O
vloek niet dichter, beter is dat je bedenkt
Dat vrouwen mooi zijn, en van aard dat men hen vrijt,
Hun kont strekt hen tot eer waar ook een loot gedijt
En meermaals kon ik ervan lusten, als ik zo bedenk.
Dat
kontje (en die borsten), welk nest voor wie het liefkoost!
Ik omhels het graag geknield en lik haar nauwe vaart
Wanneer mijn vinger diepgaand in haar ander schachtje waart
En dan haar fraaie borsten, hun loomheid is voor menig troost!
En
zeker in haar bed waar wij haar kontje kusten
Dat haar middel steunt en ook haar onderbuik,
Die een spiraalveer is voor echtelijk gebruik
Zo kan de man veel dieper in zijn beminde rusten.
Ik
verkwik mijn handen daar, mijn armen en mijn benen.
En ook mijn voeten. – Hoe fris, veerkrachtig zijn die bollen,
Zij maken dat ik heerlijk lig en ook ermee kan dollen
Zodat mijn begeerte steeds een nieuwe vlucht kan nemen.
Maar
dit
billenpaar nu zetten naast de strakke mannenkonten
Minder weelderig maar zeg nu zelf veel praktischer.
De mannenkonten zijn een bloem van lust en veel esthetischer!
De hare wordt tot slaaf verklaard en weer naar af verzonden !
“Kwaal”
zo luid het liefdesoordeel. Maar de stem van de Historie:
Mannenkont, de eer van Hellas Heilige decorum,
In 't ware Rome en nog meer geheiligd in dat forum
Is 't dode Sodoma, versteend omwille van haar glorie.
Shakespeare,
ook al om de mooie kunne,
liet
Ophelia,
Desdemona en Cordelia, voor wat ze waard zijn staan,
Toen hij in luisterrijke verzen – voor dwazen was het waan –
De mannelijke vorm bezong alsook hun halleluja.
Het
Huis Valois was zot van venten en in 't huidig tijdsgewricht
Werd
Lodewijk van Beieren, bourgeois en toch verwijfd,
als Koning-maagd in heel Europa toegejuicht,
Wiens edel hart alleen voor mannen is gezwicht.
Het Vlees, ook van de vrouw, zal altijd
voorrang geven
Aan kont en lid, het gaatje en de borst der fiere knaap, nog maagd;
Daarom, geachte dichter, volg de raad van wat Rousseau je vraagt:
“De vrouwen te verlaten, al was het maar voor even”. |