij met betrekking tot het Tien An Men-incident en de staatsgreep in Roemenië.[444]

 

Het begrip ‘eenheid’ was zeer belangrijk voor de partij. Het kwam er in feite op neer dat elk lid van de partij via kritiek en zelfkritiek het officiële standpunt van de partij moest overnemen en het in elke omstandigheid moest verdedigen. Of zoals Ludo Martens het formuleerde in Van Tien An men tot Timisoara:

 

“Een partij van het leninistische type verschilt van een sociaal-democratische partij door haar eenheid van denken, haar eenheid van wil en haar eenheid van handelen. […] Dit alles betekent dat een communistische partij een praktijk moet volgen van discussie – politieke hulp – opvoeding – omvorming. Terzelfdertijd moet de partij de onverbeterlijke opportunistische elementen uitzuiveren.”[445]

 

 

De partij van de revolutie

 

Een belangrijk werk met betrekking tot de organisatie van de partij is zonder twijfel De partij van de revolutie.[446] Het boek vormt een handleiding voor de versterking van de PVDA als revolutionaire partij. Een opsomming van de belangrijkste lessen in verband met partijwerking is hier aan de orde:

 

1.  Nieuwe taken:

 

“Dit misdadig en onmenselijk systeem zal nochtans niet zomaar verdwijnen. De beestachtigheid van dit imperialistisch systeem kent geen limieten. Alleen de volksopstand en de socialistische revolutie kunnen een einde maken aan dit barbaarse systeem. In die revolutie speelt de communistische partij als subjectieve factor, met haar politieke lijn en haar organisatievermogen, de voornaamste rol.”[447]

 

2. Enorme kansen:

 

“Vijf jaar nadat urbi et orbi het historisch failliet van het communisme werd afgekondigd, is alleen de marxistisch-leninistische ideologie in staat de economische, sociale, politieke en morele problemen van de wereld te analyseren en te begrijpen. Alleen het marxisme-leninisme biedt een oplossing met het socialisme en het communisme.”[448]

 

3. Het leidinggevende werk verbeteren:

 

“Of de partij erin slaagt haar taken tot een goed einde te brengen, hangt in grote mate af van de marxistisch-leninistische kwaliteit van de leiding, van de revolutionaire geest van de leidende kaders, hun verantwoordelijkheidszin, hun banden met de partijbasis en de massa’s, hun revolutionaire discipline, hun besluitvaardigheid, hun zin voor initiatief en hun revolutionaire creativiteit.”[449]

 

4. Politieke eenheid

 

“De partij in haar geheel en de kaderploeg in het bijzonder zijn één gebleven en de marxistisch-leninistische standpunten werden versterkt tijdens de heftige anti-communistische campagne van 1989-1992.”[450]

 

5. Belangrijke problemen blijven oplossen

 

“Het zou echter gevaarlijk zijn de problemen te onderschatten, onder het voorwendsel dat wij goed stand gehouden hebben tegen het offensief van de burgerij.”[451]

 

6. Lessen uit de revisionistische ontaarding:

 

“De contra-revoluties in Oost-Europa en de Sovjetunie, de verschuivingen in China, bewijzen dat men grote inspanningen moet doen, wil men de verschillende revisionistische en sektarisch-dogmatische stromingen kennen en overwinnen en het marxisme-leninisme ontwikkelen.”[452]

 

7. Voorkomen dat het revisionisme de kop opsteekt:

 

“De partijleiding moet de fouten en zwaktes steeds met de grootste strengheid beoordelen; en dat doet ze ook. […] Wij moeten steeds de hogere belangen van de partij voor ogen houden; voor alles moeten wij haar voortbestaan, haar verdediging en politieke en organisatorische versterking als revolutionaire kracht verzekeren.”[453]

 

8. Ernstige crisissen zijn mogelijk:

 

“De grote politieke eenheid in de partij mag niet doen geloven dat we gevrijwaard zijn tegen het gevaar van een ernstige crisis. Er ontstaat een bijzonder delicate situatie in een communistische partij wanneer leidende kaders belangrijke fouten begaan. Om de partij op de weg van het marxisme-leninisme te houden, is het dus essentieel dat de strijd tegen het opportunisme vastberaden ingevoerd wordt bij de leidende kaders.”[454]

 

9. Vier gevechten die moeten geleverd worden:

 

1.      De verantwoordelijkheidszin van de leidende kaders verhogen.

2.      Politieke problemen centraal stellen en strijd voeren tegen het opportunisme.

3.      Bureaucratisme, paperasserij en routine bekampen.

4.      Het individualisme bekampen en de controle versterken.[455]

 

 

10. Rectificeren en uitzuiveren:

 

“Op kaderniveau moet er een rectificatiecampagne gevoerd worden, samen met een versnelde opleiding van een nieuwe generatie kaders. […] Voor het geheel van de kaderploeg stelt zich het probleem van de bewuste omvorming van de wereldopvatting: elk kader draagt persoonlijk de verantwoordelijkheid voor zijn eigen permanente vorming en omvorming door kritiek en zelfkritiek, door deelname aan de praktijk en de strijd, door studie en de kritiek van opportunistische theorieën.”[456]

 

 

De meest recente ontwikkeling betreffende de partijwerking

 

Op het jongste congres van de PVDA werd beslist om over te gaan tot de opbouw van een ‘massapartij’ en niet langer te blijven vasthouden aan de ‘voorhoedepartij van beroepsrevolutionairen’.[457] Het congresdocument dat de titel Het communisme: de toekomst van de mensheid draagt is tevens een grondige aanpassing van het marxisme-leninisme aan het huidige klimaat. Uit de tekst spreekt een groot optimisme. Eén van de belangrijke punten, waar al enkele jaren aan gewerkt wordt, is de opbouw van een nieuwe internationale communistische beweging. De PVDA neemt daarin een voortrekkersrol en organiseert regelmatig internationale communistische seminaries.[458]

 

2.3. Algemene lessen: het marxisme-leninisme verdedigen en verspreiden!

 

Uit de periode 1989-1991 werden er enkele belangrijke algemene lessen getrokken. Deze lessen duidden niet op een vernieuwing of een grondige hervorming, maar eerder op een herbevestiging van de essentiële principes van het marxisme-leninisme of het wetenschappelijk socialisme.

 

De PVDA-militanten dienden zes cruciale zaken voor ogen te houden:

 

1.  Herbevestiging van de steun aan het socialisme en aan de revolutie

2.  De Oostbloklanden waren socialistische landen en de communisten moeten leren van hun ervaringen.

3.  Het socialisme is nooit definitief verworven. Een terugkeer van kapitalisme is nooit uitgesloten.

4. Door de crisis van de revolutionaire beweging in Europa groeit het besef dat een onafhankelijke communistische partij noodzakelijk is.

5. Een communist moet zich bewust zijn van de rol die het imperialisme speelt in de destructie van het socialisme.

6.  Een communist moet inzien tot wat een grote anti-communistische campagne kan leiden.[459]

 

Ook zeer belangrijk was dat de partij bleef vasthouden aan haar positieve appreciatie van Stalin. In Van Tien An Men tot Timisoara werd duidelijk gesteld dat de analyse van de politiek van Stalin de grens trok tussen revolutie en contra-revolutie. Het anti-stalinisme werd beschouwd als onvervalst anti-communisme. Ik citeer hier Ludo Martens:

 

“Na 35 jaar revisionisme van Chroesjstjov, na het herstel van de imperialistische overheersing in Oost-Europa en het beëindigen van de contrarevolutionaire revolutie in de USSR, kunnen we gerust zeggen dat de strijd tegen het werk van Stalin in essentie een strijd tegen het communisme is. Het antistalinisme is in de grond niets anders dan het anticommunisme. Niet alleen de burgerij en de reactionairen zetten hun tanden in het werk van Stalin, maar ook de revisionisten en opportunisten van alle slag. De kwestie Stalin trekt de grens tussen revolutie en contrarevolutie.”[460]

 

Deze houding werd volledig bevestigd in Een andere kijk op Stalin, waarin Ludo Martens op basis van een groot aantal gegevens beweerde dat Stalin, ondanks enige fouten en overdrijvingen, een groot en correct communist was geweest. Het anti-stalinisme werd er in beschouwd als een middel om alle vormen van socialisme aan te vallen.[461] Het boek leverde binnen de radicale linkerzijde heel wat stof tot discussie op. Martens werd door tegenstanders beschouwd als een hagiograaf, als een onvervalste stalinist en door voorstanders werd hij geëerd als een ware communist en een meesterlijk biograaf. In elk geval zou de kwestie Stalin een doorslaggevende kwestie blijven in discussies over radicaal-linkse samenwerking.

 

2.4. Toenadering naar de andere progressieven: ons platform is het beste!

 

We hebben kunnen vaststellen dat de re-evaluatie van de analyse van de Sovjetunie een soort recuperatiebeweging naar de KPB toe was. Het ging om een poging om verdwaalde KP’ers naar de partij te doen overlopen. Hoeveel KP-leden de stap uiteindelijk zetten, is niet bekend. Het ging zeker niet om een groot aantal.[462] Om in te spelen op de crisis bij de KP, maar ook om te tonen dat ze nog aanwezig waren, lanceerde de PVDA tijdens de verkiezingscampagne van 1991 de slogan: Gelukkig dat er nog échte kommunisten zijn. Dat kaderde eveneens in haar opvatting dat er maar één echte communistische partij in België kon zijn.[463]

 

In de rood-groene projecten van Regenboog en de Rood-Groene Beweging hield de PVDA zich afzijdig. Met trotskisten, reformisten en revisionisten werd niet samengewerkt. Dat druiste in tegen de ideologische lijn van de partij. Vooral de trotskisten bleven de grote vijand. In 1993 schreef Ludo Martens de brochure met de veelzeggende titel Het trotskysme in dienst van het imperialisme…tegen de socialistische landen. Daarin werd voornamelijk gehekeld dat de trotskisten door hun ‘stalinfobie’ vrijwel nergens ter wereld socialistische regimes steunden.[464]

 

Toch werd de PVDA er zich geleidelijk aan van bewust dat een samenwerking misschien wel nodig was om in de politieke arena iets te betekenen. Naar aanleiding van de gemeenteraadsverkiezingen van 2000 was er in Antwerpen kans op toenadering tussen de partij en de SAP. Discussies over de meest adequate benaming deden deze eerste poging tot electorale samenwerking mislukken. De geleidelijke dooi die er gekomen was, zou echter niet helemaal verdwijnen. Volgens de PVDA bleef een front enkel mogelijk op basis van een duidelijk marxistisch-leninistisch platform zoals ze dat reeds in 1988 had geformuleerd.[465]  

 

2.5. Initiatieven om de partij werkende te houden: het activisme aanwakkeren!

 

Eén van de belangrijkste initiatieven die de PVDA nam, was de in 1991 opgestarte anti-racistische campagne Objektief 479.971. Deze campagne kwam er naar aanleiding van Zwarte Zondag en werd als volgt aangekondigd in het weekblad Solidair:

 

“Het doel van Objektief is om tegen 24 november 1992 even veel handtekeningen te verzamelen als er op 24 november 1991 stemmen waren op de belangrijkste fascistische partijen (Vlaams Blok, Front National, Agir): 479.917.”

 

Uiteindelijk werden meer dan één miljoen handtekeningen opgehaald en kon de actie als een groot succes beschouwd worden. Volgens ex-lid Wim De Neuter was deze actie zeer belangrijk. De anti-racistische campagne was een ideale gelegenheid om het activisme en militantisme terug op te krikken na de vervelende gebeurtenissen van 1989-1991.[466]

 

Kris Merckx stelde dat Objektief eigenlijk in eerste instantie een manier was om de publieke opinie te mobiliseren voor het gevaar van het Vlaams Blok. Volgens hem was de overwinning van extreem-rechts ook het resultaat van het anti-communistisch klimaat dat er op dat moment heerste. Door heel wat rechtse beleidslui en rechtse intellectuelen werd immers verkondigd dat een alternatief ter linkerzijde definitief verloren had. Het resultaat: de anti-establishment-stemmen gingen naar uiterst-rechts.[467]

 

2.6. Verkiezingsresultaten 1971-1995: wanneer komt de doorbraak?

 

Zoals reeds vermeld brak de PVDA electoraal nooit echt door. In bepaalde steden kon ze voornamelijk via het succes van de groepspraktijken van Geneeskunde voor het Volk echte stemmenwinst behalen. De electorale evolutie toont duidelijk aan dat de PVDA in 1991 een nederlaag leed. Die nederlaag is meer dan waarschijnlijk te wijten aan de negatieve impact van de gebeurtenissen 1989-1991 en aan de interne problemen van de partij in 1990. Door het mislukken van Regenboog, de Rood-Groene Beweging, het niet meer nationaal opkomen van de KP en de SAP werd de PVDA de belangrijkste radicaal-linkse formatie in de Belgische politiek. Een zetel in het federaal of in een regionaal parlement werd tot nu toe nooit behaald.     

 

Resultaten van AMADA-TPO/PVDA-PTB bij de parlementsverkiezingen van 1974-1995 (Kamer) [Bron: www.vub.ac.be/POLI/elections]

 

 

 

Koninkrijk België

1974

0,2%

1977

0,2%

1978

0,8%

1981

0,8%

1985

0,8%

1987

0,7%

1991

0,5%

1995

0,2%

 

·        1974-1977-1978 : AMADA-TPO

·        1981-1985-1987-1991-1995 : PVDA-PTB

 

3. Conclusie

 

Na ernstige en hevige interne discussies, waarbij enkele leden de partij verlieten, wist de PVDA zich te handhaven en zich op termijn zelfs te versterken. De analyse die de partij maakte, was erg verschillend met die van de KP en de SAP. De val van het socialistisch blok was in de ogen van de partij in de eerste plaats de val van het revisionisme. Tesamen met een grootscheeps imperialistisch offensief werd de socialistische basis van de Oost-Europese landen en van de Sovjetunie volledig ondermijnd en vernietigd. Hieruit trok de PVDA de les dat er aan het marxisme-leninisme niet mocht getwijfeld worden en dat het vasthouden van deze ideologie de enige weg was om ooit de proletarische revolutie te bewerkstelligen en te verdedigen. Na een zogenaamde rectificatiecampagne werd de eenheid van de partij hersteld en werd het activisme terug aangewakkerd. De kleine storm was voorbij en ernstige schade was voorkomen.

 

Vandaag is de PVDA de grootste en best georganiseerde radicaal-linkse partij en neemt ze het voortouw in allerlei sociale acties. Ze ziet zichzelf nog steeds als de enige échte communistische partij in België. De discussie over haar analyse van Stalin, over haar sektarisme en soms ongenuanceerd anti-imperialisme is blijven bestaan.

  

HOOFDSTUK 4: DE BIJDRAGE VAN DRIE BELGISCHE RADICAAL-LINKSE INTELLECTUELEN

  

1. Jaap Kruithof

2. Marc Vandepitte

3. Eric Corijn

4. Conclusie


Het leek mij interessant om als afsluiter van dit laatste deel ook eens de analyse van enkele Belgische radicaal-linkse intellectuelen te bekijken. Een belangrijk werk daarbij is ongetwijfeld Socialisme en vrijheid, een bundel die al in 1990 verscheen, dus nog voor de uiteindelijke implosie van de Sovjetunie. Uit dat werk zal ik de analyse van moraalfilosoof en historicus Jaap Kruithof en van theoloog en wiskundige Marc Vandepitte bespreken. Tot slot volgt nog de zeer interessante visie van sociaal-geograaf Eric Corijn die in 1999 in het Vlaams Marxistisch Tijdschrift verscheen. Waarom dit er nog bij gooien? Het geeft naar mijn bescheiden mening de lezer de mogelijkheid om de analyses die de partijen opmaakten, te vergelijken met die van onderstaande intellectuelen. Radicaal-links staat immers bekend om een bepaalde intellectuele traditie. Denk maar aan de vele debatten die er georganiseerd worden, waarbij telkens weer dezelfde belangrijke ideologische en historische discussies opduiken.

 

1. Jaap Kruithof

 

Moraalfilosoof, historicus en maatschappijcriticus Jaap Kruithof analyseert in een bijdrage in de bundel Socialisme en vrijheid de desintegratieprocessen in Oost-Europa.[468] Tevens houdt hij een pleidooi voor de progressieven om de moed niet op te geven en vast te houden aan de socialistische basisbeginselen.

 

“De deconstructieve processen in Oost-Europa zijn niet alleen anti-stalinistisch, maar ook anti-socialistisch. Gorbatsjov verkondigt wel dat hij een communist en een marxist is, maar elke onbevooroordeelde observator weet dat hij sinds jaren bezig is het kapitalisme te re-introduceren. […] Terwijl Modrow in de DDR, voor zover ik kan nagaan, trouw bleef aan zijn socialistische beginselen, heeft Gorbatsjov ze opgegeven, zoals Castro hem terecht verwijt.”[469]

 

Kruithof vindt het ook niet kunnen dat bepaalde socialisten de val van het ‘reëel bestaande socialisme’ toejuichen:

 

“Het is hoogst bedenkelijk dat, op het moment dat het duidelijk was dat het socialisme in Oost-Europa ineenstortte, sommige westerse socialisten stonden te juichen en hun achterban wijsmaakten dat nu het ogenblik was aangebroken om een waar socialisme in te voeren. Sommigen hebben de afgelopen maanden kapitale denkfouten gemaakt. Dat sociaal-democraten stonden te glunderen is niet verwonderlijk, zij hebben het kapitalisme altijd gesteund. Echte socialisten doen met zo’n vervuiling van basisbeginselen niet mee, zij verzetten zich tegen stalinistische kankergezwellen maar klappen niet in hun handen als met dat stalinisme ook de collectivistische fundamenten van Oost-Europa worden afgebroken.”[470]

 

Volgens Kruithof is het einde van de Sovjetunie meer dan de val van het ‘stalinisme’. Hij vindt ook dat het ‘leninisme’ in vraag moet gesteld worden. Het ‘leninisme’ is in zijn ogen een bepaald patroon in een bepaalde historische conjunctuur en dus niet toepasbaar op de hedendaagse moderne complexe samenlevingen.

 

“De crisis van het Sovjetsysteem is meer dan de desintegratie van het stalinisme. Ook het leninisme moet in vraag worden gesteld. Sinds jaren heb ik mijn geloof in dat model verloren zonder de socialistische basisbeginselen op te geven. Misschien is dat patroon, historisch gezien, hanteerbaar in een bepaalde fase van de maatschappelijke ontwikkeling, maar voor moderne samenlevingen is het beslist onbruikbaar.”[471]

 

Kruithof is met deze bijdrage ook duidelijk beïnvloed door het werk van de Amerikaanse socioloog/historicus Immanuel Wallerstein. Die had reeds eerder gesteld dat het socialistisch blok een subsysteem was van het kapitalistische wereld-systeem:

 

“Het magistrale avontuur van Lenin in Oost-Europa is mislukt. Het grote kapitalistische wereldsysteem, sinds de 16de eeuw op onze planeet geïnstalleerd, heeft een deelsysteem dat een andere weg koos, geëlimineerd.”[472]

 

Ondanks het mislukken van het socialistische experiment, mogen volgens Kruithof de socialistische basisbeginselen niet opgegeven worden. Zolang het mondiale kapitalisme  bestaat, zal er immers een tegenbeweging blijven bestaan.

 

“Feitelijke nederlagen – en die hebben we de laatste twintig jaar wel moeten incasseren – brengen bij socialisten depressies, zelfs fundamentele vertwijfeling teweeg. […] Tegen die verwarring moet worden gereageerd door de nadruk te leggen op wat het socialisme is en wil. Mijns inziens is het meest wezenlijk dit: socialisten zijn egalitaristen, zij pleiten voor gelijke kansen voor allen; die gelijkheid moet niet alleen op een secundair vlak, b.v. het politieke niveau gevestigd worden maar op het meest primaire peil, nl. de economie; gelijkheid op economisch niveau impliceert collectivisering van het produktieproces met ingebouwde democratische spelregels (verregaande decentralisering is b.v. niet in tegenspraak met socialisme).”[473]

 

Het ‘stalinisme’ en het ‘leninisme’ zijn in de ogen van Kruithof ten dode opgeschreven, maar het ‘democratisch socialisme’ zeker niet. Hij eindigt dan ook met een bijzonder hoopvolle boodschap aan de linkse beweging.

 

“Voor de wanhopigen, ontmoedigden, gedemoraliseerden die het niet meer zien zitten blijft er een boodschap. Het socialisme is de wereldbeweging van de vertrapten en onderdrukten, het beleeft momenteel nederlagen, maar het is allerminst dood. Na de modellen die nu bezwijken zullen er nieuwe komen. Het socialisme heeft een machtige, vitale bron, de basisdeficiënties van het wereldkapitalisme. Dat stelsel schept elke dag grotere polarisaties tussen rijk en arm, mens en natuur. Het is per definitie niet in staat de basiswaarde van de rechtvaardigheid te realiseren. Als socialisten hier verslagen worden, duiken ze noodzakelijkerwijze elders op, omdat het kapitalisme niet in staat blijkt wat dan ook fundamenteel op te lossen. De toekomst is aan ons. Venceremos.”[474]

 

2. Marc Vandepitte

 

Filosoof-theoloog Mark Vandepitte spreekt in zijn bijdrage De Aufhebung van Lenin, die ook in de bundel Socialisme en Vrijheid verscheen, van een crisis van het marxisme.[475] Hierin maakt hij duidelijk dat er een radicale kritiek van de marxistische theorie nodig is, wil men in de toekomst nog iets betekenen.

 

Ten eerste moet er volgens hem komaf gemaakt worden met zelfgenoegzaamheid en dogmatisme, want dergelijke houding bezoedelt de marxistische en socialistische traditie. Vandepitte verwoordt het als volgt: 

 

“Een rijke traditie als het socialisme mag niet stranden op zelfgenoegzaamheid of dogmatisme.”[476]

 

De gebeurtenissen 1989-1991 moeten volgens Vandepitte kritisch en correct onderzocht worden:

 

“Konden de ‘ware’ marxist-leninisten vorige crisissen bagatelliseren en de schijn hoog houden dankzij ‘de verwezenlijkingen’ van het Oostblok en China, dan maakten de bloedige gebeurtenissen in Peking en Roemenië en de sociaal-economische en politieke aardverschuivingen in Oost-Europa daar een abrupt einde aan. Deze keer is de crisis te algemeen en te spectaculair om genegeerd te worden. De communistische systemen barsten uit hun voegen en de basisprincipes worden in versneld tempo overboord gegooid. De communistische gesloten bolwerken hebben hun poorten opengezet voor de oprukkende vrije markt en ze evolueren in een ijltempo en zonder schroom naar één van de volgende vier modellen: sociaal-democratie, kapitalistische democratie, markt-Stalinisme (China), in het beste geval democratisch socialisme.”[477]

 

Volgens Vandepitte betekent het einde van de Sovjetunie het einde van een historische poging om het kapitalisme te vervangen door het socialisme. Dat wil echter niet betekenen dat het hele marxistische gedachtengoed mislukt zou zijn.

 

“Dat ingrijpend historisch proces komt als een godsgeschenk voor de traditionele anti-communisten en de wat vermoeide apologeten van de vrije markt. […] Bewust of onbewust wordt de ineenstorting van het reëel bestaand socialisme vereenzelvigd met het failliet van het gehele marxistisch gedachtengoed en van de communistische beweging in zijn geheel.”[478]

 

Socialisten en communisten moeten een nauwkeurige analyse maken van de gebeurtenissen en concrete lessen trekken uit het falen van het Sovjetexperiment.

 

“Wat betekent die zware crisis voor de linkerzijde? Eenieder die blijft streven naar een meer gelijke, vrije en klassenloze maatschappij moet een nauwkeurige analyse maken van de afgelopen gebeurtenissen en er de nodige lessen uit trekken. Of het marxisme en het socialisme nog toekomst hebben, hangt daar in grote mate van af. Het uur van de waarheid is aangebroken.”[479]

 

Vandepitte is hier de mening toegedaan dat het marxisme-leninisme ernstig in vraag moet gesteld worden.

 

“Het is voor de marxist-leninisten de hoogste tijd om de hand in eigen boezem te steken en om de basispremissen en evidenties grondig te evalueren, ze zonodig te schrappen of te herdenken.”[480]

 

Hij gaat zelfs verder en komt tot het besluit dat het marxisme-leninisme dient losgekoppeld te worden.

 

“Het loskoppelen van Marx en Lenin geeft het socialisme nieuwe ideologische ruimte. Het failliet van het marxisme-leninisme betekent meteen ook het failliet van de canonisering en dogmatisering. Marxistische orthodoxie bestaat niet meer. […] Er is nog veel werk voor de boeg, er dient nog veel puin geruimd. We staan voor een tijdperk van grondige herbronning (revisionisme) en bezinning. Aan u de eer.”[481]

 

3. Eric Corijn

 

In een artikel in het Vlaams Marxistisch Tijdschrift van 1999 dat de titel De Europese linkerzijde tien jaar na de val van de muur draagt, gaat marxist en sociaal-geograaf Eric Corijn dieper in op de positie van de radicale linkerzijde.[482] Zijn hoofdstelling is dat er binnen anti-kapitalistisch links een nieuwe grondslagendiscussie moet komen in plaats van het steeds wederopvoeren van historische debatten. Die discussie zou moeten leiden tot een substantiële kritiek op het kapitalisme. Corijn brengt vier belangrijke punten aan.

 

Een eerste belangrijk punt is volgens hem dat radicaal-links een grondige balans dient op te maken van het ‘reëel bestaande socialisme’. Hij verwoordt dat als volgt:

 

 

1. Het is voor de gehele linkerzijde, en in de eerste plaats voor diegenen die zich anti-kapitalistisch noemen, noodzakelijk een balans op te maken van de eigen verhouding tot het "socialistisch experiment", het "reëel bestaande socialisme", het "staatskapitalisme" of de "bureaucratische arbeidersstaten". De gehele twintigste eeuw lang is de ontwikkeling van de linkerzijde en de arbeidersbeweging (mede) bepaald door het bestaan van een deel van de wereld dat zogenaamd buiten de kapitalistische dynamiek stond. Het had een invloed op de theoretische, strategische en taktische debatten en droeg op beslissende wijze bij tot de organisatorische vormgeving van de huidige linkerzijde. Het euforische klimaat rond de "val van de muur", het afwijzen van de "verworvenheden van de arbeidersbeweging" en de sterke depolitisering dreigen nu tot een nefast geheugenverlies te leiden. De vraag blijft dus welke lessen uit het "socialistisch experiment" op creatieve wijze kunnen/moeten worden geïnvesteerd in een vernieuwd alternatief. Wat moeten we "meenemen" uit de debatten over het stalinisme, het eenpartijenstelsel, de verhouding ontwikkeling zware industrie en consumptie, de vreedzame coëxistentie, de rol van de voorhoedepartij, de mogelijkheden tot politieke revolutie, de verhouding staat-partij-civiele maatschappij, de nationaliteitenkwestie en noem maar op?[483]

             

Hiermee bedoelt Corijn dus niet dat het opmaken van zo een balans het wederopvoeren van de bekende historische debatten (Trotski-Stalin bijvoorbeeld) moet inhouden, want:

 

“Dergelijke balans dient vooral de justificatie van het eigen (voort)bestaan en wordt meestal nog gedacht in de kern van het verhoopte toekomstig historisch blok, dat het kapitalisme moet overstijgen. Dergelijk vertoog ondersteunt de energie die nodig is om meestal zeer kleine organisaties recht te houden en om zich af te bakenen, meestal op sectaire wijze. Het houdt de bestaande versplintering in stand. De huidige organisatorische en ideologische toestand van de zogenaamde antikapitalistische linkerzijde lijkt me eerder een deel van het probleem dan een deel van de oplossing te zijn.”[484]

             

Volgens Corijn is het absoluut noodzakelijk voor radicaal-links om in het reine te komen met haar verleden. De verwerking ervan moet volgens hem uitgaan van het eigen falen. De meeste analyses worden tot nu toe hoofdzakelijk gekenmerkt door een defensief conservatisme of een dogmatische orthodoxie. Dit leidt, volgens Corijn, tot immobilisme en weinig vooruitgang in de sociale strijd.

 

De meeste bewegingen links van de sociaal-democratie worden vandaag nog getekend door hun onverwerkt verleden. Dat leidt tot een defensief conservatisme en soms tot een dogmatische orthodoxie. Men moet de vraag stellen welke bijdrage tot de reële strijd voorstellen tot eenheid met/tussen dergelijke organisaties inhouden en of ze niet alleen passen in een eigen overlevingsstrategie die niet direct is verbonden met de reële sociale beweging. Vele van die organisaties in Europa noemen zich ten onrechte partij, terwijl er geen overeenstemming is tussen hun programma en hun directe praktijk of alleen een (imaginaire) overeenstemming op (zeer) lange termijn. De uitbouw van een hernieuwd programmatisch en politiek alternatief binnen de huidige samenleving vereist een meer directe overeenstemming tussen theorie en praktijk, tussen (het niveau van het) programma en organisatie. Het nut van politieke theorie kan slechts voelbaar worden gemaakt in een directe relatie tot de praktijk. En van zodra samenwerking op iets langere termijn voor de realisatie van een politiek programma in het vooruitzicht wordt gesteld, moet men ook bereid zijn in eenzelfde organisatie te werken. (Een politieke organisatie dient immers in de eerste plaats om de praktijk te coördineren). Wat buiten het praktisch perspectief valt moet in open discussie blijven en behoort dus toe tot discussieclubs, studiedagen, netwerken of andere liga’s.”[485]

            

In zijn tweede punt legt Corijn uit dat de val van de Muur de sociaal-democratische pool terug in het centrum van de linkerzijde heeft geplaatst.

 

“2. De val van de muur heeft de sociaal-democratie opnieuw in het centrum van de linkerzijde geplaatst. Ook zij was gedurende bijna 90 jaar (mede)bepaald door het "communistisch alternatief". In de meeste gevallen onderhield de sociaal-democratie een zeer ambivalente verhouding met de regimes in Oost-Europa, gesteund op enerzijds anti-communisme en anderzijds het wederzijds respect van de bureaukraten in de politiek van de "vreedzame coëxistentie". Met de val van de muur verklaarden vele sociaal-democratische leiders ook de historische overwinning van hun ideologie. Men liet dan wel in het midden of men doelde op de (alternatieve) parlementaire weg naar het socialisme, dan wel op de westerse kapitalistische welvaartstaat.”[486]

 

Volgens hem wordt de huidige sociaal-democratie gekenmerkt door een zwak ideologisch en historisch kader:

    

“Wat moet worden vastgesteld is het gebrek aan (ideologische) ruggegraat van de sociaal-democratie. Het is alsof met de val van de muur ook elke historische referentie naar het eigen verleden is weggevallen. Daardoor ook is het doctrinaire debat omzeggens afwezig en is er een ontstellend povere kadervorming. […] In die gehele evolutie verdwijnt het basisprincipe van de brede socialistische beweging: het gelijkheidsstreven. Niet alleen trekt men de mogelijkheid ervan in twijfel, vandaag wordt ook de wenselijkheid ervan verlaten. Men moet dus de vraag stellen in hoeverre de sociaal-democratie haar eigen geschiedenis nog als referentie heeft. Om een interessante discussie te voeren is het nu misschien beter rechtstreeks met het liberalisme te debatteren, omdat dat nog een consistente filosofische en maatschappelijke traditie heeft. Het sociaal-liberalisme vormt daarvan trouwens een onderafdeling. In België is het alsof de sociaal-democratie terugkeert naar haar gemeenschappelijke wortels met het sociaal-liberalisme van eind negentiende-begin twintigste eeuw, dat het ideologische bindmiddel is van de vrijmetselarij.”[487]

 

In zijn derde punt heeft Corijn het over de kritiek op het kapitalistische systeem. Hij maakt daarbij de zeer pertinente opmerking dat de huidige systeemkritiek minder vanuit een alternatief kan worden geleverd, maar eerder vanuit de interne tegenstellingen van het systeem zelf. Dit is volgens hem een zeer moeilijke opdracht.

             

“3. De val van de muur heeft de crisiselementen die het kapitalisme in zich draagt niet geëlimineerd. De kritiek op het kapitalisme moet echter worden herschikt: ze kan minder vanuit het/een alternatief worden geleverd, dan wel vanuit een kritiek op de interne tegenstellingen van het systeem. Het is met andere woorden moeilijker/minder geloofwaardig geworden het kapitalisme aan te klagen omdat men een beter voorstel heeft, dan wel systematisch aan te tonen hoe het kapitalisme en haar verdedigers er niet in slagen de eigen (humanistische) doelstellingen te verwezenlijken. Men zal duidelijk moeten maken hoe het "harmoniemodel", hoe de voorgehouden "win-win" situatie tussen markteconomie en sociale vooruitgang, een illusie is. Laten we daarbij de schreeuwerige houding laten varen. We zullen de mensen niet overtuigen door exorcisme, door duivelsuitdrijving. De meerderheid van de (werkende) bevolking is niet bezeten door een vreemd lichaam. Ze maakt gewoon deel uit van een kapitalistische maatschappelijke ordening, ze is ingebed in de bestaande ruilverhoudingen. En dat geldt trouwens op dezelfde wijze voor anti-kapitalisten. Niemand staat buiten het systeem, elkeen spreekt vanuit een positie in het systeem. Het debat moet als een open discussie worden benaderd, met analyses en argumenten en met democratische methodes. Misschien moeten we met de val van de muur ook die verfoeilijke traditie van de arbeidersbeweging achterlaten, die elk debat onmiddellijk als een oorlog tussen goeden en slechten ziet, waarin alle stoten zijn toegelaten, en waarin men steeds spreekt vanuit de positie van de vaststaande waarheid die de ander alleen uit eigenbelang weigert te zien.”[488]

             

De linkerzijde staat dus voor een zware en moeilijke opdracht. Praktische coalities en radicaal kritisch onderzoek zijn volgens Corijn dan ook absoluut noodzakelijk om tot een sociale basis te komen voor een praktijk ‘beyond capitalism’. Er moet zeker afgestapt worden van het grote eigen gelijk en van blind zwart-wit denken, want:

 

“Heeft het verloop van de twintigste eeuw ons niet geleerd hoe moeilijk het is de wetmatigheden van de geschiedenis te doorgronden (als die al bestaan) en hoe moeilijk het is de sociale praktijken in de tijd te voorspellen (laat staan ze te oriënteren over verschillende generaties heen).”[489]

             

Als vierde en laatste punt stipt Corijn aan dat de progressieve beweging terug moet zoeken naar een nieuw groot verhaal, naar een soort utopie, waarin rekening gehouden wordt met cruciale concepten als duurzame ontwikkeling en maatschappelijke vooruitgang.

 

“4. Toch moet er gezocht worden naar de bouwstenen voor een nieuw groot verhaal. De val van de muur betekende helemaal niet het einde van de grote verhalen, zoals de postmodernisten het ons voorhouden. Het betekent wel de hegemonie van het ene liberale verhaal dat geen tegenspraak duldt, dat zich op ondemocratische wijze laat vastleggen in internationale verdragen en instellingen, dat drijft op een "pensée unique" en op de mythe van de "vrije markt", dat zich in een veelheid van culturele instellingen laat reproduceren. Een alternatief verhaal moet eenzelfde mythische kern hebben, een principe dat alle andere structureert, dat zowel analytisch als ethisch werkzaam is en dat hegemonisch kan worden (dat door bijna iedereen wordt aanvaard en waartegen het uiterst moeilijk is zich te verzetten). Zowel de ervaring van het communisme als de sociale differentiëring in het laatkapitalisme hebben het principe van de "gelijkheid" (en het perspectief van de klassenloze maatschappij) een serieuze knauw gegeven. Het is moeilijk, en onderwerp van discussie, - de meest flagrante vormen van onrecht niet te na gesproken - vast te leggen welke verschillen tussen mensen/groepen onterecht zijn en moeten worden weggewerkt en welke verschillen differentie zijn en moeten worden gehuldigd. De discussie over identiteit (universalisme en particularisme) is vandaag één van de moeilijkste onderwerpen en de traditie van de Verlichting heeft geen sluitende oplossingen aangedragen. "Gelijkheid" is dus een zeer moeilijk basisprincipe voor het grote verhaal. Vooral als het wordt verbonden met de "vrijheid" en de "broederlijkheid". Ook dat is deels een effect van de implosie van de experimenten in het Oosten.”[490]

             

De ‘duurzame ontwikkeling’ is een begrip dat de ecologisten hebben aangedragen. Volgens Corijn is het dan ook van groot belang dat de ecologische beweging (of Groene Beweging) interageert met de arbeidersbeweging en haar vertegenwoordigers. Dat is ook zijn hoopvol besluit:

 

“Het is een oefening van theoretische praktijk, het is een onderzoeksproject, het is een uitdaging voor de linkerzijde én voor de groenen. Wat vandaag bestaat zijn slechts aanzetten. Het vervolg op Het Kapitaal, een proeve van politieke ecologie, moet nog worden geschreven. Misschien kan dat ons uit de categorieën van de negentiende eeuw halen en "de massa’s in de eenentwintigste eeuw beroeren". Misschien haalt dat ons uit het "blokdenken" (op basis van vooral territoriale onderverdelingen) dat vele linksen van hun strijd in de twintigste eeuw hebben overgehouden en dat ons zo slecht wapent tegenover het proces van mondialisering. Na de muur moeten nog wel enkele andere grenzen vallen.”[491]

 

4. Conclusie

 

Waar deze drie linkse intellectuelen het allemaal over eens zijn is het feit dat de radicaal-linkse beweging een grondige balans dient op te maken van het falen van het socialistische experiment. Dat is volgens hen noodzakelijk om de idee van het socialisme levend te houden. Met het verdwijnen van de Muur is immers niet de structurele ongelijkheid, inherent aan het kapitalistische systeem, verdwenen. Het opmaken van een historische en ideologische balans en het zoeken naar gelijkenissen in plaats van naar verschillen kan dan ook nuttig zijn om een nieuw alternatief voorop te stellen.

  

ALGEMENE CONCLUSIE

 

1.      Globale balans

2.      Belgische balans

3.      De toekomst?

 


1. Globale balans

 

Door de val van de Muur en het einde van de Sovjetunie kwamen de radicaal-linkse partijen overal ter wereld, op een aantal uitzonderingen na, in de problemen. Het falen van de Sovjetunie, het land van de Oktoberrevolutie, werd op diverse manieren onthaald. Sommige partijen gaven er de brui aan, anderen hervormden zich, enkelen bleven op dezelfde weg voortdoen. Hun strijd voor rechtvaardigheid, voor een beter wereld, had een zeer stevige knauw gekregen. Het kapitalisme opende een ongekend offensief en het drong het communisme naar de achtergrond. 

 

De betekenis van de verschillende radicaal-linkse partijen voor de 20ste eeuw en met deze van de militante inspanningen gedurende meerdere decennia mogen echter niet geloochend worden. De communisten waren in het Westen vaak de motor van de sociale strijd (klassenstrijd) van arbeiders en boeren. Waar zij een kleine formatie waren vertegenwoordigden zij een linkse drukkingsgroep op de grote syndicale beweging en de sociaal-democratie. Voor rechts, het patronaat en ook vaak de sociaal-democratie, betekende een radicaal-linkse partij een tegenpool, die de maatschappelijke orde betwistte en het voornaamste gevaar en de grootste vijand vormde. Zeer vaak waren de communisten ook de voortrekkers van bewegingen voor meer democratische rechten.

 

In electoraal opzicht waren de radicaal-linkse partijen in een aantal landen en situaties vaak katalysatoren van ontevredenheid, van sociale en politieke frustraties. Elders wogen zij op de politiek van de sociaal-democratische partijen en vervulden zij de rol van kompas, bondgenoot of vijand. De radicaal-linkse partijen vertegenwoordigden dikwijls een politiek alternatief voor het socialistische electoraat en voor de sociaal-democratische leidingen een concurrent.

 

De neergang van de communistische partijen van West-Europa ging in feite de uiteindelijke implosie van het communistisch systeem in Oost-Europa vooraf. Eigenlijk  bracht deze ineenstorting voor vele partijen slechts de genadeslag toe. Onderzoekers Gotovitch, Delwit en De Waele wijten de neergang van radicaal-links aan twee belangrijke objectieve redenen: 1. de ondergang van de traditionele industriële sectoren die de sociale basis vormden voor de partijen; 2. de snelle en complexe maatschappelijke evolutie waarop de communisten met hun schema’s, denkwijzen en gebruikelijke benaderingen geen antwoord hadden.[492]

 

2. Belgische balans

 

Aan de hand van het diverse bronnenmateriaal hebben we kunnen vaststellen dat de radicale linkerzijde in België - en meerbepaald de KP, de SAP en de PVDA - de turbulente periode 1989-1991 wel degelijk overleefd heeft. De val van de Muur en het einde van de Sovjetunie werd op diverse wijze onthaald door de drie verschillende politieke formaties. Om hun visie met betrekking tot de val van het ‘reëel bestaande socialisme’ te begrijpen was kennis van hun partijgeschiedenis en van hun ideologisch kader absoluut noodzakelijk. 

 

Van de drie besproken partijen kreeg de KP zeker de zwaarste klappen. De crisis in de partij was echter al veel langer bezig. De analyse van Gotovitch, Delwit en De Waele, die hierboven werd aangestipt, is ook van toepassing op de KP. Eigenlijk zou men kunnen stellen dat de gebeurtenissen in 1989-1991 de zo goed als finale doodsteek betekende voor deze reeds teloorgegane partij. De negatieve impact van het gebeuren in Oost-Europa en de Sovjetunie zorgde voor ontreddering, ontgoocheling en twijfel. Velen verlieten de partij: aangeslagen en verbitterd. De Sovjetunie bleek al langer het gewenste aardse paradijs niet te zijn, maar dat het moederland van het communisme zou imploderen, dat had men niet onmiddellijk verwacht. Degenen die nog bij de partij bleven, begonnen zichzelf meer en meer vragen te stellen. ‘Wie zijn wij? ‘Wat doen we hier?’ ‘Waar gaan we heen?’ De discussies en debatten over het nut van een communistische partij namen reeds in 1991 een aanvang. Sommigen opperden een open linkse beweging, anderen wensten het partij-instrument niet op te geven. Uiteindelijk werd er beslist om de benaming ‘partij’ te behouden. In de praktijk was daar echter niet veel meer van te merken. Symbolisch was het verdwijnen van het persorgaan De Rode Vaan in de loop van 1992. Maar het was geen echt verdwijnen van de partij. Het was eerder te typeren als een volledige degradatie naar de politieke marginaliteit. Dit zorgde bij militanten en sympathisanten voor heel wat verwarring. Vrijwel alle commentatoren waren ervan overtuigd dat de KP van de aardbodem verdwenen was en brachten dat dan ook zo naar buiten. Door een slechte interne werking, door zwakke perscontacten en door een gebrek aan profilering leek dit ook wel juist. Na jaren van afwezigheid in het politieke en sociaal-economische landschap (of anders gezegd: na jaren discussiëren in een soort debatclubje) kwam in 1996 een vernieuwde doch zeer bescheiden KP haar neus terug bij het venster steken.  

 

De trotskistische formatie SAP leed misschien wel de minste kleerscheuren naar aanleiding van de val van de Sovjetunie, maar zij kon ondanks haar afstandname van vrijwel alle ‘reëel bestaande socialistische regimes’ en haar voortdurende afwijzing van het ‘stalinisme’ geen terreinwinst boeken. De SAP was ervan overtuigd dat de opstanden in Oost-Europa aanzetten waren tot ‘politieke revoluties’. Hoewel overal het kapitalisme werd heringevoerd, beoordeelde de SAP deze opstanden als positief, omdat ze overal de ‘stalinistische bureaucratie’ ten val hadden gebracht. Van de vooropgestelde overwinning, die in bepaalde analyses naar voren werd gebracht, was nooit sprake. Het revolutionair optimisme moest plaats maken voor iets meer realisme. Dat werd nog duidelijker toen de weerslag van de anti-communistische vloedgolf ook in de eigen partijrangen werd gevoeld. Het klimaat was erg ongunstig; rechts en extreem-rechts waren aan zet. De partij ondervond hierdoor moeilijkheden om haar ‘authentiek democratisch socialisme’ uit te dragen. Het militantisme verminderde en de werking werd losser; toch werd de moed niet opgegeven.

 

De PVDA wist na een interne crisis (of beter: na een periode van politieke hoogspanning) met enkele partijverlaters en negatieve berichten in de traditionele pers haar werking in stand te houden en zelfs te verbeteren. Opvallend, maar misschien ook wel in de lijn van haar ontstaansgeschiedenis, ontstond binnen de PVDA de meeste commotie omtrent het Tien An men-incident en niet zozeer omtrent de val van de Muur of het uiteenspatten van de Sovjetunie. Het overleven en versterken van de partij gebeurde door een ingrijpende rectificatiecampagne waarbij – simplistisch uitgedrukt - elke militant moest bewijzen de marxistisch-leninistische beginselen te kennen. Door deze ideologische versterking slaagde de PVDA erin verder uit te groeien tot de voornaamste radicaal-linkse pool van België. De analyse die ze maakte van de val van het ‘reëel bestaande socialisme’ was zeer duidelijk: door het revisionisme dat sinds de machtsovername van Chroesjstjov stelselmatig het socialisme verzwakte en door het nooit eerder geziene imperialistische offensief, waren de socialistische regimes in het Oosten ten val gekomen. Onder ‘ware communisten’ zoals Lenin, Stalin en Mao was dat niet waar geweest.

 

3. De toekomst?

 

Of radicaal-links nog een toekomst heeft is moeilijk te zeggen. Dat is afhankelijk van objectieve en subjectieve factoren. De neoliberale of kapitalistische globalisering schrijdt verder en de mondiale tegenbeweging groeit gestaag. Het linkse gedachtengoed zit terug in de lift, maar er wordt vandaag anders gedacht over organisatievormen, over de rol van het individu, over de staat, over democratie en noem maar op. Radicaal-links heeft haar plaatsje weten te verwerven binnen die mondiale tegenbeweging, maar om echt een sterke machtspositie op te bouwen zal een bundeling van krachten over bepaalde ideologische grenzen heen zeker nodig zijn. De immer aanwezige linkse ambitie om een stempel te drukken op maatschappelijke veranderingen of - in het beste geval - op een revolutionaire omwenteling wordt vandaag doorkruist door een vrij groot pragmatisch denken bij grote delen van de bevolking. Radicaal-links heeft dan ook de opdracht om haar alternatief terug op de agenda te plaatsen en de mensen in contact te brengen met de fraaie en minder fraaie kanten van de beweging en het gedachtengoed. Om die opdracht te vervullen, zal het eigen gelijk, het sektarisme, de dogmatische scherpslijperij moeten verlaten worden ten voordele van samenwerking en gezond realisme, zonder het revolutionaire optimisme overboord te gooien. Want als er iets is  wat de geschiedenis van de hele radicaal-linkse beweging en het radicaal-linkse gedachtengoed misschien wel aangetoond heeft: om de maatschappij grondig te veranderen is veel volk nodig en veel goede wil. Of om het met de profetische woorden van Karl Marx te zeggen: Proletariërs aller landen, verenigt u!!! 

 

  

BIBLIOGRAFIE

 

1.      Inleiding

2.      Bibliografische werkinstrumenten

3.      Literatuurlijst

4.      Bronnenlijst


1. Inleiding

 

Deze bibliografie is het resultaat van diverse opzoekingen. In de volgende instellingen heb ik interessante literatuur gevonden:

 

- het Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging (AMSAB)

- het Documentatiecentrum en Archief van de Communistische Beweging (DACOB)

- de Centrale Universiteitsbibliotheek van Gent

- de Universiteitsbibliotheek van de afdeling Nieuwste Geschiedenis

- de Universiteitsbibliotheek van de afdeling Politieke Wetenschappen

- de Stadsbibliotheken van Gent en Mechelen.

 

2. Bibliografische werkinstrumenten:

 

‘AMSAB-tijdingen’. Gent, AMSAB, 1982-…. (voortgezet door Brood en Rozen)

 

‘Brood en Rozen, Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen’. Gent, AMSAB, 1995- …. , voortzetting van ‘AMSAB-tijdingen’, lopend tijdschrift.

 

DANDOIS (B.), Bibliografie van de kommunistische beweging in België. In: ‘VMT-cahier 2: Een geschiedenis van het Belgisch kommunisme’. Gent, Masereelfonds, 1980, pp. 118-150.

 

DE WEERDT (D.) en VAN LYSEBETTEN (A.), Socialisme en socialistische arbeidersbeweging in België. Bibliografie van werken en tijdschriftartikels sedert 1944. Brussel, 1978. Supplement. Gent, 1988.

 

Doctoraten-Doctorats. In: ‘Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis’, 1995-

 

GAUS (H.) en VAN EENOO (R.), Beknopte bibliografie van de politieke en sociaal-economische evolutie van België, 1945-1992. Leuven, Garant, 1992.

 

FRANÇOIS (L.) e.a., De vele gezichten van de nieuwste geschiedenis. I. Bibliografie van de licentiaats-en doctoraatsverhandelingen betreffende de Belgische nieuwste geschiedenis, tot stand gebracht aan de Belgische universiteiten, buiten de seminaries voor nieuwste geschiedenis 1975-1990. Gent, RUG, 1992.

 

FRANÇOIS (L.) e.a., De vele gezichten van de nieuwste geschiedenis. II. Bibliografie van de licentiaats-en doctoraatsverhandelingen betreffende de Belgische nieuwste geschiedenis, tot stand gebracht aan de Belgische universiteiten, aan de afdelingen geschiedenis 1975-1994. Gent, RUG, 1995.

 

‘Mededelingenblad van de Belgische Vereniging voor Nieuwste Geschiedenis’. BVNG-ABHC, 1995-…

 

VAN DEN EECKHOUT (P.), Naslagwerken voor de studie van de Hedendaagse Samenleving. Brussel, VUB Press, 1991, 557p. (Studiecentrum voor de informatiebronnen betreffende de maatschappijwetenschappen)

 

VAN DEN EECKHOUT (P.) en VANTHEMSCHE (G.) (red.)  Bronnen voor de studie van het hedendaagse België, 19de-20ste eeuw. Brussel, VUBPress, 1999, 1439p.

 

3. Literatuurlijst

 

AARSBERGEN (A.), Verre paradijzen. Linkse intellectuelen op excursie naar de Sovjet-Unie, Cuba en China. Utrecht, HES uitgevers, 1988, 133p.

 

ABICHT (L.), Als het zout der aarde verschaalt … Klein-links in Vlaanderen vandaag. In: ‘Kultuurleven’, 60ste jg., nr. 8, 1993, pp. 66-73.

 

ABICHT (L.), De littekens van Stalingrad. In: ‘Brood en Rozen, Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen’, nr. 4, 1997, pp. 6-7. (Edito)

 

ADRIAENS (W.), Vrijwilligers voor de vrijheid. Belgische antifascisten in de Spaanse burgeroorlog. Leuven, Kritak, 1978.

 

ALBERS (C.), Kameraden in het defensief. In: ‘Knack’, 27/10/1999, pp. 124-127

 

ALEXANDER (R.J.), International Trotskysm 1929-1985: a documented analysis of the movement. Durham-London, Duke University Press, 1991, 1125p.

 

ALI (T.) en EVANS (P.), Trotsky pour débutants. Paris, Librairie François Maspero, 1980, 173p.

 

AMALRIK (A.A), Haalt de Sovjetunie 1984? Het essay van Andrej A. Amalrik, ingeleid door Prof. Dr. J.W. Bezemer. Amsterdam-Brussel, Elsevier, 1969, 96p.

 

Arbeiderspartijen, links van de sociaal-democratie. In: BREPOELS (J.), Wat zoudt gij zonder ‘t werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. Deel 2: 1967-1980. Leuven, Kritak, 1981, pp. 310-327

 

BAKKER (M.), Wat verdwijnt en wat blijft. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, 25ste jg., nr. 3-4, 1991, pp. 9-19.

 

BALLIAUW (J.), Het verloren paradijs. De ontwrichting van Rusland. Antwerpen-Baarn, Hadewijch, 1994, 225p. (BRTN-VARA)

 

BANNING (W.), Karl Marx. Utrecht-Antwerpen, Het Spectrum, 1960, 204p. (Aula-boeken; 45).

 

BEAUD (M.), Geschiedenis van het kapitalisme. Van 1500 tot heden. Utrecht, Het Spectrum, 1994, 384p. (Aula-boeken)

 

BELL (D.S.), Western European communists and the collapse of communism. Oxford, Berg, 1993, 202p.

 

BERMAN (P.), De president is sterfelijk. Vaclav Havel, de gevangene van de Fluwelen Revolutie. In: ‘De Standaard Magazine’, 11/07/1997.

 

BEZEMER (J.W.), Het einde van de Sovjetunie. Amsterdam, G.A. Van Oorschot, 1992, 68p.

 

BLACKBURN (R.) (red.), After the Fall. The Failure of Communism and the Future of Socialism. London-New York, Verso, 1991, 327p

 

BLOMMAERT (S.), De Socialistische Jonge Wacht tussen 1945 en 1969. Van sociaal-democratische tot revolutionair-socialistische jeugdorganisatie. Brussel, VUB, onuitgegeven licentiaatsverhandeling geschiedenis, 1980, 339p.

 

BOXHOORN (A.), The Cold War and the Rift in the Governments of National Unity. Belgium, France and Italy in the Spring of 1947. Amsterdam, Historisch Seminarium, 1993, 276p.

 

BRAET (J.) en REYNEBEAU (M.), Sire, er zijn geen kommunisten meer. In: ‘Knack’, 30/10/1985, pp. 151-164.

 

BRZEZINSKI (Z.), Het grote falen. Opkomst en teloorgang van het communisme in de twintigste eeuw. Schiedam, Scriptum, 1990.

 

BULL (M.) en HEYWOOD (P.), West European Parties after the Revolutions of 1989. New York, 1994.

 

CALLINICOS (A.), The Revenge of History. Marxism and the East European revolutions. Cambridge, Polity, 1991, 159p.

 

CAP (J.), In naam van mijn klasse. Berchem, EPO, 1987. (mee samengesteld door Imelda Haesendonck en Jan Vandeputte)

 

CASTEX (M.), Un mensonge gros comme le siècle. Roumanie, histoire d’une manipulation. Paris, Editions Albin Michel, 1990, 191p.

 

CHAUVIER (J.M.), Gauchisme et nouvelle gauche en Belgique. In: ‘Courier hebdomadaire du CRISP’, nr. 562-563, 1972, 46p. en nr. 564, 1972, 24p.

 

CHAUVIER (J.M.), Gauchisme et nouvelle gauche en Belgique. In: ‘Courier hebdomadaire du CRISP’, nr. 600-601, 1973, 44p. en nr. 602-603, 1973, 37p.

 

CHOMSKY (N.), Het ware gelaat van Uncle Sam. Berchem, EPO, 2000, 140p.

 

COOLSAET (R.), België en zijn buitenlands beleid 1830-1990. Leuven, Van Halewijk, 1998, 670p.

 

COOLSAET (R.), Internationale politiek na 1945. Gent, RUG, 2000-2001, eigen notities.

 

CORIJN (E.), De Europese linkerzijde 10 jaar na de val van de muur. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, 33ste jg., nr. 4, 1999, pp. 2-8.

 

COURTOIS (S.) (red.), Zwartboek van het communisme: misdaden, terreur, onderdrukking. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1998, 1083p.

 

CREVE (P.), Ivan Ollevier, De laatste communisten. Hun passies, hun idealen. In: ‘Brood en Rozen, Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen’, nr. 4, 1997, pp. 159-161. (Recensie)

 

DE BACKER (P.), Er zijn nog communisten in Vlaanderen. “Communisme herleeft”. In: ‘Het Nieuwsblad’, 10/08/1998.

 

DE BEULE (N.), Het Belgisch trotskisme: de geschiedenis van een groep oppositionele communisten, 1925-1940. Gent, Jan Dhondtstichting-Masereelfonds, 1980, 276p.

 

DE BEULE (N.), Laatste kameraden. In: ‘De Morgen’, 06/01/1992.

 

DE BOK (R.), De banaan van Europa. Egon Krenz over de voormalige DDR, vijf jaar na “mei ‘89”. In: ‘De Standaard Magazine’, 20/05/1994.

 

DEBROUWERE (J.), De kleine planeet der communisten. In: ‘De Nieuwe Maand’, 33ste jg., 1990, nr. 8, pp. 16-29.

 

DEBROUWERE (J.), Waarom valt Icarus? Het communistisch netwerk. Leuven, Davidsfonds, 1992.

 

DEBROUWERE (J.), Het KPB-Internationalisme. In: ‘Brood en Rozen, Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen’, nr. 4, 1997, pp. 83-99. (Getuigenis)

 

DEBROUWERE (J.) (red.), Stappen naar de verte. Leo Michielsen: leraar, marxist. Leuven, Acco, 1997, 208p.

 

DEBROUWERE (J.), Stipmomenten. Leuven, Acco, 2002, 225p.

 

De communistische geschiedschrijving herbekeken. In: ‘Unesco koerier’, nr. 251, 1994, pp. 3-31 (themanummer)

 

DE CONINCK (D.), CCC. Hoed u voor de gepiegeerde wagen. In: ‘De Morgen 20 jaar’, extra editie, 01/12/1998.

 

DE CONINCK (R.), Inventaris van het archief van de Belgische afdeling van de Vierde Internationale. Gent, AMSAB, s.d., 235p. (AMSAB-werkinstrumenten)

 

DE LANGE (A.), Voorbij de Muur. Berlijnse reportages. Amsterdam, Atlas, 1994, 276p.

 

DELMOTTE (F.), De nieuwe kaart van Europa. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, 24ste jg., nr. 1, 1990, pp. 37-49.

 

DELSAUTE (H.), De machtsgrepen en -knepen van de PVDA. De voorjaarsstaking 1986 in de Limburgse mijnen. In: ‘De Nieuwe Maand’, 29ste jg., nr. 7, 1986, pp. 27-34.

 

DELWIT (P.), Les intellectuels communistes et le stalinisme de 1947 á 1983 en France et en Belgique. Bruxelles, ULB, onuitgegeven licentiaatsverhandeling sciences politiques et rélations internationales, 1985.

 

DELWIT (P.) en DE WAELE (J.M.), Le déclin et l’évanescence des communistes de Belgique (1978-1997). . In: ‘Brood en Rozen, Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen’, nr. 4, 1997, pp. 67- 81.

 

DE MAEGD (C.), De leegte na de illuzie. Getuigenissen van Russen in het perestrojka-tijdperk. In: ‘De Standaard der Letteren’, 28/03/1996.

 

DEMAN (J.), Het gevecht van de mammon. s.l., 1968.

 

DE MEIRLEIR (D.), Het Sino-Sovjet konflikt en de dissidentie in de federatie Brussel van de KPB, 1956-1963, een politieke analyse. Brussel, VUB, onuitgegeven licentiaatsverhandeling politieke en sociale wetenschappen, 1988.

 

DE PAUW (F.), Volken zonder vaderland. Centraal- en Oost-Europa. Leuven, Davidsfonds, 1992, 206p.

 

DE PAUW (F.), Het einde van de illusie. Furet ontleedt opkomst en ondergang van het ‘reële communisme’. In: ‘De Standaard der Letteren’, 05/09/1996.

 

DE PAUW (F.), Sommige Eurocommunistische partijen houden merkwaardig stand. In: ‘De Standaard’, 06/06/1997.

 

DE PAUW (F.), Postcommunisten klimmen hier en daar uit het dal. In: ‘De Standaard’, 30/09/1998.

 

DEPRAETERE (H.), Een dam tegen Moskou: de beheersing van het kommunisme in België tussen 1945-1951. Leuven, KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling criminologie, 1985.

 

DEPRAETERE (H.) en DIERICKX (J.), De Koude Oorlog in België. Berchem, EPO, 1985.

 

DEREYMAKER (Y.), De invloed van de Koude Oorlog op de Belgische kommunistische beweging in de periode 1944-1948. Brussel, VUB, onuitgegeven licentiaatsverhandeling politieke en sociale wetenschappen, 1982.

 

DERUETTE (S.) en MERCKX (K.), De socialistische partij. Geschiedenis, mythen en feiten. Berchem, EPO, 1999, 127p.

 

DE SMET (C.), De Vlaamse afdelingen van de Kommunistische Partij. Een status quaestionis. Gent, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling geschiedenis, 1973, 2 delen.

 

DETREZ (R.), De sloop van Joegoslavië. Relaas van een boedelscheiding. Antwerpen-Baarn, Hadewijch, 1996, 339p.

 

DEUTSCHER (I.), Ironie van de geschiedenis: essays over het communisme. Haarlem, De Haan, 1979, 164p.

 

DE WAEL (I.), Les maoïstes belges. Etude des conflits idéoligiques au sein du Parti Communiste Belge (P.C.B.) dans les années 60. Bruxelles, ULB, onuitgegegeven licentiaatsverhandeling sciences politiques et rélations internationales, 1987.

 

D’HAVELOOSE (E.), Het einde van de Communistische Partij van België? Gent, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling politieke wetenschappen, 1994, 107p.

 

DOORNAERT (M.), ‘Wij hebben vooral de lijken opgeteld’. Coördinator Stéphane Courtois over het ‘Zwartboek van het communisme’. In: ‘De Standaard der Letteren’, 26/12/1997.

 

DUBCEK (A.), De autobiografie van een idealist. Amsterdam, Meulenhoff, 1993, 341p.

 

DUCAL (C.), De vuile handen van de klassenstrijd. In: ‘Nieuw Wereldtijdschrift’, 16de jg., nr. 5, pp. 57-65.

 

DUFOUR (D-R.), Les désarrois de l’individu-sujet. Cette nouvelle condition humaine. In: ‘Le Monde Diplomatique’, februari 2001, pp.16-17.

 

DURANDIN (C.), Nicolae Ceaucescu. Vérités et mensonges d’un roi communiste. Paris, Editions Albin Michel, 1990, 260p.

 

Een geschiedenis van het Belgisch kommunisme, 1921-1945. Gent, Masereelfonds, 1980, 154p. (VMT-cahier; 2)

 

ENGELS (F.), De beginselen van het communisme. Amsterdam, Pegasus, 1971, 123p.

 

Europa: laatste bastion van een zieltogende linkerzijde? In: ‘AMSAB-tijdingen’, 6de jg., nr. 18, 1993, pp. 11-16.

 

FALTER (R.) Het langzame einde van het Sovjet-imperium. Leuven, Davidsfonds, 1991, 219p. (Mensen en feiten; 2)

 

FALTER (R.), De kater van de eeuw. Na fascisme en communisme: onderhuids blijft de Apocalyps sluimeren. In: ‘De Standaard Magazine’, 2/01/1998

 

FERRO (M.), La révolution russe de 1917. Paris, Flammarion, 1967, 186p. (Questions d’histoire).

 

FRIED (A.), McCartyism. The great American red scare. A documentary history. New York-Oxford, Oxford University Press, 1997, 234p.

 

FUKUYAMA (F.), Het einde van de geschiedenis en de laatste mens. Amsterdam, Contact, 1992, 429p.

 

FURET (F.), Het verleden van een illusie: essay over het communistisch gedachtengoed in de twintigste eeuw. Amsterdam, Meulenhoff, 1996, 735p.

 

GALLE (C.), ‘Klein-links’ in Vlaanderen. Gent, Hoger Instituut voor Bedrijfsopleiding, s.d.

 

GARTON ASH (T.), De vruchten van de tegenspoed. Midden-Europa 1980-1990 in historisch perspectief. Haarlem, Becht, 1990, 389p.

 

GARTON ASH (T.), Geschiedenis van het heden. Amsterdam-Antwerpen, Atlas 1999, 520p. (Vertaling door Tineke Davids)

 

GARTON ASH (T.), Het zwart en het rood. Zwartboek van het communisme vertaald. In: ‘De Standaard der Letteren’, 28/01/2001.

 

GHIJS (I.), Vijf jaar na de omwenteling. Een dubbelinterview met Lech Walesa en Tadeusz Mazowiecki. In: ‘De Standaard Magazine’, 30/12/1994.

 

GLENNY (M.), Polen: de barst in het Oostblok. In: ‘De Morgen’, 2/11/1999. (transcriptie van de eerste aflevering van de reeks ‘Pushing Back The Curtains’ die Misha Glenny voor BBC Radio 4 maakte; verscheen in De Morgen-serie ‘Tien jaar na de val van de Muur’)

 

GLENNY (M.), Polen en Hongarije dagen het systeem uit. In: ‘De Morgen’, 4/11/1999. (transcriptie van de tweede aflevering van de reeks ‘Pushing Back The Curtains’ die Misha Glenny voor BBC Radio 4 maakte; verscheen in De Morgen-serie ‘Tien jaar na de val van de Muur’)

 

GLENNY (M.), Hongarije, de trampoline naar het Westen. In: ‘De Morgen’, 6/11/1999.  (transcriptie van de derde aflevering van de reeks ‘Pushing Back The Curtains’ die Misha Glenny voor BBC Radio 4 maakte; verscheen in De Morgen-serie ‘Tien jaar na de val van de Muur’)

 

GLENNY (M.), De doodskus van Gorbatsjov en ‘Wij zijn het volk’. In: ‘De Morgen’, 8/11/1999. (transcriptie van de vierde aflevering van de reeks ‘Pushing Back The Curtains’ die Misha Glenny voor BBC Radio 4 maakte; verscheen in De Morgen-serie ‘Tien jaar na de val van de Muur’)

 

GLENNY (M.), ‘Met het hoofd omhoog de wereld tegemoet’. In: ‘De Morgen’, 9/11/1999. (transcriptie van de vijfde aflevering van de reeks ‘Pushing Back The Curtains’ die Misha Glenny voor BBC Radio 4 maakte; verscheen in De Morgen-serie ‘Tien jaar na de val van de Muur’)

 

GLENNY (M.), ‘We aten, dronken, ademden de revolutie’. In: ‘De Morgen’, 25/11/1999. (transcriptie van de zesde aflevering van de reeks ‘Pushing Back The Curtains’ die Misha Glenny voor BBC Radio 4 maakte; verscheen in De Morgen-serie ‘Tien jaar na de val van de Muur’)

 

GLENNY (M.), Fluwelen Revolutie of technocratische machtsoverdracht? In: ‘De Morgen’, 26/11/1999. (transcriptie van de zevende aflevering van de reeks ‘Pushing Back The Curtains’ die Misha Glenny voor BBC Radio 4 maakte; verscheen in De Morgen-serie ‘Tien jaar na de val van de Muur’)

 

GLENNY (M.), De haat van 20 miljoen Roemenen. In: ‘De Morgen’, 28/11/1999. (transcriptie van de achtste en laatste aflevering van de reeks ‘Pushing Back The Curtains’ die Misha Glenny voor BBC Radio 4 maakte; verscheen in De Morgen-serie ‘Tien jaar na de val van de Muur’)

 

GOTOVITCH (J.), DELWIT (P.) en DE WAELE (J.P.), L’Europe des communistes. Brussel, Complexe, 1992, 352p.

 

GOTOVITCH (J.), Du rouge au tricolore: les communistes belges de 1939 á 1945. Brussel, Labor 1992, 610p.

 

GOTOVITCH (J.), Histoire du Parti Communiste de Belgique. Bruxelles, CRISP, 1997, 36p.

 

GOTOVITCH (J.), Qu’est-ce que le Parti communiste de Belgique. A quoi a-t-il servi? Qeulques propositions pour en comprendre l’histoire et la signification. In: ‘Brood en Rozen, Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen’, nr. 4, 1997, pp. 9-23.

 

GORBATSJOV (M.), Perestrojka. Een nieuwe visie voor mijn land en de wereld. Antwerpen, Het Spectrum, 1987, 299p.

 

GORBATSJOV (M.), De Augustuscoup. Drie dagen die de wereld schokten. Utrecht, Het Spectrum, 1991, 127p.

 

GOVAERT (S.), De kwijnende KP. Een congres tussen droom en werkelijkheid. In: ‘De Nieuwe Maand’, 29ste jg., nr. 5, 1986, pp. 8-9.

 

GRANT (T.), Russia. From revolution to counter-revolution. London, Wellred Publications, 1997, 585p.

 

GRIPPA (J.), Chronique vécue d’une époque 1930-1947. Berchem, EPO, 1988.

 

GUEVARA (E.), Toespraken, brieven, geschriften (samengesteld door Th. Stibbe). Amsterdam, Kritiese Biblioteek Polak & Van Gennep, 1968, 229p.

 

HEMMERIJCKX (R.), The Belgian communist party and the trade unions, 1940-1960. In: ‘The Journal of Communist Studies’, 12de jg., 1990, pp. 124-142.

 

HEMMERIJCKX (R.), Robert Dussart, communist en syndicalist. In: ‘Brood en Rozen, Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen’, nr. 4, 1997, pp. 137-143.

 

HEMMERIJCKX (R.), Tussen hamer en sikkel: communistische archieven in het AMSAB en het CLM. In: ‘Brood en Rozen, Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen’, nr. 4, 1997, pp. 145-150.

 

HERTOGHS (J.), Neen aan het rechts-opportunisme. De wereld wankelt, maar de PVDA staat pal. In: ‘Humo’, 4/01/1990.

 

Het asiel. PVDA gastvrij voor ex-KP’ers. In: ‘De Morgen’, 11/09/1991.

 

Het demasqué van de jeune premier: Humo sprak met de machtigste man van België. In: ‘Humo’, 06/03/2001, pp. 32-34.

 

HIRS (H.) en HELLINGA (R.), De geit van mijn buurman. Hoop en teleurstelling in Oost-Europa. Baarn, Ambo, 1994, 180p.

 

HOBSBAWM (E.), Een eeuw van uitersten. De twintigste eeuw 1914-1991. Utrecht-Antwerpen, Het Spectrum, 1995, 723p.

 

HOLMES (L.), The End of Communist Power. Anti-corruption campaigns and legitimation crisis. Cambridge, Polity Press, 1993, 358p.

 

HOLMES (L.), Post-communism. An introduction. Cambridge, Polity Press, 1997, 384p.

 

HUAR (U.), Socialistische democratie in de DDR: ontstaan, ontwikkeling en contrarevolutionaire vernietiging. In: ‘Marxistische Studies’, nr. 52, 2001.

 

HUDELSON (R.H.), The Rise and Fall of Communism. Boulder-Oxford, Westview Press, s.d., 184p.

 

HUYSE (L.), De gewapende vrede. Politiek in België na 1945. Leuven, Kritak, 1980, 122p.

 

JACOBS (D.) en ROEBROECK (J.), Nieuwe Sociale Bewegingen in Vlaanderen en Nederland. Antwerpen, Uitgeverij Leon Lesoil - Toestanden - Boeken, 1983, 117p.

 

JARUZELSKI (W.), Les chaînes et le refuge: mémoires. Paris, Lattès, 1992, 387p.

 

KAGARLITSKY (B.), The disintegration of the monolith. London-New York, Verso, 1992, 169p.

 

KENEZ (P.), A History of the Soviet Union from the Beginning to the End. Cambridge, Cambridge University Press, 1999, 317p.

 

KOPER (A.), VECHT (C.) en VAN WEELEL (M.) (red.), Alles moest anders. Het onvervuld verlangen van een linkse generatie (met een nawoord van H.J.N. Hofland). Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1991, 224p.

 

KRUITHOF (J.), Links en Rechts. Kritische opstellen over politiek en kultuur. Berchem, EPO, 1984.

 

KRUITHOF (J.), Het Neoliberalisme. Berchem, EPO, 2000, 522p.

 

LE BRUYN (M.), De ontwikkeling en aktie van de Kommunistische Partij van België van 1927 tot 1933: bijdrage tot de studie van het stalinistisch fenomeen. Leuven, KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling geschiedenis, 1977, 188p.

 

LE BRUYN (M.), Het sterft af voor je dertig. Beelden uit ons militante RAL-leven. In: ‘De Nieuwe Maand’, 29ste jg., nr. 9, 1986, pp. 21-26.

 

LEESTMANS (D.), ‘Als we moeten, zullen we strijden.’ Albert De Coninck, een Mechelaar  in de Spaanse burgeroorlog. In: ‘De Standaard Magazine’, 30/08/1996.

 

Le livre noir du capitalisme. Pantin, Le Temps des Cerises, 1998, 427p.

 

LENIN (V.I.), De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme. Amsterdam, Pegasus, 1952, 115p.

 

LENIN (V.I.), Over het recht der naties op zelfbeschikking. Moskou, Uitgeverij Progres, 1966, 183p.

 

LENIN (V.I.), Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme. Een populair opstel. Moskou, Uitgeverij Progres, 1966, 163p.

 

LENIN (V.I.), Staat en Revolutie. De leer van het marxisme over de staat en de taak van het proletariaat in de revolutie. Moskou, Uitgeverij Progres, 1966, 186p.

 

LENIN (V.I.), De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky. Amsterdam, Pegasus, 1971.

 

LENIN (V.I.), Wat te doen? Amsterdam, Pegasus, 1976, 233p.

 

LENIN (V.I.), Tegen het dogmatisme en sektarisme in de arbeidersbeweging. Moskou, Uitgeverij Progres, 1991, 271p.

 

LESOURNE (J.) en LECOMTE (B.), De l’Atlantique á l’Oural. L’Après Communisme. Paris, Editions Robert Laffont, 1990, 321p.

 

LEVY (B.H.), De barbaarsheid met een menselijk gezicht. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1978, 204p.

 

LIANG (Z.), NATHAN (A.J.) en LINK (P.), Het Tienanmen-dossier. Amsterdam, Contact, 2001, 552p.

 

LIEBMAN (M.), Origine et signification idéologiques de la scission communiste dans le Parti Ouvrier Belge (1921): étude dans un context international. Bruxelles, ULB, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, 1963, 3 delen.

 

LORNEAU (M.), Le mouvement trotskyste belge, septembre 1939-décembre 1964. In: ‘Courrier hebdomadaire du CRISP’, nr. 1062-1063,1984, 57p.

 

LOUPAIN (V.), La révolution n’a pas eu lieu. Roumanie, l’histoire d’un coup d’Etat. Paris, Editions Robert Laffont, 1990, 224p.

 

LUXEMBURG (R.), De Russische revolutie. Baarn, Het Wereldvenster, 1979, 104p.

 

MAES (M.), Van analfabeet tot geschoolde basismilitant: herinneringen van een ex-KP basismilitant. Sint-Niklaas, Karel Maes, 1999, 185p.

 

MANDEL (E.), De Bureaucratie. Antwerpen, Uitgeverij Leon Lesoil, 1977, 77p.

 

MANDEL (E.), Trotsky: zijn bijdrage tot het marxisme. Antwerpen, Uitgeverij Leon Lesoil, 1981, 143p.

 

MANDEL (E.), Beyond Perestroika. The future of Gorbatchev’s USSR. London-New York, Verso, 1988, 214 p. (Translated by Gus Fagan)

 

MANDEL (E.), Waarheen drijft de Sovjetunie? In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, 24ste jg., nr. 1, 1988, pp. 13-21

 

MARTENS (J.), De ‘Partido Communista de Espana’, de Kommunistische Partij van België en hun verhouding tot het eurocommunisme. Gent, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling geschiedenis, 1997, 215p.

 

MARTENS (L.), USSR - De fluwelen contrarevolutie. Berchem, EPO, 1991, 300p.

 

MARTENS (L.) en MERCKX (K.), Een kwarteeuw Mei 68. Berchem, EPO, 1993, 264p.

 

MARTENS (L.), Een andere kijk op Stalin. Berchem, EPO, 1994, 347p.

 

MARTENS (L.), Het Communistisch Manifest. Het manifest, 150 jaar jong in een geschiedenis die meet met eeuwen. In: ‘Marxistische Studies’, nr. 42, 1998, 151p. 

 

MARTENS (L.), Contrarevolutie en revolutie in de XXIe eeuw. Bijdrage tot het Sao Paulo Forum, Cuba, december 2001. Tekst op http://www.marx.be (website van Marxistische Studies, vzw IMAST)

 

MARX (K.), Het kapitaal. Een kritische beschouwing over de economie. Bussum, De Haan, 1974, 3 delen.

 

MARX (K.) en ENGELS (F.), Het Communistisch Manifest. Leuven, Kritak, 1978, 71p. (vertaling door Herman Gorter)

 

McWILLIAMS (W.C.) en PIOTROWSKI (H.), The World since 1945. A History of International Relations. Boulder-London, Lynne Rienner Publishers, 1997, 618p.

 

MENTZEL (V.), SAICH (T.), VAN DER LINDEN (F.), e.a., Hemelse Vrede. De lente van Peking. Amsterdam, Balans, 1989, 148p.

 

MERCKX (K.) en ROSA-ROSSO (N.), Hadden ze die Muur niet beter laten staan? In: ‘De Morgen’, 27/12/1999. (Opinie)

 

MEYNEN (A.), Van Praag tot Vilvoorde. Biografische gesprekken met Louis Van Geyt. Brussel, IMAVO, 2002.

 

MICHIELSEN (L.) en VAN GEYT (L.), Vertoogschrift aan de kommunisten. Gent, Masereelfonds, 1984, 72p.

 

MICHIELSEN (P.), Het eeuwige Polen. Een biografie van de verandering. Amsterdam, Balans, 1991, 194p.

 

MODZELEWSKI (K.), Quelle voie après le communisme? Parijs, Editions de l’Aube, 1995, 182p.

 

MOMMEN (A.), Reformisten en revolutionairen in hun strijd om de leiding in de arbeidersbeweging in België. In: ‘Tijdschrift VUB’, nr. 4, 1974-1975, pp. 1-27.

 

MOMMEN (A.), Megafoonmarxisme: AMADA 20 - PVDA 10. In: ‘De Nieuwe Maand’, 32ste jg., nr. 7, 1989, pp. 18-24.

 

MOMMEN (A.), De geschiedenis van de Kommunistische Partij van België. In: ‘Tijdschrift voor Diplomatie’, nr. 8, 1980, pp. 561-566.

 

MOMMEN (A.), The Belgian Economy in the Twentieth Century. London-New York, 1994.

 

MOMMEN (A.) (red.), 10 jaar na de val van de Muur. Brussel, IMAVO, 2000, 227p.

 

NELISSE (M.), Evolution de l’extrème-gauche en Belgique: 1968-1978. Louvain-la-Neuve, UCL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling sociologie, 1980, 272p.

 

NIMING (F.), Op het scherp van de snede. Achtergronden en ontwikkeling van de volksbeweging in China, Beijing-voorjaar 1989. Kampen, Kok Agora, 1990, 220p.

 

OLLEVIER (I.), De laatste communisten: hun passies, hun idealen. Leuven, Van Halewijck, 1997, 320p.

 

OOSTEN (J.), Humo sprak met Kris Merckx, woordvoerder van de Partij van de Arbeid. ‘Als de PVDA het voor het zeggen krijgt, schaffen we VTM af’. In: ‘Humo’, 24/02/1998.

 

ORIACH (F.), Textes de lutte, 1984-1985, Cellules Communistes Combattantes. La lutte armée, nécessité stratégique et tactique du combat pour la révolution. Brussel, 1988, 222p.

 

PARENTI (M.), Zwarthemden en roden. Rationeel fascisme en de omverwerping van het communisme. Berchem, EPO, 2001, 225p.

 

PAULI (W.), De snode plannen van vieze mannen. In: ‘Knack’, 12/01/2000, pp. 108-112.

 

PEIREN (L.), De kommunistische partij van België tussen 1958 en 1965: een partijanalyse. Brussel, VUB, onuitgegeven licentiaatsverhandeling geschiedenis, 1988, 2 delen, 485p.

 

PEYREFITTE (A.), La Chine s’est éveillée. Carnets de route de l’ère Deng Xiaoping. Paris, Editions Fayard, 1997, 431p.

 

PIPES (R.), De onbekende Lenin. Uit het geheime archief. Antwerpen-Amsterdam, Balans-Icarus, 1998, 238p.

 

QUINTELIER (G.), Communisme en conflict: pleidooi voor een reëel-kritisch communisme. Brussel, IMAVO, 1997, 201p.

 

RAMONET (I.), Globalisering en chaos. Antwerpen-Baarn, Houtekiet, 1999, 160p.

 

RENARD (C.), Octobre 1917 et le mouvement ouvrier belge. Bruxelles, Editions de la Fondation Joseph Jacquemotte, 1967, 134p.

 

REYNAERT (H.), Interne Belgische Politiek. Gent, RUG, Syllabus tweede kandidatuur politieke en sociale Wetenschappen, 2000-2001.

 

REYNTJENS (L.), De eerste kommunistische groepen in België en hun fusie tot de kommunistische eenheidspartij. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, 6de jg., nr. 4, 1971.

 

RIKIR (M.), Le Centre des Archives Communistes en Belgique. In: ‘Brood en Rozen, Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen’, 3de jg., nr. 4, 1997, pp. 151-152.

 

ROBERT (D.), Analyse de l’évolution idéologique et politique du Parti du Travail de Belgique (PTB) entre 1979 et 1990. Louvain-la-Neuve, UCL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling geschiedenis, 2000, 216 p.

 

ROTHIER (R.), Vlaamse kommunisten: Met een lege lei herbeginnen. In: ‘De Morgen’, 28/04/1986.

 

SALISBURY (H.E.), 13 dagen in juni. Tien-an-men-dagboek. Als ooggetuige in China. Baarn, De Kern, 1989, 174p. (Vertaling: Gerard Grasman)

 

SASSOON (D.), One hundred years of socialism. The West European Left in the twentieth century. Londen, Fontana Press (Harper Collins), 1996, 965p.

 

SCHAEVERS (M.), ‘1999 was voor mij vermoeiender dan 1989’. Interview met Timothy Garton Ash, notulist van de Oost-Europese revoluties. In: ‘De Standaard der Letteren’, 09/12/1999.

 

SCHLÖMER (F.), Het volk voelt zich buitengesloten. Sprekerslijst voor de viering van tien jaar val van de Berlijnse Muur leidt al tot een rel tussen Oost- en West-Duitsers. In: ‘De Morgen’, 6/11/1999. (De Morgen-serie ‘Tien jaar na de val van de Muur’)

 

SCHLÖMER (F.), Laatste DDR-staatshoofd riskeert jaren cel. In: ‘De Morgen’, 08/11/1999. (De Morgen-serie ‘Tien jaar na de val van de Muur’)

 

SCHLÖMER (F.), De man die de Muur deed opengaan. Günter Schabowski schreef geschiedenis zonder de draagwijdte van zijn eigen woorden te beseffen. In: ‘De Morgen’, 09/11/1999. (De Morgen-serie ‘Tien jaar na de val van de Muur’)

 

SCHLÖMER (F.), Berlijn viert tien jaar zonder Muur. Gorbatsjov bekritiseert veroordeling van ex-DDR-leider Egon Krenz, Oost-Duitsers sceptisch over viering. In: ‘De Morgen’, /11/1999. (De Morgen-serie ‘Tien jaar na de val van de Muur’)

 

SCHLÖMER (F.), Vooral Tsjechië herdenkt tien jaar Fluwelen Revolutie. In: ‘De Morgen’, 18/11/1999. (De Morgen-serie ‘Tien jaar na de val van de Muur’)

 

SCHLÖMER (F.), Plots stonden alle openbare klokken in Praag op vijf voor twaalf. In: ‘De Morgen’, 25/11/1999. (De Morgen-serie ‘Tien jaar na de val van de Muur’)

 

Socialisme en vrijheid. Berchem, EPO, 1990, 129p.

 

SPENCE (J.), Mao. Amsterdam-Leuven, Balans-Van Halewijck, 2001, 216p.

 

STALIN (J.), Over dialektisch en historisch materialisme. Amsterdam, Pegasus, 1972, 51p.

 

STALIN (J.), Over de grondslagen van het Leninisme. Amsterdam, Pegasus, 1976, 114p.

 

STEENHAUT (W.) en LUYTEN (D.), Een nieuw archiefcentrum in Vlaanderen: het Documentatie- en Archiefcentrum van de Communistische Beweging (Dacob). In: ‘Brood en Rozen, Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen’, nr. 1, 1995, pp. 101-105.

 

STEINIGER (K.), Over de oorzalen van de ondergang van de DDR. In: ‘Marxistische Studies’, nr. 52, 2001.

 

STERN (G.), Communism: an illustrated history from 1848 to the present day. Londen, Amazon, 1991, 256p.

 

STOUTHUYSEN (P.), De warmte van het rode nest. Ivan Ollevier laat de laatste communisten aan het woord. In: ‘Standaard der Letteren’, 02/11/1997.

 

STOUTHUYSEN (P.), De zelfkritiek van een marxistisch publicist. ‘Er is een nieuwe protestgeneratie opgestaan’ (interview met Michael Parenti). In: ‘De Standaard der Letteren’, 15/11/2001.

 

SWAIN (G.) en SWAIN (N.), Eastern Europe since 1945. London, MacMillan, 1993, 255p.

 

THOMPSON (W.), The Left in History: Revolution and Reform in twentieth-century politics. Londen, Pluto, 1997, 263p.

 

TONDEUR (A.) en VERCAMMEN (F.) Réinventer l’espoir: un socialisme de la libération pour le XXIe siècle. Bruxelles, Editions de la Fondation Leon Lesoil, 1993, 145p.

 

TROTSKI (L.), The Revolution Betrayed. What is the Soviet Union and where is it going. Londen, Faber & Faber, 1937.

 

TROTSKI (L.), Stalin: de man en zijn invloed. Leiden, Brill, 1949, 503p.

 

TROTSKI (L.), Geschiedenis der Russische revolutie. Amsterdam, Kritiese Bibliotheek Van Gennep, 1978, 3 delen.

 

TURF (J.), Een politieke identiteit voor communisten. Antwerpen, Standaard, 1977, 146p.

 

TURF (J.), Eurokommunisme en de KPB. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, 12de jg., nr. 3, 1978, pp. 7-13.

 

TURF (J.), Coma-verschijnselen van de KP. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, 22ste jg., nr. 1, 1988, pp. 53-61.

 

TURF (J.), Communist. Grammens, Brussel, 1988, 110 p.

 

TURF (J.), Het verval: sleutelnovelle. Leuven, Kritak, 1988, 57p.

 

TURF (J.), Ga terug naar af: van 1917 tot 1989: het communistisch intermezzo. In: ‘De Nieuwe Maand’, 33ste jg., nr.2, 1990, pp. 8-13.

 

TURF (J.), 1917-1991: het incident is gesloten. In: ‘De Nieuwe Maand’, 34ste jg., nr. 10, 1991, pp. 36-40.

 

TURF (J.), Eurocommunisme. In: ‘Brood en Rozen, Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen’, nr. 4, 1997, pp. 101-113.

 

VAN BEURDEN (S.), De KPB (1968-1982): teloorgang van een communistische partij. Leuven, KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1999, 143p.

 

VAN BRUSSEL (L.), Partizanen in Vlaanderen. Leuven, Acco, 1977, 285p.

 

VANDEBOS (K.), De illusie van het communisme. In: ‘Leesidee’, 2de jg., nr. 6, p. 469.

 

VAN DE MOORTEL (V.), Bijdrage tot de geschiedenis en problematiek van de Kommunistische Partij van België sedert 1968: haar houding inzake enkele kontroversen binnen de internationale kommunistische beweging. Gent, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling geschiedenis, 1981, 2 delen, 487p.

 

VAN DEN BERGHE (Y.), Het grote misverstand. Een geschiedenis van de Koude Oorlog (1917-1990). Leuven, Acco, 1991.

 

VAN DEN BRINK (E.), De Koude Oorlog. Surrogaat voor oorlog en vrede. Amersfoort-Utrecht, De Horstink - Stichting Vredesopbouw, 1983.

 

VAN DEN HEUVEL (M.) en VERKIJK (D.), Schuld en boete: bijdrage van twee anti’s aan het communismedebat. s.l., Aspekt, 1998, 127p.

 

VAN DEN WIJNGAERT (M.) en BUELLENS (L.) (eds.), Oost West West Best. België onder de Koude Oorlog 1947-1989. Tielt, Lannoo, 1997, 286p.

 

VAN DER LINDEN (M.), Het Westers marxisme en de Sovjetunie. Hoofdlijnen van structurele maatschappijkritiek (1917-1985). Amsterdam, IISG, 1989, 366p.

 

VAN DER VELPEN (J.), De CCC: de staat en het terrorisme. Berchem, EPO, 1988, 383p.

 

VAN DOORSLAER (R.), Oorsprong en consolidatie van de beweging “Alle Macht Aan de Arbeiders”, in Vlaanderen, 1970-1972. In: ‘AMSAB-Tijdingen’, 2de jg., nr. 3-4, 1983-1984, pp. 51-68.

 

VAN DOORSLAER (R.), De KPB en het Sovjet-Duits niet-aanvalspakt: de KPB en het Sovjet-Duits niet-aanvalspakt tussen augustus 1939 en juli 1941. Brussel, Masereelfonds, 1975, 272p.

 

VAN DOORSLAER (R.), De Kommunistische Partij en haar geschiedsschrijving, een kritische analyse. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, 12de jg., nr. 1, 1979, pp. 25-36.

 

VAN DOORSLAER (R.), De KPB in Vlaanderen en haar electoraat. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, 12de jg., nr. 4, 1979, pp. 43-83.

 

VAN DOORSLAER (R.), Kommunistische Partij van België. In: ‘Spiegel Hideaal’, 16de jg., nr. 4, 1981, pp. 207-209.

 

VAN DOORSLAER (R.) en VERHOEYEN (E.), De moord op Lahaut: het communisme als binnenlandse vijand. Leuven, Kritak, 1985, 233p.

 

VAN GEYT (L.), Enkele bedenkingen rond de ‘marginaliteit’ van de communistische beweging in België. In: ‘Brood en Rozen, Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen’, nr. 4, 1997, pp. 115-123. (Getuigenis)

 

VAN ELZEN (S.), Afbreken is moeilijk. In: ‘Knack’, 3/09/1999, pp. 56-62. (Serie: ‘De waanzinnige twintigste eeuw’)

 

VAN GINNEKEN (J.), De linkse stroming in China. Amsterdam, Kritiese Bibliotheek Van Gennep, 1974, 308p.

 

VANHAUTE (E.), Economische en  Sociale Geschiedenis van de Nieuwste Tijden. Gent, UG, Syllabus eerste licentie Nieuwste Geschiedenis, academiejaar 2000-2001, 166p.

 

VAN HOORICK (B.), In tegenstroom: herinneringen 1919-1956. Gent, Masereelfonds, 1982, 291p.

 

VAN KEMENADE (W.), China BV. Superstaat op zoek naar een nieuw systeem. Amsterdam, Van Halewijck, 1996, 395p.

 

VAN LINT (I.), De Kommunistische Partij van België: een politieke analyse 1947-1958. Brussel, VUB, onuitgegeven licentiaatsverhandeling politieke wetenschappen, 1985, 240p.

 

VAN REE (E.), De totalitaire paradox. De terroristische massademocratie van Stalin en Mao. Amsterdam, Kritiese Biblioteek Van Gennep, 1984, 139p.

 

VAN REE (E.), Ontstaan en teloorgang van de ‘dictatuur van het proletariaat’: Marx, Lenin, Stalin. In: ‘Tijdschrift voor Geschiedenis’, 113de jg., nr. 3, 2000, pp. 335-353.

 

VANWALLE (I.), Geheime documenten over het Tienanmen-incident. Uit de rode hoed getoverd. In : ‘Standaard der Letteren’, 8/03/2001.

 

VEKEMAN (H.), Een politieke biografie van Louis van Geyt. Gent, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling politieke wetenschappen, 1989, 151p.

 

VERRIPS (G.), Dwars, duivels en dromend. De geschiedenis van de CPN 1938-1991. Amsterdam, Balans, 1996.

 

VERSTEEGH (J.), D’un mouvement étudiant à un parti Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979. Brussel, ULB, onuitgegeven licentiaatsverhandeling  geschiedenis, 2000.

 

VOERMAN (G.), De meridiaan van Moskou. De CPN en de Communistische Internationale (1919-1930). Amsterdam, Veen, 2001, 664p.

 

VOS (R.), De deelname van de KPB aan de regering. Brussel, VUB, onuitgegeven licentiaatsverhandeling  politieke wetenschappen, 1969, 109p.

 

VON RAUCH (G.), Lenin. De grondlegger van het Sowjetsysteem. Den Haag, Kruseman, 1971, 103p. (Grote uit figuren uit heden en verleden)

 

Vlaamse Kommunistische Partij stopt ermee. In: ‘De Standaard’, 10/09/1991.

 

Vlaamse Kommunistische Partij wil zichzelf opheffen. Rode Vaan moet pluralistisch weekblad worden. In: ‘De Morgen’, 10/09/1991.

 

Vlaamse KP doet de boeken dicht. In : ‘Gazet van Antwerpen’, 11/09/1991

 

Vlaamse KP houdt het voor bekeken. Omvorming tot open linkse beweging. In: ‘Financieel Economische Tijd’, 10/09/1991.

 

VRANCKEN (I.), De Belgische trotskistische beweging: 1964-1971. Brussel, VUB, onuitgegeven licentiaatsverhandeling politieke en sociale wetenschappen, 1987, 226p. 

 

WALESA (L.), De weg van de hoop: autobiografie. Uttrecht, Het Spectrum, 1987, 335p.

 

WALLERSTEIN (I.), Historisch kapitalisme. Weesp, Heureka, 1984, 95p. (Vertaling door Ivo Claudius)

 

WEIL (R.), De kat van Deng. China en de tegenstellingen van het ‘marktsocialisme’. Berchem, EPO, 2002, 360p.

 

WEYEMBERGH (M.) en VAN DEN BOSSCHE (M.), Het einde van de geschiedenis? Over Francis Fukuyama en Peter Sloterdijk. Nijmegen, SUN, 1995, 199p.

 

WIJNEN (E.), Focus: De Oostblokkater van de PVDA. De PVDA of de partij van de afvalligen. In: ‘De Morgen’, 13/02/1990, pp. 3-6.

 

WITTE (E.), CRAEYBECKX (J.) en MEYNEN (A.), Politieke geschiedenis van 1830 tot heden. Brussel, VUB Press, 1997.

 

WOLFERS (F.), L’origine du mouvement trotskyste en Belgique. Bruxelles, ULB, onuitgegeven licentiaatsverhandeling sociologie, 1975.

 

WOOD (A.), Stalin en het stalinisme. Amsterdam, Babel Boeken, 1994, 102p. (Babel Boeken Inzichten)

 

ZEDONG (M.), Het Rode Boekje. Citaten uit het werk van Mao Zedong. Antwerpen-Utrecht, A.W. Bruna & Zoon, 1968, 170p.

 

ZEDONG (M.), Artikelen over klassenstrijd, produktie en organisatie. Amsterdam, Kritiese Bibliotheek Van Gennep, 1973, 118p. (samengesteld door C. Bischot)

 

4. Bronnenlijst

 

Deze bronnenlijst is onderverdeeld per besproken partij. Het betreft een overzicht van de bronnen die ik voor deze licentiaatsverhandeling heb aangewend.

 

1. Kommunistische Partij van België (KPB)

 

1. Periodieken

 

De Rode Vaan, Brussel, KPB (1921- 1992).

 

Feiten en argumenten, tweemaandelijkse uitgave van de Vlaamse Raad van de KPB. Brussel, Vlaamse Raad van de KPB (1971-1994).

 

Agora, tweemaandelijks tijdschrift van de KP Vlaanderen, Gent, KP-Vlaanderen (1995-…).

 

2. Gepubliceerde partijdocumenten

 

* KP(B)

 

Statuten van de KPB aangenomen door het 20ste Kongres. Brussel, KPB, 1971, 16p.

(Congres gehouden te Charleroi in maart 1971)

 

Verschillende partijdocumenten (resoluties, persberichten, aankondigingen, congressen, etc.) met betrekking tot de bestudeerde periode werden gepubliceerd in het ledenblad Feiten en Argumenten en in De Rode Vaan.

 

 

* KP-Vlaanderen (vernieuwde KP)

 

De communisten kiezen radicaal voor een menselijke maatschappij. Gent, KP, 1999.

 

Statuten van de KP-Vlaanderen. Gent, KP-Vlaanderen, 1998.

 

Werkzaam : een eerste rapport van de werkgroep ‘Werkzaam Alternatief’ van de KP-Vlaanderen. Gent, KP-Vlaanderen, 1998.

 

 

3. Interviews

 

Interview met Ivan Ollevier, auteur van De laatste communisten, 29/02/2002, Gent.

Interview met Alain Meynen, archivaris van het DACOB, 18/03/2002, Brussel.

Interview met partijlid Louis Van Geyt, 8/05/2002, Brussel.

 

4. Correspondentie

 

Correspondentie via e-mail met partijlid Jaak Perquy, 18/01/2002 en 5/03/2002.

 

2. Socialistische Arbeiderspartij, Belgische Afdeling van de Vierde Internationale (SAP)

 

1. Periodieken

 

* RAL/SAP

 

Rood, halfmaandelijks tijdschrift van de Socialistische Arbeiderspartij. Brussel, RAL/SAP (1971-…)

 

* SAP België + SAP Nederland

 

De Internationale, driemaandelijks tijdschrift van de Socialistische Arbeiderspartij (SAP). Brussel-Amsterdam, SAP.

 

* Vierde Internationale

 

Inprecor, revue bimensuelle d’information et d’analyse publiée sous la responsabilité du Sécretariat Unifié de la IVe Internationale. Paris, IVe Internationale.

 

International Viewpoint. Paris, IVth Internationale.

 

 

2. Gepubliceerde partijdocumenten

 

* RAL-schriften

 

1.      MANDEL (E.), Kapitalisme vandaag. Gent, Fonds Leon Lesoil, 1973.

 

2.      JUNGCLAS (G.) en TROTSKY (L.), De kapitalistiese staatsvorm: burgerlijke demokrasie, fascistiese diktatuur, Bonapartisme en fascisme. Gent, Fonds Leon Lesoil, 1972.

 

3.      MOL (H.), Afrika strijdt tegen Portugal en de NATO. Gent, Fonds Leon Lesoil, 1974.

 

4.      Inflatie, werkloosheid, levensduurte: het antwoord van de arbeiders. Gent, Fonds Leon Lesoil, 1974.

 

5.      MAERTEN (F.), Geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging. Gent, Fonds Leon Lesoil, 1975.

 

6.      De doodsstrijd van het Franquisme en de taken van de Spaanse revolutie: resolutie van het Verenigd Sekretariaat van de Vierde Internationale. Gent, Fonds Leon Lesoil, 1975.

 

7.      Een strijdprogramma voor de arbeidersklasse: de aanval van patronaat en regering afslaan. Gent, Fonds Leon Lesoil, 1977.

 

8.      Onze strijd voor de eenheid. Gent, Fonds Leon Lesoil, 1977.

 

9.      Geen feminisme zonder socialisme…geen socialisme zonder feminisme. Gent, Fonds Leon Lesoil, 1977.

 

10.  Welvaart en gezond milieu zijn één…in het socialisme. Gent, Fonds Leon Lesoil, 1977.

 

11.  Tegen de werkloosheid: 36-urenweek nu: zonder loonverlies, zonder ritmeverhoging, met effektieve aanwervingen. Gent, Fonds Leon Lesoil, 1977.

 

12.  Antwoord aan Debunne. Gent, Fonds Leon Lesoil, 1977.

 

13.  Jongeren: alleen maar goed om opgevoed te worden? Gent, Fonds leon Lesoil, 1977.

 

14.  MANDEL (E.), Welk socialisme willen wij? Gent, Fonds Leon Lesoil, 1977.

 

15.  TROTSKY (L.), Overgangsprogramma: de doodsstrijd van het kapitalisme en de taken van de Vierde Internationale. Gent, Fonds Leon Lesoil, 1978.

 

16.  Onze strijd en ons antwoord op de krisis. Arbeiders en arbeidsters leggen het antikapitalistisch alternatief van de RAL uit. Brussel, RAL, 1981.

 

 

* RAL-documenten

 

Basisteksten Revolutionaire Arbeidersliga, Belgische Afdeling van de Vierde Internationale. Brussel, Fonds Leon Lesoil, 1971.

 

 

* SAP-schriften

 

1. Statuten van de SAP. Brussel, SAP, 1984.

 

2. De Britse mijnstaking maart 1984-maart 1985. Brussel, SAP, 1985.

 

3. 700.000 nieuwe jobs nu, het kan! Brussel, SAP, 1985.

 

4. De Sandinisten. Brussel, SAP, 1986.

 

5. Zo was de mijnstaking! Brussel, SAP, 1987.

 

6. De arbeiders hebben er genoeg van …maar wat te doen? Brussel, SAP, s.d.

 

7. Statuten van de SAP. Brussel, SAP, s.d.

 

8. 11 vragen, 11 antwoorden over het racisme en extreem-rechts. Brussel, SAP, 1992.

 

9. Opnieuw oorlog in Europa. Resolutie goedgekeurd door het Centraal Comité van de Socialistische Arbeiderspartij op 9 mei 1999. Brussel, SAP, 1999.

 

10. De derde wereld bij ons thuis. Mondialisering, migratie, uitwijzingen en clandestiene arbeid. Brussel, SAP, 1999.

 

11. De staking bij CARNOY. Een terugblik en een interview met Raf Verbeke. Brussel, SAP, 2000.

 

 

* SAP-brochures

 

Tegen de muur van de macht, de beweging van de mensen. Brussel, SAP, s.d.

 

 

* SAP-dossiers

 

1.      De waarheid over Cockerill-Sambre. Brussel, SAP, s.d.

2.      De waarheid over de Kempense steenkoolmijnen. Brussel, SAP, s.d.

3.      De waarheid over het Onderwijs. Brussel, SAP, s.d.

4.      De waarheid over de NMBS. Brussel, SAP, s.d.

 

 

* andere

 

De hoop doen herleven: een bevrijdend socialisme voor de 21ste eeuw. Brussel, SAP, 1991. (SAP-werkdocument)

 

Politieke resolutie. Twaalfde Nationaal Congres 6-7-8 juni 1998. Brussel, SAP, 1998.

 

TOUSSAINT (E.), Notes a propos de l’approche d’Ernest Mandel par rapport à la crise en Allemagne de l’Est en 1989-1990. s.l., s.d.

 

 

3. Interviews

 

Interview met François Vercammen, 25/05/2002, Brussel.

 

 

4. Correspondentie

 

Correspondentie via e-mail met partijlid David Dessers, 12/02/2002.

Correspondentie via e-mail met partijlid Chris Den Hond, 27/03/2002.

 

3. Partij van de Arbeid van België (PVDA)

 

1. Periodieken

 

Alle Macht Aan De Arbeiders (AMADA). Antwerpen, AMADA (1970-1981).  

 

Konkreet, weekblad van de Partij van de Arbeid van België. Brussel, PVDA (1981-1982)

 

Solidair, weekblad van de Partij van de Arbeid van België. Brussel, PVDA (1982-…).

 

Internationale Solidariteit, maandelijks tijdschrift van de Anti-Imperialistische Bond (AIB). Brussel, AIB (1974-…).

 

Marxistische Studies, driemaandelijks theoretisch tijdschrift van Instituut voor Marxistische Studies (IMAST). Brussel, IMAST.

 

2. Gepubliceerde partijdocumenten

 

* AMADA

 

De Pakistaanse kwestie. Leuven, Uitgave KJB/MLB, s.d.

 

Dien het volk. Brochure van de Marxisties-Leninistiese Beweging, studentenorganisatie van AMADA. S.l., MLB, 1975.

 

LEYERS (M.) en MERCKX (K.), De dokter als kameraad. Antwerpen, AMADA, 1972.

 

Struktuur en werking van de kommunistische cel. Berchem, AMADA/Proletarische opvoeding, 1975.

 

Vrije en demokratische delegeeverkiezingen! Kies kommunistiese en strijdbare delegees. Antwerpen, AMADA, 1975.

 

 

* PVDA

 

COTTENIER (J.) en MOREAU (G.), Wij zijn uw tunnels beu! Crisis, inlevering, werkloosheid: ja, er is een alternatief. Brussel, PVDA-uitgaven, 1992.

 

Debat partijvernieuwing 15/02/1980. Brussel, PVDA, 1980.

 

De financies van de PVDA. Brussel, PVDA, s.d.

 

Het communisme, de toekomst van de mensheid. Documenten van het VIIe Congres van de Partij van de Arbeid van België. Brussel, PVDA-uitgaven, 2002, 101p.

 

MARTENS (L.), De likwidatie-stroming binnen de marxistisch-leninistische beweging: verslag en samenvatting van de discussies en amendementen. Brussel, PVDA, 1983. (PVDA, 2de Congres, maart-april 1983)

 

MARTENS (L.) en MERCKX (K.), Partij en front: verslag en samenvatting van de diskussies en amendementen. Brussel, PVDA, 1983. (PVDA, 2de Congres, maart-april 1983)

 

MARTENS (L.), DETHIER (J.) en PAUWELS (J.), Revolutionaire moraal. Brussel, PVDA, 1983. (PVDA, 2de Congres, maart-april 1983)

 

MARTENS (L.), Revolutionaire politiek en het front van “klein links”. Brussel, PVDA, 1988.

 

MARTENS (L.), Op het ogenblik van de Duitse eenmaking zal Europa miserie zaaien.     Toespraak van PvdA-voorzitter Ludo Martens op het 1 Meifeest 1990. Brussel, PVDA, 1990.

 

MARTENS (L.), Militaristisch Europa en de Golfoorlog. Toespraak van PvdA-voorzitter Ludo Martens op het 1 Meifeest 1991. Brussel, PVDA, 1991.

 

MARTENS (L.), De opkomst van het Duits imperialisme, de opkomst van het fascisme.     Toespraak van PvdA-voorzitter Ludo Martens op het 1 Meifeest 1992. Brussel, PVDA, 1992.

 

MARTENS (L.), Fascisme en antikommunisme. Brussel, PVDA-uitgaven, 1992.

 

MARTENS (L.), Het trotskysme: in dienst van het imperialisme, tegen de socialistische landen. Brussel, PVDA-uitgaven, 1993.

 

MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Debat en discussies binnen de PVDA (1989-1991). Brussel, PVDA-uitgaven, 1994, 263p.

 

MARTENS (L.) en ROSA-ROSSO (N.), De partij van de revolutie. Brussel, PVDA-uitgaven, 1996, 293p.

 

Marxist en revolutionair zijn in de wereld van vandaag. Tekst goedgekeurd door het Centraal Komitee van de PVDA, 22 oktober 1988. Brussel, PVDA, 1988.

 

Omkeren. Een dwarse kijk op Paarsgroen. Brussel, PVDA-uitgaven, 2000.

 

Partijprogramma. Goedgekeurd door het Stichtingskongres van de Partij van de Arbeid van België oktober 1979. Brussel, PVDA, 1979.

 

Statuten. Goedgekeurd door het Stichtingskongres van de Partij van de Arbeid van België oktober 1979. Brussel, PVDA, 1979.

 

Stop deze regering van sociale terreur: handboek tegen Martens-Gol. Brussel, PVDA, 1986.

 

Tegen onrecht,…. Goed dat er nog echte kommunisten zijn. Basisdokumenten bij verkiezingsprogramma 24/11/1991. Brussel, PVDA-uitgaven, 1991.

 

Vechten voor onze syndicale rechten. Antwerpen, PVDA, 1981.

 

3. Interviews

 

Interview met ex-partijlid Wim De Neuter, 22/02/2002, Brussel.

Interview met partijlid Kris Merckx, 15/05/2002, Hoboken.

 

4. Correspondentie

 

Correspondentie via e-mail met partijlid Bert De Belder, 29/01/2002.

Correspondentie via e-mail met partijlid Kris Merckx, 20/03/2002 en 3/05/2002.

Correspondentie via e-mail met ex-partijlid Wim De Neuter, 28/02/2002.

 

BIJLAGEN

1.      Enkele huidige gegevens over de KP-PC

2.      Enkele huidige gegevens over de SAP-POS

3.      Enkele huidige gegevens over de PVDA-PTB

 

1. Enkele huidige gegevens over de KP-Vlaanderen en de PC-Francophone

 

1.1. KP-Vlaanderen

 

Aantal leden: ca. 1500

Partijsecretaris: Jaak Perquy

Voornaamste persorgaan: Agora

Deelorganisaties:

-         Jong-KP, jongerenorganisatie van de KP

 

Aanverwante organisaties:

-         Masereelfonds

-         Instituut voor Marxistische Vorming (IMAVO)

-         Vlaams Marxistisch Tijdschrift (VMT)

-         Documentatie- en Archiefcentrum van de Communistische Beweging (DACOB)

 

Hoofdkwartier:

 

KP-Vlaanderen

Galgenberg 29

9000 Gent

 

Websites:

-         Site van de KP-Vlaanderen: http://www.kp-online.be

 

1.2. PC-Francophone

 

Aantal leden: niet gekend

 

 

Voorzitter: Pierre Beauvois

Voornaamste persorgaan: Mouvements

Deelorganisaties:

-         Les Piments Rouges, de jongerenorganisatie van de PC

 

Aanverwante organisaties:

-         Centre et Archive du Mouvement Communiste Belge (CARCOB)

Hoofdkwartier:

 

Parti Communiste (PC)

162, rue du Midi

1000 Bruxelles

 

Websites:

-         Site van de PC-Francophone: http://www.parti-communiste.net

 

2. Enkele huidige gegevens over de SAP-POS

 

Aantal leden: niet gekend

Woordvoerder: Vincent Scheltiens 

Voornaamste persorgaan: Rood

 

Deelorganisaties:

-         Socialistische Jonge Wacht (SJW), studenten- en scholierenorganisatie

-         Socialisme Zonder Grenzen (SZG), niet-gouvernementele organisatie

 

Hoofdkwartier:

SAP-POS

Plantinstraat 29

1040 Brussel

 

Websites:

-         Site van de SAP: http://www.sap-pos.org

-         Site van de SJW: http://www.go.to/sjw

-         Site van de Vierde Internationale: http://www.internationalen.se/sp

 

 

3. Enkele huidige gegevens over de PVDA-PTB

 

Aantal leden: wordt aan het publiek niet bekend gemaakt

Secretaris-Generaal: Nadine Rosa-Rosso

Voorzitter: Ludo Martens

Voornaamste persorgaan: Solidair

Enkele deelorganisaties van de PVDA:

  • Geneeskunde voor het Volk, groepspraktijken voor gratis geneeskunde

  • Geneeskunde voor de Derde Wereld, niet-gouvernementele organisatie

  • Anti-Imperialistische Bond (AIB), niet-gouvernementele organisatie

  • Marxistisch-Leninistische Beweging (MLB), studentenorganisatie

  • Rode Jeugd, jeugdbeweging

  • Open Grenzen, vluchtelingenorganisatie

  • Objectief, gelijke rechten-organisatie

  • Marianne, vrouwencomité

  • Instituut voor Marxistische Studies (IMAST)

Hoofdkwartier:

PVDA - Internationaal Centrum

M. Lemonnierlaan 171

1000 Brussel

 

Websites:

   

NOTEN

[1] Vladimir Majakovski (1893-1930), Russisch dichter, stelde zich na de Oktoberrevolutie in dienst van de opbouw van de communistische gemeenschap. Geciteerd door DE LANGE (A.), Voorbij de Muur. Berlijnse reportages. Amsterdam, 1994.

[2] De benaming radicaal-links is volgens mij de meest correcte. Het woord radicaal stamt immers af van het woord radix, wat ‘wortel’ betekent. De radicaal-linkse partijen willen de maatschappij van bij de ‘wortels’ omvormen.

[3] De val van de Muur staat symbool voor de omwentelingen in Oost-Europa en de val van de Sovjetunie.

[4] Er zijn wel al studies geweest over de Belgische trotskistische beweging. Bekendste werk is: DE BEULE (N.), Het Belgisch trotskisme. De geschiedenis van een groep oppositionele kommunisten 1925-1940. Gent, 1980.

[5] Het gaat hier om twee licentiaatsverhandelingen van Franstalige studenten: VERSTEEGH (J.), D’un mouvement étudiant à un parti: Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979. Bruxelles, ULB, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2000. ROBERT (D.), Analyse de l’évolution idéologique et politique du Parti du Travail de Belgique (PTB) entre 1979 et 1990. Louvain-la-Neuve, UCL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2000. De twee auteurs zijn lid van de Marxistisch-Leninistische Beweging, de studentenorganisatie van de PVDA.

[6] Communisme in België. Themanummer van ‘Brood en Rozen, Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen’, nr. 4, 1997.

[7] Samen met Gotovitch schreven zij het overzichtswerk: L’Europe des communistes. Brussel, 1992. Zij schreven onder andere ook een artikel in het themanummer Communisme in België van het AMSAB-tijdschrift ‘Brood en Rozen’: Le déclin et l’évanescance des communistes de Belgique (1978-1997).

[8] Ik denk aan SP.A-kopstuk Frank Vandenbroucke, die in de jaren zeventig actief was bij de trotskistische RAL. Ik denk ook aan journalist Paul Goossens, die mee aan de wieg stond van het maoïstische AMADA.

[9] Voor de ontstaansgeschiedenis van de KPB is Een geschiedenis van het Belgisch communisme (VMT-cahier 2), waar onder andere José Gotovitch, Marcel Liebman, Rudy Van Doorslaer en Claire Billen aan meewerkten, één van de beste werken.

[10] Hiermee bedoel ik dat de KP door de RAL en AMADA als een meer en meer reformistisch-burgerlijke partij werd gezien.

[11] In Frankrijk zat de ‘hervormde’ PCF in de jongste regering. In Zuid-Europa is radicaal-links nog een vrij grote kracht. Ik denk aan de KKE in Griekenland, de PCP in Portugal, de Rifondazione Comunista in Italië en de Izquierdia Unida in Spanje.

[12] China en Vietnam zijn meer en meer geïntegreerd in de kapitalistische economie. Op politiek vlak blijven het gecentraliseerde éénpartijstaten. Over de recente evolutie van China, zie bijvoorbeeld: VAN KEMENADE (W.), China BV. Superstaat op zoek naar een nieuw systeem. Amsterdam, 1996. en WEIL (R.), De kat van Deng. China en de tegenstellingen van het ‘marktsocialisme’. Berchem, 2002.

[13] Dit is zeer resumerend de kerngedachte in Fukuyama’s essay. Zie: FUKUYAMA (F.), Het einde van de geschiedenis en de laatste mens. Amsterdam, Contact, 1992. Zie ook: VAN DEN BOSSCHE (M.) en WEYEMBERGH (M.), Het einde van de geschiedenis? Over Francis Fukuyama en Peter Sloterdijk. Nijmegen, 1995. Zie ook verderop in deze thesis: Deel I, hoofdstuk 3.

[14] Het demasqué van de jeune premier: Humo sprak met de machtigste man van België. In : ‘Humo’, 06/03/2001, p. 33

[15] Het demasqué van de jeune premier: Humo sprak met de machtigste man van België. In : ‘Humo’, 06/03/2001, p. 33

[16] De belangrijkste ideoloog van het Derde Weg-denken is de Brit Anthony Giddens. Kernachtig samengevat betekent de Derde Weg een poging om de klassieke links-rechts tegenstelling te overbruggen. Of meer concreet: Schröder zei op een congres in 1999: “Ik denk niet dat een maatschappij zonder ongelijkheden nog wenselijk is.” (Op 20 november 1999 vergaderden de sociaal-democratische leiders Clinton, Blair, Jospin, Schröder en de Braziliaanse president Cardoso in Firenze op uitnodiging van de Italiaanse ex-communist d’Alema.)

[17] Zie: KRUITHOF (J.), Het Neoliberalisme. Berchem, 2000.

[18] Nuance: in het AMSAB te Gent bevinden zich een aantal archieven van KPB-leden, zoals dat van Jef Turf of dat van André De Smet, waarin meer dan waarschijnlijk ook interne documenten uit de hier behandelde periode opgenomen zijn.

[19] OLLEVIER (I.), De laatste communisten : hun passies, hun idealen. Leuven, 1997. Het boek is volgens critici nogal anekdotisch opgebouwd, maar waar niemand om heen kan is dat de mondelinge getuigenissen van heel wat KPB-leden zeer mooi in het verhaal verwerkt zijn.

[20] Ik gebruik verschillende termen door mekaar: ‘het reëel bestaande socialisme’, ‘het communisme’, ‘het socialisme’. De eerste term lijkt me echter de historisch meest correcte.

[21] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken: BEZEMER (J.W.), Het einde van de Sovjetunie. Amsterdam, 1992. FALTER (R.), Het langzame einde van het Sovjet-imperium. Leuven, 1991. GORBATSJOV (M.), Perestrojka. Een nieuwe visie voor mijn land. Utrecht, 1987. KAGARLITSKY (B.), The disintegration of the monolith. London-New York, 1992. 

[22] Michail Sergeievitsj Gorbatsjov (1931), laatste leider van de Sovjetunie van 1985 tot 1991, ontwikkelde de perestrojka- en glasnostpolitiek, ijverde voor verregaande ontwapening en voor verbetering van de internationale relaties, zette ongewild de deur open voor het einde van de Sovjetunie.

[23] Vladimir Ilitsj Lenin (1870-1924), echte naam: Vladimir Ilitsj Oeljanov, marxistische theoreticus, leider van de Bolsjevieken in de Russische Oktoberrevolutie van 1917, stichter van de KPSU, stichter van de Sovjetunie, na interne machtsstrijd opgevolgd door Stalin.

[24] Josef Vissarionovitsj  Stalin (1879-1953), echte naam: Josef Vissarionovitsj Dzjugasjvili, leider van de Sovjetunie van 1924 tot 1953, ontwikkelde het concept van ‘het socialisme in één land’, voerde een politiek van versnelde industrialisatie en van gedwongen collectivisatie gepaard gaande met massale terreur, leidde het Rode Leger naar de overwinning in de Grote Vaderlandse Oorlog tegen het fascisme, bouwde de Sovjetunie uit tot een grootmacht, werd na zijn dood en na een interne machtsstrijd opgevolgd door Chroesjstjov.

[25] Leonid Ilitsj Brezjnev (1906-1982), leider van de Sovjetunie van 1964 tot 1982, ontwikkelde het concept dat een militaire interventie vanwege de Sovjetunie gerechtvaardigd is als de gemeenschappelijke belangen van de socialistische landen bedreigd worden, onder zijn bewind werden de defensie-uitgaven sterk verhoogd met als voornaamste gevolg dat de Sovjetmaatschappij stagneerde. De kritiek op de stagnatie onder Brezjnev dient echter genuanceerd te worden. Ze vond veel weerklank in politieke en intellectuele kringen, maar het merendeel van de Sovjetburgers ervaarde het regime van Brezjnev als legitiem en stabiel. Dit om verschillende redenen: gewaarborgd levensonderhoud, sociale zekerheid, onwetendheid en censuur. Zie hiervoor: HOBSBAWM (E.), Een eeuw van uitersten. Utrecht, 1995, pp. 548-549.

[26] Nikita Sergeievitsj Chroesjstjov (1894-1971), leider van de Sovjetunie van 1953 tot 1964, volgde in 1953 na een interne strijd de in datzelfde jaar overleden Josef Stalin op, bracht in 1956 geheim rapport over Stalinperiode uit wat een begin van de destalinisatie betekende, onder zijn bewind kwam er een breuk met vroegere bondgenoten China en Albanië, hij voerde een buitenlandse politiek van vreedzame coëxistentie.

[27] Boris Nikolajevitsj Jeltsin (1931), eerste leider van Rusland na de implosie van de Sovjetunie, maakte voordien carrière binnen de communistische partij, stond bekend als de grote hervormer en verkreeg hierdoor in de laatste jaren van de Sovjetunie een enorme populariteit. 

[28] Deze onderverdeling van de perestrojka in drie componenten is de analyse van COOLSAET (R.), Internationale politiek na 1945. Universiteit Gent, cursus politieke wetenschappen, 2000-2001, eigen notities.

[29] De détente van de eerste helft van de jaren ’70 behoorde op dat ogenblik alweer geruime tijd tot het verleden. In de tweede helft van de jaren ’70 was de Sovjetunie zich gaan bemoeien in landen als Nicaragua, Angola, Ethiopië en natuurlijk Afghanistan.

[30] Ronald Reagan (1911), Amerikaans president van 1981 tot 1989, voerde een neoliberaal binnenlands beleid (Reagonomics), lanceerde het idee van een defensieschild (Star Wars Program), ondertekende de ontwapeningsakkoorden die door Sovjetleider Gorbatsjov waren voorgesteld, werd opgevolgd oor zijn vice-president George Bush.

[31] Hiermee knoopte Gorbatsjov aan bij de droom van Charles De Gaulle, namelijk die van een Europa ‘de l’Atlantique à l’Oural’. Ook de link met de détente-oefening in de jaren zestig van Belgisch buitenlandminister Pierre Harmel kan gelegd worden. Zie: COOLSAET (R.), Internationale Politiek na 1945. Universiteit Gent, cursus politieke wetenschappen, 2000-2001, eigen notities. Zie ook: COOLSAET (R.), België en zijn buitenlands beleid 1830-1990. Leuven, 1998.

[32] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken: MENTZEL (V.), SAICH (T.), e.a., Hemelse vrede. De lente van Peking. Amsterdam, 1989. NIMING (F.), Op het scherp van de snede. Achtergronden en en ontwikkeling van de volksbeweging in China. Kampen, 1990. LIANG (Z.), NATHAN (A.J.) en LINK (P.), Het Tienanmen-dossier. Amsterdam, 2001. SALISBURY (H.E.), 13 dagen in juni. Als ooggetuige in China. Baarn, 1989. 

[33] Deng Xiaopeng (1904-1997), Chinees communistisch politicus, leider van de Volksrepubliek China van 1976 tot 1997, voerde een economische hervormingspolitiek.

[34] Mao Zedong (1893-1976), Chinees communistisch leider, leider van de Volksrepubliek China van 1949 tot 1976, onder zijn leiderschap veroverde de CCP, na een oorlog met de Japanse bezetter en de nationalistische partij de Kwo-min-tang, de staatsmacht en werd de Volksrepubliek China gesticht, hij voerde een radicale politiek met de ‘Grote Sprong Voorwaarts’ en de ‘Culturele Revolutie’, werd na zijn dood opgevolgd door Deng Xiaopeng. Voor meer info, zie bijvoorbeeld: SPENCE (J.), Mao. Amsterdam-Leuven, 2001.

[35] Voor een boeiende bespreking van de Pekingse Lente, lees het Tien An Men-dagboek van Amerikaans China-specialist SALISBURY (H.E.), 13 dagen in juni. Als ooggetuige in China. Baarn, 1989.  

[36] Over het aantal doden en vermisten is nog steeds onduidelijkheid. Ik spreek hier dan ook geen specifiek aantal uit. Vermoed wordt dat het om enkele honderden dodelijke slachtoffers ging en niet om duizenden zoals in 1989 in de Westerse pers werd verteld.

[37] Zie: LIANG (Z.), NATHAN (A.J.) en LINK (P.), Het Tienanmen-dossier. Amsterdam, 2001.

[38] Zie: VANWALLE (I.), Geheime documenten over het Tienanmen-incident. Uit de rode hoed getoverd. In : ‘Standaard der Letteren’, 8/03/2001.

[39] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken en artikels: BEZEMER (J.), Het einde van de Sovjetunie. Amsterdam, 1992. GARTON ASH (T.), De vruchten van de tegenspoed. Haarlem, 1990. GLENNY (M.), FALTER (R.), Het langzame einde van het Sovjet-imperium. Leuven, 1991. MICHIELSEN (P.), Het eeuwige Polen. Een biografie van de verandering. Amsterdam, 1991. SWAIN (G.) en SWAIN (N.), Europe since 1945. London, 1993.

[40] Lech Walesa (1943), werkte als elektricien op de Lenin-scheepswerven in Gdansk, ontpopte zich als populair vakbondsleider van Solidarnosc, wist het communistisch regime omver te werpen, werd de eerste niet-communistische president van Polen sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. Voor meer info, zie bijvoorbeeld: WALESA (L.), De weg van de hoop: autobiografie. Utrecht, 1987.

[41] Rolf Falter, historicus-journalist bij De Standaard wijst daar op in zijn boek: Het langzame einde van het Sovjet-imperium. Leuven, 1991, p. 70. Timothy Garton Ash vindt het zelfs de cruciale gebeurtenis in de transitie van een communistisch naar een kapitalistisch Oost-Europa. Zie: De vruchten van de tegenspoed. Haarlem, 1990, p. 366.   

[42] Karol Wojtyla (1920), Poolse kardinaal, werd in 1978 benoemd tot Paus Johannes Paulus II, is tot op vandaaag de Paus.

[43] Haar eerste succesvolle actie en tegelijk haar op de voorgrond treden was in 1980 bij de staking op de Lenin-scheepswerven in de havenstad Gdansk. Electricien Lech Walesa ontpopte zich als de populaire vakbondsleider.

[44] Wojciech Jaruzelski (1923), communistisch leider en generaal, staatshoofd van Polen van 1981 tot 1990, werd opgevolgd door zijn rivaal Lech Walesa.

[45] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken en artikels: BEZEMER (J.W.), Het einde van de Sovjetunie. Amsterdam, 1992. FALTER (R.), Het langzame einde van het Sovjet-imperium. Leuven, 1991.  GARTON ASH (T.), De vruchten van de tegenspoed. Haarlem, 1990. SWAIN (G.) en SWAIN (N.), Europe since 1945. London, 1993.

[46] Rolf Falter spreekt van een ‘revolutie van boven’. Zie: Het langzame einde van het Sovjet-imperium. p. 80. Timothy Garton Ash hanteert voor Hongarije en Polen de term ‘hervolutie’, de wisselwerking tussen een hervorming van bovenaf en een revolutie van onderuit. Zie: De vruchten van de tegenspoed. Haarlem, 1990, p. 279.

[47] Imre Nagy (1896-1958), Hongaars politicus, was van 1953 tot 1955 premier maar moest aftreden wegens zijn afwijkende koers ten opzichte van Moskou, vormde in 1956 een tegenregering naar aanleiding van de Hongaarse opstand, na neerslaan van de opstand vluchtte hij maar werd hij gevat en in 1958 terechtgesteld.

[48] Janos Kadar (1912-1989), Hongaars communistisch politicus, was van 1948 tot 1950 minister van binnenlandse zaken, werd in 1951 gearresteerd en tot 1954 gevangen gehouden, tijdens de Hongaarse opstand van 1956 werd hij benoemd tot eerste secretaris van de PSOH, na neerslaan van Hongaarse opstand consolideerde hij de macht van de communisten, voerde vanaf de jaren ‘60 een politiek van gematigde liberalisering.

[49] Zie: GLENNY (M.), Hongarije, de trampoline naar het Westen. In: ‘De Morgen’, 11/1999.

[50] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseert op volgende werken: BEZEMER (J.), Het einde van de Sovjetunie. Amsterdam, 1992. FALTER (R.) Het langzame einde van het Sovjet imperium. Leuven, 1990. GARTON ASH (T.), De vruchten van de tegenspoed. Haarlem, 1990. GLENNY (M.), In: ‘De Morgen’,  SWAIN (G.) en SWAIN (N.), Europe since 1945. London, 1993.

[51] Erich Honecker (1912-1994), Oost-Duits communistisch politicus, volgde in 1971 Walter Ulbricht (1893-1973) op als leider van de DDR, kwam in 1989 ten val onder druk van toenemend volksprotest tegen zijn verstard regime.

[52] Brits historicus Misha Glenny sprak in zijn befaamde reeks ‘Pushing back the curtains’ die hij voor BBC Radio 4 maakte, van “De doodskus van Gorbatsjov”. In: ‘De Morgen’, 8/11/1999.

[53] Zie: SCHLÖMER (F.), De man die de Muur deed opengaan. In: ‘De Morgen’, 9/11/1999.

[54] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken: BEZEMER (J.W.), Het einde van de Sovjetunie. Amsterdam, 1992. FALTER (R.), Het langzame einde van het Sovjetumperium. Leuven, 1991. SWAIN (G.) en SWAIN (N.), Europe since 1945. London, 1993.

[55] Todor Christov Zjivkov (1911), Bulgaars communistisch politicus, was tijdens WO II partizanenleider, maakte na de oorlog carrière in de communistische partij, werd in 1954 partijleider, in 1962 premier en in 1971 staatshoofd, trad in 1989 af ten voordele van hervormingsgezinde communisten.

[56] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken en artikels: BEZEMER (J.W.), het einde van de Sovjetunie. Amsterdam, 1992. FALTER (R.), Het langzame einde van het Sovjet-imperium. Leuven, 1991. GARTON ASH (T.), De vruchten van de tegenspoed. Haarlem, 1990. SWAIN (G.) en SWAIN (N.), Eastern Europe since 1945. London, 1993.

[57] Vaclav Havel (1936), prominente Tsjechische toneelauteur, was de bekendste dissident tijdens het communistisch regime, werd de eerste niet-communistische president van Tsjecho-Slowakije sinds 1948, werd in januari 1993 president van Tsjechië.

[58] Gustav Husak (1913-1991), Tsjecho-Slowaaks communistisch politicus, werd in 1969 leider van de KPC en gaf leiding aan de reactie op de liberaliseringsperiode onder Dubcek, werd in 1975 tevens president, trad eind 1989 af onder druk van groot volksprotest.

[59] In 1948 kwamen de Tsjechische communisten, ondersteund door het Rode Leger, aan de macht door een staatsgreep.

[60] De stokoude kardinaal Tomasek uitte al langer scherpe kritiek op het communistisch regime.

[61] Het Burgerforum was de verzameling van allerlei oppositiegroeperingen, van links tot rechts.

[62] Alexander Dubcek (1921-1992), Tsjecho-Slowaaks communist, ijverde voor een ‘socialisme met een menselijk gelaat’,  was de eerste secretaris van de KPC van 1968 tot 1969, werd door de Sovjetinvasie van al zijn functies ontheven, hij kwam in 1992 om in een verdacht auto-ongeval. Voor meer info, zie bijvoorbeeld zijn autobiografie: DUBCEK (A.), De autobiografie van een idealist. Amsterdam, 1993.

[63] Zie: GLENNY (M.), Fluwelen Revolutie of technocratische machtsoverdracht? In: ‘De Morgen’, 26/11/1999.

[64] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken en artikels: BEZEMER (J.W.), Het einde van de Sovjetunie. Amserdam, 1992 CASTEX (M.), Un mensonge gros comme le siècle. Roumanie, histoire d’une manipulation. Paris, 1990. FALTER (R.), Het langzame einde van het Sovjet-imperium. Leuven, 1991. GLENNY (M.), De haat van 20 miljoen Roemenen. In: ‘De Morgen’, 27/11/1999. LOUPAIN (V.), La révolution n’a pas eu lieu. Roumanie, l’histoire d’un coup d’Etat. Paris, 1990. SWAIN (G.) en SWAIN (N.), Eastern Europe since 1945. London, 1993. 

[65] Nicolae Ceaucescu (1918-1989), Roemeens communistisch politicus, werd in 1952 gewoon lid van het Centraal Comité van de communistische partij, in 1955 van het Politburo, na de dood van het eerste Roemeense communistische staatshoofd Georghiu-Dej in 1965 werd hij partijleider, in 1967 werd hij staatshoofd, stelde zich onafhankelijk op van de Sovjetunie, kwam in 1989 ten val door een opstand/staatsgreep en werd samen met zijn vrouw Elena geliquideerd. Zie bijvoorbeeld de biografie: DURANDIN (C.), Nicolae Ceaucescu. Vérités et mensonges d’un roi communiste. Paris, 1990.

[66] Zie: CASTEX (M.), Un mensonge gros comme le siècle. Roumanie, histoire d’une manipulation. Paris, 1990. De auteur was voor het persagentschap AFP aanwezig bij de gebeurtenissen in Roemenië.

[67] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken: BEZEMER (J.W), Het einde van de Sovjetunie. Amsterdam, 1992. FALTER (R.), Het langzame einde van het Sovjet-imperium. Leuven, 1991. GARTON ASH (T.), De vruchten van de tegenspoed. Haarlem, 1990. SWAIN (G.) en SWAIN (N.), Eastern Europe since 1945. London, 1993.

[68] Helmut Kohl (1930), West-Duits christen-democratisch politicus (CDU), laatste bondskanselier van West-Duitsland, eerste bondskanselier van het eengemaakte Duitsland, werd opgevolgd door de sociaal-democraat Gerard Schröder.

[69] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken en artikels: DETREZ (R.), De sloop van Joegoslavië. Antwerpen-Baarn, 1996.  FALTER (R.), Het langzame einde van het Sovjet-imperium. Leuven, 1991. SWAIN (G.) en SWAIN (N.), Eastern Europe since 1945. London, 1993.

[70] Josip Tito (1892-1980), echte naam: Josip Broz, maakte als krijgsgevangene de Oktoberrevolutie mee, nam in 1941 de wapens op tegen het Duitse en Italiaanse fascisme en werd de leider van het partizanenverzet, werd in 1943 maarschalk, na WO II verwierf Tito de heerschappij van de Communistische Partij in zijn land, werd in 1948 voor zijn van de Sovjetunie onafhankelijke koers door Stalin veroordeeld als ‘renegaat’, voerde in 1950 een politiek van arbeiderszelfbestuur in de bedrijven in, ontpopte zich internationaal als een van de leiders van de beweging van ongebonden landen,  hij leidde Joegoslavië tot 1980.

[71] De Kosovaarse kwestie was ook al bezig, maar het kwam nog niet tot een openlijke oorlog zoals in 1999.

[72] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken: FALTER (R.), Het langzame einde van het Sovjet-imperium. Leuven, 1991. SWAIN (G.) en SWAIN (N.), Eastern Europe since 1945. London, 1993.

[73] Ramiz Alia (1925), Albanees communistisch politicus, leider van Albanië van 1982 tot 1991, opvolger van Enver Hoxha.

[74] Enver Hoxha (1908-1985), Albanees communistisch politicus, stichter en eerste secretaris-generaal van de Partij van de Arbeid van Albanië, leider van Albanië van 1945 tot 1982, onder zijn leiding transformeerde Albanië van een semi-feodaal land tot een geïndustrialiseerde natie, was een groot aanhanger van Stalin, na de breuk tussen de Sovjetunie en China in 1962 koos hij de kant van Mao Zedong, in 1978 verbrak hij de goede relatie met China wegens diens politiek van toenadering tot de VSA.

[75] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken: BEZEMER (J.W.), Het einde van de Sovjetunie. Amsterdam, 1992. FALTER (R.), Het langzame einde van het Sovjet-imperium. Leuven, 1991. GORBATSJOV (M.), De Augustuscoup. Utrecht, 1991. KAGARLITSKY (B.), The disintegration of the monolith. London-New York, 1992.

[76] GORBATSJOV (M.), De Augustuscoup. Utrecht, 1991, p. 27

[77] GORBATSJOV (M.), De Augustuscoup. Utrecht, 1991, pp. 34-35.

[78] Zie: BLACKBURN (R.) (ed.), After the Fall. The failure of communism and the future of socialism. London-New York, 1991. Het boek bevat onder andere bijdragen van Eric Hobsbawm, Eduardo Galeano, André Gorz en Jürgen Habermas.

[79] Zie: BRZEZINSKI (Z.), Het grote falen. Opkomst en teloorgang van het communisme in de twintigste eeuw. Schiedam, 1990.

[80] In: BRZEZINSKI (Z.), Het grote falen. Schiedam, 1990, p. 9.

[81] In: BRZEZINSKI (Z.), Het grote falen. Schiedam, 1990, p. 9.

[82] In: BRZEZINSKI (Z.), Het grote falen. Schiedam, 1990, p. 19.

[83] In: BRZEZINSKI (Z.), Het grote falen. Schiedam, 1990, p. 21.

[84] In: BRZEZINSKI (Z.), Het grote falen. Schiedam, 1990, p. 24.

[85] In: BRZEZINSKI (Z.), Het grote falen. Schiedam, 1990, p. 294.

[86] Zie: FUKUYAMA (F.), Het einde van de geschiedenis en de laatste mens. Amsterdam, 1992.

[87] Zie: FURET (F.), Het verleden van een illusie. Het communisme in de twintigste eeuw. Antwerpen, 1996.

[88] In: FURET (F.), Het verleden van een illusie. Amsterdam, 1996, p. 9.

[89] In: FURET (F.), Het verleden van een illusie. Amsterdam, 1996, pp. 8-9.

[90] In: FURET (F.), Het verleden van een illusie. Amsterdam, 1996, pp. 88-136: Hoofdstuk 3: De universele aantrekkingskracht van Oktober.

[91] In: DE PAUW (F.), Het einde van de illusie. In: ‘De Standaard der Letteren’, 5/09/1996. Furet voerde gedurende een bepaalde periode een polemiek met de Duitse ‘revisionistische’ historicus Ernst Nolte over de relatie tussen fascisme en communisme. Volgens Nolte was het fascisme een reactie op de Russische revolutie van 1917 en haar gevolgen in de rest van West-Europa. Furet echter ziet het fascisme als een zelfstandig historisch proces.

[92] In: FURET (F.), Het verleden van een illusie. Amsterdam, 1996, pp. 591-592.

[93] In: FURET (F.), Het verleden van een illusie. Amsterdam, 1996, p. 636.

[94] In: FURET (F.), Het verleden van een illusie. Amsterdam, 1996, p. 638.

[95] Zie: HOBSBAWM (E.), Een eeuw van uitersten. Utrecht, 1995. Zie hoofdstuk 16: Het einde van het socialisme, pp. 530-573. Ook in andere werken wordt de analyse van Hobsbawm dikwijls opgenomen. Zie bijvoorbeeld: BLACKBURN (R.), After the fall. The failure of communism and the future of socialism. London-New York, 1991.

[96] In: HOBSBAWM (E.), Een eeuw van uitersten. Utrecht, 1995, p. 543. De Amerikaanse socioloog Immanuel Wallerstein poneerde deze stelling ook: de economische crisis van de jaren zeventig zorgde ervoor dat een aantal landen, die net niet thuishoorden in het kransje van de meest ontwikkelde industrie-staten, de pedalen kwijtraakten.

[97] In: HOBSBAWM (E.), Een eeuw van uitersten. Utrecht, 1995, p. 555.

[98] In: HOBSBAWM (E.), Een eeuw van uitersten. Utrecht, 1995, pp. 569-570.

[99] In: HOBSBAWM (E.), Een eeuw van uitersten. Utrecht, 1995, p. 571.

[100] In: HOBSBAWM (E.), Een eeuw van uitersten. Utrecht, 1995, p. 572.

[101] In mijn literatuurlijst zijn tal van werken opgenomen die handelen over de Sovjetgeschiedenis en over de ondergang van het ‘reëel bestaande socialisme’. Kennis van de geschiedenis van de Sovjetunie is onontbeerlijk om een gedegen analyse van de ondergang te maken.

[102] Dit wil zeker niet betekenen dat alle ideeën van Lenin gefaald hebben. Zijn analyse van het imperialisme bijvoorbeeld kan vandaag nog steeds gebruikt worden om grote wereldproblemen te bestuderen. Het leninisme was wel degelijk een bijdrage tot het marxisme, maar het is uitgevoerd binnen specifieke historische omstandigheden.

[103] Er zijn duizenden publicaties verschenen over de ‘Russische Revolutie’. Eén van de betere vind ik: FERRO (M.), La révolution russe de 1917. Paris, 1967. Historicus Ferro (voor sommigen misschien bekend vanwege zijn historische programma’s op de tv-zender Arte) besteedt in dat boek ook heel wat aandacht aan de foto en film als historische bron.

[104] Politicoloog Alex Callinicos spreekt van een ‘stalinistische tegenrevolutie’. Volgens hem lagen reeds in de periode van Stalin de kiemen van de ondergang. Zie: CALLINICOS (A.), The revenge of history. Cambridge, 1991. De trotskisten maken een gelijkaardige analyse. Zie bijvoorbeeld: GRANT (T.), Russia. Revolution and Counter-revolution. London, 1997.

[105] De periode van de Nieuwe Economische Politiek (NEP) en de perestrojka buiten beschouwing gelaten.

[106] Politicoloog Leslie Holmes besteedt aan de problematiek van de corruptie een gans boek. Zie: HOLMES (L.), The End of Communist Power. Cambridge, 1993.

[107] Binnen de marxistische beweging is de discussie rond de ‘democratie’ ook één van de belangrijkste.  Er wordt meestal een onderscheid gemaakt tussen de ‘burgerlijke democratie’ en de ‘socialistische democratie’. Lenin fulmineerde zeer hevig tegen de ‘burgerlijke democratie’. Hij vond het weliswaar een serieuze vooruitgang tegenover de middeleeuwen, maar beschouwde ze als een façade voor de bestendiging van de macht van de bourgeoisie. Echte democratie kon er volgens hem maar komen in een klassenloze maatschappij. ‘Democratie’ moest dus als een klassenconcept behandeld worden.

[108] In: LUXEMBURG (R.), De Russische revolutie. Baarn, 1979, p. 85.

[109] Policoloog Michael Parenti heeft veel aandacht voor de dingen die volgens hem wel goed waren in het communistisch systeem. Volgens Parenti ging het ‘reëel bestaande socialisme’ overkop door wanbeleid, door het feit dat de communistische leiding niet goed genoeg op haar winkel lette. Zie: PARENTI (M.), Zwarthemden en Roden. Berchem, 2001.

[110] Er wordt geschat dat tussen de 23 en 27 miljoen mensen het leven lieten tijdens de Duitse agressie-oorlog. Het is daarom van belang om de opmerking van Isaac Deutscher voor ogen te houden wanneer we het over de Koude Oorlog en de wapenwedloop hebben: “Bij het begin van de Koude Oorlog stonden de twee kolossen tegenover elkaar, maar de een stond krachtig rechtop, en de ander lag half leeggebloed tegen de grond. Dat is de onomkeerbare werkelijkheid.” In: DEUTSCHER (I.), Ironie van de geschiedenis. Essays over het communisme. Haarlem, 1979.

[111] Zie: VAN DEN BERGHE (Y.), Het grote misverstand. Een geschiedenis van de Koude Oorlog (1917-1990). Leuven, 1991. Ook professor Rik Coolsaet wees op de ‘botsende veiligheidsconcepten’ als hoofdkenmerk van de Koude oorlog in zijn cursus Internationale politiek na 1945.

[112] Deze bespreking is zeker niet exhaustief. Het is een persoonlijke interpretatie van de zaken, gebaseerd op heel wat literatuur.

[113] We moeten hier wel bij opmerken dat in bepaalde Oost-Europese landen de nationalistische discours al eerder aanwezig waren. Voor de opkomst van het nationalisme, zie bijvoorbeeld: DE PAUW (F.), Volken zonder vaderland. Leuven, 1992.

[114] Een interessant boek over het dagelijks leven van de mensen na de ineenstorting van het communisme is: HIRS (H.) en HELLINGA (R.), De geit van mijn buurman. Hoop en teleurstelling in Oost-Europa. Baarn, 1994.

[115] Sinds 1850 waren er in Panama reeds 17 militaire interventies geweest vanwege de VSA!

[116] Ik denk hierbij aan Somalië, Rwanda en ex-Joegoslavië.

[117] In de tweede helft van de jaren zeventig was het doodverklaren van het marxisme in bepaalde intellectuele middens mode geworden. Bijvoorbeeld bij de ‘nouveaux philosophes’ in Frankrijk. Zie bijvoorbeeld: LEVY (B.H.), De barbaarsheid met een menselijk gezicht. Amsterdam, 1978.

[118] COURTOIS (S.) (red.), Zwartboek van het communisme: misdaden, terreur, onderdrukking. Amsterdam, 1998. Ik wil hier niet beweren dat dergelijk werk niet nuttig is, maar ik wil erop wijzen dat dergelijk werk wel in een bepaalde maatschappelijke context tot stand komt. In Frankrijk werd  een hevige polemiek rond het werk gevoerd. Zie ook: DOORNAERT (M.), ‘Wij hebben vooral de lijken opgeteld.’(Interview met Stéphane Courtois). In: ‘De Standaard der Letteren’, 26/12/1997. GARTON ASH (T.), Het zwart en het rood. In: ‘De Standaard der Letteren’, 28/01/1998. Als reactie op het Zwartboek publiceerden enkele Franse linkse auteurs, waaronder Philippe Paraire, Gilles Perrault en François Arzalier een zwartboek van het kapitalisme. Zie: Livre noir du capitalisme. Pantin, 1998.

[119] Zie: FUKUYAMA (F.), Het einde van de geschiedenis en de laatste mens. Amsterdam, 1989. Zie ook mijn inleiding waarin een korte samenvatting van Fukuyama’s werk staat. Zie ook: BRZEZINSKI (Z.), Het grote falen. Opkomst en teloorgang van het communisme in de twintigste eeuw. Schiedam, 1990.

[120] In: McWILLIAMS (W.C.) en PIOTROWSKI (H.), The World since 1945. Boulder-London, 1997, p. 597.

[121] Kijk naar China: het marktdenken is er dominant geworden, zeker in de steden. Zie bijvoorbeeld: VAN KEMENADE (W.), China BV. Superstaat op zoek naar een nieuw systeem. Amsterdam, 1996.

[122] De neoliberale globalisering is eigenlijk de huidige fase van globalisering. Hiermee wordt bedoeld dat globalisering niet mag gezien worden als een recent fenomeen, maar als een inherent kenmerk van het kapitalisme. De befaamde socioloog Immanuel Wallerstein wees daar onder meer op in: Historisch  kapitalisme. Weesp, 1984.

[123] Zie: RAMONET (I.), Globalisering en chaos. Antwerpen, 1997. Zie ook:  HERTZ (N.), De Stille Overname. Amsterdam, 2001.

[124] Zie: VANHAUTE (E.), Economische en sociale geschiedenis van de Nieuwste Tijden. Gent, 2000-2001, syllabus licenties geschiedenis. Het model van Keynes betekende - simpel gezegd - de geboorte van de massaproductie en de massaconsumptie met een actieve rol voor de overheid.

[125] Eén van de bekendste uitspraken van Thatcher was: “There is no such a thing like society.” Het vat de essentie van de neoliberale filosofie goed samen: er bestaan enkel individuen die in interactie met elkaar zijn; het zijn de sterksten die de meeste macht verwerven.

[126] Zie: KRUITHOF (J.), Het Neoliberalisme. Berchem, 2000. Zie ook: RAMONET (I.), Globalisering en chaos. Antwerpen, 1997.

[127] In: BOURDIEU (P.), L’essence du néoliberalisme. In : ‘Le Monde Diplomatique’, maart 1998.

[128] In: DUFOUR (D.R.), Cette nouvelle condition humaine. Les désarrois de l’individu-sujet. In : ‘Le Monde Diplomatique’, februari 2001.

[129] Er is veel discussie over de meest adequate benaming voor deze diffuse beweging. De benamingen ‘democratische globaliseringsbeweging’ of ‘andersglobaliseringsbeweging’ worden ook gebruikt.

[130] Zie: LENIN (V.I.), De linkse stroming, de kinderziekte van het communisme. Amsterdam, 1952.

[131] Edward Bernstein (1850-1932), Duits sociaal-democratisch theoreticus, werkte enige tijd samen met Kautsky, publiceerde in 1899 zijn belangrijkste werk, waarin hij zijn bezwaren tegen de marxistische theorie formuleerde, hij werd hiermee de vader van het ‘socialistisch revisionisme’.

[132] Karl Johann Kautsky (1854-1938), Duits socialistische theoreticus, bevriend met Marx en Engels, was één van de voornaamste kopstukken van de Duitse sociaal-democratische partij, nadien sloot hij aan bij de ‘Unabhängige’ Sozialdemokratische Partei en bestreed hij de communistische interpretatie van het marxisme.

[133] Zie: LENIN (V.I.), De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky. Amsterdam, 1971.

[134] Dat is vooral zo omdat ik rekening diende te houden met het tijdsbestek voor deze licentiaatsverhandeling.

[135] Ook vandaag hebben de SAP en de PVDA nog een unitaire structuur. Ze zijn geen grote voorstanders van het Belgisch federalisme. Dat is volgens hen een constructie die de solidariteitsmechanismen tussen de regio’s uitholt en de werkende bevolking nodeloos verdeelt.

[136] In: LENIN (V.I.), Staat en revolutie. Moskou, 1966, p. 177.

[137] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken: Een geschiedenis van het Belgisch kommunisme, 1921-1945. Gent, 1980. LIEBMAN (M.), Origine et signification idéologiques de la scission communiste dans le Parti Ouvrier Belge (1921): étude dans un context international. Bruxelles, 1963. OLLEVIER (I.), De laatste communisten. Leuven, 1997. RENARD (C.), Octobre 1917 et le mouvement ouvrier belge. Bruxelles, 1967. REYNTJES (L.), De eerste kommunistische groepen in België en hun fusie tot de kommunistische eenheidspartij. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, 6de jg., 1971, nr. 4.

[138] Door Marcel Liebman getypeerd als ‘centristisch’. Het was volgens hem een centrumbeweging wegens haar wortels in de sociaal-democratie (BWP). In: Een geschiedenis van het Belgisch kommunisme, 1921-1945. Gent, 1980, p. 16.

[139] Zie: DE BEULE (N.), Het Belgisch trotskisme. Gent, 1980. Zie ook hoofdstuk 2 van dit deel over het ontstaan van de SAP. Ik schrijf hier ‘zogenaamde trotskisten’; een meer adequate benaming zou zijn: ‘revolutionair-marxisten’.

[140] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken: Een geschiedenis van het Belgisch kommunisme, 1921-1945. Gent, 1980. LE BRUYN (M.), De ontwikkeling en aktie van de Kommunistische Partij van België van 1927-1933: bijdrage tot de studie van het stalinistisch fenomeen. Leuven, 1977. OLLEVIER (I.), De laatste communisten. Leuven, 1997.

[141] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken en artikels: ADRIAENS (W.), Vrijwilligers voor de vrijheid. Leuven, 1978. DE BEULE (N.), Het Belgisch trotskisme. Gent, 1980. Een geschiedenis van het Belgisch kommunisme, 1921-1945. Gent, 1980. OLLEVIER (I.), De laatste communisten. Leuven, 1997.

[142] Zie: AARSBERGEN (A.), Verre paradijzen. Linkse intellectuelen op excursie naar de Sovjet-Unie, Cuba en China. Utrecht, 1988.

[143] Lees het mooie interview met Belgisch brigadist en KPB’er Albert De Coninck: LEESTMANS (D.), ‘Als we moeten, zullen we strijden.’ Albert De Coninck, een Mechelaar  in de Spaanse burgeroorlog. In: ‘De Standaard Magazine’, 30/08/1996.

[144] Zie: VAN DOORSLAER (R.), De KPB en het Sovjet-Duits niet-aanvalspakt. Brussel, 1975.

[145] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken: DEREYMAEKER (Y.), De invloed van de Koude Oorlog op de Belgische kommunistische beweging in de periode 1944-1948. Brussel, 1982. Een geschiedenis van het Belgisch kommunisme, 1921-1945. Gent, 1980. GOTOVITCH (J.), Du rouge au tricolore. Les communistes belges de 1939 à 1945. Bruxelles, 1992. OLLEVIER (I.), De laatste communisten. Leuven, 1997.

[146] Zie bijvoorbeeld het verhaal van verzetsheld Louis Van Brussel: VAN BRUSSEL (L.), Partizanen in Vlaanderen. Leuven, 1977.

[147] Zie: GOTOVITCH (J.), Du rouge au tricolore. Bruxelles, 1992.

[148] 1944-1945: regering Pierlot (in coalitie met katholieken, socialisten en liberalen), 1945: regering Van Acker I (in coalitie met katholieken, socialisten en liberalen), 1945-1946: regering Van Acker II (in coalitie met socialisten, liberalen en UDB), 1946: regering Van Acker III (in coalitie met socialisten en liberalen), 1946-1947: regering Huysmans (in coalitie met socialisten en liberalen). Zie ook volgende licentiaatsverhandeling: VOS (R.), De deelname van de KPB aan de regering. Brussel, 1969.

[149] Rik Coolsaet verkondigt hierover het volgende: “Het Atlantisme bood, ten slotte, het voordeel dat afgerekend kon worden met een politieke bedreiging ter linkerzijde van de BSP en met een maatschappelijke actor die het economisch liberalisme in vraag had kunnen stellen.” In: COOLSAET (R.), België en zijn buitenlandse politiek, 1830-1990. Leuven, 1998, p. 459.

[150] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken en artikels: OLLEVIER (I.), De laatste communisten. Leuven, 1997. PEIREN (L.), De Communistische Partij van België gedurende de Koude Oorlog 1944-1968. In: VAN DEN WIJNGAERT (M.) en BUELLENS (L.) (red.), Oost West West Best. België onder de Koude Oorlog (1947-1989). Tielt, 1997, pp. 191-201. VAN LINT (I.), De Kommunistische Partij van België: een politieke analyse 1947-1958. Brussel, 1985.

[151] Zie: VAN DOORSLAER (R.) en VERHOEYEN (E.), De moord op Lahaut: het communisme als binnenlandse vijand. Leuven, 1985. De twee historici kwamen de moordenaars van Lahaut op het spoor. Het zou gaan om drie aanhangers van Leopold III die meer dan waarschijnlijk deel uitmaakten van een anti-communistische actiegroep.

[152] Een zeer goed historisch werk over de periode van de communistenjacht onder McCarthy: FRIED (A.), McCarthyism. The great American red scare. New York-Oxford, 1997.

[153] Dat was nog steeds onder de regering Pholien. Die man stond bekend om zijn zeer rechtse en reactionaire politiek.

[154] Zie: VAN HOORICK (B.), In tegenstroom: herinneringen 1919-1956. Gent, 1982.

[155] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op basis van volgende werken en artikels: DEBROUWERE (J.), Het KPB-Internationalisme. In: ‘Brood en Rozen’, nr. 4, 1997, pp. 83-100. OLLEVIER (I.), De laatste communisten. Leuven, 1997. PEIREN (L.), De kommunistische partij van België tussen 1958 en 1965: een partijanalyse. Brussel, 1988. PEIREN (L.), De Communistische Partij van België gedurende de Koude Oorlog 1944-1968. In: VAN DEN WIJNGAERT (M.) en BUELLENS (L.) (red.), Oost West West Best. België onder de Koude Oorlog (1947-1989). Tielt, 1997, pp. 191-201.

[156] Zie volgende licentiaatsverhandelingen: DE MEIRLEIR (D.), Het Sino-Sovjet konflikt en de dissidentie in de federatie Brussel van de KPB, 1956-1963. Brussel, 1988. DE WAEL (I.), Les maoïstes belges. Etude des conflits idéologiques au sein du Parti Communiste Belge dans les années 60. Bruxelles, 1987.

[157] Zie: GRIPPA (J.), Chronique vécue d’une époque 1930-1947. Berchem, 1988.

[158] Voorbeeld van een andere soort ‘dissidentie’: de gewezen volksvertegenwoordiger G. Moulin liep over naar het Front des Francophones (FDF).

[159] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op basis van volgende artikels en werken: DEBROUWERE (J.), Het KPB-Internationalisme. In: ‘Brood en Rozen’, nr. 4, 1997, pp. 83-100. OLLEVIER (I.), De laatste communisten. Leuven, 1997. TURF (J.), Eurocommunisme. In: ‘Brood en Rozen’, nr. 4, 1997, pp. 101-114. VAN DE MOORTEL (V.), Bijdrage tot de geschiedenis en problematiek van de Kommunistische Partij van België sedert 1968: haar houding inzake enkele kontroversen binnen de internationale kommunistische beweging. Gent, 1981.

[160] De oproep van Collard was in eerste instantie gericht aan progressieve christenen uit het ACW, maar ook de KPB vond een bundeling van linkse krachten noodzakelijk om essentiële veranderingen te bekomen.

[161] “Gauchistische stromingen worden gevoed door nieuwe bevolkingsgroepen uit het burgerlijk milieu, die breken met de heersende ideologie. Ze benaderen de revolutionaire problematiek zonder enige reële kennis en begrip van de machtsverhoudingen in de klassenstrijd.”  In: TURF (J.), Een politieke identiteit voor communisten. Antwerpen, 1977, p. 142.

[162] Zie hiervoor zijn belangrijke artikel in het VMT: TURF (J.), Eurokommunisme en de KPB. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, 12de jg., nr. 3, 1979, pp. 7-13.

[163] De federaties Brussel en Gent waren hoofdzakelijk eurocommunistisch. De federaties Antwerpen en Luik bleven sovjetgezind. Ivan Ollevier spreekt van het conflict tussen de ‘euro’s en de retro’s’. In: OLLEVIER (I.), De laatste communisten: hun passies, hun idealen. Leuven, 1997, p. 226.

[164] TURF (J.), Eurocommunisme. In: ‘Brood en Rozen’, nr. 4, 1997, p. 113.

[165] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken: DELWIT (P.) en DE WAELE (J.M.), Le déclin et l’évanescence des communistes de Belgique (1978-1997). In: ‘Brood en Rozen’, nr. 4, 1997, pp. 67-82. D’HAVELOOSE (E.), Het einde van de Communistische Partij van België? Gent, 1994. OLLEVIER (I.), De laatste communisten. Leuven, 1997. TURF (J.), Eurocommunisme. In: ‘Brood en Rozen’, nr. 4, 1997, pp. 101-114. VAN BEURDEN (S.), De teloorgang van de KPB (1968-1982). Leuven, 1999.

[166] Zie: VAN BEURDEN (S.), De teloorgang van de KPB (1968-1982). Leuven, 1999.

[167] Zie de autobiografie van Jef Turf: TURF (J.), Communist. Brussel, 1988.

[168] Robert Dussart was één van de twee. Hij was een strijdvaardig vakbondsleider uit Charleroi die heel wat respect genoot bij de Waalse arbeiders. Zie: HEMMERIJCKX (R.), Robert Dussart, communist en syndicalist. In: ‘Brood en Rozen, Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen’, nr. 4, 1997, pp. 137-145.

[169] Interview met Louis Van Geyt, 8/05/2002, Brussel. Louis Van Geyt was een belangrijk figuur in de naoorlogse KPB. Over Van Geyt is er reeds een licentiaatsverhandeling verschenen: VEKEMAN (H.), Een politieke biografie van Louis Van Geyt. Gent, 1989. Onlangs verscheen ook volgend boek: MEYNEN (A.), Van Praag tot Vilvoorde. Biografische gesprekken met Louis Van Geyt. Brussel, 2002.

[170] Interview met Louis Van Geyt, 8/05/2002, Brussel.

[171] Interview met Louis Van Geyt, 8/05/2002, Brussel.

[172] Interview met Louis Van Geyt, 8/05/2002, Brussel.

[173] Kommunistische Partij gefederaliseerd. In: ‘De Rode Vaan’, 23/06/1988, nr. 26, p. 8.

[174] In: MANDEL (E.), Kapitalisme vandaag. Gent, 1971 (RAL-schrift nr. 1).

[175] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken en artikels: DE BEULE (N.), Het Belgisch trotskisme. Gent, 1980. DE CONINCK (R.), Inventaris van het archief van de Belgische Afdeling van de Vierde Internationale. Gent, s.d. WOLFERS (F.), L’origine du mouvement trotskyste en Belgique. Bruxelles, 1975.

[176] Leon Trotski (1879-1940), echte naam: Lev Davidovitsj Bronsjtein, communistisch theoreticus en politicus, samen met Lenin leider van de Russische Oktoberrevolutie in 1917, tussen 1917 en 1924 minister van buitenlandse zaken en van defensie van de Sovjetunie, werd in de interne machtsstrijd voor de opvolging van Lenin opzijgeschoven door Josef Stalin, werd de leider van de Kommunistische Oppositie, werd hiervoor in 1929 uit de Sovjetunie verbannen, stichtte in 1938 de Vierde Internationale, werd in 1940 in Mexico door een stalinistisch agent vermoord.

[177] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken en artikels: DE BEULE (N.), Het Belgisch trotskisme. Gent, 1980. DE CONINCK (R.), Inventaris van het archief van de Belgische Afdeling van de Vierde Internationale. Gent, s.d.

[178] Onder de belangrijkste werken van Trotski kunnen gerekend worden: The Revolution Betrayed. London, 1937, waarin de theorieën van de ‘bureaucratisering’ en de ‘permanente revolutie’ worden uitgelegd; Geschiedenis der Russische revolutie. Amsterdam, 1978, een 3-delig werk over de Oktoberrevolutie van 1917; Stalin: de man en zijn invloed. Leiden, 1949, een tractaat over zijn grote rivaal Stalin.

[179] Vereeken noemde zijn in 1938 afgescheurde groep eerst Contre le Courant, later de Groupe Communiste en tijdens de Tweede Wereldoorlog Groupe Communiste Trotskiste (GCT).

[180] Zie: TROTSKI (L.), Overgangsprogramma: de doodsstrijd van het kapitalisme. Gent, 1978. (RAL-schrift, nr. 15) Het was het eigenlijke stichtingsprogramma van de Vierde Internationale.

[181] Deze koerswijziging werd voorgesteld door Michel Raptis (‘Pablo’), één van de belangrijkste leden van het Internationaal Secretariaat van de Vierde Internationale.

[182] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken: DE CONINCK (R.), Inventaris van het archief van de Belgische Afdeling van de Vierde Internationale. Gent, s.d. LORNEAU (M.), Le mouvement trotskyste belge, septembre 1939-décembre 1964. In: ‘Courrier hebdomadaire du CRISP’, nr. 1062-1063, 21/12/1984. VRANCKEN (I.), De Belgische trotskistische beweging: 1964-1971. Brussel, 1987.

[183] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken en artikels: BREPOELS (J.), Arbeiderspartijen links van de sociaal-democratie. In: Wat zoudt gij zonder het werkvolk zijn? deel 2. Leuven, 1981. CHAUVIER (J.M.), Gauchisme et ‘nouvelle gauche’. In: ‘Courrier hebdomadaire du CRISP’, nr. 602-603, 4/05/1973. DE CONINCK (R.), Inventaris van het archief van de Belgische Afdeling. Gent, s.d. VRANCKEN (I.), De Belgische trotskistische beweging: 1964-1971. Brussel, 1987.

[184] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken en artikels: BREPOELS (J.), Arbeiderspartijen links van de sociaal-democratie. In: Wat zoudt gij zonder het werkvolk zijn? deel 2. Leuven, 1981. CHAUVIER (J.M.), Gauchisme et nouvelle gauche en Belgique. In: ‘Courrier hebdomadaire du CRISP’, nr. 602-603, 4/05/1973. CORIJN (E.), Een rode geschiedenis. In: ‘Rood’, 16/12/1976. DE CONINCK (R.), Inventaris van het archief van de Belgische Afdeling van de Vierde Internationale. Gent, s.d. SCHELTIENS (V.), François Vercammen over dertig jaar RAL en SAP.In: ‘Rood’, 7/09/2001.

[185] Zie: Basisteksten Revolutionaire Arbeidersliga, Belgische Afdeling van de Vierde Internationale. Brussel, 1971.

[186] De strijd voor arbeidsduurvermindering is een typisch punt van radicaal-linkse partijen.

[187] Zie bijvoorbeeld: Een strijdprogramma voor de arbeidersklasse. Gent, 1977. (RAL-schrift nr. 7)

[188] Zie: Geen feminisme zonder socialisme, geen socialisme zonder feminisme. Gent, 1977. (RAL-schrift nr. 9) Eén van de boegbeelden van de socialistische feministische beweging was Ida Dequeecker. Zij publiceerde tal van brochures over gelijkheid van rechten, over vrouwenemancipatie en recht op abortus.

[189] In: TURF (J.), Een politieke identiteit voor communisten. Antwerpen, 1977, p. 143.

[190] In: Onze strijd voor de eenheid. Brussel, Fonds Leon Lesoil, 1977, p. 1. (RAL-schrift nr. 8)

[191] In: Onze strijd voor de eenheid. Brussel, Fonds Leon Lesoil, 1977, p. 5. (RAL-schrift nr. 8)

[192] In: Onze strijd voor de eenheid. Brussel, Fonds Leon Lesoil, 1977, p. 7. (RAL-schrift nr. 8)

[193] Zie: De Sandinisten. Brussel, SAP, 1986. (SAP-schrift nr. 4)

[194] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken en artikels: DE CONINCK (R.), Inventaris van het archief van de Belgische afdeling van de Vierde Internationale. Gent, s.d. SCHELTIENS (V.), François Vercammen over dertig jaar RAL en SAP. In: ‘Rood’, 7/09/2001.

[195] In: Statuten van de Socialistische Arbeiderspartij. Brussel, SAP, 1984, p. 9. (SAP-schrift nr. 1)

[196] In: Statuten van de Socialistische Arbeiderspartij. Brussel, SAP, 1984, p. 9. (SAP-schrift nr. 1)

[197] In: Statuten van de Socialistische Arbeiderspartij. Brussel, SAP, 1984, p. 14. (SAP-schrift nr. 1)

[198] In: Statuten van de Socialistische Arbeiderspartij. Brussel, SAP, 1984, p. 14. (SAP-schrift nr. 1)

[199] Uitspraak van Mao Zedong geciteerd in: VAN GINNEKEN (J.), De linkse stroming in China. Amsterdam, 1974.

[200] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken en artikels: CHAUVIER (J.M), Gauchisme et ‘nouvelle gauche’ en Belgique. In: ‘Courrier hebdomadaire du CRISP’, nr. 562-563 en nr. 564, 1972. DE WAEL (I.), Les maoïstes belges. Etude des conflits idéologiques au sein du Parti Communiste Belge dans les années 60. Bruxelles, 1987.

[201] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken en artikels: BREPOELS (J.), Arbeiderspartijen links van de sociaal-democratie. In: Wat zoudt gij zonder het werkvolk zijn? deel 2. Leuven, 1981. MARTENS (L.) en MERCKX (K.), Een kwarteeuw Mei 68. Berchem, 1993. VAN DOORSLAER (R.), Oorsprong en consolidatie van de beweging ‘Alle Macht Aan de Arbeiders’ in Vlaanderen, 1970-1972. In: ‘AMSAB-Tijdingen’, 2de jg., 1983-1984.

[202] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken en artikels: BREPOELS (J.), Arbeiderspartijen links van de sociaal-democratie. In: Wat zoudt gij zonder het werkvolk zijn? deel 2. Leuven, 1981. CHAUVIER (J.M), Gauchisme et nouvelle gauche en Belgique. In: ‘Courier hebdomadaire du CRISP’, 1973, nr. 600-601 en nr. 602-603. MARTENS (L.) en MERCKX (K.), Een kwarteeuw Mei 68. Berchem, 1993. VAN DOORSLAER (R.), Oorsprong en consolidatie van de beweging ‘Alle Macht Aan de Arbeiders’ in Vlaanderen, 1970-1972. In: ‘AMSAB-Tijdingen’, 2de jg., 1983-1984. VERSTEEGH (J.), D’un mouvement étudiant à un parti: Alle Macht Aan de Arbeiders, 1970-1979. Bruxelles, 2000.

[203] In: BREPOELS (J.), Arbeiderspartijen links van de sociaal-democratie. In: Wat zoudt gij zonder het werkvolk zijn? deel 2. Leuven, 1981, p. 314.

[204] Een werk dat grondig bestudeerd werd, was: LENIN (V.I.), Wat te doen? Amsterdam, 1952. Het handelt over de noodzaak van een strakke organisatie van een communistische partij.

[205] VAN DOORSLAER (R.), Oorsprong en consolidatie van AMADA. In: ‘AMSAB-tijdingen’, 2de jg., 1983-1984, p. 66.

[206] Interview met Kris Merckx, 15/05/2002, Hoboken. Kris Merckx was samen met Ludo Martens één van de oprichters van AMADA. Hij was ook de initiatiefnemer van ‘Geneeskunde voor het Volk’. Hij is vandaag nog steeds het boegbeeld van de PVDA.

[207] Zie: LEYERS (M.) en MERCKX (K.), De dokter als kameraad. Antwerpen, 1972.

[208] Een grote klassieker was natuurlijk: ZEDONG (M.), Het Rode Boekje. Antwerpen-Utrecht, 1968.

[209] De Partij van de Arbeid van Albanië onder leiding van Enver Hoxha en nadien Ramiz Alia had China gevolgd in haar kritiek op het ‘revisionisme’ en ‘hegemonisme’ van de Sovjetunie. Albanië was naast Joegoslavië, dat een onafhankelijke politiek voerde, het enige land in Oost-Europa dat niet was overgegaan op de destalinisatiepolitiek.

[210] Correspondentie via e-mail met Wim De Neuter, 28/02/2001.

[211] Men kwam op het standpunt van het strijdsyndicalisme. Zie bijvoorbeeld volgende brochure: Vrije en demokratische delegeeverkiezingen! Kies kommunistiese en strijdbare delegees. Antwerpen, 1975.

[212] In: TURF (J.), Een politieke identiteit voor communisten. Antwerpen, 1977, pp. 142-143.

[213] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken en artikels: MOMMEN (A.), Megafoonmarxisme: AMADA 20 – PVDA 10. In: ‘De Nieuwe Maand’, 1989, nr. 7. ROBERT (D.), Analyse de l’évolution idéologique et politique du Parti du Travail de Belgique (PTB) entre 1979 et 1990. Louvain-la-Neuve, 2000.  VERSTEEGH (J.), D’un mouvement étudiant à un parti: Alle Macht Aan de Arbeiders 1970-1979. Brussel, 2000.

[214] Interview met Wim De Neuter, 22/02/2002, Brussel.

[215] In: Statuten. Goedgekeurd door het Stichtingskongres van de Partij van de Arbeid van België, oktober 1979. Brussel, 1979, p. 15.

[216] In: Programma. Goedgekeurd door het Stichtingskongres van de Partij van de Arbeid van België, oktober 1979. Brussel, 1979, p. 6.

[217] In: Programma. Goedgekeurd door het Stichtingskongres van de Partij van de Arbeid van België, oktober 1979. Brussel, 1979, p. 64 en volgende.

[218] “De Sovjetunie en de Verenigde Staten besteden waanzinnige sommen aan de bewapeningswedloop ten einde de wereld te overheersen. De Verenigde Staten houden koloniale regimes als Zuid-Afrika, Rhodesië en Israël overeind, ondersteunen militaire diktaturen in Chili. De Sovjetlegers marcheerden Tsjecho-Slovakije binnen, de Sovjetrussische militaire experten leiden de oorlog in Ethiopië-Eritrea, organizeren de bloedige onderdrukking in Afghanistan, hebben van Vietnam een kolonie gemaakt en sturen dit land in een overheersingsoorlog tegen Kampuchea en Laos. In heel de wereld voelen de volkeren de dreiging van een nieuwe, grote oorlog om de wereldheerschappij.” In: Programma. Goedgekeurd door het Stichtingskongres van de Partij van de Arbeid van België, oktober 1979. Brussel, 1979, p. 5.

[219] Zie volgende documenten met betrekking tot het congres van 1983: MARTENS (L.), De likwidatie-stroming binnen de marxistisch-leninistische beweging: verslag en samenvatting van de discussies en amendementen. Brussel, 1983. MARTENS (L.) en MERCKX (K.), Partij en front: verslag en samenvatting van de discussies en amendementen. Brussel, 1983.  MARTENS (L.), DETHIER (J.) en PAUWELS (J.), Revolutionaire moraal. Brussel, 1983.

[220] Interview met Wim De Neuter, 22/02/2002, Brussel.

[221] Zie: DE CONINCK (D.), Hoed u voor de gepiegeerde wagen. In: ‘De Morgen 20 jaar’, extra editie, 01/12/1998.

[222] Zie: VAN DER VELPEN (J.), De CCC: de staat en het terrorisme. Berchem, 1988.

[223] Zie: DELSAUTE (H.), De machtsgrepen en –knepen van de PVDA. De voorjaarsstaking 1986 in de Limburgse mijnen. In: ‘De Nieuwe Maand’, 29ste jg., nr. 7, 1986.

[224]  MOMMEN (A.), Megafoonmarxisme. AMADA 20 – PVDA 10. In: ‘De Nieuwe Maand’, 32ste jg., nr. 7, 1989, p. 23.

[225] Dit dient natuurlijk genuanceerd te worden. De verhoudingen tussen de radicaal-linkse partijen was er steeds een van ‘wederzijdse animositeit’. Elke partij werd er meermaals van beschuldigd sektair te zijn.

[226] Voor een bespreking van de analyse van de Franstalige KP, zie: DELWIT (P.) en DE WAELE (J.M.), Le déclin et l’évanescence des communistes de Belgique (1978-1997). In: ‘Brood en Rozen, Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen’, nr. 4, 1997, pp. 67-82.

[227] In: BELL (D.S.), Western European communists and the collapse of communism. Oxford, 1993, p. 1.

[228] Zie: Het 27ste kongres van de KPSU. De ommekeer van Gorbatsjov. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 8, 20/02/1986 en Het 27ste kongres van de KPSU. Een nieuwe wind. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 10, 6/03/1989.

[229] TURF (J.), 70 jaar later: op weg naar een volwassen socialisme. “Perestroika-Glasnost is een globale revolutie. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 27, 2/07/1987.

[230] TURF (J.), 70 jaar later : op weg naar een volwassen socialisme. “Een nieuwe weg voor een nieuwe wereld.” In: ‘De Rode Vaan’, nr. 35, 27/08/1987.

[231] Gorbatsjovs voltreffer. ‘Perestroika: een must’. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 48, 26/11/1987.

[232] DELMOTTE (F.), Paul De Maeseneer: “Het donkerste moment van de nacht komt net voor het ochtendgloren.” In: ‘De Rode Vaan’, nr. 23, 9/06/1989.

[233] BOEHM (R.), De tweeslachtigheid van Marx’ denken. China, of wat is het probleem. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 24, 16/06/1989.

[234] DELMOTTE (F.), Het einde van de geschiedenis? In: ‘De Rode Vaan’, nr. 51, 22/12/1989.

[235] Vergelijk met de analyse van de SAP. Zie deel III, hoofdstuk 2.

[236] VONCKX (D.), De dood van een diktator. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 52, 29/12/1989. Op de voorpagina van hetzelfde nummer stond in grote letters: Roemenië: volk tegen staatsterreur.

[237] Dossier Francis Fukuyama. Het einde van de geschiedenis? In: ‘De Rode Vaan’, nr. 51, 22/12/1989.

[238] DULLAERT (M.) en RASQUIN (L.), DDR. “Geen ellebogenmaatschappij kreëren.” In: ‘De Rode Vaan’, nr. 51, 22/12/1989.

[239] DULLAERT (M.) en RASQUIN (L.), DDR. Markus Wolf, ex-chef van de Oostduitse spionagedienst. “Die mensen zeggen het socialisme niet vaarwel.”  In: ‘De Rode Vaan’, nr. 51, 22/12/1989.

[240] RASQUIN (L.), Egon Krenz (SED): “Onze socialistische fundamenten behouden.” In: ‘De Rode Vaan’, nr. 52, 29/12/1989.

[241] Dossier: De DDR  zaliger gedachtenis. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 50, 13/12/1991, pp. 13-20.

[242] BOEHM (R.), Een marxistisch antwoord op de krisis in Oost-Europa. ‘Kommunisme nu’. I: ‘De Rode Vaan’, nr. 3, 19/01/1990.

[243] DELMOTTE (F.) Heeft de Sovjet-Unie toekomst? In: ‘De Rode Vaan’, nr. 52, 28/12/1990.

[244] Volledige weergave uit: ‘Feiten en Argumenten’, 12de jg., nr. 42/43, 1991.

[245] DULLAERT (M.), Back to the Future? In: ‘De Rode Vaan’, nr. 34, 23/08/1991.

[246] DULLAERT (M.) en WILLEMS (R.), De gebeurtenissen in de Sovjet-Unie. Hoe reageren Vlaamse politici? In: ‘De Rode Vaan’, nr. 34, 23/08/1991. Louis Van Geyt bevestigde nog eens dat standpunt in een interview dat ik met hem had op 8/05/2002 in Brussel.

[247] DULLAERT (M.) en WILLEMS (R.), De gebeurtenissen in de Sovjet-Unie. Hoe reageren Vlaamse politici? In: ‘De Rode Vaan’, nr. 34, 23/08/1991. Willy Courteaux was dus geen lid van de KP. Hij had er wel goede contacten mee en hij schreef ook regelmatig artikels in De Rode Vaan.

[248] Bijlage bij ‘Feiten en Argumenten’, 11de jg., nr. 39, 1990.

[249] In: ‘Feiten en Argumenten’, 11de jg., nr. 39, 1990, p. 25.

[250] In: ‘Feiten en Argumenten’, 11de jg., nr. 39, 1990, p. 29.

[251] In: DEBROUWERE (J.), Waarom valt Icarus? Het communistisch netwerk. Leuven, 1992, p. 183. Dit is een zeer boeiend boek. Jan Debrouwere kwam als internationaal secretaris van de partij in contact met ‘grote mannen’ van de internationale communistische beweging. Hij had een zeer goed zicht op wat er misliep in het communistische netwerk.

[252] Zie: OLLEVIER (I.), De laatste communisten: hun passies, hun idealen. Leuven, 1997. Zie epiloog: Après le déluge. De communisten na het communisme.pp. 293-311. Het zou ons te ver leiden om daaruit fragmenten te citeren.

[253] GOTOVITCH (J.), Qu’est-ce que le Parti communiste de Belgique. A quoi a-t-il servi? In: ‘Brood en Rozen’, Tijdschrift voor de Geschiedenis van  Sociale Bewegingen’, nr. 4, 1997, p. 21. (themanummer: ‘Communisme in België’) De tabel is gebaseerd op het werk van de hoofdarchivaris van het CARCOB (Franstalige tegenhanger van het DACOB), Milou Rikir.

[254] In: ‘Feiten en Argumenten’, 15de jg., nr. 53, februari-maart 1994, pp.  9-10.

[255] DULLAERT (M.), Rekonversie? In: ‘De Rode Vaan’, nr. 35, 30/08/1991.

[256] DULLAERT (M.), De gebeurtenissen met de Sovjet-KP. Nieuwe naam voor de KP? In: ‘De Rode Vaan’, nr. 35, 30/08/1991.

[257] DELMOTTE (F.), Zelfbevraging van de kommunisten in Vlaanderen. De Kommunistische Partij op een keerpunt. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 37, 13/09/1991.

[258] In: ‘Feiten en Argumenten’, 12de jg., nr. 42/43, 1991 + In: ‘De Rode Vaan’, nr. 38, 20/09/1991.

[259] Een greep uit de krantenkoppen van 10 september 1991: in De Standaard stond ‘Vlaamse Kommunistische Partij stopt ermee’, De Morgen titelde ‘Vlaamse Kommunistische Partij wil zichzelf opheffen’, De Financieel Economische Tijd titelde ‘Vlaamse KP houdt het voor bekeken’, in de Gazet van Antwerpen stond ‘Vlaamse KP doet de boeken dicht’.

[260] PASSTOORS (H.), Barens- of stervensweeën van het Vlaamse kommunisme. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 38, 20/09/1991.

[261] COURTEAUX (W.), De Grote Verdwijntruuk. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 39, 29/09/1991.

[262] MOMMEN (A.), Dubbel falen. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 41, 11/10/1991.

[263] Nieuwe ‘beweging’ is geen alternatief. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 41, 11/10/1991.

[264] TURF (J.), De kans feestelijk verknoeid. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 42, 18/10/1991.

[265] WOLLES (J.), Regenboog: te smalle basis. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 42, 18/10/1991.

[266] BOEHM (R.), Een toekomst voor het kommunisme? In: ‘De Rode Vaan’, nr. 43, 25/10/1991.

[267] MICHIELSEN (L.), Het verleden als leerschool voor de toekomst. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 43, 25/10/1991. Het is interessant om de analyses van Leo Michielsen te lezen. Hij was één van de voornaamste intellectuelen van de partij. Hij trachtte vooral het marxisme levend te houden en aan te passen aan de snel veranderende maatschappelijke situatie. Zie: DEBROUWERE (J.) (red.), Stappen naar de verte. Leo Michielsen: leraar, marxist. Leuven, 1997. In dat boek zijn Michielsens belangrijkste teksten opgenomen.

[268] Kommunistische identiteit. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 50, 13/12/1991.

[269] Geen overhaaste besluiten nemen. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 2, 10/01/1992.

[270] KP-trefdag. De partij is dood, leve de kommunisten. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 3, 17/01/1992.

[271] In: ‘Feiten en Argumenten’, 13de jg., nr. 47, april 1992, pp. 13-26.

[272] In: ‘Feiten en Argumenten’, 13de jg., nr. 48, juni 1992, p. 6.

[273] In: ‘Feiten en Argumenten’, 13de jg., nr. 48, juni 1992, p. 9.

[274] In: ‘Feiten en Argumenten’, 13de jg., nr. 48, juni 1992, p. 9.

[275] In: ‘Feiten en Argumenten’, 13de jg., nr. 48, juni 1992, p. 9.

[276] In: ‘Feiten en Argumenten’, 13de jg., nr. 48, juni 1992, p. 11.

[277] In: ‘Feiten en Argumenten’, 13de jg., nr. 48, juni 1992, p. 12.

[278] In: ‘Feiten en Argumenten’, 13de jg., nr. 48, juni 1992, pp. 17-30.

[279] In: ‘Feiten en Argumenten’, 13de jg., nr. 48, juni 1992.

[280] In: Statuten van de Kommunistische Partij-Vlaanderen. Gent, 1998, p. 6.

[281] Aan Franstalige kant was er een soortgelijk initiatief met Gauches Unies.

[282] In :’Feiten en Argumenten’, 15de jg., nr. 53, februari-maart 1994.

[283] De Nieuwe Rode Vaan. In: ‘De Rode Vaan’, 4/10/1991: “Bericht van de redaktie: Als redaktie-kollektief willen wij duidelijk stellen dat wij niet de klok willen terugdraaien en het orgaan worden van één enkele politieke formatie. Noch zou het gezond zijn dat financierders van persorganen de redaktionele autonomie zouden aantasten. Wij zijn het enige open progressieve opinie-weekblad in Vlaanderen. Wij voelen ons verantwoordelijk voor onze taak ten aanzien van het zoeken naar een alternatief voor de huidige verloedering van sociale verhoudingen in de wereld en de hypothekering van het milieu voor de komende generaties. Daarin hebben wij echter de morele steun en effektieve samenwerking nodig van onze lezers en van alle progressieven, niet alleen intellektuelen en politici maar ook werkers aan de basis.Tot slot wensen wij de Kommunistische Partij veel moed toe met haar nieuwe formule!”

[284] DULLAERT (M.), Niet versagen. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 10, 6/03/1992.

[285] Integrale weergave uit ‘Feiten en argumenten’, 13de jg., nr. 46, februari 1992, p. 26.

[286] “Op woensdag 6 februari kraaide de Waalse haan voor een nieuw links dagblad voortgekomen uit de Drapeau Rouge, tot dan toe het dagblad uitgegeven door de Parti Communiste. Libertés is breder van koncept dan de opgeheven kommunistische partijkrant en wil daarmee in betere voorwaarden funktioneren om een breed links, progressistisch publiek aan te spreken.” Zie: DULLAERT (M.), Nieuw links dagblad. De Waalse haan kraaide voor ‘Libertés’. In: ‘De Rode Vaan’, nr. 6, 8/02/1991.

[287] André Mommen stelde het als volgt: “De KPV heeft geen eigen politieke werking, ze heeft nauwelijks nog invloed in de vakbeweging, ze komt niet op bij de verkiezingen. Ze probeert nog wat aan marxismepromotie te doen. En voor de rest is het een soort Davidsfonds waar mensen elkaar ontmoeten.” In: ‘Knack’, 27/10/1999.

[288] Correspondentie via e-mail met Jaak Perquy, 5/03/2002. Jaak Perquy is de huidige politiek secretaris van de KP-Vlaanderen.

[289] Interview met Louis Van Geyt, 8/05/2002, Brussel.

[290] In: BELL (D.S.), Western European communists and the collapse of communism.  Oxford, 1993, p. 13.

[291] In: BELL (D.S.), Western European communists and the collapse of communism. Oxford, 1993, p. 184.

[292] In: BELL (D.S.), Western European communists and the collapse of communism. Oxford, 1993, p. 183.

[293] In: BELL (D.S.), Western European communists and the collapse of communism. Oxford, 1993, p. 184.

[294] In: BELL (D.S.), Western European communists and the collapse of communism. Oxford, 1993, p. 185.

[295] In: BELL (D.S.), Western European communists and the collapse of communism. Oxford, 1993, p. 186.

[296] Twee degelijke historische studies over de CPN: VERRIPS (G.), Dwars, duivels en dromend. De geschiedenis van de CPN 1938-1991. Amsterdam, 1996. en VOERMAN (G.), De meridiaan van Moskou. De CPN en de Communistische Internationale (1919-1930). Amsterdam, 2001.

[297] In: BELL (D.S.), Western European communists and the collapse of communism. Oxford, 1993, p. 187.

[298] In: BELL (D.S.), Western European communists and the collapse of communism. Oxford, 1993, p. 188.

[299] In: BELL (D.S.), Western European communists and the collapse of communism. Oxford, 1993, p. 187.

[300] In: MANDEL (E.), De Bureaucratie. Antwerpen, 1977, p. 37. De trotskistische theorie over het fenomeen van de bureaucratisering is zeer belangrijk om de analyses van de trotskistische beweging te begrijpen.

[301] De twee belangrijkste zusterpartijen zijn de Nederlandse Socialistische Arbeiderspartij (SAP) en de Franse Ligue Communiste Révolutionnaire (LCR).

[302] TONDEUR (A.), China-URSS. Gorbatsjov en Deng, verlichte despoten van de burokratie. In: ‘Rood’, nr. 1, 6/01/1987.

[303] SLEGERS (F.), Sovjet-Unie. Nieuwe wind, maar voor wie brengt hij verademing? In: ‘Rood’, nr. 5, 3/03/1987.

[304] MANDEL (E.), Sovjetunie. De drie onmogelijke keuzes van Gorbatsjov. In: ‘Rood’, nr. 8, 14/04/1987. MANDEL (E.), Sovjetunie. Eerst zien en dan geloven. In: ‘Rood’, nr. 9bis, 1/05/1987. MANDEL (E.), Sovjetunie. Nevels van Stalintijdperk vertroebelen ‘glasnost’ van Gorbatsjov. In: ‘Rood’, nr. 10, 12/05/1987.

[305] MANDEL (E.), Beyond Perestrojka. London-New York, 1988.

[306] MANDEL (E.), Waarheen drijft de Sovjet-Unie? In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, nr.1, 1990, p.13.

[307] MANDEL (E.), Waarheen drijft de Sovjet-Unie? In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, nr.1, 1990, p.15.

[308] TONDEUR (A.), China. Chinese studenten dagen het regime uit en eisen demokratie. In: ‘Rood’, nr.9, 9/05/1989.

[309] TONDEUR (A.), Chinese Mei 68 wordt een revolutie. In: ‘Rood’, nr. 10, 23/05/1989.

[310] In: ‘Rood’, nr. 11, 6/06/1989.

[311] MANDEL (E.), De politieke revolutie en kontra-revolutie in de marxistische theorie. In: ‘Rood’, nr.12, 20/06/1989.

[312] VERCAMMEN (F.), PVDA blijft solidair met de Chinese KP! Zij “betreurt” het bloedbad, maar deelt de strijd van Deng tegen de “kontra-revolutie”. In: ‘Rood’, nr. 12, 20/06/1989.

[313] Volledige weergave van de petitietekst uit: ‘Rood’, nr. 19, 24/10/1989.

[314] Zie ook International Viewpoint, het Engelstalige internationale blad van de Vierde Internationale.

[315] In: ‘Inprecor’, nr. 290, 12/06/1989.

[316] MANDEL (E.), Glasnost et crise des partis communistes. In: ‘Inprecor’, nr. 295, 16/10/1989.

[317] SMUGA (C.), Pologne. Un double saut dans l’inconnu. In: ‘Inprecor’, nr. 287, 1/05/1989.

[318] Pologne. Les conséquences d’une faillite historique. In: ‘Inprecor’, nr. 292, 4/09/1989.

[319] NOIREL (R.), PC Hongrois. Du kadarisme au multipartisme. In: ‘Inprecor’, nr. 295, 16/10/1989.

[320] In: ‘Rood’, nr. 20, 21/11/1989.

[321] RDA. La montée révolutionnaire. in: ‘Inprecor’, nr. 296, 30/10/1989.

[322] La ‘fin du socilalisme et de la révolution’? In: ‘Inprecor’, nr. 297, 13/11/1989.

[323] RDA. La situation en RDA et nos tâches. Résolution par le Secrétariat Unifié de la IVe Internationale, le 5 mars 1990. In: ‘Inprecor’, nr. 305, 23/03/1990.

[324] FRIQUET (M.), Het einde van de DDR. De ongelijke eenheid. Stalinistische ruïne wordt kapitalistisch wingewest. In: ‘Rood’, nr. 18, 17/10/1990.

[325] Allemagne. La réunification capitaliste. Résolution du Secétariat Unifié de la IVe Internationale de novembre 1990. In: ‘Inprecor’, nr. 322, 18/01/1991.

[326] MEADE (C.), Tchecoslovaquie. Immobilisme et orthodoxie. In: ‘Inprécor’, nr. 287, 1/05/1989, p. 9.

[327] Op de voorpagina van ‘Inprecor’, nr. 299, 11/12/1989, stond de volgende kop: ‘Tchecoslovaquie: L’insoutenable légèreté de la révolution.’

[328] Stalin sterft in Roemenië. In: ‘Rood’, nr. 1, 9/01/1990.

[329] VERCAMMEN (F.), De anti-bureaucratische revolutie, halverwege… In: ‘Rood’, nr. 1, 9/01/1990. Zie ook: Roumanie. La chute d’une dictature. In: ‘Inprecor’, nr. 300, 12/01/1991.

[330] TONDEUR (A.), Socialisme? U zei socialisme? Er was geen socialisme in Roemenië. Het bewijs: de Securitate. In: ‘Rood’, nr. 1, 9/01/1990.

[331] VERLA (C.), USSR: Le coup de force. In: ‘Inprecor’, supplement bij nr. 335, 29/08/1991.

[332] MOL (H.), Moeder van alle bureaukratieën is dood. In: ‘Rood’, nr. 16, 28/08/1991.

[333] Zie: TROTSKI (L.), The Revolution Betrayed. London, 1937.

[334] Zie: MANDEL (E.), De Bureaukratie. Antwerpen, 1977.

[335] LARSEN (P.F.), L’appetit immodéré d’Eltsine. In: ‘Inprecor’, nr. 336, 13/09/1991.

[336] VERCAMMEN (F.), Krisis in de USSR. De putsch, de bureaucratie, het imperialisme, het populisme en de volksmassa’s. In: ‘Rood’, nr. 16, 28/08/1991.

[337] TONDEUR (A.), De nomenklatoera verkiest Jeltsin én het kapitalisme. In: ‘Rood’, nr. 17, 11/09/1991.

[338] In:’Rood’, nr. 17, 11/09/1991. Op de voorpagina van dit nummer staat volgende kop: ‘Het Socialisme? Jazeker!’

[339] GABRIEL (C.), Europe. Comment survivre? In: ‘Inprecor’, nr. 337, 27/09/1991.

[340] De analyse van de SAP was trouwens gelijkaardig aan de analyse van de andere Belgische trotskistische formatie Militant-Vonk. In een artikel onder de titel Geen Stalinisme! Geen Kapitalisme! Voor een demokratisch Socialisme! werd het volgende gezegd: “In het gevecht tegen de bureaukraten van de harde lijn en voor de verdediging van demokratische rechten, waren elementen van de politieke revolutie aanwezig.” In: ‘Vonk’, nr. 111, september/oktober 1991.

[341] VERCAMMEN (F.), Polen, DDR, Roemenië. De ‘Nomenklatoera’ verzwakt, maar blijft aan de macht. Nieuwe etappe in de revolutie nodig om het demokratisch socialisme in te stellen. In: ‘Rood’, nr. 2, 23/01/1990.

[342] Oost-Europa…waarheen? In: ‘Rood’, nr. 24, 26/12/1989.

[343] Interview met François Vercammen, 24/05/2002, Brussel.

[344] Interview met François Vercammen, 24/05/2002, Brussel.

[345] In: TOUSSAINT (E.), Notes a propos de l’approche d’Ernest Mandel par rapport à la crise en Allemagne de l’Est en 1989-1990. Ik heb dit document kunnen inkijken dank zij AMSAB-archivaris Rik De Coninck. Hij had het in persoonlijk bezit. Waar en wanneer het document juist verschenen is, is mij niet bekend. Vermits de recentse bronvermelding uit 1996 komt, vermoed ik dat het in dat jaar ook geschreven is.

[346] Interview met François Vercammen, 24/05/2002, Brussel.

[347] Zie: De hoop doen her-leven. Een bevrijdend socialisme voor de 21e eeuw. Een werkdocument van de SAP. november 1991. Zie ook: TONDEUR (A.) en VERCAMMEN (F.), Réinventer l’espoir: un socialisme de libération pour la XXIe siècle. Bruxelles, 1993.

[348] Interview met François Vercammen, 24/05/2002, Brussel.

[349] ‘Verstaatsing’ of ‘etatisering’: de staat werd niet afgebouwd, maar versterkt door de groei van een staatsbureaucratie.

[350] In: De hoop doen her-leven. Een bevrijdend socialisme voor de 21e eeuw. Een werkdocument van de SAP, november 1991, p. 15.

[351] In: De hoop doen her-leven. Een bevrijdend socialisme voor de 21e eeuw. Een werkdocument van de SAP, november 1991, pp. 16-17.

[352] In: De hoop doen her-leven. Een bevrijdend socialisme voor de 21e eeuw. Een werkdocument van de SAP, november 1991, p. 17.

[353] In: De hoop doen her-leven. Een bevrijdend socialisme voor de 21e eeuw. Een werkdocument van de SAP, november 1991, p. 18.

[354] In: De hoop doen her-leven. Een bevrijdend socialisme voor de 21e eeuw. Een werkdocument van de SAP, november 1991, p. 18.

[355] In: De hoop doen her-leven. Een bevrijdend socialisme voor de 21e eeuw. Een werkdocument van de SAP, november 1991, p. 21.

[356] In: De hoop doen her-leven. Een bevrijdend socialisme voor de 21e eeuw. Een werkdocument van de SAP, november 1991, p. 21.

[357] In: De hoop doen her-leven. Een bevrijdend socialisme voor de 21e eeuw. Een werkdocument van de SAP, november 1991, p. 21.

[358] Interview met François Vercammen, 24/05/2002, Brussel.

[359] Zie bijvoorbeeld: MARTENS (L.), Het trotskysme in dienst van het imperialisme tegen de socialistische landen. Brussel, 1992.

[360] Interview met François Vercammen, 24/05/2002, Brussel.

[361] Passage uit een toespraak van Mao Zedong van 15 november 1956. Geciteerd door Ludo Martens in: Een andere kijk op Stalin. Berchem, 1994. Het is belangrijk om dit citaat voor ogen te houden. Het is in feite de kern van de analyse van de PVDA met betrekking tot de Sovjetunie.

[362] MARTENS (L.), Gorbatsjov lezen. In: ‘Solidair’, nr. 43, 4/11/1987.

[363] In: ROBERT (D.), Analyse de l’évolution idéologique et politique du PTB, 1979-1990. Louvain-la-Neuve, 2001, p. 159.

[364] In: MARTENS (L.), USSR. De fluwelen contrarevolutie. Berchem, 1991, p. 18.

[365] In: ROBERT (D.), Analyse de l’évolution politique et idéologique du PTB (1979-1990). Louvain-la-Neuve, p. 162.

[366] Zie: Marxist en revolutionair zijn in de wereld van vandaag. Tekst goedgekeurd door het Centraal Komitee van de PVDA, 22 oktober 1988. Brussel, 1988.

[367] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, p. 159.

[368] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, pp. 161-162.

[369] MARTENS (L.), De beroering in China. In: ‘Solidair’, nr. 21, 24/05/1989.

[370] THIRY (S.), Studentenberoering in China. Reële problemen aan de dagorde. In: ‘Solidair’, nr. 22, 31/05/1989.

[371] MARTENS (L.), Politieke hervormingen noodzakelijk.  In: ‘Solidair’, nr. 23, 7/06/1989.

[372] MARTENS (L.), De oorzaken van het bloedige drama in Beijing. In: ‘Solidair’, nr. 23, 7/06/1989.

[373] MARTENS (L.), China: waarom? In: ‘Solidair’, nr. 24, 14/06/1989.

[374] MARTENS (L.), De contra’s in China? Intoxikatie of werkelijkheid? In: ‘Solidair’, nr. 25, 21/06/1989.

[375] MARTENS (L.), Welk doel streefden de studentenleiders in Beijing na? In: ‘Solidair’, nr. 36, 27/09/1989.

[376] MARTENS (L.), China. Demokratie en vrijheid naar het model van Taiwan en Israël. In: ‘Solidair’, nr. 26, 28/06/1989.

[377] Bijlage bij ‘Solidair’, nr. 38, 11/10/1989.

[378] MARTENS (L.), De kampagne van Amnesty tegen China. Amnesty International laat zich manipuleren. In: ‘Solidair’, nr. 39, 18/10/1989.

[379] MARTENS (L.), Chinese studenten op Tien An Men. Wat wilden ze nu in werkelijkheid? In: ‘Solidair’, nr. 23, 6/06/1990, nr. 24, 13/06/1990 en nr. 25, 20/06/1990.

[380] Zie: MARTENS (L.), Tien An Men 1989: Van revisionistische ontsporing tot contrarevolutionaire opstand. Brussel, 1992.

[381] GROSJEAN (Y.), Polen. De vreedzame kontrarevolutie. In: ‘Solidair’, nr. 41/42, 1/11/1989.

[382] MERCKX (K.), Lech Walesa tot de multinationals: Polen is het koopje van de eeuw. In: ‘Solidair’, nr. 41/42, 1/11/1989.

[383] In: MARTENS (L.), USSR. De fluwelen contrarevolutie. Berchem, 1991, pp. 87-88.

[384] GROSJEAN (Y.), De DDR viert zijn veertigse verjaardag. Van ruïne tot tiende industrienatie ter wereld. In: ‘Solidair’, nr. 38, 11/10/1989.

[385] DELABIE (T.), Bressen in de Berlijnse Muur. Socialisme in DDR blijft overeind. In: ‘Solidair’, nr. 45, 15/11/1989.

[386] Besluiten van het centraal komitee van de Socialistische Eenheidspartij van Duitsland. Vestarde strukturen openbreken, eerste stappen voor een ommekeer. In: ‘Solidair’, nr. 46, 22/11/1989. Partijleider Egon Krenz. Socialisme vernieuwen kan alleen als de SED wordt vernieuwd. In: ‘Solidair’, nr. 46, 22/11/1989.

[387] MARTENS (L.), Vaarwel DDR. In: ‘Solidair’, nr. 11, 14/03/1990.

[388] MARTENS (L.), De trotskisten en de ‘revolutie’ in Oost-Europa. De politieke dood van Mandel. In: ‘Solidair’, nr. 11,  14/03/1990. Zie ook: MARTENS (L.), Het trotskysme, in dienst van het imperialisme, tegen de socialistische landen. Brussel, 1993.

[389] MARTENS (L.), Een rijk herrijst. Duitsland dikteert zijn wet al. In: ‘Solidair’, nr. 12, 21/03/1990. DUPRE (G.), Duits financierskapitaal, de ware meester van een Duits Europa. De vrijheid waarover jullie spreken, is de vrijheid van de Deutsche Bank. In: ‘Solidair’, nr. 21, 23/05/1990. Zie ook: MARTENS (L.), Op het ogenblik van de Duitse eenmaking zal Europa miserie zaaien. Toespraak van PvdA-voorzitter Ludo Martens op het 1 Meifeest 1990. Brussel, PVDA, 1990.

[390] KAYE (J.), Het einde van de Koude Oorlog? In: ‘Solidair’, nr. 16, 18/04/1990.

[391] In: MARTENS (L.), USSR. De fluwelen contrarevolutie. Berchem, 1991, pp. 52-53.

[392] In: MARTENS (L.), USSR. De fluwelen contrarevolutie. Berchem, 1991, p. 53.

[393] In: MARTENS (L.), USSR. De fluwelen contrarevolutie. Berchem, 1991, p. 55.

[394] In: MARTENS (L.), USSR. De fluwelen contrarevolutie. Berchem, 1991, p. 63.

[395] MARTENS (L.), Roemenië-Panama. In: ‘Solidair’, nr. 1, 3/01/1990.

[396] MOMMERENCY (M.), Waarom wilde het imperialisme het hoofd van Ceaucescu. In: ‘Solidair’, nr.1, 3/01/1990. Ceaucescu’s afkeuring van de kapitalistische weg. In: ‘Solidair’, nr. 1, 3/01/1990. Mommerency had zich iets eerder al laten opmerken door artikels over Roemeense dorpen die door de overheid zouden worden weggevaagd ten voordele van grote projecten.

[397] MARTENS (L.), USSR. De fluwelen contrarevolutie. Berchem, 1991, p. 140.

[398] MOMMERENCY (M.), Ceaucescu: van alle kanten klem gereden? Is het bewind omvergeworpen door een volksopstand of door een militaire staatsgreep? Welke rol speelden de buitenlandse machten? In: ‘Solidair’, nr. 2, 10/01/1990.

[399] MOMMERENCY (M.), Een massagraf met 4.630 lijken of, hoe provoceer je massahysterie. In: ‘Solidair’, nr. 1, 3/01/1990. MOMMERENCY (M.), Aantal slachtoffers: cijferhysterie. In: ‘Solidair’, nr. 2, 10/01/1990. MOMMERENCY (M.), Informatie over de Roemeense ‘revolutie’. De waarheid … afschuwelijk verminkt. In: ‘Solidair’, nr. 17, 25/04/1990.

[400] MERCKX (K.), Pers als makabere leugenmachine. In: ‘Solidair’, nr. 2, 10/01/1990.

[401] Alleen lafaards en beginsellozen geven zich over, niet de kommunisten – Fidel Castro. In: ‘Solidair’, nr. 1, 3/01/1990

[402] MARTENS (L.), Welke weg gaat Gorbatsjov op? (deel I) De USSR, de opgang van rechts en de imperialistische inmenging. In: ‘Solidair’, nr. 49, 13/12/1989. MARTENS (L.), Welke weg gaat Gorbatsjov op? (deel II). De Sovjetunie op de Poolse helling? In: ‘Solidair’, nr. 50, 20/12/1989.

[403] MARTENS (L.), Gorbatsjov leidt Sovjetunie regelrecht naar de burgeroorlog. In: ‘Solidair’, nr. 4, 24/01/1990. Zie ook: MARTENS (L.), Kapitalistisch herstel in Sovjetunie. Gorbatsjov zet er vaart achter. In: ‘Solidair’, nr. 7, 14/02/1990.

[404] MARTENS (L.), De nieuwe idee in de Sovjetunie. Weg met Stalin! Leve Thatcher! In: ‘Solidair’, nr. 18, 2/05/1990. 

[405] Op de voorpagina van Solidair stond het volgende: Sovjetunie. De staatsgreep van Jeltsin en Bush. In: ‘Solidair’, nr. 33, 28/08/1991.

[406] Op voorpagina van ‘Solidair’, nr. 34, 4/09/1991: Wie heeft Gorbatsjov uitgeschakeld? De Jeltsin-CIA-konnektie. Verder drie artikels: MARTENS (L.), Wie heeft Gorbatsjov uitgeschakeld? MARTENS (L.), De CIA achter de operettestaatsgreep? MARTENS (L.), Zuipschuit Jeltsin bij Amerikaanse hoeren.

[407] In: MARTENS (L.), USSR. De fluwelen contrarevolutie. Berchem, 1991, p. 283.

[408] MARTENS (L.), Met tsaar Boris: diktatuur en miserie. In: ‘Solidair’, nr. 33, 28/08/1991.

[409] MARTENS (L.), Het failliet van het kommunisme? Neen, van het revisionisme! In: ‘Solidair’, nr. 33, 28/08/1991.

[410] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, p. 168.

[411] In: MARTENS (L.), USSR. De fluwelen contrarevolutie. Berchem, 1991, pp. 152-167.

[412] In: ‘Solidair’, nr. 37, 25/09/1991.

[413] In: MARTENS (L.), USSR. De fluwelen contrarevolutie. Berchem, 1991, p. 290.

[414] Zie: MERCKX (K.) en ROSA-ROSSO (N.), Hadden ze die Muur niet beter laten staan? In: ‘De Morgen’, 27/12/1999 (Opinie). Ik kreeg de volledige versie van het opiniestuk van Kris Merckx zelf.

[415] Interview met Kris Merckx, 15/05/2002, Hoboken.

[416] MARTENS (L.), Het gerommel bij de onvoorwaardelijk verdedigers van Ceaucescu. In: ‘Solidair’, nr.10, 10/01/1991.

[417] De namen die mij bekend zijn, zijn de volgende: Jeroen Ooms, verantwoordelijke geweest van de Rode Jeugd, Walter Simons, de verantwoordelijke van het Internationaal Centrum, Wim De Neuter, journalist bij Solidair en Freddy Merckx, huisarts bij Geneeskunde voor het Volk. Verder zouden er dus nog vijf andere personen de partij hebben verlaten. Hun namen ben ik nergens tegengekomen.

[418] Interview met Wim De Neuter, 22/02/2002, Brussel.

[419] In: MARTENS (L.), Revolutionaire moraal. Brussel, 1983.

[420] WIJNEN (E.), De Oostblokkater van de PVDA. De Partij van de afvalligen. In: ‘De Morgen’, 13/02/1990.

[421] HERTOGHS (J.), Neen aan het rechts-opportunisme. De wereld wankelt, maar de PVDA staat pal. In: ‘Humo’, 4/01/1990.

[422] MARTENS (L.), Een antwoord op een Humo-artikel (1). Het waren dus leugens! In: ‘Solidair’, nr. 5, 31/01/1990.

[423] MARTENS (L.), Een antwoord op een Humo-artikel (1). Het waren dus leugens! In: ‘Solidair’, nr. 5, 31/01/1990.

[424] MARTENS (L.), Een antwoord op een Humo-artikel (1). Het waren dus leugens! In: ‘Solidair’, nr. 5, 31/01/1990.

[425] MARTENS (L.), Antwoord aan Humo (2). Over bochten en buitelingen aan de top. In: ‘Solidair’, nr. 6, 7/02/1990.

[426] Zie: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Debat en discussies binnen de PVDA (1989-1991). Brussel, 1994. Ex-lid Wim De Neuter noemde het boek een “hysterisch schotschrift”. Zie: Correspondentie via e-mail met Wim De Neuter, 16/01/2002. 

[427] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, p. 7.

[428] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, p. 9.

[429] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, p. 18.

[430] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, p. 21.

[431] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, p. 35.

[432] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, p. 62.

[433] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, p. 66.

[434] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, p. 72.

[435] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, p. 77.

[436] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, p. 90.

[437] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, p. 122.

[438] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, p. 127.

[439] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, p. 130.

[440] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, p. 149.

[441] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, pp. 150-153.

[442] Interview met Wim De Neuter, 22 februari 2002, Brussel.

[443] In: HERTOGHS (J.), Neen aan het rechts-opportunisme. De wereld wankelt, maar de PVDA staat pal. In: ‘Humo’, 4/01/1990.

[444] Interview met Kris Merckx, 15/05/2002, Hoboken.

[445] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, pp. 203-204.

[446] Zie: MARTENS (L.) en ROSA-ROSSO (N.), De partij van de revolutie. Brussel, 1996.

[447] In: MARTENS (L.) en ROSA-ROSSO (N.), De partij van de revolutie. Brussel, 1996, p. 14.

[448] In: MARTENS (L.) en ROSA-ROSSO (N.), De partij van de revolutie. Brussel, 1996, p. 15.

[449] In: MARTENS (L.) en ROSA-ROSSO (N.), De partij van de revolutie. Brussel, 1996, p. 16.

[450] In: MARTENS (L.) en ROSA-ROSSO (N.), De partij van de revolutie. Brussel, 1996, p. 16.

[451] In: MARTENS (L.) en ROSA-ROSSO (N.), De partij van de revolutie. Brussel, 1996, p. 17.

[452] In: MARTENS (L.) en ROSA-ROSSO (N.), De partij van de revolutie. Brussel, 1996, p. 18.

[453] In: MARTENS (L.) en ROSA-ROSSO (N.), De partij van de revolutie. Brussel, 1996, p. 20.

[454] In: MARTENS (L.) en ROSA-ROSSO (N.), De partij van de revolutie. Brussel, 1996, pp 21-22.

[455] In: MARTENS (L.) en ROSA-ROSSO (N.), De partij van de revolutie. Brussel, 1996, pp. 22-24.

[456] In: MARTENS (L.) en ROSA-ROSSO (N.), De partij van de revolutie. Brussel, 1996, p. 25.

[457] De PVDA moet eindelijk groter worden. In: ‘Solidair’, nr. 22, 05/06/2002. “Op het 7de partijcongres besliste de PVDA een echte ‘massapartij’ te worden, een verandering tegenover de vroegere opvatting die eerder neerkwam op een partij van beroepsrevolutionairen.”

[458] Zie: Het communisme, de toekomst van de mensheid. Documenten van het VIIe Congres van de Partij van de Arbeid van België. Brussel, 2002.

[459] In: ROBERT (D.), Analyse de l’évolution idéologique et politique du PTB entre 1979 et 1990. Louvain-la-Neuve,  p. 179.

[460] In: MARTENS (L.), Van Tien An Men tot Timisoara. Brussel, 1994, p. 177.

[461] Zie: MARTENS (L.), Een andere kijk op Stalin. Berchem, 1994.

[462] Het asiel. PVDA gastvrij voor ex-KP’ers. In: ‘De Morgen’, 11/09/1991. Volgens de PVDA was de crisis van de KP het logische eindpunt van een al tientallen jaren durend proces waarbij de verschillende KP-leidingen alle wezenlijke en revolutionaire elementen van het marxisme-leninisme overboord hadden gegooid. Enkel de ware communisten waren welkom in de partijrangen.

[463] Zie: Tegen onrecht,…. Goed dat er nog echte kommunisten zijn. Basisdokumenten bij verkiezingsprogramma 24/11/1991. Brussel, 1991.

[464] Zie: MARTENS (L.), Het trotskysme, in dienst van het imperialisme, tegen de socialistische landen. Brussel, 1993.

[465] Zie volgende twee partijdocumenten: Marxist en revolutionair zijn in de wereld van vandaag. Tekst goedgekeurd door het Centraal Komitee van de PVDA, 22 oktober 1988. Brussel, 1988; MARTENS (L.), Revolutionaire politiek en het front van “Klein Links”. Brussel, 1988.

[466] Interview met Wim De Neuter, 22/02/2002, Brussel.

[467] Interview met Kris Merckx, 15/05/2002, Hoboken.

[468] Zie: KRUITHOF (J.), De toekomst van Europa: een geopolitieke verkenning. In: Socialisme en vrijheid. Berchem, 1990. Kruithof maakt een gelijkaardige analyse in DEBROUWERE (J.) (red.), Stappen naar de verte. Leo Michielsen: leraar, marxist. Leuven, 1997. Dat boek is een eerbetoon aan de invloedrijke Belgische marxist Leo Michielsen. Ook in: KRUITHOF (J.), Het Neoliberalisme. Berchem, 2000, komt die analyse terug.

[469] KRUITHOF (J.), De toekomst van Europa: een geopolitieke verkenning. In: Socialisme en vrijheid. Berchem, 1990, p. 27.

[470] KRUITHOF (J.), De toekomst van Europa: een geopolitieke verkenning. In: Socialisme en vrijheid. Berchem, 1990, p. 28.

[471] KRUITHOF (J.), De toekomst van Europa: een geopolitieke verkenning. In: Socialisme en vrijheid. Berchem, 1990, p. 28.

[472] KRUITHOF (J.), De toekomst van Europa: een geopolitieke verkenning. In: Socialisme en vrijheid. Berchem, 1990, p. 28.

[473] KRUITHOF (J.), De toekomst van Europa: een geopolitieke verkenning. In: Socialisme en vrijheid. Berchem, 1990, pp. 28-29.

[474] KRUITHOF (J.), De toekomst van Europa: een geopolitieke verkenning. In: Socialisme en vrijheid. Berchem, 1990, p. 29.

[475] Zie: VANDEPITTE (M.), De Aufhebung van Lenin. In: Socialisme en vrijheid. Berchem, 1990. Volgens Kris Merckx van de PVDA zou Marc Vandepitte vandaag niet meer achter deze analyse staan. Hij vertelde me dat in een persoonlijk gesprek op 15/05/2002 in Hoboken. Ik hou hier rekening mee, gezien Vandepitte vandaag toch dicht bij de PVDA staat.

[476] VANDEPITTE (M.), De Aufhebung van Lenin. In: Socialisme en vrijheid. Berchem, 1990, p. 108.

[477] In: Socialisme en vrijheid. Berchem, 1990, pp. 108-109.

[478] VANDEPITTE (M.), De Aufhebung van Lenin.  In: Socialisme en vrijheid. Berchem, 1990, p. 109.

[479] VANDEPITTE (M.), De Aufhebung van Lenin. In: Socialisme en vrijheid. Berchem, 1990, p. 109.

[480] VANDEPITTE (M.), De Aufhebung van Lenin. In: Socialisme en vrijheid. Berchem, 1990, p. 112.

[481] VANDEPITTE (M.), De Aufhebung van Lenin. In: Socialisme en vrijheid. Berchem, 1990, p. 122.

[482] Zie: CORIJN (E.), De Europese linkerzijde tien jaar na de val van de muur. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, 33ste jg., nr. 4, 1999, pp. 2-8.

[483] CORIJN (E.), De Europese linkerzijde tien jaar na de val van de muur. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, 33ste jg., nr. 4, 1999, p. 2

[484] CORIJN (E.), De Europese linkerzijde tien jaar na de val van de muur. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, 33ste jg., nr. 4, 1999, p. 3.

[485] CORIJN (E.), De Europese linkerzijde tien jaar na de val van de muur. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, 33ste jg., nr. 4, 1999, p. 4.

[486] CORIJN (E.), De Europese linkerzijde tien jaar na de val van de muur. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, 33ste jg., nr. 4, 1999, p. 4.

[487] CORIJN (E.), De Europese linkerzijde tien jaar na de val van de muur. In: ‘Vlaams Marxistsich Tijdschrift’, 33ste jg., nr. 4, 1999, p. 5.

[488] CORIJN (E.), De Europese linkerzijde tien jaar na de val van de muur. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, nr. 4, 1999, p. 6.

[489] CORIJN (E.), De Europese linkerzijde tien jaar na de val van de muur. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, nr. 4, 1999, p. 6.

[490] CORIJN (E.), De Europese linkerzijde tien jaar na de val van de muur. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, nr. 4, 1999, p. 7.

[491] CORIJN (E.), De Europese linkerzijde tien jaar na de val van de muur. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, nr. 4, 1999, p. 8.

[492] In: DELWIT (P.), DE WAELE (J.M.) en GOTOVITCH (J.), L’Europe des communistes. Brussel, 1992.