Abo een vrouw in Kongo,
Ludo Martens, 1992 |
Lees ook 10 jaar revolutie in Kongo 1958-1968, De strijd van Patrice Lumumba en Pierre Mulele, Ludo Martens, EPO, 1988 Omslagontwerp : Art & Partners,
Vormgeving: EPO Druk: drukkerij EPO,
Oorspronkelijke titel: Une femme du Congo,
Uit het Frans vertaald door Jo van de Cauter,
Met bijzondere dank aan Marjolein Van Anken. Uitgegeven in Nederland door: Uitgeverij De Geus, Postbus 1878, 4801 BW Breda, Tel.: 076/22.81.51, ISBN voor Nederland: 90 5226 085 0 Benoït Verhaegen, professor universiteit Kinshasa en Kisangani.'Leonie Abo, de vrouw van Pierre Mulele, vertelt het leven van een vrouw in het maquis van Kwilu, in Kongo, in de jaren 1963-1968, de duizend en één gebeurtenissen en avonturen die het dagelijkse leven van de partizanen uitmaken. Enkele personages komen scherp uit de massa naar voren, vooral de indrukwekkende persoonlijkheid van Mulele wiens revolutionaire overtuiging en moed bewondering wekken. Dit ontroerende boek beschrijft uitvoerig de periode van neergang van de beweging en het einde van de partizanen. De toon wordt episch en de auteur beschrijft in een taal die perfect beantwoordt aan het dramatische karakter en aan de spanning van de gebeurtenissen. Deze kwaliteiten maken dat het werk passioneert, zelfs als men het historische belang van het onderwerp ter zijde zou laten. Het verhaal van Abo is een meesterwerk in zijn soort. Het verenigt op een prachtige manier de zorg om de psychologische waarheid, de beschrijving van het individuele gedrag en de nauwgezette weergave van de sociale en historische werkelijkheid. Haar boek zal een plaats krijgen in de geschiedenis van Zaïre en van Afrika in het algemeen.' Dorothée Piermont, Duitsland, lid van het Europese Parlement.Bij elke bladzijde die je omslaat, ontwikkelt zich een intimiteit, een solidariteit tussen vrouwen uit de rijke landen en een vrouw uit een leeggezogen land.' 'Johan Anthierens, België, journalist en auteur.Martens heeft een land een stuk geheugen teruggegeven. De voor Zaïre en Afrika historische ontwikkeling wordt haarfijn, logisch en boeiend neergezet. Maar het boek leert ook een heleboel over het vrouwenbestaan binnen een Afrikaanse dorpsgemeenschap. Als avonturenroman doorstaat het boek eveneens de leesproef. Niet te geloven wat een vrouw als Abo overkwam en wat zij doorspartelde. In 1984 begon Ludo Martens de memoires op te schrijven van een kroongetuige van een epos dat anders in de vergetelheid verijlen zou. Het werd een vrouwenportret waarbij een stralenkrans niet zou misstaan. Eindelijk heb ik iets kunnen begrijpen van de Kongolese ziel. Dit boek zal wel één van de mooiste huldes blijven aan het Kongolese volk.' Aminata Sow Fall, Senegal, auteur.'Ik las dit boek echt met plezier om de kunst van het verhaal en met ontroering om de manier waarop het de Kongolese ziel ontsluiert in zijn pijnlijk en moedig zoeken naar waardigheid.' Beatrice Damiba, Burkina Faso, minister van Cultuur in 1990:'Deze geschiedenis moet ter kennis worden gebracht aan de actuele en toekomstige generaties van Afrika omwille van zijn politiek, sociaal en cultureel belang.' Achterflap - Inhoud Benoït Verhaegen, professor universiteit Kinshasa en
Kisangani: .Een meesterwerk in zijn soort.
Dit boek krijgt een belangrijke plaats in de
geschiedenis van Zaïre en Afrika.'
Ludo Marlens is auteur van: Hef geld van de CVP (EPO 1984), Tien jaar revolutie in Kongo (EPO 1985) en USSR, de fluwelen contrarevolutie (EP01991). Stamboom 1. 1945-1951: In Malungu en Lukamba Epiloog De stamboom van Abo's clan, voor zover ze hem heeft kunnen reconstrueren. In het matrilineair systeem wordt men ingedeeld binnen de clan van de moeder. De overgrootmoeder van Abo is Agnang; zij had zusters die Abo niet kent. Alle nakomelingen, via matrilineaire afstamming, van Abo's generatie, zijn broers en zusters van Abo. Om praktische redenen hebben we de kinderen van Boniface Enkul in dit schema ondergebracht, hoewel ze eigenlijk tot de clan van hun moeder, Marie Ambwusil behoren. Om reden van overzichtelijkheid, hebben we het in hoofdzaak gehouden bij de personen die in Abo's getuigenis worden vermeld. Voor een vergroting, klik op de stamboom, het nieuwe venster sluiten op terug te keren. Verklarende woordenlijst - Inhoud A la commande. Een soort lijfstraf waarbij handen en voeten op de rug aan elkaar worden vastgebonden. Authenticiteit. De officiële Mobutu-ideologie die beweert terug te keren naar de authentieke, traditionele waarden van het voor-koloniale Afrika; in werkelijkheid gaat het om een neokoloniale ideologie die de heerschappij van de grote Zaïrese burgerij en van de buitenlandse controle rechtvaardigt door het teruggrijpen naar de meest reactionaire trekken uit de traditie. Boubou. Een lange en wijde Afrikaanse tunica. Boy. Zwarte huisbediende. Capita. Opzichter, meestergast. Chef medaille. Een chef of hoofd werd aangeduid volgens de traditionele regels, maar alléén die chefs die als dusdanig werden erkend door de koloniale overheid, konden ook werkelijk deze functie uitoefenen; zij werden chef medaille genoemd omdat zij een medaille kregen als bewijs van hun investituur. Chicotte. Zweep waarmee zwarten, als straf, werden geslagen in Belgisch Kongo. Cité. Woonwijken voor zwarten in de stad. Dorpscomité. De politieke leiding van het verzet in een bepaald dorp. Evolué. Zwarte die een zekere scholing had en aan wie de koloniale overheid een zekere 'graad van beschaving' toekende. Force publique. Naam van het Belgische koloniale leger bestaande uit zwarte soldaten en lagere officieren, omkaderd door Belgische officieren. Gewest. Belgisch Kongo is ingedeeld in provincies, districten en gewesten. Groepering. Verzameling van 'inboorlingen' die bijeen gebracht zijn door traditionele relaties of door banden opgelegd door de koloniale macht. Hangar. Groot afdak van takken, bladeren en gras. Hoofdij. Een traditionele groepering, georganiseerd op basis van inlandse gezagsrelaties, die door de koloniale overheid wordt erkend als administratieve eenheid. Kader. De politiek of militair leidinggevende personen in het maquis. Kwashiorkor. Ziekte van ondervoeding, veroorzaakt door een tekort aan dierlijke proteïnen. Laisser passer. Administratief papier dat toelaat om een zekere verplaatsing te ondernemen Maquis. Het gebied waar de gewapende weerstand zich groepeert. Ook: de organisatie die de gewapende strijd voert. Militant. Een actief deelnemer aan de verzetsbeweging. MPR. Mouvement Populaire de la Révolution, opgericht op 20 mei 1967 door Mobutu. De MPR zal de eenheidspartij worden en worden uitgeroepen tot 'Partij-Staat' waarvan elke Zaïrees, vanaf zijn geboorte, lid is. Mundele. Blanke in het lingala, één van de vier officiële inlandse talen in Zaïre. Equipe. Groep partizanen van een bepaald dorp waarvan het aantal leden varieert van 20 tot 150. Ook: groep partizanen die samen een opdracht uitvoeren. Pacificatie. Het met militaire middelen onderdrukken van de volksopstand in Kongo (1963-1966) door huurlingen uit Zuid-Afrika en Rhode-sië, door Belgische militairen en door de Mobutu-soldaten, werd pacificatie genoemd. Pagne. Traditioneel Afrikaans lendendoek. PNP. De Parti National du Progrès. Sterk behoudsgezinde politieke partij, opgericht in november 1959 met de steun van de Belgische koloniale overheid. In de volksmond 'Parti des Nègres Payés' genoemd: de Partij van de Omgekochte Negers. 'Een PNP' werd een scheldwoord voor iedere zwarte voorstander van het kolonialisme en neokolonialisme. Pousse-pousseur. Iemand wiens werk erin bestaat lasten te vervoeren op een karretje dat hij ofwel voor zich uit duwt ofwel trekt. PSA. Parti Solidaire Africaine. Radicale antikoloniale en nationalistische partij, in april 1959 opgericht door Pierre Mulele, die later secretaris-generaal van de partij zal worden terwijl Antoine Gizenga het voorzitterschap zal waarnemen. Reactionair. Een voorstander van de oude koloniale of neokoloniale orde. Renegaat. Hij die zijn oorspronkelijke revolutionaire overtuiging heeft verloochend. Sector. Een koloniale administratieve eenheid, gevormd door het bijeenbrengen van kleinere, traditionele groeperingen. Vlaming. Door de zwarte bevolking in Belgisch Kongo als scheldwoord gebruikt voor een Belg of een Blanke. Wax. Een stuk, vaak fel gekleurde, katoenen stof waaruit Afrikaanse vrouwen hun kledij vervaardigen. Zone. Een administratieve indeling van het bevrijde gebied. Het maquis in Kwilu was eerst ingedeeld in drie zones, nadien in acht. 1945 -1951 In Malungu en Lukamba - Kaart 2 - InhoudGeboorte van Abo, haar moeders dood. Bij vader Awaka en zijn vier vrouwen. Verhalen rond het vuur. Magie en mysterie in Lukamba. De dorpsaristocratie en de koloniale administratie. De vijf clans van Lukamba Bozombo. De slang in de buik van moeder Mabiungu. 15 augustus 1945, Malungu. Een groot kamp van palmnotenplukkers, tewerkgesteld in de palmbossen van de Kasaï Compagnie. Tientallen lemen hutten in strakke rijen. Vanuit de verte komt het vage lied van de Kwiluri-vier aanwaaien. In de schemering hurken mannen rondom gloeiend houtskool. Een doordringend kermen en schreien en een bedrijvig ruisen van pagnes, afkomstig uit een van de hutten, houdt hun aandacht vast. De vroedvrouw snijdt met behulp van een scheermesje de navelstreng door, neemt tussen twee vingers een snuif palmhoutas en brengt dat op de wonde aan om de bloeding te stoppen. Ze is tevreden, de vroedvrouw. Zelden heeft ze zo'n schattig en zo'n flink meisje op de wereld gezet. Als het kind nu ook nog de naam wil aanvaarden die haar moeder voor haar gevonden heeft, dan is alles in orde. Labon, de vrouw die net is bevallen, kreeg een paar maanden geleden een droom. Tante Abo, lang geleden gestorven, openbaarde haar dat ze binnenkort in hun midden zou terugkeren. De Bambunda (1) weten dat in ieder pasgeboren kind de geest van een overledene incarneert. Vandaar dat het zo belangrijk is om het bij zijn juiste naam te noemen. Krijgt de baby een naam die niet bij hem past, dan zal het wezentje zich beginnen te roeren, gaan huilen en heftig protesteren. In dat geval moet de fetisjeur geraadpleegd worden om de juiste identiteit van de terugkerende persoon te ontdekken. Behoedzaam fluistert de vroedvrouw het woord Abo' in het oor van de baby. Het kind glimlacht. Helaas is haar naam wel degelijk Abo. In de taal van de Bambunda's betekent dat 'Rouw'. Kort daarop wordt Labon ziek en met koortsogen ziet ze de dood rond haar hut sluipen. In haar ijlkoorts wordt ze gekweld door een gruwel die tot een ver verleden leek te behoren. Als in een clan geen enkele vrouw te vin den is die de middelen heeft om een pasgeboren weesje te voeden, dan wordt het levend bij de moeder begraven. Labon is bezeten van de gedachte dat een nog veel hartverscheurender rouw haar eigen dood zal begeleiden.Gelukkig waken de geesten van de voorouders erover dat zoiets ergs wordt verhinderd. Een paar maanden geleden maakte de chef van de clan, oom Ebul, zonder duidelijke aanleiding een paar ellendige dagen door, verzonken in somber gepeins en aan diepe kwellingen ten prooi. En toen was Ebul plotseling opgesprongen. In een flits herinnerde hij zich dat de clan -al wel twintig jaar geleden - een klein meisje had verkocht aan Tutshi, een man uit Lufusi. Ebul had heel helder die nacht voor de geest gekregen waarin men zijn kleine zus Kwon Ekwe had meegenomen. Kwon Ekwe, wat in het Kimbunda zoveel wil zeggen als: 'Waar ga ik heen?' Onbekenden hadden haar lang laten lopen langs allerlei omwegen opdat ze het spoor bijster zou raken. In Lufusi vond Kwon Ekwe een nieuwe familie waar ze zich snel aan hechtte. Toen ze de huwbare leeftijd had bereikt, betaalde een Pende van Bondo de bruidsschat om met haar te trouwen. In haar nieuwe familie heette Kwon Ekwe voortaan Mabiungu wa Tutshi. Toen echter bleek dat ze onvruchtbaar was, wilden de schoonouders haar snel kwijt. Maar Mabiungu was zeer gesteld op haar man en deze hield van zijn vrouw. Ze bleef. Dan komt er in Lufusi een delegatie van Lukamba Bozombo aan, gestuurd door Ebul. Er wordt onderhandeld over de terugkoop van slavin Mabiungu door haar eigen clan. Wanhopig onderwerpt Mabiungu zich aan deze tweede ballingschap. Mabiungu staat amper enkele dagen Labon terzijde, wanneer deze de dood voelt binnentreden in haar woning en aan Mabiungu met verzwakte stem haar laatste wil toevertrouwt. 'Aangezien jij toch geen kinderen kan krijgen, zal Abo je dochter zijn.' Meteen daarna geeft Labon, gelukkig dat ze op deze manier haar dochtertje van een wrede dood heeft kunnen redden, de geest in de armen van Mabiungu. De familie draagt haar kist van Malungu naar Lukamba Bozombo, het geboortedorp van Labon, waar ze ter aarde zal worden besteld. Haar broers en zussen gaan aan weerszijden van de epon staan, de lijkkist van palmhout waarin het stoffelijk overschot van Labon rust, gehuld in een raffiadoek. Mabiungu en haar nieuwe man, Awaka, geven de kleine Abo negenmaal van hand tot hand door boven de epon. Mabiungu voedt haar geadopteerde dochtertje met verse palmwijn. Niets is zoeter dan de eerstgetrokken wijn van een jonge palmboom. Ze stampt ook suikerrietstengels fijn en het zo verkregen witachtige sap geeft ze Abo te drinken. De voorouders, bij wie ongetwijfeld wroeging knaagt, zorgen dan voor een stukje paradijs waarin de kleine Abo een paar fantastische jaren mag beleven. En grootmoeder Aney, die volkomen de voorouders begrijpt omdat ze zich binnenkort bij hen zal voegen, geeft aan haar kleindochter een tweede naam: Ndzung a Bwegn, Vrouw die mooie kinderen maakt. Pleegvader Awaka bezorgt het kleine meisje een droombestaan, een plek aan de stroom de Lukamba. Hij bezit er een van de meest uitgestrekte percelen van het dorp, een gebied dat helemaal omringd wordt door hoge palissades. Tal van palmen, raffia-, bananen- en citroenbomen overschaduwen behaaglijk verfrissend het erf waar in het midden het grote huis van Awaka verscholen ligt. Boven beide ingangen heeft Awaka de enkwetye opgehangen, de fetisj die de woning beschermt tegen de bliksem. Awaka onderhield al drie vrouwen toen hij een huwelijk met Mabiungu aanvaardde en de opvoeding van de kleine Abo op zich nam. Met zijn eerste vrouw, Anging Ebho, heeft hij drie kinderen die al volwassen zijn wanneer Abo het vaderlijke erf nog maar net begint te verkennen. Af en toe botst ze er tegen de oudste zoon, Théodore Kipepe, in het gezelschap van zijn onafscheidelijke en luidruchtige vriend Louis Kafungu. De twee dochters van Anging Ebho heten Asek en Lasiel. Lasiel is uitgehuwelijkt aan Ekwalanga, de chef van het gehucht Sodom van Lukamba Bozombo. Ap-was, Awaka's tweede echtgenote, wandelt fier als een pauw met haar zoon Eimwang rond. De derde vrouw van Awaka, Yasa, is onvruchtbaar. De vier echtgenotes wonen elk in een eigen hut binnen het hof. In het achtergele-gen gedeelte staan een varkensstal, een schaapsstal en een hut voor de geiten. Vlak achter het erf verheft zich een gigantische kapokboom die ontelbare ayus-nesx.cn herbergt. De ayus zijn kleine vogeltjes die soms met honderden tegelijk in de reusachtige boom neerstrijken. Tegen de schemering plakken de jongens rubbersap op de takken en de volgende dag plukken ze mandenvol vogels uit de boom. Abo smult van de gebraden ayus. In de ogen van de andere dorpelingen is het erf van Awaka 'luilekkerland'. Abo groeit er op naast twee andere kinderen: Eimwang, de zoon van Apwas, en Justin, de zoon van Boniface Enkul die zijn kind toevertrouwd heeft aan Mabiungu, zijn zuster. Later, als Maria Aliam, de onderwijzeres, haar best zal doen om de kleine Abo, wiens moeder heiden is, tot het christendom te bekeren, zal Abo zich de hemel voorstellen als een dorp in de brousse, ergens daarboven verborgen in de wolken. God, nog witter dan de Belgen, troont er in een lang gouden kleed. In de hemel prikken de doornen niet en het vuur brandt je vingers niet. En je eet er iedere dag schaap, eend of varkensvlees. Is er iets beters waar een klein Mbuun meisje van kan dromen? Jawel, toch iets: ze heeft nog nooit brood gegeten en het lijkt haar vanzelfsprekend dat men in de hemel over deze delicatesse, zo geroemd op aarde, beschikt. Het paradijs, zou dat de eeuwigdurende kindertijd zijn? In de Mbuun dorpen tellen de weken vier dagen. Otsiïis de dag gewijd aan de geesten van de voorouders. Iedereen moet dan in het dorp blijven en de rust respecteren. Wie naar buiten gaat, het bos in, zal de duivel tegenkomen; wie naar het veld gaat, krijgt met wonderen te doen, een wolkbreuk bijvoorbeeld. Degene die zich die dag laat betrappen terwijl hij bezig is ma-niok en gierst te stampen, moet een dier aan de dorpschef afstaan en die zal het delen met de notabelen en de kop terugsturen naar de schuldige. Ook op de dag Dzaats is zwaar werk verboden, maar maniok uit het water halen en tot meel vermalen met de stamper, dat mag wel. Ongwun en Odzu zijn de twee werkdagen. Iedere avond tuimelt de kleine Abo in de wereld van het onzichtbare. De nacht perst de hele ruimte binnen de palissades van het erf. Dit is het uur van de verhalen waarnaar een klein meisje overdag niet mag luisteren, anders zal ze nooit groot worden. Een vader van zeven kinderen heeft zijn huis gebouwd ver buiten het dorp. Op een dag moet hij een lange reis ondernemen en voor die gelegenheid verzamelt hij proviand. Hij zegt tegen de kinderen: 'Blijf thuis, ga niet naar het bos want daar dwaalt een duivel rond die jullie zou kunnen opeten.' De dagen gaan voorbij en de kinderen blijven braaf binnen. Maar op den duur heeft de oudste er genoeg van en hij verlaat het huis om een luchtje te gaan scheppen in het bos. Na lang, lang lopen hoort hij een slag: bonk! 'Wie is daar?' De duivel verschijnt, en het kind vraagt hem: 'Waarom ben je gekomen?' 'Weet je dan niet dat ik de chef van de duivels ben en dat ik kinderen opeet?' De oudste smeekt de duivel hem in leven te laten. 'Goed, maar wat bied je mij in ruil?' 'Kom vanavond bij ons huis langs, ik zal je het hoofd geven van een van mijn kleine broertjes.' Eenmaal thuis is de oudste die nachtmerrie snel vergeten. Maar bij het vallen van de avond hoort hij: bonk, bonk! 'Wie is daar?' Dit is het moment voor de verteller en de kinderen die om hem heen zitten om het lied van Yetsh Abong aan te heffen. Bong nze naani e nze naani Daarop grijpt Yetsh Abong een kind en sleept het het bos in. De volgende avond herhaalt het drama zich. En iedere avond komt de duivel het lied aanheffen van Yetsh Abong. De vader keert terug op het ogenblik dat alleen nog maar de oudste in huis overschiet. Het kind vertelt hem alles, 's Avonds is daar weer de duivel die zijn lied begint te zingen. De vader verbergt zich achter de deur, gewapend met zijn boog en zijn pijlen. Het kind geeft de duivel antwoord opdat hij geen argwaan zou krijgen. Op het moment waarop Yets Abong de deur opendoet, schiet de vader een pijl in zijn maag. De duivel smeekt om hem niet te doden en belooft de plek te tonen waar de kinderen zich bevinden. Na zijn kinderen bevrijd te hebben, doodt de vader de duivel. Aan het slot van dit eerste verhaal moet de lezer weten dat de oude Mumbunda naar wie hij zojuist geluisterd heeft, de hele geschiedenis doorspekt heeft met toespelingen en gecodeerde boodschappen die alleen de ouden kunnen ontcijferen. De lezer zal zich hiervan later kunnen vergewissen, wanneer hij Abo volgt op haar lange tocht door het maquis van Kwilu. Maar laten we opnieuw bij het vuur gaan zitten en nog een avondlijke bijeenkomst bijwonen aan het eind van een zeer uitputtende dag. Charlotte Mumputu en Anzawe, twee grotere zussen van Abo, zijn vandaag langs het erf van Awaka gekomen en hebben de kleine meid meegenomen, de brous-se in, op een lange tocht vol schelmenstreken. In de schemering vlijt Abo zich tegen haar vriendinnetje Amias aan, het dochtertje van oom Ebul dat twee jaar ouder is dan zijzelf. Roerloos ineengedoken, de ellebogen op de knieën, de armen voor haar borst gekruist, de handjes hakend om haar schouders. Wat een heerlijk bang zijn als je vier bent. Op een ochtend vertrekt een vrouw naar het veld, haar tien kinderen thuis latend om daar alles op orde te brengen. Als jullie klaar zijn, kom dan naar mij toe,' zegt ze, 'maar neem wel het paadje.' Want ze weet dat er op de grote weg veel gevaren loeren. Maar de kinderen zijn ongehoorzaam en weldra kruist de eerste duivel hun pad op de grote baan. 'Waar gaan jullie naar toe?' 'Wij volgen onze moeder naar het veld.' Ze komen negen duivels tegen die ze allemaal hetzelfde antwoord geven. Dan staat de tiende duivel voor hun neus, een afschuwelijk wezen met tien buiken. 'Waar gaan jullie naar toe?' 'Wij volgen onze moeder naar het veld.' 'Nee, ik ga jullie hierin wegstoppen.' En hij wijst naar zijn tien buiken. De moeder komt terug en vindt niemand thuis. Ze roept haar man, zegt hem dat de duivel vast en zeker de kinderen opgegeten heeft. Samen gaan ze naar de grote weg. De eerste duivel die ze tegenkomen, snijden ze de buik open, maar ze vinden niets. Eindelijk overmeesteren ze de tiende duivel, en snijden en snijden met hun mes om al die buiken open te maken. Negen kinderen komen er levend uit, maar het tiende, helaas, verwond door het lemmet, is dood. Met een hart verscheurd van verdriet moet de moeder het lijkje in het water gooien. Maanden later gaat op een dag hun oudste kind aan de rivier zitten om zich over te geven aan droevige herinneringen. 'Ik had een zusje maar mijn mama heeft haar in het water gegooid.' Een vreemd geluid geeft antwoord, het komt uit de rivier. Verrast staart het kind naar het water en daar ziet het langzaam zijn zus oprijzen. Ze drukt zich tegen hem aan en ze troost hem. 'Huil toch niet, ik heb het goed waar ik ben. Mijn wonde is al genezen. Kom iedere ochtend naar mij toe. Maar tegen niemand iets zeggen hoor!' Op een dag verklapt het kind echter het geheim aan zijn moeder. Hij krijgt er duchtig van langs. 'Vertel me geen onzin!' 'Kom dan morgenochtend met mij mee, verstop je in het kreupelhout en dan zal je het zelf zien.' En de volgende dag ziet de moeder haar kind uit de rivier verrijzen en hoort ze haar zingen. Maam o bomen mé De moeder verlaat haar schuilplaats, sluit haar dochter in de armen en neemt haar mee naar huis. De familie viert de hele dag feest, 's Anderendaags vertrekt de dolgelukkige moeder naar het veld. Maar haar dochtertje dat thuis gebleven is, ziet het water stijgen aan haar voeten. Dan begint ze te zingen. Het water stijgt haar tot de knieën, tot het middel, tot de nek terwijl ze haar liedje verderzingt. Maam o bomen mé De moeder keert terug, vindt haar huis overstroomd en ziet dat haar dochter verdwenen is. Sidderend van angst rent Abo naar haar mama om veiligheid te zoeken tegen haar moeders lichaam, de vrede van vlees en bloed, waar het zo goed is om in slaap te vallen. 's Anderendaags begint een nieuwe dag vol ontdekkingen. Op het eind van de middag - de zon is dan wat bedaarder, ze schildert de brousse in pastei in plaats van haar met schelle kleuren in lichterlaaie te zetten - neemt de kleine Abo haar vriendinnetjes mee naar de rivier de Lukumba waarvan de bron ontspringt tussen Bantsamba en Ingudi. Op bepaalde tijdstippen in het jaar slinkt de rivier tot een nietig sliertje water, maar na het onweer barst ze los en zwelt op tot een kolkende stroom. Reeds op de arm van haar moeder heeft Abo de zes dorpen die Lukamba vormen, bezocht. Een liedje helpt hun de namen onthouden. Lukamba is een groot dorp Soms wordt in de buurt van Misadi het water van de Lukamba bezeten door geesten die het doen kolken in een duivelse dans. In allerijl spoeden de grote chefs zich dan naar die plek om nzimbus en levende kippen in het hart van de magische draaiende kracht te gooien. Het geld en het vlees bedaren de geesten. Het dorpshoofd heeft er ooit eens een sneeuwwitte kip geofferd. Twee dagen later zagen de dorpelingen op precies dezelfde plek een kip, zwart als de hel, uit het water komen. Mabiungu verbiedt de kinderen op bepaalde plaatsen te gaan baden. Op een avond zijn Abo en haar vriendinnetjes ongehoorzaam. Na de zwempartij komt een meisje uit het water, haar wang is opengereten van haar oor tot haar kin, het bloed kleurt haar borst slijmerig rood. Recht tegenover deze plaats waarop duidelijk een vloek rust, bevindt zich een klein kerkhof. De doden die daar rusten, dulden niet dat men hen komt storen. Van tijd tot tijd daalt met luide vleugelslag een reusachtige uil neer in de bomen van Lukamba Bozombo. Zijn monotone en tergende roep kondigt een overlijden aan. Onmiddellijk nadat zijn verschijning is gesignaleerd, grijpen de mannen hun bogen van de haak om jacht te maken op de onheilsbode. Abo, deze nacht behoort toe aan de uil; wie het waagt zijn hut te verlaten, zal de dageraad niet meer zien.' Soms ook hoort men in volle nacht een luipaard brullen in de velden vlakbij het dorp. Iedereen weet dat een echte luipaard nooit enig gerucht zou komen maken in de buurt van huizen. Maar op een dag overlijdt een oude man van Bozombo en sedertdien hoort niemand meer dat vreemde luipaardgebrul. De dorpelingen hebben begrepen: het moet de oude tovenaar geweest zijn. Lukumba Bozombo is in twee verdeeld: het hoger gelegen gedeelte heet Sodom, dat beneden Gomorra. De twee gehuchten danken hun bijnamen aan de genadeloze stortregens, de razende winden, het weerlichten en de dodende bliksemschichten die de dorpelingen doen sidderen als ze weer eens verrast worden op het veld door een onweer. Redde wie zich redden kan, de schrik in de buik, niemand weet of hij levend zijn huis zal bereiken. Anak, een zus van Abo, heeft haar moeder, Okal Olam, door de bliksem zien verkolen. Toen de vlammen doofden, lieten ze ter plaatse een majesteitelijke haan achter met lange veren in alle kleuren van de regenboog. De dorpelingen beweren dat de mensen die de donder bevelen in het land van de Badinga's leven, ver weg van Lukamba. Maar er zijn er ook die denken dat Ekwalanga, chef van Sodom en echtgenoot van Lasiel, de zus van Abo, en trouwens ook Bakanga, een oude man van Gomorra, eveneens in staat zijn om de bliksem te hanteren. De dorpelingen van Lukamba weten waarom Awaka zoveel dieren en zoveel geld bezit: hij kent het geheim van de oyek, de fetisj die al je wensen vervult. Van zijn toverkracht zijn ze heel goed op de hoogte: hij doodt mensen zodat die, eenmaal dood, zijn beesten kunnen hoeden. Regelmatig slacht Awaka een schaap of een varken, en de mensen komen zelfs uit Kimbanda en Indele, twee dorpen zes kilometer verderop, om bij hem vlees te kopen. Wel iedere dag kan de familie van Awaka kalkoen, eend en kip eten, zo rijk en gevarieerd is zijn hoenderhof. Zo'n overvloed lokt jaloezie uit bij al die mensen die zich maar moeten tevreden stellen met maniok en vis. Een varken uit Awaka's stal dat de groententuin van een dorpeling vernielt, wordt door de eigenaar van de tuin met wrekend plezier eventjes in 't geniep omgebracht. In Lukamba Bozombo maakt Awaka deel uit van de bescheiden dorpsaristocratie die gevormd wordt door notabelen van geboorte en notabelen door schoolopleiding. Het dorp is vernoemd naar de leidende clan van de Bozombo, Odzom in het Kimbunda. De hoogste in de traditionele hiërarchie heet Obung, de chef van de Odzom Abuun; hij wordt gevolgd door Awaka, de chef van de Odzom Esal en dan door Ngeng, de chef van de clan van de Impat. Telkens wanneer een Blanke het dorp met zijn aanwezigheid vereert, komt het aan Obung, aan Awaka en aan Ngeng toe de bevolking te mobiliseren zoals het betaamt bij zo'n plechtige gebeurtenis. Maar echt het rijkst in de ogen van Abo zijn wel de vier christenen die het hoogste aanzien genieten in Bozombo. Louis Labun, Louis Ikuma, de onderwijzer, en Louis Mimpia, de chef van de Sector Lukamba, bezitten een fraai Blankenkostuum, een compleet pak met hoed, colbert, pantalon en schoenen; ze verplaatsen zich per fiets en, toppunt van verfijning, ze draaien platen op een fonograaf. Vooral het colbert maakt zo'n indruk dat men het in het Kim-bunda met een woord omschrijft dat ontzag uitdrukt, kadzak. Kleermaker Ernest Kwanga, een oom van Abo, bereikt bijna deze staat van weelde met zijn pak, zijn fiets en zijn naaimachine. Deze vier nieuwe rijken zijn christenen, en de dorpelingen geloven dat de christelijke toverij rijkdommen in overvloed produceert. Op een ochtend verlaat Awaka het erf nog vóór dageraad. De hele dag volgt Abo hem van op een afstand, want ze voorvoelt een of ander fabelachtig evenement. Ze slaat nauwkeurig de geringste beweging van Awaka gade. Middenin de brousse, temidden van een chaotisch en nerveus heen en weer geloop, leidt Awaka de aanleg van een geheimzinnige ruimte die overdekt wordt met een soort baldakijn van gras en grote bladeren. De dag daarop heel vroeg, na een ronde door het dorp, keert Awaka terug op het erf met een grote mand eieren in de hand en met vijf kippen aan hun poten samengebonden over zijn schouder. Abo, ingezeept om er haar kleur bij te verliezen en bijna gevild door het aanhoudend schrobben van de puim-steen in haar moeders handen, observeert door haar tranen heen de ongewone drukte voor de hof. Even later wordt ze aan moeders hand - moeder draagt haar oranje-rood-witte pagne met tekeningen, tenue voor feesten en plechtigheden - opgenomen in een opgewonden menigte. Moeder zoekt een plaats in de rijen van vrouwen en kinderen, en op haar arm vindt Abo stof genoeg om haar nieuwsgierigheid gedurende ruim een halfuur te stillen. En dan, als in een droom, ziet ze haar vader verschijnen, voortschrijdend aan de zijde van een blanke reus. De Belgische halfgod met de strenge blik staat stil onder het baldakijn van gras en bladeren. Dan vleit hij zijn achterste neer op de grote fauteuil met een dermate trage beweging, dat men zou zeggen dat hij van plan is een ei te leggen. Awaka en de vier andere clanchefs van Lukamba nemen plaats op de stoelen, een beetje naar achteren. Uren gaan voorbij, de zon deelt haar dolkstoten uit. De volwassenen verliezen hun stijfheid en hun zondagse aanblik en beginnen één voor één in elkaar te zakken als aangeschoten feestelingen. De kinderen jengelen of blèren onder een hemel van lekkend vuur en onderwijl sprenkelen Awaka's vrouwen water rond de Blanke. Abo begrijpt er niets van. Wat haar wel opvalt is een groepje van zes jongens die niet ver van de Blanke vandaan in een beschaamde houding staan en de blik strak gericht houden op de matrak-ken van de zwarte politiemensen. Het is de dag van de volkstelling. Ieder clanhoofd moet de leden van zijn familie, waarvan de namen in het register van de Blanke staan, voorstellen. De agenten tellen de tanden van de jongens om hun leeftijd te schatten en op die manier het bedrag van de belasting vast te stellen. 'In ons eigen land zijn we vreemdelingen, huisdieren geworden.' 's Avonds rond het vuur gooit hij het eruit, Louis Kafungu. Maar Abo begrijpt er geen steek van. De scène herhaalt zich ieder jaar. Abo ziet mannen met een touw om hun nek, de een aan de ander vastgemaakt. Soms zijn het er twintig, soms veertig en ze komen uit alle groeperingen van de Sector Lukamba vandaan. Zes agenten slaan hun vlees murw met een matrak. De gevangenen hebben hun belastingen niet betaald. Ieder jaar zijn er koppigaards die het woud invluchten net vóór de aankomst van de belastingontvanger. De Blanke neemt dan hun oom of hun oudere broer in gijzeling en wacht tot de schuldige komt opdagen. De Blanke durft niet door te dringen in het woud. De kleine Abo is lange tijd onder de indruk geweest van de fiere houding van haar voedstervader, waardig geïnstalleerd aan de zijde van de Gewestbeheerder. Maar later, als ze de gemoedsgesteldheid begint te ontdekken die schuil gaat achter het gebaar, de glimlach en de buiging, later zal Awaka haar een geheim verklappen. 'In 1930 was er een bloeddorstige mundele die alom dood zaaide onder de palmnootplukkers. Die man zou Lukamba aandoen. We besloten hem te doorboren met onze speren. Maar de dorpelingen van Kilamba waren ons voor. Ze hebben de Blanke in stukjes gesneden om er fetisjen van te maken.' Abo leert al zeer vroeg dat haar vader het hoofd is van de Odzom Esal, maar dat zijzelf tot een andere clan behoort. Kleine Abo's wereld, hoewel niet groter dan een zakdoek, is buitengewoon ingewikkeld: ze moet de zes dorpen van Lukamba kennen, de tien Matende dorpen, de vier rivieren die door Lukamba stromen, de vijf clans die in Bozombo leven. Maar hoe kan je nu zoveel namen onthouden? Een ongeëvenaarde leraar schiet de kinderen ter hulp: de beroemde verteller Abong van Idiofa. Hij zingt de geschiedenis van de Bambunda, de aardrijkskunde van de streek, de namen van de hoogwaardigheidsbekleders en de clans. Abong behoort tot dezelfde clan als Abo, die van de Mbwitsambele, bekend in de hele Mbwuun streek, en de leden ervan vind je terug in ongeveer alle dorpen. Abo is nog heel jong als ze leert dat de luipaard, de mbil, de totem van haar clan is. De koning van de dieren staat symbool voor de uitverkoren plaats die de Mbwitsambele innemen onder de Bambunda. Abo weet dat ze ziek zou worden als ze luipaard zou durven eten, en het is haar verboden het dier aan te raken. Oom Ebul is de belangrijkste chef van de Mbwitsambele in Bozombo. In de loop der jaren zijn de vijf clans van het dorp onderling tal van hu-welijksverbintenissen aangegaan. Zo behoort Ngwom, de vrouw van oom Ebul, tot de clan van de Impat en haar zus Ignace Luam, die vaak op bezoek komt op het erf van Ebul, natuurlijk ook. Ngwom heeft drie kinderen ter wereld gebracht: Gaspar Ngung, Ntoma en een meisje, Amias. Haar zus Ignace heeft een jongen en een meisje: Pierre en Thérèse Mulele. Allemaal zijn ze Impats. In Bozombo wonen ook de Enguls met Ekwalanga als chef, en de Lasangs. Net als alle andere grote chefs is Ebul vermaard om zijn magische krachten. Hij bezit het geheim van de mpipil, een medicijn dat je onzichtbaar maakt, en de ekwet, een produkt dat je met zijn toverkracht lichter maakt. Omstreeks 1950 deed de Gewestbeheerder Lukamba aan om er jongeren te werven voor de Force Publique. Het leger neemt uitsluitend robuuste jongens in dienst en daarom worden de kandidaten gewogen. Fernand Engan, de oudste broer van Abo, dreigde gerecruteerd te worden. Maar gelukkig had Ebul nog kans gezien om hem snel zijn medicijn te laten opdrinken. Hoewel Engan potig en kerngezond was, wees de balans het onbeduidende gewicht aan van een ziekelijke jongen. Het ekwet redde hem van het leger. Abo verneemt deze geschiedenis pas een jaar later, op het moment dat ze erachter komt dat haar moeder haar lang geleden twee broers had geschonken, de ene Engan, geboren in 1935, de andere Isidore Kabwat, vier jaar later. Ze zijn opgevoed bij Enkul Boniface en Abo ontmoet hen voor het eerst als ze al zes jaar is. Telkens wanneer Abo met haar vader en moeder meemag naar de naburige dorpen, ontmoet ze overal Mbwitsambele. In Mulembe, daar is ze de zus van Casimir Malanda en van Pascal Mundelengolo. In Lukamba Misa-di noemt ze Maria Aliam mama en Liévin Mitua broer. Abo zal er nooit in slagen alle contouren van de clan der Mbwitsambele volledig te traceren. Het is een clan die niet overkoepeld wordt door een opperste chef. Abo is zes jaar als ze zich ongerust begint te maken. Ze zou willen weten waarom Mabiungu zoveel magerder is dan haar andere mama's, 's Nachts gebeurt het dat haar moeder haar pagne strak rond haar buik snoert en schreit tot de volgende morgen. In de eerste ochtenduren neemt ze haar mand en vertrekt naar het veld. Abo gaat met haar mee en kijkt toe bij het werk. Haar moeder kreunt, drukt haar handen tegen haar buik, stoot pijn-kreten uit en komt naast haar dochtertje zitten. De dorpelingen beweren dat Mabiungu, nadat ze verkocht was aan de mensen van Lufusi, ginder een medicijn heeft moeten drinken op basis van slang. Een drank die traditioneel dient om het geheugen van een pas aangeworven slaaf uit te wissen. Sindsdien woont de slang in de buik van Mabiungu en veroorzaakt pijn. De slang verhindert ook dat ze een baby krijgt. Awaka neemt zijn vrouw mee naar de beroemdste genezers van de streek. De kleine Abo zal zich later nog precies het bezoek bij Ndzuku, het dorpshoofd van Mungaï Busongo herinneren. Ndzuku heeft een trillende hangbuik, een heel klein kopje en veel vrouwen. Hij neemt een grote plant en knijpt uit de stengels een wit-achtig sap. Mabiungu drinkt de remedie. Het medicijn vermag misschien darmwormen te doden, tegen slangen blijkt het in ieder geval machteloos. Nadien, in Mukulu, bezoeken ze chef Ngambuun die een kleine kalebas vult met maïsbladeren, die hij vervolgens in brand steekt. Met een scheermesje trekt hij een paar lijnen op de buik en daarop zet hij de kalebas met de rokende bladeren neer. De zuignap kleeft aan de huid en trekt het bloed omhoog. De chef beweert dat hij op deze manier kleine slangetjes kan afvoeren. Maar dat alles verlicht de pijnen van Mabiungu niet. De chef van Mukulu verbiedt haar varkensvlees, kip, schaap, broussedieren, eieren en bladeren van maniok en zuring te eten. Arme vrouw. Abo ziet haar moeder niets dan wat inheems zout eten vermengd met palmolie, foufou - maniok-deeg - en een beetje vis. Abo trekt vaak naar de brousse om sprinkhanen te vangen die haar moeder in water kookt en grilt boven het vuur. Haar lieve-lingskost. Tijdens een uitstap met Awaka wordt de kleine Abo een man aangewezen die uit het woud komt stappen. 'Die man daar, dat is je vader.' Tot dan toe kende ze hem niet, Ndum Ebat, de palmnootplukker uit Malungu. De vader omhelst zijn dochter en stopt haar twintig frank in de hand. Een paar dagen na dit vreugdevolle weerzien roept Aney haar kleindochter bij zich, omhelst haar en drukt haar tegen zich aan met een innigheid die warm en droefgeestig is tegelijk. Na een paar vergeefse pogingen, krijgt ze tenslotte de waarheid over haar lippen, de waarheid die haar al zolang op het hart woog. 'Mabiungu is je echte moeder niet. Jouw mama heette Labon en zij heeft joü de naam Abo gegeven.' Abo schreit wanhopig en loopt weg om Mabiungu uit te vragen, die op haar beurt in tranen uitbarst. Met zes en een halfjaar loopt Abo voor het eerst weg naar haar grootmoeder. Awaka vindt haar na lang zoeken daar terug, maar kleine Abo zegt tegen hem: 'Ik wil bij mijn grootmoeder blijven, want mijn moeder is dood.' Terug op het erf brult Awaka zijn vrouw in het gezicht: 'Waarom heb je me niet gezegd dat Aney haar alles verteld heeft?' Hij slaat Mabiungu met een grote stok tot ze op de grond valt en er een gebroken arm aan overhoudt. Haar moeder kan niet meer werken en dus gaat Abo naar het veld. Met de grootste moeite krijgt ze enkele vierkante meters gierst beplant die een armzalige oogst zullen opleveren. De rivalen van Mabiungu brengen haar te eten. Toen ze die schokkende onthulling deed, had Aney, smartelijk schreiend, nog tegen haar Ndzung a Bwegn, Vrouw die mooie kinderen maakt, gezegd: 'Als ik dat gezicht en dat lichaam van jou bekijk, dan is het alsof ik je moeder terugzie. Jammer dat we geen foto van haar hebben.' 2. 1952-1957 In Lukamba en Totshi - Kaart 2 - Inhoud De moeilijke entree in de dorpsschool. Verre voettochten om klei te halen. De traditionele chefs en hun vele vrouwen. Liederen en spreekwoorden van de traditionele rechtbank. De vervloekte brug op de weg naar de lagere school van Totshi. De school: doopsel, opvoeding en corvees. Trouwen op je twaalfde? Haar leven vol verhalen, geheimzinnigheid en avontuur brengt de kleine Abo door te midden van mama's en vriendinnetjes, fladderend van erf naar brousse, haar pagne van raffia, die de vijf dorpskleermakers ewas noemen, om de lenden. De dag dat ze deze idyllische wereld ruilt voor die van de school, krijgt ze haar eerste stuk 'Blankenstof'. Twee ooms, Jakob Ndulan-ganda en Ernest Kwanga - christenen, want ze kregen les bij de paters -schrijven haar in bij de school van Lukamba voor het jaar 1951. Maar een ware natuurkracht dwarsboomt hun plan: de oude grootmoeder Aney, in staat tot de meest gewelddadige woedeaanvallen als het leven van haar kleindochter op het spel staat. Zij twijfelt er niet aan: de school van de christenen, dat betekent de dood. Verontwaardigd schreeuwt ze al wie het onderwerp durft aansnijden in het gezicht: 'Willen jullie misschien dat onze dochter met de Blanken verdwijnt? Dat ze ginder gaat sterven?' Trouwens, het is duidelijk dat school gaan van geen enkel nut is voor meisjes. De onderwijzeres van de tweede klas, Elisabeth Kayembe, dresseert leerlingen van iedere leeftijd. Ze stuurt de potigsten onder de zeventienjarige jongens erop uit om Abo thuis te gaan halen. De jonge krijgers worden uitgescholden en hardhandig afgerost door oma. Ze gooien de handdoek in de ring en druipen af. In het begin van het jaar 1952 moet Jakob Ndulanganda, een boom van een vent, de kleine Abo persoonlijk gaan ontvoeren uit haar te goed bewaakte paradijs. Deze keer verzet de grootmoeder zich niet. Louis Mimpia, chef van de Sector Lukamba en oom van Abo, brengt het meisje bij hem onder. Iedere ochtend vertrekt Abo naar school in gezelschap van Sabine Mimpia, die een jaar jonger is dan zijzelf. Maria Aliam, onderwijzeres van de eerste klas, een zachte en mooie vrouw met een fluwelen stem, houdt van de kinderen, die haar op hun beurt aanbidden. Zonder ogenschijnlijke inspanning handhaaft ze een orde die een combinatie is van rust en geluk. Het tweede leerjaar daarentegen verloopt als een militaire mars. Elisabeth Kayembe is een gedrongen vrouw met stalen armen, een mens dat vrees inboezemt. Ze wordt door de kinderen gerespecteerd om haar kracht en haar moed: binnen de kortste keren komt Abo te weten dat Elisabeth zelfs - toppunt van vermetelheid - haar man durft te slaan! Het tweede leerjaar lagere school van Lukamba Bozombo is gesplitst in twee gemengde klassen, de ene onder leiding van Elisabeth, de andere onder leiding van Louis Kafun-gu. De school wordt gehouden in open lucht en Abo leert er vooral zaken waar ze niets van begrijpt: gebeden, rare tekens, vrome gezangen, evangelische verhalen en de hele santekraam. Is Elisabeth ziek, dan neemt onderwijzer Louis Kafungu de klas van Abo over. Met de stok maakt hij een einde aan alles wat zweemt naar ordeverstoring. Maar de vingers van Abo ontsnappen aan die beproeving: sinds hij met Théodore Kipepe optrekt, beschouwt Louis haar als zijn kleine zus. De leerlingen kunnen Louis Kafungu nauwelijks waarderen als temmer van jonge rebellen, maar als enthousiast animator van de verkennersgroep, verzinner van kinderspelen en groot grappenmaker, vinden ze hem erg sympathiek.Twee maanden later keert Abo naar huis terug, naar het erf van Awaka. Ze is al geen klein meisje meer. Ze verstout zich en gaat in de kring zitten van haar vier mama's en haar grootmoeder, op de grond. Met behulp van een traditionele pers heeft Anak olie geperst uit een levering palmnoten. De vrouwen breken de schalen, halen de palmpitten eruit en gooien ze in de korven. De kleine Abo, een kei in de hand, doet haar best om een noot te breken die ze daartoe uiterst nauwkeurig in het midden van een grote platte steen heeft gelegd, 's Avonds heeft ze een piepklein mandje vol. De volgende dag trippelt ze achter de vrouwen aan die met grote stappen naar de fabriek van mijnheer Frank tijgen, in Kimbanda, aan de rivier de Edzim. Abo neemt plaats in de rij opdat de Blanke het resultaat zou kunnen wegen van haar eerste noeste arbeid. Moment van opperste verrukking: mijnheer Frank giet met behulp van een zilveren lepel rode, gele, blauwe en groene pareltjes in haar beide handen die ze ophoudt als een klein kommetje. Soms onderneemt Abo de tocht naar school samen met Justin Enkul, haar speelkameraad van het erf van Awaka. Justin slaat al eens liever de weg in naar de rivier met de bedoeling zichzelf te trakteren op een dagje stoeien in de volle natuur. In die spijbelklas worden Abo en Justin op een ochtend verrast door oom Ndulanganda. Na een duchtige uitbrander bindt oom Ja-cob een touw om de hals van Justin, maakt een andere vast aan de pols van Abo en leidt, op die wijze, beide kinderen terug op het rechte pad van het onderricht. Op een vrijdagavond brengt Abo een ongedurige nacht door naast haar moeder: nog voor de dageraad aanbreekt, zal ze voor het eerst van haar leven met haar mama mee mogen naar Malungu, via een reeks lange paden die almaar afdalen tot bij de Kwilurivier. Om tien uur zijn ze ter plekke. Daar ziet Abo tot haar grote schrik Mabiungu onder de grond verdwijnen. Ze wordt opgegeten door een diepe put die vast en zeker duivels verbergt: Abo durft er zelfs geen blik in te werpen. De vrouwen graven in de aarde, ze scheppen het zand weg om de kleilagen te vinden. Abo ziet haar moeder weer bovenkomen met een mand vol turn, rode aarde, op haar hoofd. Lichtjes bergop, aan één stuk door, leidt de weg weer naar huis. Rond vijf uur 's middags zijn ze vertrokken en het duurt dus niet lang of de vrouwen stappen in de duisternis verder onder een zilveren maansikkeltje dat boven de brousse schommelt. Abo loopt maar voort, ze houdt haar snikken in en zweet duizend angsten, zo bang is ze voor al die enge schimmen. Haar mand vol aarde verplettert haar hoofd. Tot ze niet meer kan en gaat zitten en haar tranen de vrije loop laat. In het holst van de nacht komt ze aan in Lukamba Bozombo, ze wankelt op het randje van de uitputting, haar lichaam lijkt haar te ontvlieden, ze beweegt als in een droom. Nog vaak zal Abo de lange tocht naar Malungu maken. Op een dag dalen twee vrouwen van Bozombo in een van die vermaledijde putten af. Ze moeten bijna een volle dag graven vooraleer er goede rode aarde tevoorschijn komt. Het is drie uur en een ziedende zon terroriseert de brousse, maar plots voelen de vrouwen koude schimmen langs hun lichaam glijden. Ze hebben geesten wakker gemaakt en die trillen nu van woede en laten de aarde sidderen. De wanden storten in, de geesten overweldigen de vrouwen en smoren hun schrille kreten. De enige gelukkige herinneringen die Abo aan deze lange calvarietoch-ten overhoudt, zijn haar zeldzame ontmoetingen met Ndum Ebat, haar vader die palmnoten plukt in Malungu. Maar de slopende tocht en de zware last neemt ze op de koop toe, want v.c zou voor niets ter wereld het schouwspel willen missen waarbij vaardige handen borden, kruiken en potten modelleren. Als betoverd kijkt het kleine meisje toe. Haar mama's breken de beschadigde potten in kleine stukjes die ze vermorzelen tot stof met een stamper. Ze vermengen dit poeder met de verse rode leem. Twee dorpsvrouwen van Bozombo, Nampiel en Ankiel, bezitten een bijzondere handigheid in het kneden van de klei en in het modelleren van de pannen en de kruiken. Ze laten ze gedurende verscheidene dagen drogen en zetten ze daarna middenin een vuur van houtskool totdat ze zo rood zijn als een vlammende ondergaande zon. Dan dompelen ze het aardewerk onder in water en met behulp van een borstel smeren ze het in met een vloeistof onttrokken aan de akam okiel plant. Op die manier komen de potten aan hun gewone zwarte kleur. Bovendien behoudt het water er nu zijn smaak en zijn frisheid in. De andere dorpelingen kopen hun ndzung bij Nampiel en Ankiel. Deze laatsten organiseren trouwens de vrouwen en voeren het woord in hun naam telkens wanneer er Blanken komen opdagen. In hun functie van 'capita' delen zij de bevelen uit om water te putten, het eten te bereiden en de aarde te besprenkelen waarop de blanke meesters hun tere voeten zullen neerzetten. Eén keer per jaar vereert de grote chef Ngambuun van Mukulu de Sector Lukamba met een plechtige intrede, zijn indrukwekkende gestalte hoog verheven op een tipoy, gedragen door vier dienaren. Een week lang stellen Awaka, zijn vrouwen en een deel van zijn kroost zich ten dienste van de grote tovenaar, 's Avonds steken de dorpelingen een immens vuur aan waaromheen dorpshoofden en clanhoofden Mbuundansen uitvoeren. De omvangrijke Ngambuun overtreft iedereen in de danskunst. Daarop volgen lange nachtelijke gesprekken. Tijdens visites bij andere chef-genezers in de omliggende dorpen had Abo al kunnen vaststellen dat bijvoorbeeld Ndzuku, van Mungai Busongo, vijf vrouwen bezit. Ndzats, de vriend van Awaka die over Mungai Mbwitsambele regeert, heeft er ook vijf. Chef Mu-likalunga van Mungai Mazinga telt er vier. Nu ja, in dergelijke hoeveelheden vallen de vrouwen nog te overzien. Die avond bij het vuur, maar goed uit de buurt van de chef, initieert Mabiungu haar dochter in de gevaren van het leven: 'Voor Ngambuun, de chef van Mukulu, daar moet je op je hoede voor zijn!' Men schat dat zijn verzameling vrouwen zo bij de dertig stuks bedraagt. De man verliest er nochtans zijn appetijt niet bij. Telkens wanneer hij een dorp bezoekt en vanaf zijn tipoy een mooie vrouw opmerkt, dan regelt hij wel iets met de oom van zijn nieuwe prooi, zodat het meisje bij hem komt. 'Als de chef het pad kruist van een klein meisje dat erg mooi is, kan hij haar, in het bijzijn van alle dorpelingen, de mwang, de koperen armband, om de pols doen. Op haar dertiende zal ze dan de chef toebehoren.' De kleine Abo voelt zich bevangen door een onbekende onrust. Haar grootmoeder zegt keer op keer dat ze erg mooi is. Menig incident in het dorpsleven laat voorvoelen wat een groot ongeluk het is als vrouw geboren te zijn. Op een middag ziet Abo drie mama's voor een hut met hun handen op het hoofd om hun wanhoop te demonstreren. De een jammert luidkeels: 'Ze zal het kind doden en dat terwijl haar man haar alles gegeven heeft.' In de hut draagt een vrouw, die tegen de wand aanleunt, een zware steen op haar hoofd. Abo hoort een krijsende stem: 'Je bent lui, de baby stikt!' Het tafereel wekt haar medelijden op en boezemt haar angst in, maar ze zal er pas later de betekenis van begrijpen. Een hoogzwangere vrouw die haar eerste weeën voelt opkomen, wordt onmiddellijk door de traditionele vroedvrouwen aangemaand om te persen. Niet zelden bezwijkt de arme vrouw lang vóór het moment van de verlossing is aangebroken, zodat het feest van de geboorte verandert in een tweevoudige rouw. Maar voorlopig gaan deze voortekenen van een harde toekomst bijna onopgemerkt voorbij. Niets kan de zelfverzekerdheid van de kleine Abo verstoren. Een zwerm kinderen beschouwt haar als hun bendeaanvoerster. Tijdens zwerftochten in de brousse schikken zelfs jongens die twee jaar ouder zijn, zich naar haar bevelen. Ze is het onverschrokken haantje de voorste als er in de toppen van de hoogste bomen wordt geklommen. Amias is haar rivale: de sterke dochter van Ebul verkoopt Abo regelmatig een klinkende oorvijg. Bovendien geniet Abo, als dochter van Awaka, een bevoorrechte positie onder de kinderschaar van Bozombo. Want inderdaad, de momenten van uiterste opwinding voor de ukken van het dorp doen zich voor tijdens de zittingen van de traditionele rechtbank, een soort totaalspektakel dat iets heeft van een drama en iets van een didactisch toneelstuk, iets van een operette en iets van een volksbal. Vaak worden juridische aangelegenheden op het erf van Awaka in een eindeloos spel uitgesponnen en beslecht. Geposteerd voor de hut van haar moeder, krijgt Abo alle gelegenheid om het minste gebaar van de hoofdacteurs te bestuderen, terwijl de andere kinderen uit liet dorp amper enige beelden kunnen opvangen door een gat in de omheining. In alle Mbuundorpen gebruiken de rechters dezelfde rituelen, spreekwoorden en liederen om recht te spreken. Loopt een geschil uit de hand, dan gaan de protagonisten hun standpunt uiteenzetten aan een dorpsoudste, over het algemeen aan hun familierechter; die zal dan het woord voeren tijdens het proces. Hij speelt de rol van advocaat. Meestal wordt het dispuut tussen twee families gevoerd die voor deze gelegenheid voltallig komen opdagen. Na de drie of de vier luang, stokken speciaal bestemd voor het tribunaal, in de grond geplant te hebben tegenover de rechter die het palaver zal leiden, nemen de families plaats. Degene die het woord neemt, gaat rechtstaan en omklemt de handgreep van de luang. Vaak nodigt men rechters van andere families en van andere dorpen uit die dan hun ervaringen in de weegschaal kunnen leggen en raad geven. Ter opwachting van de genodigden, heffen de rechters een beroemd lied aan dat zowel dient om een dode te bewenen als om het ritme van een dans aan te geven: A Mbwits Ambel De Mbwitsambele Als iedereen er is, zingt de hoofdrechter de verwelkomingsformule, die overgenomen wordt door het aanwezige gezelschap: Ntsul andziets ame zijn jullie goed aangekomen? Als een familierechter er tijdens zijn tussenkomst teveel doekjes om windt en geen behoorlijk antwoord geeft op de vragen, dan zingt de tegenpartij hem toe: Owuk anten asi ntsang laso De onbekwame rechter kan alleen maar lawaai maken op het tribunaal. In geval de voorzittende rechter schermutselingen vreest, kan hij deze oefening in belcanto onderbreken. Maar meestal zal ook hij op de cruciale momenten van het judiciaire gevecht een lied inzetten, dat dan overgenomen wordt door de aanwezigen. Mpung nwin onen De adelaar is een grote vogel Hetgeen betekent: als jullie in deze zaak willen slagen, moeten jullie een grote intelligentie aan de dag leggen. Dezelfde wijsheid kan ook door een ander gezongen spreekwoord meegedeeld worden. Ntsam ansié Ie eta engetsh Een palm uit de brousse heeft lijnen op zijn stam Maar ja, zoals men zich wel kan voorstellen, in gerechtszaken doet zich minder vaak de gelegenheid voor om de intelligentie te bezingen dan de dwaasheid. Zo is er die overbekende klaaglijke melodie die jongens ten gehore brengen als ze een meisje hebben zwanger gemaakt: Aïe me label Owee, ik ben schuldig Op een dag, op het erf van Mwatsj Abuun, de rechter van haar clan, woont Abo een zaak van groot gewicht bij. Een paar jaar daarvoor hadden de mensen van Bantsamba en Kimbanda een nkom ontsagn, een coöperatie voor geitenteelt, opgericht. Het ene dorp kocht de geit, het andere de bok. Geitjes groeiden op en vermeerderden zich op hun beurt, andere werden verkocht. Nu was het zo dat op de mensen van Bantsamba, die de dieren hoedden, de verdenking kwam te rusten nogal wat lammetjes opgepeuzeld te hebben. Rechter Ewun van Kimbanda hield een palaver met rechter Mbimochegn van Bantsamba, maar ze kwamen er niet uit. Dus werd de zaak aan Mwats Abuun voorgedragen. De voorstelling ging van start bij zonsopgang en werd pas diep in de nacht afgerond met een oordeel waarvan de wijsheid alle gevoeligheden had weten te ontzien. Bij het afscheid zongen die van Kimbanda en Bantsamba dan ook it) koor: Ntsang Ambuun Het tribunaal van de Bambunda Het tribunaal mag dan recht spreken dankzij de artistieke expressie van de hele gemeenschap, de eerste film in Lukamba daarentegen zaait consternatie en paniek. Met die fenomenale ontwikkeling van de moderne tovenarij, waar moet de wereld naar toe? Moet je dat zien. De Blanken brengen ons een lichtgevende lijkwade waarin ze overleden mensen hebben verborgen die ze op elk moment tot leven kunnen wekken en die ze dan doen lopen, rennen en dansen in het laken of achter het laken, wie zal het zeggen? Als de eerste schrik voorbij is, gaan Abo en haar vriendinnetjes op ontdekking uit. Waar ergens achter het doek houdt zich die enorme mensenmassa schuil? Je houdt het niet voor mogelijk dat een zo kleine lap hen kan verbergen. Maar er is niemand, niets. Ze zijn ons te sterk, de witte tovenaars. De volwassenen koesteren de meest sombere ideeën omtrent de patercameraman. Een dorpeling van Lukamba Bantsamba herkende op het scherm zijn grootvader die tien jaar geleden gestorven was en dus overduidelijk al die tijd gevangen gehouden werd door de paters ergens in Europa. Een oude vrouw van Bozombo kon zich niet vergissen in de identiteit van haar dochter van vijftien, vorig jaar opgegeten door de paters om haar tot hun slavin te maken, vast en zeker ginds in België. De eerste zondag van september 1954 slaat Abo de weg in die afdaalt naar Misadi en Bondo, in het gezelschap van een vijftiental meisjes en jongens. De blik van de mama's die hen begeleiden verraadt afwisselend het plechtstatige en het smartelijke van het moment. Sterk voor haar leeftijd als ze is, balanceert Abo op haar hoofd een ware korf des overvloeds: foufou, gedroogd vlees en vis en bananen; getuigen van grenzeloze moederlijke goedheid. Het gaat erom de overleving te verzekeren van de enige dochter gedurende twee lange weken. Abo doet haar intrede in het internaat van de Totshi-missie voor de derde klas van de lagere school. Voorbij het dorp Totshi Basenji neemt het broussepad een bocht die overgaat in een abrupte afgrond: beneden raast de Kwilu. Een hangbrug van gevlochten lianen verbindt beide oevers. Het loopgedeelte bestaat uit ochegn-planken die aan elkaar vastgemaakt zijn met touwen. Vijf lianen vormen de leuning. Beneden gaat de rivier woest te keer, ze geselt de tientallen rotsblokken die boven het water uitsteken en ze spuwt haar water naar de hemel. Soms likken haar schuimtongen de lianenbrug, die dan van schrik begint te beven. Bij het zien van zoveel woestheid begint moeder Mabiungu te schreien en het merendeel van de mama's voelt ook de tranen opkomen. Zelf durven ze niet over te steken. Hun tranenvloed verdubbelt als ze zien hoe hun kinderen, zich van geen gevaar bewust, met danspas over de brug lopen, zeven a tien meter boven het losgeslagen water. Op de terugweg naar Lukamba zeggen de vrouwen tegen elkaar er stellig van overtuigd te zijn dat de blanke paters duivels zijn. Waarom houden ze anders zo koppig vol om de brug daar op die plek te construeren, als het niet is om onze kinderen op te eten? Ze begrijpen nu de angst die hun mannen terroriseert. Telkens wanneer de brug weer eens gebroken is, trommelen de paters dorpelingen op om haar te herstellen. Ze beginnen met zegeningen in de geheimtaal van de magie van de Blanken, het Latijn. Wie durft weigeren, wacht een afschuwelijke dood. Terwijl hij de brug herstelt, beseft iedere dorpeling dat hij zijn kinderen offert. De paters kiezen deze gevaarlijke plek omdat die hen nieuwe prooien garandeert. Als de stroom een kind opslokt, maken de paters zich meester van de geest van het kind en zetten die aan het werk als hun slaaf. De in zo korte tijd opgestapelde rijkdommen van de missies vallen op geen andere wijze te verklaren. Om de twee weken keert Abo huiswaarts om voedsel te halen. Soms is het op de terugweg naar school al donker als ze de brug over de Kwilu bereiken. De leerlingen van de verschillende dorpen wachten er op elkaar: na het vallen van de duisternis durft niemand in zijn eentje de tocht van twee uur tot aan de missie af te leggen. Voorbij de brug moeten ze op de tast verdergaan over een paadje dat naar de top van de berg kronkelt. In de totale duisternis klampt iedere kleine schim zich vast aan de riem of aan de pagne van de vorige, de mondvoorraad op het hoofd balancerend in een wankel evenwicht. Het duurt niet lang of ook de kinderen beginnen de brug als het symbool van de vervloeking van de Blanken te beschouwen. Tijdens het regen-seizoen vreet het vocht aan de lianen en de touwen. Op een zondagavond staat een jongen van Matende in het midden van de brug, als de rivier met haar lange tanden de lianen breekt onder een donderend geraas. De volgende ochtend lopen de leerlingen de oevers van de stroom af op zoek naar het lijk. In de afgelopen jaren zijn twee meisjes en een jongen in vergelijkbare omstandigheden om het leven gekomen. Is de brug weggerukt door de rivier, dan moet je haar in een prauw stroomafwaarts oversteken. Een riskante onderneming in dergelijke onberekenbare wateren. Drie keer valt Abo in het water omdat de prauwschip-per de controle over zijn boot verliest. Deze ongelukken gebeuren gelukkig vlakbij de linkeroever. Een flinke hoeveelheid voedsel is verloren gegaan en dus delen de kinderen van Lukamba het weinige wat ze nog hebben kunnen redden. De dagen op de Totshi-school zijn van een typisch Europese monotonie. Om zes uur 's ochtends is er de mis, onontkoombaar, en dat geldt ook voor de avondgebeden om zes uur 's avonds. Gekneld tussen deze twee momenten van religieuze vervoering, legt de school beslag op de dagdelen van zeven tot elf en die van twee tot vijf uur, telkens afgerond met een uur corvee. Na het avondeten, om halfzeven, blijft er een smalle marge over voor spel en ontspanning, en om acht uur moet iedereen in bed liggen. De kerk staat goed in het midden van de kleine wereld van Totshi, het mannelijk halfrond streng scheidend van het vrouwelijk halfrond. In de wijk Kitadi, voorbehouden aan de mannen, staan de stenen huizen van de priesters, de aarden hutten van de leerkrachten en het kamp van de toekomstige gehuwde stellen. Deze laatsten bereiden zich voor op het doopsel, de verplichte doorgang naar een fatsoenlijk huwelijksleven. Op een veilige afstand ligt de wijk Mankondo, de vrouwelijke wijk, beheerst door solide constructies van steen, de huizen van de zusters en de meisjesslaapzaal. Op dezelfde as staan ook de vier lemen klaslokalen. Een paar tientallen meters daarvandaan, parallel aan de slaapzaal en de school, is er de sombolo, de loods waarin de maaltijden bereid worden. De meisjes eten in de open lucht, zomaar op de grond. In Lukamba had Abo, dankzij de zorg van Elisabeth Kayembe, al het kruisteken leren maken en het 'Weesgegroet Maria, vol van gerade' leren opzeggen. In Totshi leert ze dat je 'genade' moet zeggen in plaats van 'gerade'. Maar het blijft haar een raadsel waarvan Maria nu eigenlijk vol is. Drie jaar inwijding zullen haar overtuigen van het bestaan van een God, een blanke grijsaard met een lange witte baard die niet dood kan gaan en die daarboven in de hemel woont met zijn zoon, de zogenaamde Jezus Christus. Een foto van België met gigantische paleizen helemaal in steen opgetrokken, heeft zich definitiefin de geest van Abo vastgezet als het beeld van het paradijs. België en het Koninkrijk der Hemelen vallen zozeer samen, dat Abo zich de Belgen voorstelt met een lichtgevend aureool rond het hoofd. De christenen blijven na hun dood niet onder de aarde zoals de heidenen, maar stijgen ten hemel. Abo kijkt neer op diegenen die koppig blijven ploeteren in het heidendom. Na drie jaar catechismus kunnen tweehonderd Mbuun en Pende kinderen de juiste antwoorden opdreunen op de moeilijkste vragen. In mei 1956 worden ze plechtig gedoopt door vreemdelingen. Moeder Labon, machteloos in het rijk van de voorouders, verliest haar dochter Abo en grootmoeder Aney ziet zich haar kleindochter Ndzung A Bweng ontrukt die nu van de blanke zusters de barbaarse naam Léonie Hortense meekrijgt. Labon verneemt dat haar enige dochter nu is ingewijd in een Blanken-eredienst en dat zij voortaan het lichaam van een vreemde god zal eten. In de slaapzaal slapen de meisjes in twee rijen die gescheiden worden door een gang. Op de cementen bodem rollen ze een matje uit dat ze bedekken met een pagne, een wijze van slapen die zich nu niet meteen leent tot zoete dromen. De bodem helt langzaam af naar de gang. Op die manier kan de capita, de gekozen surveillante onder de oudste leerlingen, bij de ochtendinspectie meteen het straaltje urine zien voor de mat van de schuldige kinderen, die al van tevoren beven bij de gedachte aan de vernedering en de straf die niet zullen uitblijven. De zusters spannen zich met ziekelijke toewijding in om de meisjes de doodzonden bij te brengen. Gij moogt niet doden. Gij moogt niet stelen. Dat is niet moeilijk te vatten. Gij moogt niet slapen met een man. Dat is slecht. De man is als een satan. Hij neemt je mee naar de hel. En je zal zwanger raken. Je mag niet praten met een man. Hij zal je provoceren. Jullie zullen in gedachten zonden bedrijven tegen de kuisheid. En jullie zullen niet heilig worden, jullie zullen de hemel niet zien. Op een nacht verlaat Abo de slaapzaal met twee vriendinnetjes om naar het toilet te gaan. Een vreemde muziek komt uit het huis van de zusters. Met kloppend hart en ingehouden adem glijden de meisjes tot bij het raam. Met trage gebaren draait een pater aan de slinger van een oude fono-graaf. De paters en de zusters geven zich over aan een dans van ingewijden waarvan men had gezworen dat hij voorbehouden was aan sabbats van heksen en tovenaars. In paniek maken Abo en haar twee vriendinnen zich uit de voeten. Zijn ze een groot geheim van de Blanken op het spoor gekomen? Een paar maanden geleden vertrok zuster Gabriëlle, die door alle meisjes zo bewonderd werd om haar verblindende schoonheid, naar Europa. De oudste leerlingen fluisterden dat ze zwanger was en dat ze niet eerder dan over zes maanden zou terugkeren. Abo schiet een refrein te binnen dat de volwassenen in Lukamba zongen. Aser abot De zuster baart Iedere zaterdagochtend vormen de zusters het leerlingenkorps om in een streng gedisciplineerd vrouwelijk arbeidsbataljon dat gratis voor niks werkt. De leerlingen worden naar de steengroeve van Totshi gemaneu-vreerd, twee kilometer verderop, waar opzichters rotsen hebben opgeblazen met dynamiet. Bij de eerste keer teruglopen, laat de rechte en fiere gang van de meisjes niet vermoeden wat een gewicht aan zand en stenen ze in grote korven op hun hoofd dragen. Nauwelijks enkele woorden wisselend, gaan de meisjes vijf keer heen en weer. Hun trotse houding raken ze kwijt. Vanaf de maandag, telkens na de ochtend- en middaglessen, breken de kinderen de grote stenen in stukken, slaan ze kapot tot kiezel, wat, vermengd met zand en cement, zal dienen om klaslokalen te bouwen van duurzaam materiaal. Na drie jaar arbeid zijn er twee schoolgebouwen af. Als kleine lijfeigenen zijn de leerlingen tot nog meer corvees verplicht. Ze bewerken de velden van de missie met de hak. Ze moeten organische mest oprapen in de brousse. Op het hoofd transporteren ze manden gevuld met koeiemest. Uit de verse uitwerpselen sijpelt een weerzinwekkende vloeistof door de mand en lekt langs hun gezicht. Verpestende geur. Stank van ontbinding, 's Avonds trekken de meisjes een pruilend gezicht als ze hun vader bedanken die in de hemel is. De meisjes wieden de akkers met spinazie en tomaten en de sinaasappelboomgaard. Ze planten stengels Sint-Pietersmaniok. Deze bijzonder zoete wortelknollen zijn gereserveerd voor het blanke personeel. De witte ma-niok, die pas tevoorschijn komt na twee keer pellen, eerst een bruin vel af-stropen, daarna een rood, wordt meestal boven een houtvuur geroosterd. Omdat de Sint-Pietersmaniok voor leerlingen verboden is, doen ze allemaal hun best, in solidaire samenzwering, om enige stengels onder hun pagne te verstoppen. Presentje voor mama in het dorp. Verrukt volgt Ma-biungu de groei van de vijf stengels wondermaniok die Abo haar heeft meegebracht. Soms wordt een meisje betrapt door de zusters tijdens een van de fouilleringen. Voor de voeten van de andere meisjes gesleept, als een worm op de grond liggend, krijgt ze zes slagen met de chicotteop de billen. Zuster Odrade slaat haar met een liaan, doof voor gehuil. Abo bekijkt het schouwspel met ogen die niet de minste emotie verraden. Kuilen graven die dienst moeten doen als toiletten, dat is de klus die de meisjes het meest tegenstaat. Op twee rijen graven ze gaten in de grond, ieder sanitair putje op amper één meter afstand van het vorige, 's Ochtends, meteen na het opstaan, begeleidt een zuster de meisjes naar de toiletten, waar ze achter elkaar in twee rijen moeten neerhurken. De schaamte nijpt hun keel dicht. De operatie speelt zich af op open terrein, in een misselijk makende stank. Na een onweersnacht staan die putjes vaak vol regenwater, viezer kan het niet. De leerlingen mijden zoveel mogelijk deze stinkende gaten. Maar zuster Odrade, met een neus als van een gier, inspecteert regelmatig de brousse. Bij tijd en wijle zoeft haar hand naar beneden om een schuldige in de nek te grijpen. Op de plaats van de misdaad moet het meisje haar excrementen oprapen en ze vervolgens brengen naar de plek die daartoe bestemd is. Als ze echt kwaad is, grijpt zuster Odrade het meisje bij de nek om haar met het voorhoofd eens duchtig tegen de rand van de put te slaan. Op een hete middag van 1956 staat de hele school weer eens in de rij voor de toilettengraafcorvee. Met een abrupt gebaar trekt een boze geest een zwart doek over driekwart van de hemel, alleen een spleet aan de horizon laat nog enige stralen sinister licht door. Een meedogenloze regen gutst neer op de missie, de grond trilt onder de donderslagen, vuurflitsen rijten de kunstmatige nacht open. Als verlamd wachten de meisjes op het bevel om naar binnen te gaan. Léonie Ankam staat met haar rug naar Abo, vier putjes verderop. De angst voor het onweer drijft haar ertoe om hard weg te rennen van haar post, maar de angst om de zusters ongehoorzaam te zijn, houdt haar aan de grond genageld: een dubbele vrees verscheurt het kindergezichtje. Een blauwige vlam flitst uit de hemel recht naar beneden, terwijl een rukwind met een geweldige klap de meisjes in de nek treft. Verder is er alleen nog de nacht, de stortbui en vijf lichamen uitgestrekt in de modder. Abo komt pas weer bij bewustzijn in de loods. De volgende dag haalt de familie van Léonie Ankam uit Matende Isulu het lichaampje op dat buitenmatig opgezwollen is en een witachtige vloeistof afscheidt. Verschrikt vragen de meisjes zich af wie de oorzaak is van zoveel wreedheid: de oom van Léonie Ankam of de blanke paters? Met de grote vakantie ontsnapt Abo aan de eeuwige winter van de missie en vindt ze de moederlijke warmte weer. Een paar weken lang is ze niet van Mabiungu weg te slaan, ongerust omdat die ieder jaar zienderogen magerder wordt. Sinds haar dochter in de missie zit, lijdt de moeder in haar eentje aan al haar kwalen. Ze mist haar dochter en dus ook de vis die Abo haar bracht en de sprinkhanen die ze in de brousse placht te vangen. Nu Abo terug is, gaat er geen dag voorbij of Mabiungu sluit haar in de armen en begint zachtjes te schreien, heel lang, te schreien om de enige vreugde die het leven haar gunt. Ze herhaalt voortdurend: Als je hier bent, dan voelt je moeder zich goed.' 's Nachts wil ze niét slapen, bang om een minuut met haar dochter te verliezen. Tot de dag bijna aanbreekt, zit ze te vertellen hoe alles reilt en zeilt binnen het perceel en in het dorp. Abo legt bezoeken af bij haar familie en ze blijft graag dagenlang in Lu-kamba Ingudi rondhangen, bij haar grote zus Anzawe, voor wie Abo als een eigen dochtertje is. Het is ook bij Anzawe dat Léonie, in de zomer van 1955, de dood van haar vader, Ndum Ebat, verneemt, de man die altijd een onbekende voor haar gebleven is. In de vakantie van 1956 wijzen de jongens van Bozombo Abo na met de vinger: 'Kijk, de vrouw van Innocent.' Abo doet net of ze niets hoort. Hoe dan ook, als elfjarige laat de aankondiging van haar toekomstige huwelijk haar ijskoud. Rond 1930 had de clan van Ndum Ebat de bruidsschat betaald voor Labon, die echter vroegtijdig overleden is. Aangezien de moeder aan de familie van Ndum Ebat is ontvallen, mag die de dochter houden, zonder verplicht te zijn andermaal een bruidsschat te betalen. Abo zal daarom in alle billijkheid ten huwelijk worden gegeven aan Innocent Mutanzundu, zoon van de zus van Ndum Ebat. In juli 1957 is Abo klaar met de lagere school van Totshi. Ze is twaalf jaar oud en vanaf nu is ze rijp voor het grote avontuur. De oudste broer van Innocent, een rijke koopman in Kikwit, is al ten tonele verschenen in Bozombo, beladen met vijftien stukken wax. geen enkele tante zal overgeslagen worden. Maar dan komt er een tijding die inslaat als een bom: Innocent is bij de Force Publique gegaan! Abo moet zich bij haar toekomstige echtgenoot gaan voegen in de kazerne van Thysville! Awaka ziet in zijn herinnering de honderden lijken waarmee de Force Publique in mei 1930 het hele grondgebied van Kilamba heeft bezaaid, niet ver van zijn huis. De Bapende die toen aan de bloedbaden ontsnapt zijn en zich teruggetrokken hebben in Lukamba, herhaalden iedere avond rond het vuur het verhaal hoe het leger de dorpelingen afslachtte, hun buik openreet en hen in stukken sneed. Nooit zal Awaka zijn dochter aan een militair geven! Hij bekokstooft een complot met eerwaarde Ernest Binton. Op een nacht, in het allergrootste geheim, evacueren ze de aanstaande bruid naar de school voor hulpvroedvrouwen in Feshi. De familie van Ndum Ebat schreeuwt schandaal en schaking. Awaka neemt genoegen met het terugbetalen van de bruidschat die zevenentwintig jaar eerder voor Labon was ontvangen. 3. 1957-1959 In Feshi en Mazi Manimba - Kaart 2 - Inhoud Vreemde geruchten, voortekenen van de onafhankelijkheid. Zonde en oproer in de school voor hulpvroedvrouwen in Feshi. In Masi Manimba: vroedvrouw van dertien jaar. 'Makakl' hebben de Belgen van Circus De Jong geroepen. Net in die periode waarin Abo aanstalten maakt om te vertrekken naar de school van Feshi, beginnen vreemde geruchten de ronde te doen in de dorpen van Kwilu-Kwango. Mabiungu en Abo, op weg naar het veld via de grote weg die door Lukumba loopt, horen in de verte het geluid van een motor. Ze maken zich snel uit de voeten, duiken het hoge struikgewas in en plat op hun buik wachten ze de auto af. Is het naderende voertuig een open vrachtwagen? Dan moet je als de bliksem ervandoor want de Munde-le Ngulu, de Blanke met het varken, is op jacht. Ze hebben gehoord dat de Mundele Ngulu Zwarten pakt en hen toverzout doet eten waardoor ze op slag in varkens veranderen. Waarop de Mundele Ngulu hen prompt verkoopt als vleeswaar. Vóór haar vertrek naar Feshi wordt Abo eventjes terzijde genomen door haar oom Ernest Kwanga. 'Als een vreemdeling je vraagt of je Opep, de Wind, hebt zien langskomen, dan zeg je: nee, ik heb hem niet gezien.' Abo knikt. Hoe dan ook, ze heeft er geen flauw idee van wie die Opep wel zou kunnen zijn. 'Als hij je ondervraagt over Jean Marteau, dan moet je antwoorden dat je hem niet kent.' Goed, ze zal zeggen dat ze die naam nog nooit heeft gehoord. Als ze in l;eshi het geheim van Jean Marteau probeert te achterhalen, verneemt ze dat hij pamfletten verspreidt... Maar wat is dat precies, een pamflet? Abo zit met dertien andere meisjes in de eerste klas voor hulpvroedvrouwen en kinderverzorgsters van het Foreami, het Koningin Elisabeth Fonds voor Medische Bijstand aan de Inboorlingen. Abo is de enige Mbuun naast vier Pende meisjes, één Mukwese, Henriette Malonga, twee Batchokwe en zes Basuku. Abo, lang opgeschoten meisje, laat zich de bijnamen 'Vijf Meter' en 'Gitaarsnaar' aanmeten. Aangezien ze zich lenig en rap voortbeweegt op haar lange poten, dopen haar vriendinnen haar ook 'Le Vélo', de fiets. Het gehucht, neergezet te midden van een droge, woestijnachtige vlakte, ziet iedere week een paar uitgehongerde broussards op gezwollen voeten en wankele benen aankomen. Omdat er zo weinig vlees en vis in het binnenland te vinden is, zijn er nogal wat volwassenen en kinderen die lijden aan kwashiorkor en die zich voortslepen naar het hospitaal van het Foreami. Twee weken lang brengen de leerlingen hen dan foufou van gierst. De patiënten komen weer op krachten en vertrekken. Twee keer houdt Abo wake bij een uitgemergeld kind dat langzaam, beet voor beet, door de kwashiorkor wordt opgegeten. De dagen bestaan uit twee uur praktijk in de kraamvrouwenverzorging en zeven uur les. De meisjes leren baby's verzorgen - wassen, verschonen, voeden - en hoewel ze zelf nog kinderen zijn, spelen ze moeder over een tiental weesjes. De zusters geven les in een onverstaanbare taal, het Frans, dat ze vervolgens vertalen in het Kikongo. Het is niet Abo's eerste ontmoeting met deze onheilstaal. In Lukamba was ze op een dag oog in oog komen te staan met een opgewonden Blanke. Hij stond te vloeken tegen een eb-benhouten doos die hem van repliek diende met een stem die uit de hel scheen te komen. Volgens de dorpelingen zou Abo de geheime schuilplaats hebben gezien van de duivel die antwoord gaf in de hem eigen houterige taal. Op die manier ontdekte Abo het Frans en de francofonie. De radio, na duivelsuitdrijving, doet even later, zo rond 1956, zijn intrede in de huizen van de Zwarten, meer bepaald bij sectorhoofden en leerkrachten. In Abo's oor klinkt het Frans als water dat over keien stroomt. De enige belangstelling die ze voor de radio heeft, betreft het verzoekplaten-programma. Ze luistert ernaar bij Pétillon, de Pende Gewestbeheerder die op handige wijze zijn muziekdoos uitbuit om meisjes te versieren. Er wordt gedanst op de melodie van Marguerite: Tika ngai na bala muluba, Marguerite azali mwana moke. Laat mij trouwen met een Muluba, Marguerite is nog klein. Laat mij trouwen, dat is makkelijker te zingen dan in de praktijk te brengen als je op een christelijke school zit. Die bewuste maandag, na een weekend vol van de klanken van Marguerite, voelen de meisjes zodra ze de klas binnenstappen, dat er een drama in de lucht hangt. Zuster Renildis is er al, ineengedoken zit ze in een hoekje en hete tranen stromen over haar al te rode wangen. Abo, die nog nooit een Blanke heeft zien huilen, kijkt wezenloos naar het tafereel: die moet haar moeder verloren hebben. Met trillende handen haalt zuster Renildis een papier uit haar zak en leest een schandelijke brief voor, een brief die een leerling-verpleger bestemd heeft voor Marie, een Tchokwe meisje, de oudste van de klas. Er staat in: "Ik hou van jou en ik wil met je trouwen." Onbedaarlijk gesnik van de zuster, gejammer dat je de stuipen op het lijf jaagt. Maar de meisjes snappen de inzet niet van de hele zaak. Hortend en stotend komt het eruit, zuster Reinildis plaatst telkens een paar woorden, als een korte, hartverscheurende kreet: 'Ge deugt niet, ge zijt geen goede leerlingen, ge bedrijft zonden, ik ga dood, ik ga naar mijn moeder in de hemel, ge begaat dwaasheden, ik voed u op, God keurt dit af, ge zult niet in de hemel geraken. En ik heb uw namen al opgestuurd naar Zijne Heiligheid de Paus. God zal u straffen!' 'Er bestaat geen twijfel meer over,' zegt Abo bij zichzelf. 'Ik ga naar de hel.' In de schaduw van de onbekende zonde beeft ze van angst. Onlangs nog, toen dokter Ollemans, de man met de hangbuik, de klas binnenkwam om te vragen: 'Nani imene mona ngonda?' (vertaling naar believen: 'Wie heeft de maan al gezien?' ofwel: 'Wie heeft haar maandstonden al gehad?') is Abo naar buiten gerend om de hemel af te speuren. Geen maan te zien. Tenslotte, na verschillende mislukte pogingen, laat zuster Renildis een met weerzin geformuleerde vraag vallen als een hakbijl: 'Wie heeft contact gehad met jongens?' Marie, de grote zondares, geeft drie namen van meisjes, die op hun beurt anderen verklikken. Uiteindelijk krijgt zo ongeveer iedereen zijn deel. In een vlaag van kwaadwilligheid schrijven de meisjes elkaar wederzijds vriendjes toe, die ze heimelijk zelf hadden gewild. In een sfeer waarin verlangen en vijandschap, de jaloezie en de roddel in elkaar overvloeien, leest zuster Renildis een uitgebreide bekentenis voor van de jongens, plus de lijst van hun verboden verhoudingen. De kleine Abo zou een affaire gehad hebben met Toma, een Mbala leraar, een man die ze nooit anders dan met het grootste wantrouwen heeft bekeken: vanaf Lukamba gezien, is het grondgebied van de Bambala het land van de duisternis... De religieuze gemeenschap van Feshi wordt door dat apocalyptische voorval in shocktoestand gebracht en is gedurende twee volle dagen niet in staat om in de lessen te voorzien. De meisjes zijn ervan overtuigd dat de leerling-verplegers de lijst in elkaar hebben gedraaid om de zusters te provoceren. Er wordt beslist om Marie, het Chokwe meisje en Anselme, haar onverschrokken minnaar, weg te sturen. Maar meteen komen de jongens openlijk in opstand: voor de eerste keer in hun koloniale carrière horen de zusters zich uitschelden door negers. Ze krabbelen terug en alles komt weer terecht. Deze plotse bries kondigt de komende stormen aan. Maar Abo heeft niet het minste vermoeden van wat er op handen is. Haar wereld wordt ruimer door vele kleine incidenten. Dokter Olie-mans kondigt voor het voltallige gehoor van de school het opstarten van een geneeskundig onderzoeksprogramma aan. Een week lang zullen de leerlingen maniokzetmeel en eieren te eten krijgen; de week daarop foufou en saka-saka, maniokbladeren. Regelmatig stuurt de dokter de urine en de stoelgang van zijn proefkonijnen naar het laboratorium. Om de andere dag bezoekt Abo de arts die haar een naald in de arm prikt waarmee hij haar bloed opzuigt. Ze ziet ontelbare kleine flesjes gevuld raken met de roodachtige vloeistof die haar vreemd en onheilspellend lijkt. Langzaam doemen twee zekerheden op in alle gesprekken. Bij kleine doses willen de Blanken ons lichaam leegzuigen. Er moet een oorlog bij hen woeden en ze hebben bloed tekort. Men komt niet in opstand en tot een boycot komt het evenmin, maar een zwaar wantrouwen maakt de atmosfeer om te snijden. Het experiment wordt dan maar opgeschort. Er blijven flarden redenering hangen. Kunnen de Belgen oorlog voeren onder elkaar? Tot dan toe waren oorlog en vuur altijd samengevallen met de hel, waarin uitsluitend abominabele zwarte creaturen brandden. In Abo's geest wil het beeld van de gelukzalige engelen in hun smetteloze blankheid samenvallen met het imago van de Belgen. Maar kunnen engelen elkaar het bloed uit het lijf doen spatten en de buik openrijten met de machete? Tal van onbestemde vragen. Het werk laat niet toe erbij stil te staan. Een vrouw die moet bevallen, maakt zich kwaad vanwege de kleine meisjes rond haar bed. Wat komen die kleinen, die we nog maar kort geleden op de wereld hebben gezet, hier doen? De gezondheidsdeskundige uitleg van de zusters vindt geen enkel gehoor. Zich laten bijstaan door prepuberale meisjes, de dorpsvrouw verdraagt de schande niet. Abo vertrekt zonder tegensputteren. Hoewel ze nog niets van het leven weet, beseft ze de waarde van het onderricht en koestert ze een lichte verachting voor de vrouwen die op een mat bevallen, die de pasgeborene over de aarde laten rollen, die de navelstreng doorsnijden met roestige scheermesjes, die zelfs niet op de hoogte zijn van het bestaan van microben en die, als hun baby overlijdt aan tetanus, hun oom ervan beschuldigen het kind opgegeten te hebben. Maar zoals iedere leerling in Feshi weet, zijn het niet alleen de oom-tovenaars die kinderen eten. Van een meer geraffineerde neiging getuigend, vlees in zijn meest tedere en lekkerste vormen verkiezend, sluipt er 's nachts bij het hospitaal ook een Blanke rond. De zusters hebben zich ontzettend veel moeite getroost om dit dodelijke gevaar in al zijn geëigende kleuren af te schilderen. Vaak komt een verpleger de meisjes uit hun slaap halen, om te helpen bij een bevalling. Dan gaan ze in groep naar buiten, naar de kraamkamer. Wijze voorzorgsmaatregel. Want het kan gebeuren dat onderweg, onvoorspelbaar als een broussebeest, de gezondheidsbeambte uit de struiken springt, het meest gevreesde mannetjesdier in heel Feshi. De meisjes rennen in paniek terug. Daarop komt dan waakhond Kazan moeizaam overeind, pikzwart en indrukwekkend, zij het een beetje aftands door de ouderdom. Hij herinnert zich zijn plichten en blaft. De zusters worden wakker. Opnieuw haasten de meisjes zich naar de bevalling, deze keer onder goede bewaking. Was me dat een angstig moment. 'Hij zal je over zijn schouder leggen en meenemen naar zijn huis,' hadden de zusters gewaarschuwd. De gezondheidsbeambte is een Belg. Hij is de tweede in graad in het hospitaal. Telkens wanneer de zwoele tropen zijn bloed doen koken, gaat hij met zijn zaklamp op stap om een hinderlaag te leggen in de buurt van de meisjesslaapzaal. Maar het gebeurt hoogst zelden dat de contraspionagedienst van de religieuzen zich laat beetnemen. Als het weer zover is, dan glijdt een zuster, met de slinkse gang van een samenzweerster, dicht langs de bedden om te fluisteren dat het beest weer in de buurt rondhangt. Weeral een nacht verknoeid voor de Vlaming, 's Anderendaags doen de meisjes alsof ze geen acht slaan op de scheldwoorden die hun belager naar de zusters slingert: 'Zijn die meisjes jullie kinderen misschien, hebben jullie hen op de wereld gezet?' Onder Blanken kan er dus ook haat bestaan. Iedere zaterdagochtend vertrekken de veertien meisjes, onder begeleiding van twee oudere leerlingen, per vrachtwagen voor een tocht tot aan de rivier, een vijftiental kilometer buiten Feshi. De twee begeleidsters beschikken over een wekker die om vijf uur zal aflopen, signaal om zich bij de vertrekkende vrachtwagen te voegen. De meisjes verspreiden zich om vissen te vangen en om paddestoelen en tondolos, kleine rode bosvruchten, te plukken, 's Middags zijn vijf leerlingen aan het pootjebaden als ze uit het niets, op nauwelijks een paar meter van hen vandaan, een man (een duivel, een monster of wat dan ook) zien opspringen: zijn rechteroog hangt uit de kas en bengelt aan nog enkele bloederige spieren over zijn wang. Voor zijn ver brijzeld oog zwaait hij een fonkelend mes. Met kreten van ontzetting die de anderen doen bevriezen tot in hun merg, gaan de vijf meisjes er vandoor. De hele klas, begeleidsters inbegrepen, maakt zich in alle richtingen uit de voeten. Sommige leerlingen rennen zelfs de hele afstand tot aan het hospitaal, waar ze totaal uitgeput aankomen. Later kammen de mannen van het dorp waar de arme duivel woont, het hele bos af op zoek naar borden, pannen, kleren en de wekker...In de maand juli van 1958 vertrekken Léonie Abo en Henriette Malonga in de Landrover van Kazan voor een stage van een jaar naar Masi Manimba. (Pas op voor de gezondheidsbeambte! 's Nachts bijt hij als Kazan! - En daarom is men hem op den duur Kazan gaan noemen; waakhond misschien, maar hond in ieder geval.) In Masi Manimba delen de twee jonge meisjes een kamertje naast de bevallingszaal van de kraamkliniek van het Foreami. Ze staan onder de verstikkende autoriteit van mama Cathérine, een traditionele vroedvrouw die per abuis in de wereld van de moderne geneeskunde is terechtgekomen. Iedere dag zien Léonie en Henriette een tiental baby's geboren worden. Na twee maanden stage behoort de nacht hen toe. Ze doen hun eerste bevallingen alleen. Abo is dertien jaar. Als de geboorte moeilijk dreigt te worden, roepen ze de arts die vlakbij het ziekenhuis woont. Op een nacht sterft een dorpsvrouw, die uitgeput en door ziekte ondermijnd in de kraamkliniek was aangekomen, in het kraambed, vóór Léonie en Henriette de tijd hebben gekregen om de dokter te waarschuwen. In het leven van de meisjes is de dood al geruime tijd een weinig sympathieke dagelijkse gast die men steeds weer met enige verbazing maar zonder bijzondere emotie tegenkomt. De volgende ochtend wendt Henriette zich met een lieve glimlach tot de zusters die onderzoek komen verrichten omtrent het overlijden. Henriette krijgt een klinkende oorvijg. Je moet tonen dat je een hart hebt, roept de zuster uit. Jullie hebben niet goed gewerkt. Zij is een mens. Jullie moeten nadenken over de oorzaak van haar dood om jullie werk te verbeteren. Voortaan tonen Léonie en Henriette zich meer gewetensvol. Abo heeft toevallig dienst als rond drie uur in de ochtend een vrouw alle tekenen vertoont van een nakende bevalling. Abo haast zich naar buiten en rent naar de hut van de vroedvrouw. In haar opwinding besteedt ze amper aandacht aan de drie honden die uit de duisternis te voorschijn komen. Ze wordt hun aanwezigheid pas gewaar als hun hees geblaf haar trommelvlies verscheurt. Achteraf kan Abo zich alleen nog maar herinneren dat ze wanhopig naar lucht gehapt heeft voor ze het bewustzijn verloor. Als ze bijkomt in een onbekend bed, buigt een zuster zich over haar heen met een gezicht dat de bezorgdheid van mama Mabiungu uitdrukt. De hele week is vol van de goedheid van de zusters. Want ja, het hospitaal draagt een zekere verantwoordelijkheid voor de agressiviteit van de zwerfhonden. Iedere avond na het werk gaan de knechten niet ver van het hospitaal vandaan bebloed verband, proppen watten gedrenkt in urine en bloed en ook placenta begraven, 's Nachts krabben tientallen uitgehongerde honden in de aarde, graven de placenta's op en schrokken ze naar binnen. Na wat Abo overkomen is, organiseert de gezondheidsbeambte de jacht op de honden zo gauw de nacht gevallen is. Hij bindt ze vast met een touw en gaat ze daarna verdrinken in de Lukularivier. Vanuit het ziekenhuis van Masi Manimba worden consultatietochten georganiseerd naar de dorpen van de streek. Een zuster leidt de expeditie, vergezeld van Abo als enige vroedvrouw. De chauffeur voert hen rond in een vrachtwagen, die naarmate ze meer gehuchten aandoen, vol raakt met vrouwen voor wie de barenstijd aanbreekt. Direct nadat de vrachtwagen te midden van de hutten gestopt is, komen de zwangere vrouwen opdagen. Ze hebben naar de medische ploeg zitten uitkijken. De dorpsvrouwen, die in uiterst behoeftige omstandigheden leven, brengen kippen, eieren, igna-mewortels en zoetwatervissen aan. Abo deelt wat zeep uit, wat makayabu -gedroogde gezouten vis - en paraffineolie. De vrouwen hebben niets dan lof voor dat kleine meisje dat, zo jong nog, het vak van vroedvrouw heeft geleerd. Abo voert de telling uit van het aantal zwangere vrouwen, volgt het verloop van de zwangerschap van hen die al in haar schrift opgenomen zijn en verleent de eerste hulp in de vorm van bijvoorbeeld purgeren met paraffineolie. Begin juli 1959, als het droge seizoen net is begonnen, slaat Abo met verbazing de aankomst gade in de straten van Masi Manimba van een colonne auto's die in zwierige letters het opschrift Circus De Jong dragen. Een evenement dat niet gemist mag worden: dit is circus en dit is Belgisch. Deze gelukkige combinatie van twee begrippen, waarvan het verband niet gelijk duidelijk is in een kolonie waar respect en eerbied heersen, oefent een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit op de jonge Léonie. Ze moet en zal naar het circus gaan. 's Middags laat ze de andere leerlingen delen in haar enthousiasme. Maar een plotselinge opwinding van een kennelijk totaal andere oorsprong maakt zich meester van alle verplegers en zwarte medische assistenten. Alle Blanken worden buiten de zaak gehouden. Je ziet vraagtekens en ongerustheid in hun ogen. Ziehier waar het om draait. De PSA (vraag niet aan de kleine Léonie wat dat voor een ding is) heeft een onverbiddelijk bevel doorgeseind per boodschapper, per telefoon, per tamtam en van mond tot mond: 'Niemand gaat naar het circus!' Een zwarte verpleger komt de leerlingen uitleggen dat de beslissing uit Kikwit komt. Een aantal weken geleden had het circus De Jong zich aangediend bij de veerpont van de provinciehoofdstad. Tegen de veerman, die op zijn rug onder een boom lag te dutten, hadden de Belgen geschreeuwd: 'Hee! Gij daar, makak, yak'awa, kom hier!' Stel je voor, ze hebben makak gezegd! Wel, dan zal geen enkele makak gaan lachen om hun Belgische clownerieën. Niemand zal naar het circus gaan. Dat alle zwarten het voortzeggen. De leerlingen knopen het in hun oren. Abo vindt het niet eerlijk. Ze had zo graag de dierentemmers gezien, de trapezewerkers, de goochelaars en vooral, bovenal, de clowns. Maar er is toch wel een vraag die haar verontrust: Waarom noemen de Mundele ons makakken? In juli 1959 keert Abo terug naar Feshi om er haar eindexamens af te leggen. Ze is nog geen veertien jaar als ze de wereld der volwassenen binnenstapt met een diploma van hulpvroedvrouw op zak. 4. 1959-1963 In Kikwit, Mungai en Gungu - Kaart 2 - Inhoud Huwelijk achter Abo's rug om gearrangeerd. Meeting voor de onafhankelijkheid, paniek in de binnenstad van Kikwit. Dood van Honoré Kimwanga, chef van de cité. De Mpeve sekte, hekserijen en echtelijke trouw. Dood van Lumum-ba. Vroedvrouw in Gungu, eerste botsing met de Belgen. Voor dood achtergelaten door een jaloerse echtgenoot. Lastiggevallen door drie aanbidders. In de gevangenis van Gungu: tussen de Maagd Maria en de commissaris-versierder. Ze zitten met zijn tienen arm in arm in de vrachtwagen tussen de manden, de korven en de bundels die hun povere plunje bevatten, uitgelaten, om beurten schaterend, kakelend of uit volle borst zingend, de hele lange weg van Feshi naar Kikwit - de jonge meisjes die van de ene dag op de andere van de christelijke school in het echtelijke bed zullen worden geworpen. Want zo is het: terwijl Abo zich zwoegend over de vragen van haar eindexamen boog, regelden anderen, zonder dat ze daar het flauwste vermoeden van had, de laatste details van haar nakende huwelijk. Na twee jaar afwezigheid uit het dorp springt Abo's hart op bij het idee dat ze weldra haar moeder zal terugzien. Maar ze zal iets te zien krijgen waaraan ze geen minuut heeft gedacht: een echtgenoot. Francois Mbwangala is een Mbwitsambele. Abo noemt hem grote broer, zonder hem precies te kunnen situeren in de stamboom van haar clan. Francois, die in de cité van Kikwit woont, ontving op een dag het bezoek van een oude man die hem meedeelde dat hij een huwbare neef had. Rustige en ernstige jongen, zo omschreef de bemiddelaar nader. Francois bracht de familie in het dorp op de hoogte van de ondernomen stappen en een weinig later ontving Abo in haar afgelegen verblijf in de kraamkliniek van Masi Manimba een portretje van een onbekende man en een brief van een zekere Gaspar Mumputu. Die de elegante vaardigheid heeft zich in enkele regels als haar toekomstige echtgenoot te presenteren. Abo, die men al eerder een loer gedraaid had met haar neef Innocent, raakte niet buitensporig geëmotioneerd. Terwijl ze hoog op de vrachtwagen naar Kikwit haar vreugde uitzingt, begeert de oom van Gaspar Mumputu zich naar Lukamba om de bruidsschat te betalen en de symbolische wijn op de grond uit te gieten, 'n Huwelijk voltrokken volgens de traditionele regels. De gelukkige bruid weet nergens van. Wanneer ze dan in Kikwit, waar ze vijf dagen bij Francois Mbwangala blijft logeren, haar aanbidder ontmoet, is Abo met haar gedachten elders: bij Mabiungu en Awaka. Het toekomstige echtpaar - het idee alleen al komt Abo absurd en dwaas voor - begeeft zich naar Lukamba, waarna Gaspar zijn weg alleen vervolgt naar Mungai Mazinga, zijn geboortedorp. Twee weken later, op 14 september 1959, wordt het huwelijk ingezegend in de kerk van Kikwit: Abo heeft de indruk, ondanks alle dansen en liederen van de aanwezige jonge mama's, een transactie bij te wonen die haar helemaal niet aangaat. De viering heeft een nog vreemder karakter omdat alles zich afspeelt in een periode dat de avondklok is ingesteld: het is verboden de straat op te gaan of feest te vieren - Léonie vraagt zich af waarom eigenlijk -, de ooms hebben trouwens een speciale vergunning moeten aanvragen. Met veertien jaar, amper de kindertijd ontgroeid, belandt Abo in het echtelijke bed met als enige bagage het rijke religieuze onderricht met betrekking tot de man - duivel, zedeloos en losbandig wezen, beladen met evenzoveel zonden als de mangoboom vruchten draagt - en met als enige obsessie de Verleidingen des vlezes' te ontvluchten - een notie die haar door de zusters zonder nadere aanduiding is ingeprent. De huwelijksnacht duurt een eeuwigheid van fysieke agressie, van nagels in het vlees geplant, van kreten, gebrul, achtervolging, huilbuien en angsten, maar vooral van bloed, bloed dat de lakens bevlekt, bloed dat de ogen begint te doorlopen en, in de ijlkoorts, golven van bloed die een gebroken droom meevoeren. Wat blijft is een wonde, wat blijft is een bittere nasmaak. De tweede nacht snoert de kleine Abo haar pagne als een harnas rond haar lichaam en met ingehouden adem wijkt ze uit naar het uiterste randje van het echtelijke bed. Zo brengt ze alle nachten door. Als hij me maar niet aanraakt. Abo werkt in het ziekenhuis van de Heilig Hart-missie van Kikwit. Als ze daar buitenkomt, wordt ze bespied door Gaspar die zich verborgen heeft in de struiken. Hij volgt haar vanop een afstand. Thuis grijpt hij haar bij de keel: 'Tegen wie heb je goeiedag gezegd voor het huis van Honoré Kendita?' Vóór ze ook maar de tijd krijgt om antwoord te geven, regent het slagen. Niet één dag zonder dat de vuist van de echtgenoot haar in het gezicht treft, geen dag zonder tranen. De zusters kunnen het niet hebben dat een man rond de kraamkliniek zwerft, zelfs al is zijn bedoeling nog zo loffelijk als het waken over de eerbaarheid van een getrouwde vrouw. De religieuze van het Heilig Hart die het hem vierkant verbiedt, moet het ontgelden. Gaspar heft zijn hand tegen haar in een gebaar waar hij zich thuis aan gewend heeft. Moeder overste roept Abo bij zich om haar te bedanken voor haar goede diensten. Zonder reactie, zonder er verder bij na te denken, gaat Abo weg, onderdanig en gehoorzaam. Vertrokken om saka-saka en tomaten te kopen, treft Abo tot haar grote verbazing de markt zo goed als verlaten aan; ze loopt de zeldzame verkopers voorbij en merkt dat er een samenscholing gaande is op het sportveld. Wat gebeurt er? 'Wel ga dan kijken, het zijn Gizenga en Mulele die een meeting houden voor de onafhankelijkheid. En ze hebben uit Moskou een blanke vrouw meegebracht die zich als een dorpelinge kleedt en die Kikongo spreekt. Niemand heeft ooit eerder zo'n vrouw gezien. Men noemt haar madame Blouin, ze is de vrouw van Gizenga.' Moskou, meeting, Blouin, Onafhankelijkheid, Gizenga: Abo begrijpt niets van dat alles en ze onthoudt er dan ook niets van. Dichterbij gekomen ziet ze mensen dansen. 'Onze zoon is teruggekomen om ons te bevrijden.' 'Wie, uw zoon?' 'Gizenga gaat ons van de Belgen bevrijden.' Maar wat hebben de Belgen die Gizenga aangedaan? Op het sportveld heeft men een tribune opgericht. Abo ziet een blanke vrouw staande de menigte toespreken. Dat is nog nooit eerder gebeurd. Een vrouw die duizenden mensen bevelend toespreekt. Ze draagt een blouse en een pagne. 'Ik heb een Europese gezien die zich als een Afrikaanse kleedt.' Dat is de enige herinnering die Abo zal overhouden aan de toespraak van madame Blouin. Abo gaat naar Mare Katshunga die een paar straten verderop woont. Daar hij tot de clan van Ndum Ebat behoort, noemt ze hem papa. De moeder van Mare zit met haar oor tegen de radio aangedrukt. Als Abo haar aanspreekt, wordt ze boos: 'Zie je niet dat ik naar de berichten aan 't luisteren ben?' Sinds haar zoon leider van de PSA geworden is, de Parti Solidaire Afri-cain, legt de oude vrouw grote belangstelling aan de dag voor het wereldnieuws. Abo zegt bij zichzelf dat die onafhankelijkheid waarover men zoveel spreekt een bijzondere aangelegenheid moet zijn, als een oude mama zich al begint op te winden voor de onbegrijpelijke taal van de radio. Heel de cité van Kikwit lijkt wel gedrogeerd. De zenuwen zijn tot het uiterste gespannen. Een onbetekenend gerucht neemt gigantische proporties aan en drijft hele wijken op de vlucht. Onrust, angst en paniek ontstaan naar aanleiding van één ongelukkige zin. Abo wordt meegesleept in een golf van vluchtende mensen. Tot iedereen blijft stilstaan. Wat gebeurt er? Niemand weet het. Er is niets aan de hand. En iedereen gaat weer naar huis. Met iedere paniekbeweging wordt Abo gewaar dat de dood haar in de rug kan treffen. Wie wil haar doden? Dat weet ze niet. De mensen zeggen dat het de Belgen zijn. Abo begrijpt er niets van: waarom de Belgen? Iedere dag is de avondklok ingesteld. Niemand mag in de cité rondlopen. De ma-tanga, de rouwretraites, zijn verboden. Het ritme van de rumba mag niet meer klinken in de bars. Het hele leven is ontregeld. Soms is er geen enkele verkoper op de markt te vinden. De mensen slaan grote hoeveelheden voorraad in. 's Nachts loopt alleen Honoré Kimwanga door de straten om de rust te herstellen bij het minste teken van opschudding. Op een ochtend, eind november 1959, te midden van het rumoer en gegil van hysterische vrouwen die heftig gebarend voortrennen, verneemt Abo dat Belgische parachutisten boven Kikwit gedropt zijn. Haar huis bevindt zich aan de rand van de stad, vlakbij het woud. Een stroom van mensen beweegt zich richting rivier. Vrouwen en kinderen worden omvergegooid, vertrappeld. De veerpont wordt stormenderhand ingenomen, trossen vrouwen en kinderen verdringen er zich, lichamen vallen en verdwijnen onder water. Mannen proberen zwemmend de andere oever te bereiken. Abo steekt de rivier over, stroomopwaarts in een prauw. Ze vaart voorbij de Heilig Hart-missie van Kikwit, en peddelt tot in Mungai, naar het huis van haar schoonouders. In de dagen die volgen, worden wilde geruchten verspreid: Belgische soldaten hebben vrouwen geslagen, hebben hun de kleren van het lijf getrokken en hen verkracht midden op straat. Ze hebben aan de bomen foto's van naakte, half bewusteloze Kongolese vrouwen opgehangen die ze hadden verkracht. Meer nog dan door de seksuele gewelddaden zelf, worden de meisjes van het dorp getraumatiseerd door de gedachte bij die foto's: de schaamte en schande lijken er voor de eeuwigheid op vastgelegd. Abo zoekt uit of het waar is. Haar ontzetting neemt toe als ze de ene bevestiging na de andere krijgt, het ene gedetailleerde verslag na het andere. De Zwarten vragen nu de onafhankelijkheid. De Belgen dachten dat ze hier thuis waren, maar we hebben hen gezegd dat ze op moeten stappen. Ze zijn niet kontent, de Belgen. Abo registreert zonder te begrijpen. Gedurende zes maanden vertroebelt niets haar rust in Mungai Mazinga. Dan, de 26ste juni, komt er een ontstellend bericht uit Kikwit: Honoré Kimwanga is dood. Wat moet er nu van ons worden? We zijn verdoemd! Waarom heeft papa Kimwanga ons in de steek gelaten? Hoe is hij doodgegaan? Niemand weet het. Een bode komt aan, buiten adem: Morgen wordt het stoffelijk overschot van Kimwanga via Mungai naar zijn geboortedorp Mukulu gebracht. Overal ziet Abo mensen van huis tot huis rennen om het nieuws door te geven, 's Anderendaags verlaten mannen, vrouwen, oude mensen en kinderen hun woningen en sluiten de rijen langs de hele weg. Aan twee kanten staan er mensen, stilzwijgend, droevig, terneergeslagen, twee, drie, vier rijen dik. Na uren wachten nadert er een stoet mensen gehuld in een stofwolk. Tientallen auto's en vrachtwagens van handelaren. Dan een voertuig waarop schreiende mannen en vrouwen de lijkkist omringen. Vanaf Kikwit wordt het lichaam door duizenden personen te voet gevolgd. Van degenen die langs de weg staan kan niemand zijn tranen bedwingen. Een kreet stijgt op aan alle kanten. HonoréMwang awen maan. Honoré Kimwanga is nu onder de aarde. De menigte die achter de kist loopt, heft een lied aan in het Kimbunda. Olola na ashi Okatsh Honoré Mwang ashi Me awa. Wie schreeuwde daar? De vrouw van Honoré Kimwanga heeft geschreeuwd. We zijn bedroefd. Weer thuis luistert Abo naar de discussies. Kimwanga heeft hard gestreden voor de onafhankelijkheid. Maar nu zal hij de gelegenheid niet hebben om haar te zien, die onafhankelijkheid. Toen de politici van de PSA uit Kinsha-sa kwamen, ontving Kimwanga hen in Kikwit. Weten jullie wat de oorzaak is van zijn dood? Nee? Honoré Kimwanga werd vergiftigd. Door wie? Door Kamitatu, eveneens politicus van de PSA. Hij kon het niet hebben dat Kimwanga de hoogste chef was in Kikwit. De volgende dag vangt Abo een ander gerucht op, gehuld in een waas van geheimzinnigheid. Mulele, een chef van de PSA uit Kinshasa, is het lichaam van Kimwanga komen groeten in Kikwit. Hij is het stoffelijk over schot genaderd, hij heeft een voorwerp op het lijk gelegd en hij heeft met Kimwanga gesproken. Die Mulele bezit toverkracht, hij kan met doden praten.De dag daarop keert Abo terug naar Kikwit. Ze volgt er een stoet mensen die de cité verlaten om naar de markt te gaan. Allemaal treuren en dansen ze op de passen van het rouwritueel. Op de markt aangekomen stelt Abo vast dat bijna heel Kikwit zich daar heeft verzameld. De Bambala, de Bapende, de Bayanzi en de Bambunda. Zingend en treurend bewegen de mensen zich in het rond over het terrein. In de liederen vraagt men aan Ka-mitatu waarom hij Honoré Kimwanga heeft gedood, Kimwanga was toch voor iedereen aardig. De rouw duurt verscheidene dagen. Abo begeeft zich twee keer naar het plein om deel te nemen aan de dans van de dood, van 's morgens tot zonsondergang. Dan, op een ochtend, ziet ze in de cité mensen die hun lichaam met meel of met witte as ingewreven hebben, ze schudden flessen bier, besproeien de aarde ermee terwijl ze schreeuwen: 'Onafhankelijkheid, onafhankelijkheid!' Iedereen spreidt een zekere vreugde ten toon voor die onafhankelijkheid, een vreugde die echter door de rouw om Kimwanga overschaduwd wordt. Abo heeft niet het geringste vermoeden wat die onafhankelijkheid wil zeggen en het komt niet bij haar op om vragen te stellen omtrent dat onderwerp, want de rouw om Honoré Kimwanga neemt al haar gedachten in beslag, 's Middags gaat Abo naar het sportveld voor de rouwdansen. Een aantal klaagvrouwen blijft er zelfs overnachten. Tijdens een kort verblijf in het huis van Ebul, in Lukamba Bozombo, ziet Abo een groep van vijftien personen van top tot teen onder het stof, ze zitten in het midden van de straat en ze zingen. Onder die druk doende mensen bevindt zich haar grote broer Isidore Kabwat. Als hij Abo in het oog krijgt, rent Isidore op haar af en beveelt haar haar schoenen uit te trekken. 'Zuster, je moet blootsvoets gaan. Als je geld hebt, moet je het weggooien.' Plotseling, als door de duivel bezeten, begint hij te roepen en schrille klanken uit te stoten: 'aïe aïe aïe!' Dan zet hij het op een rennen en springt een huis binnen waar hij in de grond begint te graven. Hij ontdekt er een reep dierehuid en de hoorn van een antiloop. Fetisjen. Uitzinnig van woede, vernietigt hij ze. Grote broer is bij de Mpeve. En de Mpeve zi)n overal. In ieder dorp komen ze samen, ze zingen, klappen in de handen rond een sektelid dat in trance is geraakt, 's Nachts trekken ze naar het kerkhof dat zij Mput, Europa, noemen. Wat is dat, die mpevéi Waar komt dat vandaan? Is het een ziekte? Ja, het is vast en zeker een ziekte. Isidore staart me strak aan met wijd opengesperde ogen die branden van waanzin. Normaal gesproken haalt een man geen dwaasheden uit tegenover zijn zuster. Het moet dus een ziekte zijn. Men zegt nochtans dat de mpeve, wat 'geest' wil zeggen, mensen redden. De voorouders sturen hen om ons uit de handen van de tovenaars te redden. En inderdaad, die onheilsmeesters bij uitstek beven en verbergen zich: de mpeve'voeren oorlog tegen hun fetisjen. Olotsh ngi ngang baba, zegt een Mbuun spreekwoord: de tovenaars en genezers zijn dezelfden. De eerste vervloekt je, de tweede geneest je. Maar ze delen het geld en hun voorspoedig handeltje bloeit door wederzijdse steun. De mpeve haalt er de bezem doorheen. De katholieke kerk loopt helemaal leeg. Bijna niemand wil nog gehoorzamen aan de blanke priesters, de gevaarlijksten onder de tovenaars, dat is alom bekend. De christenen slepen een jonge mpeve, Emiel, voor pater Delhaze van de Matende Iwungu-missie. Met de nodige hoogdravendheid zegt de Blanke: 'Mono ikele nganga nzambi, ik ben de tovenaar van God!' Ja, dat zullen we nog wel eens zien. Want echt, niemand voelt zich nog gerust bij al die occulte medicijnen en geheimen die blanke en zwarte magiërs je laten innemen: hosties, bloed van christus, drankjes en vooral nkanya. Voor haar huwelijk luisterde Abo telkens met ongeloof naar de uiteenzettingen van haar vriendinnen. Maar na de recente voorvallen in Kimbanda, wie zou er nog twijfelen? Nkanya is dé grote samenzwering van de tovenaars tegen de vrouwen. De man drinkt de nkanya bij de fetisjeur en als hij naar bed gaat met zijn wettige echtgenote brengt hij dat geheime medicijn op haar over, zonder dat de begunstigde daar erg in heeft. Kort daarop laat de vrouw haar minnaar binnen voor enkele bravourestukjes in bed. Haar momenten van lijfelijke extase zullen uitlopen op de constatering dat het mannelijk attribuut onwrikbaar aan haar vlees is vastgelijmd. Daar ben je lekker in de val gelokt. Zo kun je het wel zeggen. In zo'n spectaculaire positie is een ongemerkte vlucht uitgesloten, zoveel is zeker. Er blijft je in deze lachwekkende houding niets anders over dan de terugkeer van je man af te wachten, die je op onschuldige toon zal vragen: 'Maar wat voor de duivel gebeurt hier?' Dan moet de fetisjeur erbijgehaald worden om je te bevrijden van de al te nadrukkelijke aanwezigheid van je minnaar. Een enigszins ander effect van de nkanya deed zich laatst voor in Imbon-go. In deze laatste variant kom je er als vrouw nog min of meer heelhuids vanaf, maar wat je amoureuze gezel betreft, die raakt door het gestoei totaal en voorgoed ontwapend. Op het moment dat hij zich opricht, gelukzalig voldaan, gaat er een vreselijke schok door hem heen bij de vaststelling dat het voorwerp van zijn trots zich niet meer op zijn vaste plaats bevindt. De man van Imbongo heeft moeten toezien hoe een grote rat er, met zijn lid in de bek, langs het plafond vandoor ging. Léonie trekt haar conclusie uit dit waar gebeurde verhaal: 'Je kan je maar beter koest houden.' Een paar maanden later, thuiskomend van de markt, loopt Abo voor het erf van Gaspars oom recht in de armen van haar moeder Mabiungu. Een verrassingsbezoek. De twee vrouwen stappen binnen bij de oom. De vrouw des huizes bereidt hen een copieus maal. Dolgelukkig omdat ze haar moeder eindelijk terugziet, vergeet Abo de woedeaanvallen van haar man: het is haar verboden waar dan ook naar binnen te gaan. Om negen uur 's avonds, het ogenblik waarop ze haar voet over de drempel zet van haar eigen huis, wordt Abo vastgegrepen en naar binnen gesleurd. De deur slaat dicht voor de neus van de oom en de moeder. Dan barst het los: klappen, gegil, gebrul. De oom beukt de deur in en mikt zijn vuist recht in het gezicht van Gaspar. Vechtpartij, gevloek, bloedsporen, totdat Gaspar een mes te pakken krijgt en oom de benen neemt. Ondertussen hebben moeder en dochter zich uit de voeten gemaakt en een onderkomen gezocht bij een familielid. Van daaruit vertrekken ze naar Lukamba. Bedenkelijk schudt Awaka het hoofd. Abo installeert zich in het huwelijk als in een vergeetput. De maanden gaan voorbij. Een kreet stijgt op uit Kikwit: 'Lumumba is dood! Ze hebben Lumumba vermoord!' Wie is die Lumumba? Hij is degene die de onafhankelijkheid heeft verkregen. Kasavubu speelt met de Blanken onder één hoedje. Ach zo? En dan vervolgt Abo haar weg naar de rivier om er kleren te gaan wassen. De dag daarop hoort ze zeggen dat Lumumba in stukken werd gesneden in Katan-ga. Waarom was hij naar Katanga gegaan? De Belgen hebben hem daar naar toe gebracht. De Belgen zijn baas gebleven in Katanga. Ze willen de kopermijnen in hun bezit houden. Wat is dat, koper? Het enige voorwerp in koper dat Léonie kent, is de mwang, de armband. Ze weet dat chef Ngambuun de mwang vastmaakt om de pols van de kleine meisjes die hij wil hebben. Eind 1961 ontvangt Abo bezoek van Mono Endan, zoon van een oom aan vaderszijde, handelaar in Gungu. Mono toont zich ten zeerste verwonderd over het feit dat Abo, die toch gestudeerd heeft, werkloos thuis zit. Hij zal eens kijken of er een baantje voor haar is in het ziekenhuis van Gungu. Kort daarna vertrekt Abo met een mokkende echtgenoot in haar kielzog. Zelf is hij werkloos. En een werkende vrouw bewaken is veel moeilijker dan een huisvrouw in bewaakte residentie houden. De traditionele vroedvrouwen in de kraamkliniek werken onder toezicht van een zuster. Vanaf het moment dat deze haar hielen gelicht heeft, doen de vrouwen waar ze zin in hebben, de elementaire regels van hygiëne en ontsmetting worden van tafel geveegd. De geschoolde jonge meisjes lezen hen behoedzaam de les. Ze worden afgesnauwd: Ach, jullie kleine kinderen, wat zouden jullie daar nu van afweten? Abo laat de beledigingen van zich afglijden. Ze zou de zuster kunnen waarschuwen. Dan krijgt de vroedvrouw in kwestie een berisping. Maar achteraf zou haar wraak natuurlijk de meisjes treffen. Het ziekenhuis van Gungu wordt door een kleine brousse van nauwelijks een kilometer van het kamp van de verplegers gescheiden. In het kamp heeft ook het gezin Gaspar Mumputu zijn intrek genomen. Rond drie uur 's middags verstopt Gaspar zich tussen de struiken, opdat geen enkele glimlach, geen enkele handdruk, geen enkele schuldige ontmoeting van zijn vrouw hem zou ontsnappen. En thuis dalen de klappen steeds koortsachtiger neer. Gaspars zenuwen vreten zijn gezondheid aan en, vermagerd, balt hij al zijn energie samen in de slag van zijn vuisten. Dikwijls komen de verplegers van de buurt aangelopen om hem in bedwang te houden en om hem nog maar eens te verzekeren dat zijn vrouw zich koest houdt. Pasen 1962. Op het moment waarop iedereen de mis viert in de kerk, treft een zuster Abo aan in het ziekenhuis. 'Ben jij niet in de hoogmis? Ben je gek geworden?' 'Ik heb bij mij thuis gebeden. God is overal.' Het werd haar ingegeven zonder nadenken. De missen, de vespers en de litanieën hebben eenvoudig afgedaan, ze wekken niet de minste belangstelling meer bij haar. Nadat de misdaad in hogere regionen is gemeld, wordt Abo bij moeder overste geroepen. 'Is het de duivel die je daartoe heeft aangezet? We begrijpen het niet, je was altijd zo welopgevoed en zo gehoorzaam.' Terug op het werk, grijpt Léonie de klikspaan-zuster bij de keel. Haar slachtoffer verstijft en kruipt vuurrood ineen van schrik. Mama's komen aangelopen om een ongeluk te voorkomen. De religieuzen vermijden het voortaan het woord te richten tot degene die gisteren nog hun lievelingskind was. Een vriendin van Léonie vertrekt ieder weekend naar haar minnaar in Totshi. Niets bijzonders, ware het niet dat de uitverkorene van haar hart, Etienne Nioka, zich hult in priesterlijke waardigheid. Je moet nooit verliefd worden op een militair, zegt de volkswijsheid. Je moet nooit verliefd worden op een militair of een priester, luidt de verbeterde versie van de paters, die zo graag onderstrepen dat de man van God geen vrouw kent. Maar te oordelen naar hoe er links en rechts gesjoemeld wordt, zou je zelfs gaan twijfelen aan het bestaan van God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Er schiet Abo te binnen dat in Lukamba het gerucht de ronde deed dat eerwaarde Ernest Binton een heimelijke relatie had met onderwijzeres Elisa-beth Kayembe, een vrouw met veel karakter, niet zomaar te vangen door de eerste de beste. Toen ze nog op school zat in Totshi had Abo, tijdens een vakantie in het dorp, een onwaarschijnlijk ingewikkeld verhaal gehoord, dat erop neerkwam dat haar nichtje Marguerite Mimpia zwanger was van eerwaarde Nioka. In Totshi schreef een gerucht, dat hardnekkig circuleerde onder de oudere leerlingen, ontelbare amoureuze veroveringen toe aan eerwaarde Emmanuel Kuwambika. Kennelijk zijn talrijke zwarte priesters tot de conclusie gekomen dat de Blanken hen een hoop onzin op de mouw hebben gespeld. En de sympathie van Abo begint naar hun kant over te hellen. Tijdens een prenatale consultatie wil een dorpsvrouw op een tafel klimmen. Haar voet glijdt uit en ze valt. Zuster Wilhelmina schreeuwt: 'Kijk toch uit!' En in dezelfde opwelling slaat ze de vrouw met haar rechter handpalm in het gezicht. Abo staart een ogenblik naar het bloed dat langzaam uit de mondhoek van de vrouw drupt. Zonder na te denken, geeft Léonie op haar beurt zuster Wilhelmina een oorvijg. Helemaal uit het lood geslagen gaat deze naar Anatole Mupanza, de nummer twee in de hiërarchie. Die poogt de herrie te doen bedaren. Een week later komt Anatole Mupanza op een spiksplinternieuwe fiets het ziekenhuisterrein oprijden. Hij roept Léonie om haar te verkondigen dat dit juweeltje, laatste model van het supermerk Ndeke Luka, haar toebehoort. Op school in Totshi heeft Abo altijd heimelijk twee grote dromen gekoesterd: brood eten en op een fiets rijden. Geen groter idioot dan een jaloerse echtgenoot. Gaspar, die tot nu toe zijn dagen gevuld heeft met het uitoefenen van intensief toezicht op zijn vrouw, krijgt een baan als chauffeur-mecanicien in de garage van de ambtenarij van het Gewest Gungu. Een ware ramp voor de door achterdocht gekwelde man. Gaspar, die het idee onuitstaanbaar vindt dat zijn vrouw tien minuten zou kunnen praten met een vreemde vent, kan de verleiding niet weerstaan zich ten gehore van zijn nieuwe medewerkers - en potentiële rivalen -te beroemen op de buitengewone schoonheid van zijn jonge echtgenote. En zo verneemt Francois Mangala, eerst aanwezende Gewestbeheerder van Gungu, uit de mond van zijn chauffeur het bestaan van Abo, een jonge verblindend mooie Mbuun, naar 't eigen zeggen van haar legitieme echtgenoot. Mangala snoert behoorlijk handig de vriendschapsbanden aan met zijn ondergeschikte en bewijst hem de eer zijn huis te bezoeken met een verrassende regelmaat. Een grote gulheid aan de dag leggend, stopt Francois Mangala zijn dienaar geregeld wat geld toe om bier te gaan halen. De e.a. Gewestbeheerder profiteert van deze uitgelezen intieme momenten om een paar pionnen naar voor te schuiven. Op een dag is hij zover dat hij met een brede glimlach en op een onschuldige toon tegen Abo kan zeggen: 'Ik wil dat je mijn vrouw wordt. Ik weet dat je daar niet meteen ja kunt op zeggen, maar we zullen er nog over praten.' Op die woorden komt Gaspar binnen, de handen vol met flessen. Abo kijkt hem in verwondering aan, het is alsof ze voor het eerst door haar eigen ogen de wereld bekijkt. De mist van de onderwerping begint langzaam op te trekken. Op een ochtend bezoekt Delphin Mbumpata zijn zus Abo. Hij loopt om het schijnbaar verlaten huis heen en, een blik naar binnen werpend, ziet hij zijn zus uitgestrekt op het bed liggen. Hij beukt de deur in, vindt Abo bewusteloos, speeksel en bloed sijpelen uit haar mond. Hij legt haar op een vrachtwagen en brengt haar naar het ziekenhuis. Een paar uur later vertelt een mama uit de buurt hem het drama. De vorige dag had ze de jonge vrouw in haar huis binnengehaald, Abo had zich namelijk losgerukt uit een bijzonder gewelddadig pak ransel. Een halfuur nadien was Gaspar het huis van de buurvrouw binnengedrongen om zijn wederhelft als een zak kolen weg te slepen naar de echtelijke woning. Na een helse nacht had hij bij dageraad zijn vrouw de keel toegeknepen en haar half gewurgd op het bed achtergelaten. Daarna was hij er van schrik vandoor gegaan. 'Hij had het kind bijna omgebracht,' roept de mama uit. Abo ligt drie dagen bewusteloos in het ziekenhuis. Delphin Mbumpata haalt er een van de ooms, Louis Mimpia, bij. Het incident zal voor de rechtbank worden gebracht en men kan zich levendig voorstellen dat Francois Mangala een oordeelkundig vonnis zal vellen. De rechter opteert voor een strenge uitspraak, maar oom Mimpia verkiest vergevingsgezindheid: 'Nee, het zijn nog kinderen, dit huwelijk mag niet ontbonden worden door de rechtbank, de zaak moet bijgelegd worden tussen de families in het dorp.' Ondertussen had de boy van Rémy Makoloni, Gewestbeheerder van Kan-dale, lucht gekregen van de echtelijke kruisweg van Abo, de dochter van Mabiungu uit Lukamba. 'Hoe kan een Mumbala onze zuster zoveel miserie aandoen?' had hij tegen zijn baas gemompeld. Gaspar Mumputu is Mbuun, maar in het dorp van de Matende Mazinga waar Rémy Makoloni het daglicht zag, koestert men ten opzichte van de Bambala een ongunstig vooroordeel, dat voornamelijk gebaseerd is op hun twijfelachtige culinaire kunst. Vandaar de lichte verdraaiing van de waarheid door de boy, die erg goed weet waar hij naar toe wil. Zijn baas zoekt namelijk een vrouw. Rémy Makoloni begeeft zich naar het ziekenhuis van Gungu om er Abo te ontmoeten. Hij zet haar zonder omwegen het doel van zijn bezoek uiteen: 'Ik zoek een vrouw.' Vervolgens zegt hij op de hoogte te zijn van haar ellende, het huwelijk moet geen hel op aarde worden voor een vrouw, ware liefde kan man en vrouw binden en zo verder enzovoort, een hele paternoster van banaliteiten die indruk maken en de jonge Abo hevig in verwarring brengen. Tijdens zijn derde bezoek biedt Rémy het noodzakelijke geld aan, opdat de ouders van Abo de bruidsschat zouden kunnen terugbetalen en het huwelijk met Gaspar verbreken. De volgende dag vertrekt Rémy naar Kandala. Abo is zeventien. Voor het eerst van haar leven komt de gedachte bij haar op om te vluchten met een man die ze liefheeft. Gefolterd door jaloezie trekt Gaspar heimelijk naar de missie van Matende om er te onderhandelen over een baan voor zijn vrouw. Het voorstel bevalt eerwaarde Rémy Mukitshi. Gaspar kondigt zijn trouwe echtgenote aan dat ze naar Matende zullen vertrekken, vlakbij het ouderlijk huis. De op een na hoogste verantwoordelijke van het ziekenhuis, Anatole Mupan-sa, aan wie Abo haar aanstaand vertrek meedeelt, drukt zijn spijt uit. Omdat hij het gewelddadige karakter van Gaspar kent, acht hij het goed mogelijk dat de zaak verkeerd afloopt in Matende. Als Abo ooit wenst terug te keren naar Gungu, is ze altijd welkom in het ziekenhuis. Temeer daar hij, Anatole, net op zoek is naar een vriendinnetje. Op 20 juni 1962 komt Abo thuis op het moment dat de laatste meubels op de vrachtwagen van mama Rose worden geladen, klaar voor het vertrek naar Matende. Het huishouden Mumputu, in de macabere sfeer die de lezer zich makkelijk kan voorstellen, doet zijn intrede in de missie van Matende Iwungu om elf uur 's nachts, 's Ochtends heeft Abo het vaste besluit genomen niet langer te leven onder de dictatuur van een opgedrongen echtgenoot en het werk te weigeren dat hij voor haar gevonden heeft om haar beter in de greep te houden. Ze keert terug naar haar ouders in Lukamba. Maar eerst gaat ze langs bij haar grote zus Anzawe in Lukamba Ingudi. 'Die gaat jou ombrengen,' zegt Anzawa nadat ze het verhaal van Abo heeft gehoord, 'We hebben niet veel vrouwen in de familie, je moet kinderen krijgen om de familie weer groot te maken.' Een week later komt Gaspar zich beklagen bij Awaka: 'Die vrouw gehoorzaamt mij niet, ze geeft me niet te eten.' Ebul en Ernest Kwanga worden erbij geroepen voor een lang onderhoud met Gaspar. Het draait uit op ruzie. Gaspar grist alle kleren van zijn vrouw weg en slaat de deur achter zich dicht. Enkele dagen later neemt Rémy Makoloni Léonie mee naar Kandale. Ze brengen er de. maanden augustus en september door. Begin oktober wordt Rémy overgeplaatst naar Kilembe in zijn functie van Gewestbeheerder. Gedurende al die tijd lijdt Francois Mangala in Gungu aan zijn intense smart van afgewezen minnaar. Maar hij geeft zich niet zo snel gewonnen. Hij fluistert Gaspar een bijzonder oordeelkundige juridische raad toe: 'Aangezien Abo nog altijd je legitieme echtgenote is, kan je haar en haar minnaar beschuldigen van een buitenechtelijke verhouding. Je zal het proces winnen, dat zweer ik je.' Gelukkig bestaat echte vriendschap nog, denkt Gaspar, en hij maakt meteen de zaak aanhangig. Als ze half november voor het gerecht van Gungu gedaagd worden, nemen Rémy en Léonie de uitnodiging aan om vooraf bij Francois Mangala te gaan eten. Francois en Rémy zijn oude vrienden en ze spelen een partij handje-drukken in een sfeer van beleefdheden en conventies. Bij verstek van de echtgenoot wordt het proces uitgesteld. Rémy gelast zijn geliefde naar het dorp terug te gaan, terwijl Francois van zijn kant beslist dat het voorwerp van zijn hartstocht onder zijn ogen moet blijven in Gungu. Abo heeft al plaats genomen op de vrachtwagen naar Lukamba, als twee militairen haar met geweld dwingen weer uit te stappen. Abo klampt zich aan hun laarzen vast, slaakt kreten, gebruikt haar nagels zoals een kat haar klauwen. Voorbijgangers verdringen zich, de huizen lopen leeg. Rémy valt uit tegen Francois: 'Kijk eens wat je gedaan hebt.' En Francois die genoeg heeft van de oorlog, gebaart tegen de militairen: 'Laat haar maar.' Twee weken later verschijnen alle acteurs van deze sentimentele tragedie voor de rechter, die een beetje in verlegenheid zit met zijn dubbelrol. Rémy en Léonie betalen het gelag met een maand gevangenis. Rémy, die een nieuwe aanstelling als Gewestbeheerder in Idiofa heeft gekregen, betaalt een borgsom. Zijn teergeliefde verdwijnt voor vier weken achter de tralies. Ze draagt gevangenisplunje van ruwe en kale stof. Telkens wanneer Léonie zich verplaatst, veroorzaakt haar blauwe pagne een lawaai alsof er een kar over een grindweg rijdt. Met het naderen van haar zeventiende verjaardag begint Léonie zich een mening te vormen over het lot van de zwarte vrouw in het inheemse mi- lieu. De zware arbeid en het afzien worden haar even vanzelfsprekend opgelegd als de gehoorzaamheid aan de ooms, neven en echtgenoten. Om het noodlot te bezweren dat alle mannen die haar pad kruisen haar schijnen te bereiden, begint ze een uit het hoofd geleerde bezweringsformule op te zeggen, woorden waarvan ze indertijd niets begreep maar die haar vandaag vagelijk geruststellen. 'Maagd Maria, onbevlekte echtgenote van de Heilige Geest, Moeder van het Mystieke Lichaam van Jezus, bescherm ons, geef ons ons dagelijks brood, voed ons op, bescherm ons voor het kwade, wij uw zwaksten, uw laatstgeborenen.' Die tekst is aan de pen van zuster Constance-Marie ontvloeid. Niet dat Abo er iets van begrijpt. Maar van mannen begrijpt ze nog minder. Ze weet alleen dat het op hen betrekking heeft als men de Heilige Maagd aanroept: bescherm ons voor het kwade. Nu goed, hier in de gevangenis zal ze een maand de gelegenheid hebben om rustig te mediteren over het raadsel van de man. Ze heeft nauwelijks dit plan opgevat, als ze ontdekt dat ze het enige jonge meisje is dat in de bak zit opgesloten. En aan de nadrukkelijkheid waarmee de militairen naar haar lonken, begrijpt Abo dat niet één eraan twijfelt binnenkort met de mooiste van alle vrouwelijke gevangenen te slapen. Maagd Maria, onbevlekte echtgenote van de Heilige Geest, waarom heeft u mij verlaten? Maar nee, dat gebrek aan geloof is misplaatst. De voorzienigheid stuurt haar in allerijl een redder. Abo bevindt zich plotseling oog in oog met haar broer Félicien Ngondo, politieman van beroep en verbonden aan de gevangenis. Hij waarschuwt het bewakend personeel: 'Léonie is mijn zus, laat niemand het wagen met haar te gaan rotzooien!' Er gaan twee weken voorbij in volle rust. Dan verschijnt de politiecommissaris in de gevangenis voor een inspectietocht. De dag daarop brengt een boy geroosterde duif en een kratje bier. Met de groeten van de commissaris. Abo eet of drinkt er niet van: ze kijkt wel uit. Ze twijfelt er geen moment aan, de commissaris heeft okomin in de mondvoorraad gedaan, een magische substantie die een vrouw verplicht een man te volgen waar ze niet van houdt. Twee dagen later brengt de commissaris haar het proviand in hoogsteigen persoon, vergezeld van zijn Luba vrouw. De vierde dag, omstreeks middernacht, wordt Abo naar het bureau van de commissaris geroepen. Omringd door vier politiemannen, verschijnt ze in de deuropening. 'Ga zitten.' Tegen de politiemannen: 'Jullie kunnen gaan.' De commissaris stelt zich voor. Hij komt van Banda-Sembo. In zijn leven heeft hij een grote dwaasheid begaan, hij is met een Muluba getrouwd en je weet wat voor dieven dat zijn. Ze draait er al mijn geld door. De commissaris siert zijn toespraak op met rijke beelden, zeggend dat hij het ten zeerste betreurt een zo charmante vrouw in zulke onvoordelige kledij te zien. Maar hij laat er onmiddellijk op volgen dat hij ervan overtuigd is binnenkort haar schoonheid te kunnen bewonderen in een stof die haar alle eer aan doet. En het slotwoord: 'Weet je, vanaf de eerste dag behoort mijn hart jou toe.' Abo gelooft haar oren niet en haar mond blijft open staan. Ze zegt tegen zichzelf: Niet te geloven, ik ben een stuk speelgoed geworden. En ze verwondert zich over het handige gebruik van het anti-Baluba tribalisme. Ze geeft haar gesprekspartner het volgende antwoord: 'Ik heb je goed begrepen. Maar begrijp mij op mijn beurt, ik zit in de gevangenis. Het moment is slecht gekozen om mij dergelijke voorstellen te doen. We zullen er opnieuw over spreken als ik vrij ben.' Die nacht slaapt ze niet en haar besluit neemt duidelijker vorm aan: ik moet teruggaan naar de man voor wie ik in de gevangenis zit. De dag dat Abo vrijgelaten wordt, biedt de commissaris haar een kleine receptie aan, waarop haar broer de politieman en haar grote broer, Isidore Kabwat, zijn uitgenodigd, 's Anderendaags stelt ze alles in het werk om zich van de waakzaamheid van politieman Félicien Ngondo te ontdoen, want ze vermoedt dat die onder één hoedje speelt met de commissaris. Félicien is best in staat haar in twee tellen en een handomdraai ten huwelijk te 'verkopen'. Abo stuurt Kabwat naar de commissaris. Abo zal in Gungu blijven, zegt Isidore, ik ga op weg naar Lukamba om haar ooms te spreken en met hen uw huwelijk in orde te brengen. Op hetzelfde moment ontvlucht Abo via een paadje in de brousse haar nieuwe echtelijke geluk. Omdat hij de list niet doorzien heeft, krijgt broer Félicien drie dagen cachot. De commissaris stuurt er een expeditie politiemannen op uit met het bevel zijn verloofde met geweld terug te brengen. Maar die krijgen te horen van Abo's oom dat het kind geen speelbal is. Begin januari 1963 zoekt Abo onderkomen bij Mabiungu. In maart neemt Rémy Makaloni haar mee naar Matende Mazinga, waar de geliefden drieënhalve maand rust en geluk kennen. In juli vertrekt Rémy naar zijn post in Idiofa. Ik kom over een paar weken terug. Teder afscheid. 5. 7 augustus -20 september 1963 In Esiet Lankat, Nkata en Mulembe - Kaart 2 - Kaart 4 - Inhoud Abo met een leugen naar het maquis geloodst. De eerste partizanen. Een politieke les: de geschiedenis kennen en het kolonialisme haten. In het woud van Nkata, de eerste spion. Toestroom naar het kamp van Mulembe, huwelijk van Abo en Mulele. De eerste aanval van de militairen. 7 augustus 1963. Abo werkt op het veld van haar toekomstige schoonouders. De gedachte dat over een week haar uitverkorene haar zal meevoeren naar een droombestaan in Idiofa, maakt haar blij. Die dag passeert haar oom Er-nest Kwanga gehaast door Matende Mazinga en laat een raadselachtig bericht achter bij de Makoloni's. Dat Léonie morgen niet naar het veld moet gaan. Dat ze naar Lukamba moet komen. Haar grote broer Francois Mbwangala is geveld door een onbekende ziekte en zijn toestand verergert. Na een nacht ongerust piekeren, neemt Abo afscheid van Matende Mazinga. Het is 8 augustus, drie uur 's middags. Ze komt aan in Lukamba-Sector bij het vallen van de nacht. Haar broer Embwang Onozim komt haar met een brede glimlach op de lippen tegemoet. Abo is verontwaardigd. 'Vind jij het grappig dat je broer ziek is?' 'Dwaas kind! Daar is niets van aan. Francois is in prima conditie.' In een familie mogen er geen leugens bestaan tussen broers en zusters. Op slag voorvoelt Abo dat ze meegesleept is in een sinister spel, in een complot, dat het een stiekeme truc is, bedoeld om haar te scheiden van de man die ze liefheeft, van Rémy Makoloni. Ze gooit zich huilend op de grond. Mensen gaan nieuwsgierig om haar heen staan. Op dat ogenblik komt oom Ernest Kwanga eraan op de fiets en die stelt haar gerust: 'Trek je daar niets van aan, kom, we gaan naar je grote broer die zich in Bukundu laat behandelen door een fetisjeur.' Onderweg kruist Abo Mbalan Etang die tegen haar zegt: 'Het is afgelopen met je. Je oom Ebul heeft je aan ons verkocht. Er is geen weg terug voor jou.' 'Jij, jij kletst er zomaar op los. Hoe zou Ebul mij nu kunnen verkopen? Ik ben zijn kind niet.' 'Het is onze broer Pierre Mulele die je geroepen heeft.' 'Die? Kent die mij? Hoe kan hij mij roepen?' 'We hebben het over jou gehad.' Bevend en in een panische angst volgt Abo haar oom en Mbalan Etang richting Bukundu. Bij het naderen van dat dorp twijfelt Abo er niet meer aan: ze gaat verkocht worden aan een vreemdeling. Haar oom houdt haar plotseling staande, draait haar om en bedekt haar hoofd met een pagne. Abo moet hen maar liever niet zien, chef Valere Mukubu en de notabelen van Lukamba-Sector die zich met gewichtige pas naar een uiterst belangrijke afspraak begeven. In Bukundu stapt Abo het huis binnen van Gaspar Ngung, Ebuls zoon, waar op dat ogenblik in een afzonderlijke kamer Mulele aan het beraadslagen is met Valere Mukubu en de dorpshoofden. De nacht is al een eind opgeschoten, wanneer Mulele in gezelschap van Théodore Bengila uit de kamer komt. Een jongen zegt tegen Mulele, terwijl hij Abo met een korte beweging van de kin aanduidt: 'Dat is ze.' Mulele komt dichterbij. 'Waar heb jij je studies gedaan?' 'Mensen die willen praten gaan eerst zitten.' Mulele draait zijn hoofd naar Gaspar: 'Die vrouw is geen gemakkelijke!' Dan zegt hij tegen Abo dat hij haar nodig heeft om zijn soldaten te verzorgen. Ik ben alleen maar op doorreis naar Katanga. Voor ik vertrek, zal ik een boodschap meegeven voor mijn jonge broer Rémy Makoloni. Min of meer gerustgesteld, ziet Abo Mulele terugkeren naar zijn gezelschap dorpshoofden. Ze slaapt een paar uur op een bussel stookhout in een hoek. Om middernacht wordt ze gewekt door een hels kabaal, het blijkt de vrachtwagen van Innocent Ndumbu te zijn. Mulele en Bengila stappen achter in en zoeken een plek tussen de groep jongens. Abo neemt plaats in de ka-bine. Na een traject van een half uur stapt iedereen uit bij de tweesprong Kikwit-Imbongo en achter elkaar, in een rij, lopen ze over de broussepaden. Abo helemaal achteraan. Ntoma, een zoon van Ebul, provoceert haar: 'Geloof je nu echt dat hij je op een dag zal laten teruggaan naar het dorp?' De groep houdt halt bij een savanne waar plompverloren twee groene tenten neergeplant zijn, groot genoeg om een vijftiental personen onderdak te bieden. Abo maakt kennis met Félix Mukulubundu, een voormalig militair, en met Daniel, de oudere broer van Bengila. Die nacht in de tent, uitgestrekt aan de zijde van Mulele, doet Abo geen oog dicht, ze is helemaal geobsedeerd door de schrik dat Mulele zich van het ene moment op het andere onzichtbaar zal maken. Angstig vraagt ze zich af hoe dat in zijn werk zal gaan. En ze zegt tegen zichzelf: misschien zal hij mij ook onzichtbaar maken, en wat zal er daarna met me gebeuren? De volgende ochtend herkent ze Valere Etinka, de jongere broer van Bengila, Elil, en zijn vrienden Kambulu en Ekwomo uit Kimbanda. Bij zonsopgang komt Mare Kats-hunga aan in het kamp en die doet zijn best om de kleine Abo te troosten, Abo die hete tranen schreit en alleen maar spreekt over naar Rémy terug te keren. Voordat Katshunga weggaat, geeft Abo hem toch nog een lijst namen van medicijnen, antibiotica en pillen tegen moeraskoorts en van materiaal zoals pincetten en scharen. Katshunga zal het allemaal opsturen vanuit Kikwit. In het kamp houdt Abo zich afzijdig en weigert tegen wie dan ook te spreken. De jongens ruimen het terrein op om een bivak op te slaan en ze maken eten klaar. Andere jongeren arriveren: Kandondo, die ze kent van Lukamba Bantsamba, Rémy Ndambila, een verpleger van Imbongo en Delphin Mbumpata, haar eigen broer. Abo brengt haar tijd door aan de oever van de rivier met het kijken naar de vissen in het water. Die zijn tenminste vrij. Bengila komt haar gezelschap houden en grappen vertellen. Ze weigert hem koppig de geringste glimlach. Op de vijfde dag verliest het kamp een beetje van zijn strengheid dankzij de schetterende lach van vier jongedames, kersverse maquisards. Onder hen Monique Ilo van Inkasam-bu, Rosalie Ngondo van Lukamba Bantsamba, een meisje van dertien, en Soulié van Banda Yansi. In hun gezelschap vindt Abo haar spraak terug. Samen trekken de vijf jonge meisjes, amazones in spe, op visvangst uit. Een stuk of twintig jongens hebben ondertussen hun verblijf opgetrokken onder de bomen en Félix begint met lessen gymnastiek en militaire dril. Abo weigert eraan deel te nemen, ze blijft op een afstand zitten en kijkt met grote onverschillige ogen naar het vreemde inwijdingsritueel. Het kamp ligt niet ver van de bron van de rivier de Luem. Een rij bomen staat langs het water, over een afstand van tien a vijftien meter. Tussen dit stukje bos en de schaars met bomen begroeide savanne ligt een klein open veld dat de naam Esiet Lankat draagt. Mulele houdt een causerie voor dertig jongeren die in een kring om hem heen zitten. 'Onze voorouders leefden vrij en onafhankelijk in hun land. Op een dag zijn de Blanken gekomen om hen te koloniseren. Dorp na dorp hebben ze bezocht en er zout en gezouten vis uitgedeeld om de mensen om te kopen. Maar onze voorouders weigerden. Dan hebben de Blanken hun geweren laten spreken. Voor ze een dorp binnengingen, vuurden ze eerst een kanonschot af op de hutten. Aangehouden Zwarten die een boog of een speer in de hand droegen, werden ter plekke gefusilleerd. De Blanken dwongen ons om belastingen te betalen en dwangarbeid te verrichten. Toen wij dat maar schoorvoetend aanvaardden, stuurden ze priesters met de opdracht ons te overtuigen om met volle overgave voor hen te werken. We wilden niet eens naar hen luisteren. Dus haalden ze kleine kinderen bij hun moeder vandaan, onder het voorwendsel dat het wezen waren. Die kinderen werkten hard op de boerderijen en leerden daar de godsdienst van de Blanken. Stap voor stap hebben ze ons hun godsdienst opgedrongen. En wat vertelt ons die godsdienst? Die leert ons dat je moet houden van de goede God, maar niet van het geld. En de Blanken dan, houden zij soms niet van het geld? Hun firma's, zoals de Huileries du Congo Beige, verdienen tientallen miljoenen dankzij ons zweet. Niet houden van het geld, dat betekent voor ons slavenarbeid aanvaarden tegen een hongerloon. Doden mag niet. Nog zo'n verbod. Maar zij, doden zij soms niet? Hier in Kilamba hebben ze in 1931 zo maar even duizend dorpelingen uitgemoord. Als ze ons verbieden te doden, dan dient dat doodeenvoudig om te voorkomen dat wij de wapens zouden opnemen tegen onze bezetters. Volgende gebod van de paters: wij mogen niet stelen. Maar zij, zij hebben ons land gestolen, onze gronden, al onze rijkdommen, onze palmbossen. Als een man een Blanke bestolen heeft, moet hij dat gaan biechten. De pater spoedt zich daarop naar de patroon om hem in te lichten en binnen de kortste keren wordt de Zwarte van zijn werk verjaagd en gevangen gezet.' Abo luistert zonder er iets van te begrijpen. Zij kon goed opschieten met de paters en de zusters. Toen zij ziek was heeft een religieuze haar verzorgd als een mama. Bovendien verhinderden de zusters dat de mannen rotzooiden met de meisjes. Léonie trekt er de conclusie uit dat Mulele slecht is. Aan alle jonge meisjes deelt Mulele een donkergroene lange broek uit en een trui. Dat wekt verbazing, want men heeft nog nooit gezien dat vrouwen mannenkleren dragen. Abo krijgt ook een horloge. Honoré Kendita, zoon van Benoit Mulele en halfbroer van Pierre, is handelaar in Kikwit en hij voorziet het kamp regelmatig van voedsel. In de dorpen waar hij zijn maniok vandaan haalt, voert hij met veel tamtam propaganda voor het ver zet.'Mulele is door toverij uit Moskou gekomen, vergezeld van een vrouw. Zij kan alles. Ze bezit een horloge en als ze daarop kijkt, dan ziet ze de plaats vanwaar de militairen naderen, en dan brengt ze Mulele op de hoogte van het gevaar. Ze deelt medicijnen uit die je in staat stellen alles te begrijpen. Volgens Mulele is het zo: wat de man kan, dat kan de vrouw ook. De meisjes moeten naar hem toegaan om te leren hoe ze borden, glazen en pannen moeten maken. We gaan onze eigen fabrieken bouwen en alles zelf produceren.' De jonge meisjes die aankomen in het maquis zijn ervan overtuigd dat de Zwarten voortaan hun fabrieken zelf zullen bouwen om daarna te produceren wat ze nodig hebben. Overtuigd dat Mulele, dankzij zijn toverkracht, de problemen wel in een handomdraai zal oplossen, geven ze zich geen rekenschap van de termijn en de inspanningen die de verwezenlijking van hun dromen zal eisen. In Esiet Lankat geeft Mulele zijn tweede les. 'We gaan een revolutie maken om de Blanken te verjagen zodat we ons zélf met ons land kunnen bezighouden. Maar om de revolutie te begrijpen, moet je eerst de vijf fases van de mensheid kennen. De maatschappij is niet onveranderlijk, de ontwikkeling van de mensheid geschiedt in fases. Eerst leefde de mens in een primitieve maatschappij. De mensen leefden in troepen, nauwelijks te onderscheiden van de dieren. Alleen als ze hun krachten bundelden konden ze iets ondernemen. Zo vochten ze in groepsverband tegen de dieren, gingen samen op visvangst en op jacht. Ze waren nog wild en dieren bijna, maar ze beschikten over verstand. Er was geen klasseverschil, want ze deden allemaal hetzelfde werk. Ze hebben het vuur uitgevonden en de houten en stenen jachtwerktuigen. Later zijn ze begonnen de aarde te bewerken, waardoor ze veel voedsel konden voortbrengen. Toen is er een werkverdeling gekomen. Op dat ogenblik heeft de ongelijkheid de kop opgestoken, en bijgevolg de haat en de jaloezie. Er kwamen chefs die de anderen overheersten. Toen begonnen de verschillende groepsverbanden onder elkaar oorlog te voeren om slaven te pakken te krijgen die voor hen konden werken. Je zag de klasse ontstaan van de heren die alles bezaten en de klasse van de slaven die geen enkel recht hadden. De rijken werkten niet, ze hadden tijd om een leger te organiseren dat de slaven eronder moest houden. Ze hielden ook vrije tijd over om te leren lezen en schrijven en om de geheimen van de natuur te bestuderen. Ze hebben het weefambacht uitgevonden en de werktuigen om de aarde te bewerken. De gemeenschap produceerde nu veel meer rijkdommen. Maar de slaven hielden niet op te strijden tegen de tirannen voor wie een slaaf maar een beest was. Tenslotte weigerden de slaven te werken en de produktie liep achteruit. Daarop hebben de meesters hun slaven de vrijheid moeten geven en hun toegestaan een lap grond te bewerken. Maar de feodale heren bleven de grond en de werktuigen bezitten. De mensen waren lijfeigenen geworden, ze waren geen slaven meer, ze hadden een zekere onafhankelijkheid, maar ze moesten een deel van hun oogst aan de heer leveren. In deze feodale maatschappij is de kennis van de mensen erop vooruitgegaan. De ijzeren ploeg werd uitgevonden, het smidswerk, het waterrad; de mensen begonnen het weversvak te leren en dat van wapensmid, molenaar en schoenmaker. Er werden steden gesticht en de handel met verre landen werd ontwikkeld. En de boeren en handwerkslui zijn vaak in opstand gekomen tegen hun uitbuiters. Toen de handelaren véél geld hadden vergaard, vonden ze de machines uit. De rijken zetten fabrieken op en de armen, die ze van hun land verdreven, waren verplicht zich aan de rijken te verkopen om in hun fabrieken te gaan werken. Zo is het gekomen dat de kapitalisten de arbeiders gingen uitbuiten. Kijk maar naar de Huileries du Congo Beige waar jullie hard moeten werken voor een laag loontje. De fabrieken scheppen veel verschillende produkten in grote hoeveelheden, maar alles is eigendom van de kapitalist. In Kongo bezitten de Belgische kapitalisten de fabrieken, de machines en de bodemrijkdommen. Ze zijn de Zwarten uit hun dorpen komen weghalen, zelfs hier in Kwilu, om hen te deporteren naar Katanga waar ze moeten zwoegen in de mijnen. De socialistische revolutie, dat is wanneer de arbeiders en de armen zich meester maken van de fabrieken, de kapitalisten verjagen en de fabrieken laten draaien ten dienste van de werkende bevolking.' De partizanen luisteren naar de les. Niemand begrijpt er een snars van. Mulele en Bengila zullen het morgen opnieuw uitleggen. Een paar ideeën, flarden uitleg blijven hangen. De kapitalisten hebben mensen uit Lukamba weggehaald. Ze hebben hen gedeporteerd om hen als slaven aan de spoorweg van Katanga te laten werken. Maar het historisch panorama van de vijf fases der mensheid blijft gehuld in slierten dichte mist. Op school heeft Abo kennis genomen van het bestaan van twee landen: de Kongo en België. Maar in haar eentje heeft ze Moskou ontdekt: dat is de naam van een dans die furore maakte tijdens de onafhankelijkheid. Mulele legt haar uit dat er Afrikaanse landen zijn die Kongo omringen, bijvoorbeeld Angola, Oeganda, Soedan. Tijdens de lessen aardrijkskunde leren de toekomstige maquisards ook de socialistische landen op te noemen en te situeren. Moskou is dus niet een dans, maar een hoofdstad van een socialistisch land. Pascal Mundelengolo, de onderwijzer, en Casimir Malanda, eigenaar van een plantage, beide van Matende Mulebe, komen aan in Esiet Lankat met twee jachtgeweren. Ze zijn van de clan van Abo, de Mbwitsambele. dorpsrechter is, weet hij handig gebruik te maken van de tribunaalsliederen, de spreekwoorden en de verhalen, en hij krijgt de partizanen aan het lachen door de gebaren van het traditionele tribunaal te imiteren en de danspassen uit te voeren die daarbij horen. Na negentien dagen in Esiet Lankat telt het kamp honderdvijftig jongeren, onder wie een twintigtal meisjes. Over de hele lengte van het weggetje Mungai-Nkata is overduidelijk te zien dat de brousse hier platgelopen is door een aardig aantal mensen. Vanaf de omliggende heuvels zien de dorpelingen de bedrijvigheid van de partizanen in de savanne. Niet bepaald het ideale oord voor een activiteit die clandestien zou moeten zijn. 27 augustus, vier uur in de ochtend: nerveuze bedrijvigheid onder de honderdvijftig kampeerders. Verspreid over een brede waaier om geen spoor achter te laten, gaan ze de weg op. Na een tocht van twee uur - er is al eerder geoefend met nachtelijke verplaatsingen, waarbij men alleen schrik had voor slangen - vouwt men opnieuw de waaier open om de brousse te verlaten. Ineens strekt zich aan hun voeten een grote vallei uit, overdekt met een dicht woud. Ze dringen het woud van Nkata binnen, 's Middags gaan de meisjes in een groepje paddestoelen plukken in het bos en vissen vangen in de rivier. De avond wordt besteed aan keuvelen en Abo brengt de vertellingen die ze in het dorp heeft geleerd. In Nkata worden alle jonge meisjes voor het eerst gegroepeerd in een peloton. Per zes meisjes is er een korporaal die het commando voert. Twee zulke korporaalschappen vormen een sectie en drie secties, dus zesendertig meisjes, vormen een peloton. Abo doet het uitstekend in de militaire oefeningen. De andere meisjes trekken zich aan haar op. 'Ja, Abo, jij wordt pelotonchef, jij bent hier degene die een beetje moed aan de dag legt.' Mukulubundu leert haar hoe het bevel te voeren. Abo wordt erg in verlegenheid gebracht, want ze heeft een zachte stem die de achterste rij niet bereikt. De verzameling voor het appèl wordt geblazen op een grote open plek in het midden van het bos. In haar functie van pelotonchef kent Léo-nie alle meisjes van haar groep. Iedere ochtend maakt zij haar rapport op, geeft de namen van de afwezigen, de zieken en de nieuwkomers. De militaire oefeningen beginnen na de groet aan de rode vlag: rennen, kruipen, marcheren, rust, geef acht, presenteer het geweer. Vervolgens keert men terug naar de verzamelplaats, de rijen worden opnieuw gevormd en iedereen gaat zitten voor de politieke les. Daarna worden de taken verdeeld: hout of voedsel zoeken en koken. Als pelotonchef moet Abo ieder meisje aan het werk zetten, de verschillende taken surveilleren en leiden. Net zoals Nam-piel en Ankiel die de dorpsvrouwen onder hun hoede hadden toen de Blanken in Lukamba het bevel voerden... Op een morgen, tijdens de oefeningen, valt Rosalie Ngondo flauw. Abo dient haar een kalmerend middel toe. Zo start haar activiteit als verpleegster in het maquis. Met Rémy Ndambila behandelt ze hoest, koorts, wonden, diarree of constipatie. Ze heeft zich neergelegd bij het idee dat ze in het woud zal blijven om de revolutie te maken. Ze heeft begrepen, zo goed en zo kwaad als het gaat, dat de kolonialisten zich met behulp van hun geweren in Kongo hebben opgedrongen. De onafhankelijkheid van Kongo is maar schijn. Om een echte onafhankelijkheid van het land te bereiken, moeten de blanke overheersers door middel van de gewapende strijd verjaagd worden. Iedereen vindt dat Abo enorm vooruitgaat. Mulele plaagt haar. 'Ze zeggen dat je mijn vrouw bent. De dorpelingen geloven dat je met mij uit Moskou gekomen bent.' Ze geeft geen antwoord. Ze heeft al begrepen dat hij zich 's nachts niet verandert in slang en dat hij zich niet onzichtbaar maakt. In feite is hij een man zoals de anderen. 'Je blijft bij mij in het woud. Je wordt mijn vrouw.' Abo staat op en gaat weg zonder een woord. Ze bloost. In Nkata luisteren de eerste partizanen voor de vierde keer naar de politieke lessen. Mulele vraagt sommige jongeren een les te herhalen voor de hele vergadering. De moedigsten worden, als ze zich de lessen eenmaal goed eigen hebben gemaakt, in groepjes van drie of vier teruggestuurd naar hun dorp. Daar nemen ze contact op met de chef, die op zijn beurt zijn volk verzamelt om naar de eerste les te luisteren. Abo krijgt een grote reistas in bewaring. Hij is gemaakt van een dichtge-weven stof in militaire kakikleur en hij bevat de kleren van Mulele, een radio en enige boeken die hij uit China heeft meegebracht. Haar angst is weg. Als Mulele tegen haar spreekt, durft ze hem van antwoord dienen. Ze gaat water voor hem halen. Mulele maakt grappen over haar verlegen stem en hij lacht met Mukulubundu's pogingen om haar om te vormen tot oorlogskapitein, 's Nachts, bij het licht van een petroleumlamp, leest Mulele zijn boeken. Honderden jongeren uit alle dorpen van de Sector Lukamba begeven zich op weg met een zak van rafHa en een opgerold matje op hun rug, op zoek naar Mulele. Iedere dag zijn er vijf a tien die hem weten te vinden. Jean Mimbu, die in het dorp Nkata geboren is, komt aan in het kamp. Degenen die dienst hebben om de nieuwkomers te ontvangen, legen zijn rugzak. Benevens partizanenplunje wordt er een compleet politie-uniform in gevonden, dienderspet inbegrepen! Nestor Mutunzambi heeft aan zijn politiemannen het bevel gegeven te infiltreren in de jongerengroepen die zich opmaken voor het maquis. Hoewel hij politieman in Kikwit is, heeft het Jean Mimbu geen moeite gekost om vriendschap te sluiten met de jongeren van zijn dorp. Morgen, hadden ze onder elkaar gefluisterd, morgen gaan we naar Egnang Lamvul. De bewaking sleept onze Geheim Agent Flater voor Mulele, die op de grond zit om een causerie te houden. Mimbu wordt aan de voet van een grote boom gezet, vlak tegenover Mulele. De man beeft, het zweet stroomt van zijn gezicht. De partizaan die hem aangehouden heeft, zegt: 'Je bent gekomen om te ontdekken waar Mulele zich verborgen houdt. Wel, hier is hij!' Bij die woorden begint Mimbu geweldig te trillen over heel zijn lichaam en hij valt in zwijm. Een partizaan bindt hem vast a la commande, armen en benen achter zijn rug vastgesnoerd, en ondervraagt hem. Hij bekent onmiddellijk dat Nestor Mutunzambi en Macair Kawanda hem uitgestuurd hebben om Mulele te zoeken. Uit veiligheidsoverwegingen moet die nacht het kamp van Nkata verlaten worden. Om vier uur 's ochtends steken de partizanen de brousse van Mungai over. De dorpelingen komen Mulele op de hoogte brengen van het feit dat Macair Kawanda, die van de streek is, aldaar ook spionnen gerecruteerd heeft. Ze wijzen een huis aan waar er zich twee van dat soort ophouden, Macaire Edzung van het dorp Kimbanda en ... Gaspar Mumputu, de man van Abo. De partizanen slaan toe, Mumputu neemt de benen, maar Edzung wordt aangehouden. Die dag houdt de colonne stil in een stukje bos vlakbij Mungai. Maar voor ze daar binnendringen, kunnen de partizanen in de brousse een antilope verrassen. Ze omcirkelen het dier en slagen erin het in een spectaculair gevecht met de blote hand te overmeesteren en te doden. De volgende nacht brengen Mulele en Abo door in het huis van Casimir Malanda, hetzelfde huis waar Mulele en Bengila naar toe gereden zijn, toen ze uit Kinshasa aankwamen. Casimir Malanda voert de partizanen naar een veilig oord in Mulembe. Daar arriveren ze op 10 september. Waar de rivier de Labue zich splitst, vormt ze een met bos overdekt eilandje dat de naam Esang Osut draagt. De partizanen slaan op dat eiland hun kampement op. In de verdere omgeving strekt zich de brousse uit met hier en daar wat grote bomen. Overdag ontvangt Mulele een stuk of drie, vier dorpshoofden en notabelen, die hem de laatste berichten komen vertellen. Mulele begroet hen zingend: Ntsul andziets ame Ik vraag aan mijn vreemdelingen, De chefs beantwoorden de groet door hem zingend te herhalen, 's Nachts dragen de dorpelingen, in groepjes van tien, foufou, kip en groenten aan. Er zijn nachten bij dat er wel vijftig jongeren komen aanzetten. Een aantal van hen blijft, de anderen keren terug met de lege manden. Elke familie zou het als een schande ervaren als ze niet een kind bij Mulele had. Een vader die op het punt staat terug te keren naar zijn dorp, zegt tegen Mulele: 'Daar waar jij zult sterven, zal mijn kind sterven.' En een moeder: 'Zorg goed voor mijn dochter, ze is nu je vrouw.' Een heel jong meisje van elf jaar vormt het middelpunt van een aandoenlijk drama. 'Je hebt er goed aan gedaan haar mee te brengen,' zegt Mulele, 'maar ze is nog heel klein. Er staan ons veel moeilijkheden te wachten: militairen, honger, regen, lange voettochten door het woud. Ze kan beter over een tijdje terugkomen.' De ouders vatten die woorden op als een belediging: 'Is mijn kind soms niet goed genoeg?' Het duurt niet lang of er zijn vijfhonderd jongeren in het kamp van Mulembe. De dorpshoofden komen tal van fetisjen aanbieden. Tchokwe, Mbuun en Pende chefs komen na lang reizen aan in Mulembe. Ze zijn bijzonder trots op een poeder met een buitengewoon vermogen, een poeder dat op het voorhoofd moet worden aangebracht. De militairen die naderen, zullen jullie niet opmerken, maar ze zullen leeuwen en luipaarden zien en op de vlucht slaan als gazellen. Mulele bedankt de chefs voor hun vertrouwen. Na hun vertrek zegt hij tegen de jongeren: 'Ik kan mijn geest niet achter een boom wegsteken. Het is niet een poeder van planten en bladeren, dat ons kan beschermen. Om je te beschermen, moet je uitsluitend en alleen rekenen op militaire tactiek.' In Mulembe ziet Abo haar broer Liévin Mitua terug, de leraar van haar clan, en Kafungu, de onderwijzer van haar dorp. Eugène Mumvudi, een Mukwese, ex-militair, houdt hen dikwijls gezelschap, net als Théotime Ntsolo, een voormalig instructeur van het Nationale Kongolese Leger. Het valt Abo op dat Mulele zich sinds twee weken vaak afzondert met vier Luba partizanen aan wie hij apart les geeft. Tenslotte ziet ze de vier vertrekken voor een opdracht in de provincie Kasaï. Op 15 september stuurt Mulele zijn broers Gaspar Ngung en Mbalan Etang naar Lukamba om zijn huwelijk met Abo te bezegelen. Vader Awaka en de ooms Ebul en Ernest Kwanga nemen de bruidsschat in ontvangst. Maar het huwelijk is tegen verlaagd tarief omdat het binnen de familie blijft. Ebul is namelijk getrouwd met Ngwom, de zus van de moeder van Mulele. Abo denkt nog steeds met Rémy te trouwen, maar niemand vraagt haar naar haar mening. Ze heeft al een paar politieke lessen bijgewoond over de gelijkheid van man en vrouw, over het recht van de vrouw om zelf haar man te kiezen en om een beroep te leren zoals de mannen. Maar de zin van al deze openbaringen is haar nog altijd niet duidelijk geworden. Op 20 september waarschuwt een afgevaardigde van de PSA Mulele dat veertig militairen in Mulembe zijn aangekomen en dat ze voorbereidingen treffen om het kamp aan te vallen. Bij zonsopgang leidt Mulele de partizanen naar de savanne tussen Mulembe en Yassa Lokwa. Bengila, Abo en Amek, een meisje van Bozombo, blijven in het kamp om voor de laatste bagage te zorgen. Tussen het eilandje en de rechteroever stroomt slechts een kleine ondiepe rivier, een tiental meter breed. Bengila waadt verschillende keren heen en weer door het water om de laatste spullen door te geven. Als ze klaar zijn, zoeken ze alle drie mbwil-a-mbaam planten, een kruipend liaan die zich rond de voet van de bomen windt. Ze is verscheidene meters lang en draagt grote groene bladeren. De drie partizanen camoufleren er hun benen, lichaam en hoofd mee. Daarna rennen ze de kleine vlakte over die hellend langs de rivier loopt en beklimmen dan snel de heuvel waar Mulele en zijn partizanen zich bevinden. Op hetzelfde ogenblik verschijnen de militairen op de tegenoverliggende heuvels, slechts gescheiden van Mulele door een kleine vallei. Ze merken de drie partizanen in camouflage-tenue op. Daarna zien ze Mulele en zijn mannen. De militairen schreeuwen hen toe: 'Mogen we schieten?' Abo hoort de partizanen antwoorden: 'Bula, bula, bula!Schiet maar!' 'Beto bula:'Mogen we schieten?' 'Bula!' Tal van partizanen richten zich op en roepen uit, de armen in de lucht: 'We zullen jullie pakken met onze handen!' Mulele schreeuwt: 'Ga liggen!' Ze luisteren niet. Mulele gooit zich op de grond en de meeste mannen doen hem na. Sommigen blijven rechtopstaan op het moment waarop het salvo losbarst. Eenmaal dit korte, nogal symbolische treffen beëindigd, slaan zowel de partizanen als de militairen op de vlucht. Een partizaan van Inkasambu is zwaar gewond aan zijn armgewricht en wordt naar Kikwit afgevoerd. Donatien Nzoz heeft een kogel in de schouder gekregen. Abo wast de wonde uit met alcohol, ze doet er mercurochroom op en daarna sulfamidepoeder, ze hecht de wonde met behulp van een pincet en hecht-draad en ze dient hem antibiotica-injecties toe. Bij het eerste kogelfluiten zijn een aantal partizanen er vandoor gegaan alsof het om een lange-afstandsloop ging, die hen vijfentwintig kilometer ver weg heeft gevoerd, tot in Musenge Munene. Van hen kan alvast niet beweerd worden dat ze het maquis in slechte fysieke conditie zijn begonnen. Nadien gaan de militairen rondvertellen dat ze Mulele in hoogsteigen persoon, samen met zijn vrouw, hadden omcirkeld en dat beiden zich plotseling hebben veranderd in een wit-rood-zwarte regenboogslang, de mbweng esasj.Een Mbuun spreekwoord zegt: Lo omon oti zal een jaar moeten wachten eer hij hem terug mag zien. De soldaten hebben slangen zien verdwijnen in het struikgewas. 'We moeten Mulele niet te dicht meer naderen. Hij zou zich opnieuw kunnen veranderen in een mbweng esasj en dan worden we door een groot ongeluk getroffen.' 6. 20 september - 16 november 1963 Bek Boma, Iseme en Busongo - Kaart 3 - Kaart 4 - Inhoud Lessen uit de eerste symbolische overwinning op het leger. Het kamp van Iseme en zijn jonge waaghalzen. De vrouwen in de revolutie. Uitbreiding van de beweging over het grondgebied van Kwilu. Verrassingsaanval van het leger, de partizanen uiteengedreven. Een paar uur na de militaire aanval in Mulembe, zitten driehonderd partizanen met Mulele in een kring in de savanne van Bela Boma. Geen tijd om een bivak op te zetten. Er volgen nachten onder de bomen en nachten onder de blote sterrenhemel. Geen militaire oefeningen 's ochtends, want instructeur Mukulubundu verschanst zich ergens in Musenge Munene. Algemene verzameling voor een politieke les van de commandant-chef. 'Jullie hebben me niet willen geloven, toen ik jullie zei dat de militairen ons zouden aanvallen,' begint Mulele. 'Ik heb hen niets misdaan. En toch vallen zij ons aan en dat zal zo doorgaan. Jullie hebben gezien dat er twee kameraden gewond zijn geraakt door de kogels. De traditionele chefs hebben jullie medicijnen en fetisjen gegeven om jullie onkwetsbaar te maken voor de kogels. Ik heb hen niet willen ontmoedigen. Maar jullie zien nu dat dat niet werkt. Onze fetisj, dat is de militaire tactiek. We moeten ons verdekt opstellen, hinderlagen leggen en de vijand onverwachts aanvallen. Dus jullie moeten zorgen dat jullie ingewijd raken in de tactiek van de guerrilla, jullie moeten toegewijd zijn en je inzetten tijdens de militaire trainingen. Toch zullen we op dit moment nog geen gevechten aangaan met de militairen. Omdat jullie eerst goed moeten begrijpen waarom wij strijden en tegen wie.' Iedere dag verplaatsen de partizanen zich in de brousse tussen Bela Boma en Mulembe om te voorkomen dat ze ontdekt worden door de militairen. Als de angst en de ontreddering overwonnen zijn, keren de jonge verdwaalden bij kleine groepjes terug naar het kamp. Bengila houdt een causerie. 'Het is nu ruim een maand dat we in het woud zijn. Met meer dan zeshonderd hebben jullie je al aangesloten bij ons. Al de dorpelingen ondersteunen jullie in de strijd tegen het onrecht. Wij bezitten geen wapens, maar jullie hebben gezien dat wij de soldaten angst aanjagen. Ze hebben geschoten en toen ze zagen dat ons dat niet afschrikte, zijn ze op de vlucht geslagen. De soldaten beven. Ze vertellen in de dorpen dat ze hele kleine mannetjes gezien hebben, niet hoger dan de knieën van een dwerg, die onkwetsbaar zijn voor hun kogels. Jullie kunnen daaruit de conclusie trekken dat onze revolutie behoorlijk sterk is.' Na tien dagen zijn de laatste zwervende partizanen terug van hun dwaaltocht door het hoge gras rond Bela Boma. Sommigen, die door de bitterheid van de strijd de kluts zijn kwijtgeraakt, zijn gevlucht om te gaan soezen in de rust van het dorp. Hun ontwaken zal pijnlijk zijn. De militairen houden razzia's in de dorpen om er de jongeren die bij Mulele zijn geweest, te arresteren en te martelen. Ontredderd en verloren, maar een onkreukbare moed veinzend, slaan ze opnieuw de weg in naar het maquis. Drie politiemannen, een Mumbunda, Séraphin Mbwantsam, een Mutnbala en een Muyanzi voegen zich ongemerkt bij hen. Bij het zien van de kampbewakers die aanstalten maken voor de routinecontrole, beginnen de drie musketiers te beven als blaren in de storm. Ze hebben zoveel horen vertellen over Mu-lele's toverkracht, dat ze kramp in hun buik krijgen bij de gedachte dat Mulele al in hun hart heeft gekeken en daar hun slechte bedoelingen heeft gelezen. De partizanen storten zich op de smerissen en ontdekken in hun tassen de donkerblauwe uniformen met rode strepen en de petten. Ze slaan hen letterlijk dood. Abo wast nog hun wonden uit en verbindt hen, maar tevergeefs. Alvorens de geest te geven, bekennen de drie politiemannen dat ze gestuurd zijn door Nestor Mutunzambi die op ronde is in de omgeving. 'Ik weet wel dat jullie woedend zijn sinds de aanval van de militairen,' zegt Mulele tegen zijn mannen, 'maar als jullie de spionnen doden, dan kunnen ze ons nooit inlichtingen geven over hun bazen.' Papa Pascal Mundelengolo, onderwijzer en dorpsrechter van Mulembe, geeft les. 'Mulele heeft jullie eens gezegd dat de militairen hem op een dag zullen komen zoeken in het woud. Waarom de militairen? De huidige regering ziet haar belangen bedreigd. Ze constateert dat alle dorpelingen naar het woud trekken om naar Mulele te gaan luisteren. Mulele die de waarheid over alle misdaden van deze regering aan het licht brengt. Een paar jaar geleden hebben we onafhankelijkheid voor ons land gevraagd. Nu worden we geregeerd door Zwarten, maar door die Zwarten die juist tégen de strijd voor de onafhankelijkheid waren. Zij willen dat de Blanken blijven om ons te overheersen. Deze Zwarten vrezen dat de bevolking hen niet langer meer zal gehoorzamen als ze Mulele gehoord hebben. Ze sturen hun militairen om jacht op ons te maken. Achter de Zwarten van deze regering verschuilen zich de Blanken die maatschappijen bezitten zoals de Huileries du Congo Beige of de Compagnie van Kasaï en de Compagnie Jules Van Lancker. Ze maken zich ongerust. Hun arbeiders gehoorzamen hen niet meer. Hun fabrieken dreigen stil te vallen. Dus, de strijd zal hard zijn, we zullen nog aanvallen te verduren krijgen. Wat denken jullie daarvan? Zouden jullie al die moeilijkheden aankunnen?' 'We willen toch de strijd voortzetten.' 'Als sommigen menen dat het te hard is, mogen ze weggaan.' Niemand geeft een kik. Maar de volgende dag ontbreken er een paar partizanen op het appèl. Het kamp verplaatst zich, want de angsthazen zouden de militairen kunnen waarschuwen. Abo, Mulele en een groep partizanen lopen over de weg tussen Mulembe en Banda, als ze de motor van een vrachtwagen horen. Het zijn militairen die zich zo traag voortbewegen dat het lijkt alsof hun voertuig staat te trillen op zijn vier wielen. Mulele en zijn mannen duiken plat op hun buik op tien meter van de weg. 'Het is echt veel te gevaarlijk,' horen ze een soldaat zeggen. 'Je kan hen onmogelijk zien.' 'En ze kunnen ons ieder ogenblik koud maken,' zegt een derde stem. Erg opgewonden gaat Abo deze ontmoeting rondvertellen in het kamp. Voor het eerst heeft ze ondervonden wat de kracht van de massa betekent: tot de tanden gewapende soldaten hebben schrik voor het volk dat niets in de handen heeft. Abo begint de zin te begrijpen van een spreekwoord dat in alle dorpen de ronde doet.'Ngo wo ngo aton,' zeggen de ouden telkens als ze het hebben over de commandant-chef. Deze luipaard onderscheidt zich door zijn vlekken, deze luipaard is heel bijzonder en mysterieus. Het spreekwoord betekent dat Mulele de bevolking een kracht heeft ingeblazen die men nooit voor mogelijk had gehouden. Ngo, de Luipaard, is de meest populaire benaming geworden voor de ka-meraad-chef. De dorpelingen spreken ook over Ebun EmvuL, de Wolk die de Regen draagt. Om de partizanen niet te verraden aan vijandelijk-gezin-de oren, zelfs niet onbewust, spreekt niemand in de dorpen nog de naam Mulele uit. Broer, ik vertrek naar Egnang Lamvul, de Regendruppel. Mijn dochter is bij Nga Bul, de Chef van de Grond. De papa is verheugd dat hij Nga Maan, de Chef van de Aarde gehoord heeft. De dorpelingen begrijpen precies op wie dat slaat. Op 30 september omstreeks tien uur 's avonds, verlaten de partizanen over een grote breedte verspreid de brousse van Bela Boma. Ze groeperen zich pas opnieuw ter hoogte van de weg naar Iseme. Om vijf uur ontdekt Abo diep in het woud een mutambu, een val voor wilde dieren. Het ziet eruit als een smalle gang. De dieren die erin lopen breken een draad, waardoor een mechanisme in werking treedt en een zware boomstam op hun kop belandt. Een boloko, een antilope, in menig verhaal de intelligente hoofdrolspeler, is deze keer niet snugger genoeg geweest om de valstrikken van de mens te doorzien. De maquisards zetten een bivak op en geven het de naam kamp Boloko van Iseme. De symbolische nederlaag van het leger in Mulembe is van mond tot mond en van dorp tot dorp gegaan, is verrijkt geworden met allerlei mysterieuze en magische tekenen, en heeft een koortsachtig enthousiasme gewekt onder de jongeren die nu bij bosjes het maquis kiezen. Om de nieuwelingen af te koelen, beschrijft men hen eerst alle moeilijkheden. Marcheren in de striemende regen, een hele nacht woudlopen, honger lijden, opgejaagd worden door de militairen, aanvallen doen op de soldaten en hun kogels trotseren. Wie van het kaliber is dat hij deze verschrikkingen tegemoet durft gaan, die kan blijven. Het is middag en siësta. Een zalige rust. Een plotse kreet doet iedereen overeind springen. Felix Mukulubundu schreeuwt: 'Avion wana!' Vliegtuig in zicht betekent dat iedereen zich onmiddellijk tegen een boomstam moet aandrukken. Félix heeft het vaak genoeg herhaald tijdens de militaire trainingen. Nu is dus het uur van de praktijk aangebroken. Maar de partizanen spotten met Félix. Ze hebben geen flauw idee van wat oorlog is. Het zijn nog kwajongens die vinden dat hun wapenexpert veel te bang is aangelegd. De overwinning is in aantocht, kwestie van een paar maanden, wie twijfelt daar nu aan. Een stuk of twaalf dorpen, meer kennen ze niet van hun land. De meest fortuinlijken onder hen hebben lange reizen ondernomen naar Kikwit, naar Gungu, Feshi, Kahemba of Mangai. Waar die slechte regering ergens vertoeft, over welke militaire macht ze beschikt, welke tactieken ze van plan is te gebruiken, het kost hen moeite om zich dat voor te stellen. Inderdaad, we leven in ellende, er is werkloosheid, we zijn minder dan niets voor hen, daar moet een eind aan komen, we moeten de strijd aangaan. Maar er is niets in hun herinneringen, de jacht niet, noch de schermutselingen tussen clans of dorpen, waardoor ze zich een beeld kunnen vormen van wat het woord 'strijd' eigenlijk wil zeggen. Maar de overwinning is zeker. Monique Ho is de beste vriendin van Abo geworden. Monique praat over haar vriend en ook over haar ongerustheid: 'Misschien gaan wij wel sterven in dit woud?' Abo is al gewend aan het idee dat ze lang in de brousse en in het woud zal blijven. In een paar weken tijds heeft haar leven een wending genomen. 'Als de dood komt, dan de dood voor iedereen.' Ja, in minder dan twee maanden heeft Abo heel wat van haar gevestigde waarheden zien onderuitgaan en nieuwe waarheden zien bevestigd worden. De Blanke paters zijn slecht. Vreemdelingen horen de wet niet voor te schrijven in ons land. Wij moeten durven sterven opdat Kongo vrij zal zijn. De vrouw wordt de gelijke van de man. Bengila borduurt graag op dit laatste thema. Hij herhaalt steeds dat de vrouw niet eens beseft dat ze de slaaf is van de man. Ze is te gehoorzaam. Als haar varken een veld heeft verwoest, wordt zij niet gedagvaard, nee, de oom, de vader of de broer, de mannen die achter haar staan, worden erop aangesproken. Als ze iemand verwond of gedood heeft, vertelt ze haar oom het drama tot in de details, en de oom voert op de rechtbank het woord in haar plaats. Vandaag spreekt Mulele over de vrouwen. 'De vrouwen brengen de kinderen ter wereld: waarom zouden ze de strijd uitsluitend aan de kinderen overlaten en zelf afzijdig blijven? Ze lijden met de kinderen, ze moeten strijden met de kinderen, samen sterven of samen het geluk kennen. De vrouwen hebben verstand van veel zaken. Ze zijn gewend goed na te denken, ze kunnen ons raad geven. Als je de mannen alleen hun gang laat gaan, halen ze stommiteiten uit. De moeder van Mare Katshunga - ze was al heel oud - luisterde iedere dag naar de berichten op de radio toen de onafhankelijkheidsstrijd begon. De vrouw moet belangstelling tonen voor het lot van ons land. Anders begrijpt ze nooit waarom haar kind strijdt, dan zal ze zeggen dat hij zich als een bandiet gedraagt. De vrouwen zijn altijd samen met de kinderen, ze voeden hen op. Als de vrouw de miserie van haar land niet kent en niet weet hoe te strijden, dan zullen de kinderen dat ook niet leren. Er zijn landen waar vrouwen gestreden hebben aan de zijde van de mannen. Angela Davis is een Amerikaanse Zwarte die fel strijd heeft gevoerd. Valentina Terescova was de eerste vrouwelijke astronaute. Jullie zien wat de vrouwen allemaal kunnen in de socialistische landen. In China heb ik vrouwen zien werken als ingenieur, als directeur van een onderneming, als vliegtuigpiloot, ik heb er gezien die bevel voeren in het leger en die tanks besturen. Voor de revolutie mocht de Chinese vrouw haar huis niet verlaten. Van kindsbeen af bond men haar voeten in opdat ze klein zouden blijven, onvolgroeid. Op haar misvormde voetjes kon de vrouw niet weglopen van haar man. Het is voorzitter Mao die tegen dat alles heeft gevochten.' Een klein detail intrigeert de jongeren. Mulele is bijna een vol jaar in China geweest. Gedurende al die tijd heeft hij geen Chinese vrouw gekend, naar zijn zeggen. Er is discipline daar. 'Ja, goed, akkoord. Maar toch, een heel jaar, kameraad-chef, dat is echt moeilijk. Als je dat soort werk niet doet, zeggen de ouden, dan word je ziek aan je ruggegraat. Vandaar onze verwondering. Hebben de Chinezen je daar medicijnen voor gegeven?' 'Luister eens, als je in oorlog bent, moet je je niet teveel met die dingen bezighouden. Er zijn andere zaken te doen. Voorzitter Mao heeft de Chinezen in die zin weten op te voeden.' 'Ja, dat is waar, je hebt alweer gelijk, kameraad-chef, we zijn in oorlog. Dat hadden we moeten bedenken. Maar hoe kan je eigenlijk oorlog voeren als je geen goede wapens hebt?' Niemand heeft enig idee. Het antwoord volgt in de les van morgen. 'Wij staan hier met lege handen. Wij zijn op zoek naar wapens. Wie gaat ze ons brengen? De militairen zullen onze wapens vervoeren en ze brengen tot hier in het maquis. We moeten leren hoe wij, die met lege handen staan, wapens kunnen krijgen uit de handen van onze vijanden. We zullen leren hinderlagen leggen. De vijand aanvallen met onze pijlen, speren en machetes wanneer die er het minst op bedacht is. We kunnen hen overwinnen, dankzij ons aantal en door in het geheim te werken. De meisjes kunnen ook wapens afpakken. Het dorpshoofd zal jullie op de hoogte houden omtrent de gedragingen van al de soldaten die bij hem komen. Jullie kunnen de militairen wijn brengen om hen dronken te voeren. En hen daarna van hun wapens beroven.' Na tien dagen verblijf in het kamp Boloko van Iseme stelt de aanwezigheid van meer dan duizend partizanen enorme problemen voor wat betreft de voedselvoorziening, de mobiliteit en de veiligheid. Het is aan de brousse in de omgeving te zien. Het is alsof er een troep olifanten lange tijd is wezen feestvieren. Mundelengolo en Kafungu leiden de jongeren, die zullen terugkeren naar hun dorp om er plaatselijke equipes te vormen, in sneller tempo op. De vijand zendt spionnen uit op zoek naar Mulele. Prompt worden de Mulele's vermenigvuldigd over het hele grondgebied van Kwilu. Het kamp wordt verdeeld in drie autonome groepen die de revolutie zullen vestigen in verschillende zones. Félix Mukulumbundu en Valere Munzam-ba leiden driehonderdtachtig partizanen in de richting van de rivier de Ka-saï. Verzameling om acht uur 's avonds. Mulele zal de mannen groeten die vertrekken, richting Kalanganda. Twee dagen later vertrekt een tweede groep, van hetzelfde aantal, met Louis Kafungu en Eugène Mumvudi naar Kilembe. Mulele en Bengila zullen ter plaatse blijven, tussen beide in. Maar uit veiligheidsoverwegingen verplaatsen ze hun kamp enige kilometers tot vlakbij Bembele Busongo. Stéphane Etshwe reist heen en weer tussen Idiofa en het kamp van de centrale leiding. Op een dag brengt hij een bericht mee dat Abo hevig in de war brengt: 'Rémy Makoloni wil Mulele ontmoeten.' De kameraad-chef geeft een paar weinig geslaagde grappen ten beste: 'Je man komt eraan, ga je met hem mee?' Zonder een woord draait Léonie hem de rug toe. Ze krijgt het benauwd als ze zich de verschijning van Rémy moet voorstellen. Hoe zal het weerzien zijn na al die buitengewone gebeurtenissen die hun beider leven zo grondig veranderd hebben? Maar Rémy, lang verwacht, komt niet opdagen. Tijdens zijn tocht naar het maquis in een vrachtwagen boordevol levensmiddelen wordt hij onderschept door het leger en in de gevangenis gegooid. Rémy Makoloni wordt veroordeeld en opgesloten in Oshwe. Op 30 oktober bij zonsopgang worden de partizanen gewekt door geweerschoten. Abo springt op. Mulele staat al overeind. De schoten komen dichterbij. Paniek. Een uiteenstuiven in alle richtingen. Vluchten! Abo laat haar kleine tas achter die de kleren van Mulele bevat, haar radio en haar eigen kleren. De militairen zijn niet via de dorpen gekomen, want anders zou een bode alarm geslagen hebben. Abo kijkt niet links of rechts. Ze volgt Mulele op de hielen. In de stellige overtuiging: dan zullen ze me niet pakken. Bij Mulele blijven. Monique, Soulié en Rosalie achter haar aan: bij Léonie blijven. In de stellige overtuiging: ze zullen haar niet pakken. Bij de aanval op Bembele Busongo raken de grote tenten verloren. De militairen vinden bloedvlekken op het Zenith radiotoestel. Nu zullen ze beweren dat ze de vingers van Mulele afgehakt hebben. Naderhand zal Mulele partizanen uitsturen om onderzoek te doen in de omliggende dorpen. Het blijkt dat een kerel van Impasi verraad gepleegd heeft en de militairen tot in het kamp heeft gebracht. De dorpelingen hebben vernomen via de radio dat Mulele zijn vingers kwijt is. Nu moeten ze zijn vingers zien, ze aanraken. Ach, de radio, een uitvinding van de Blanken, dat vertelt alleen maar lokuta, leugens. Tijdens de vlucht is Abo Mulele toch kwijt geraakt. Ongelooflijk maar waar. Daar staat ze dan, alleen met Soulié, verdwaald in de brousse van Bembele. Wat te doen? De twee meisjes vinden het raadzaam zich terug te trekken en naar Banda te gaan, het geboortedorp van Soulié. Onderweg komen ze Delphin Mbumpata tegen. In Banda besluiten Abo en haar broer verder te gaan naar Lukamba Bozombo, waar ze rond acht uur 's avonds aankomen. Het eerste huis van het dorp is dat van oom Ebul, waar de moeder van Mulele leeft sinds de dood van haar man in 1960. Abo klopt op de deur. Eenmaal binnen voelt ze dat de angst het huis in zijn greep heeft. Nee, het is veel te riskant om hier te blijven, dit is de eerste plek die de militairen zullen doorzoeken. Verstop je overdag in de brousse. Kom 's nachts in huis slapen. Nee, ook te gevaarlijk. De moeder van Mulele stapt naar Louis Ikuma, een leraar van haar familie. Boven het plafond van zijn woonkamer is er een bergplaats. Léonie en Delphin zullen daar veilig zitten. Nauwelijks zijn ze daar geïnstalleerd of Mar-guerite Mimpia komt binnen: De militairen zijn in Mukulu, ze weten dat je in Lukamba bent, ze zullen tegen zonsopgang hier zijn. Om drie uur 's nachts begeven Abo en Mbumpata zich op weg naar Banda. 's Morgens komen ze een zestigtal partizanen tegen die op zoek zijn naar Pierre. Ze houden zich verborgen in het woud. Een dorpeling komt hen vertellen dat alle jonge meisjes van Lukamba Bozombo aangehouden zijn. De militairen triomferen, ervan overtuigd dat ze de vrouw van Mulele in die hele hoop wel te pakken hebben. De dorpelingen van Banda geven de zestig partizanen te eten en wijzen hen de weg naar een veilig oord in Busongo. Om vijf uur komen ze aan. De jongeren nemen onmiddellijk contact op met chef Kasongo. Twee weken lang kamperen ze in het voormalig bivak van de equipe van Banda, in de brousse, richting Musenge Munene. Overal vandaan komen berichten toegestroomd. De militairen kammen de streek uit. In Musenge Munene hebben ze een vader gedood omdat hij een kind bij het verzet heeft. Een groep soldaten heeft zijn kamp opgeslagen in dat dorp. Ze hebben de chef vastgebonden, hem afgeranseld en gemarteld en hem daarna doen opsluiten in de gevangenis van Kikwit. De militairen hebben in Busongo tweeënvijftig jonge meisjes aangehouden, in de hoop zo de hand te kunnen leggen op de vrouw van Mulele. Op 15 november voegt Joseph Okwono, een gezant van Mulele, zich bij de groep van Abo. Hij heeft gezien hoe de militairen de huizen van Bwalen-ge en Mbwitsambele in brand gestoken hebben. Lemen huizen, maar een aantal waren van steen of van plaatijzer. Om tien uur 's avonds zetten ze de nachtelijke tocht in. Aankomst in Bela Boma om vijf uur, bij Mulele.. Dezelfde dag nog vertrekt de hele colonne partizanen. Twee kilometer ten zuiden van het dorp Banda Buzimbila houden ze halt. Meer naar het noorden, voorbij Buzimbila, ligt Inkasambu en nog verder Kimpata Eku. Mulele heeft een zwartgallige bui. Zijn vrouw is voor het gevaar op de vlucht gegaan. 'Teruggekeerd naar het dorp, zeg je? Heb ik een dorp misschien? Het woud en de brousse zijn mijn dorp. Prent dat goed in je hoofd: ons dorp is overal!' Later in het kamp van Banda Buzimbila, begroeten de dorpelingen Abo met een lied van het tribunaal: Ankul mpeng De vrouw van de tovenaar De vrouw van een chef kent alle geheimen van haar man en moet één blok met hem vormen. 7. 16 november 1963 - eind februari 1964 In Banda Buzimbila - Kaart 4 - Inhoud Delegaties van dorpelingen, het complot van het zout. Broeder Laurentin Ngo-lo en de religie in het maquis. De eerste krijgsverrichting van de partizanen. Hoe een kind van acht jaar partizaan wordt. Terreur in de dorpen, moord op Kendita en Matalatala. Scholieren en leraren sluiten zich aan bij het verzet. Abo in het Bureau voor de Gezondheid. Eerste grote confrontatie met het leger. Een hete bries strijkt met schroeiende vingers langs het hoog opgeschoten gras van de vlakte van Banda Buzimbila. Abo laat haar blik dwalen over de vallei die door de Bitshilrivier uitgesleten is. De zoom van het oerwoud die parallel aan het water loopt, rafelt driehonderd meter verderop uit en gaat over in de brousse van de heuvel waar Léonie zich bevindt. Op de tegenovergelegen helling onderscheidt Léonie duidelijk het dorp Banda Yansi en de grote weg die langs de heuvels loopt in de richting van Lukamba Bozombo. Als ze met haar blik de tegenovergestelde richting volgt, ziet ze, wat hoger gelegen dan Banda Yansi, enkele hutten van Banda Papi. Abo draait zich nu helemaal om en haar ogen glijden over de heuvels en de dalen waar de Matendedorpen verdoken liggen. Het dorp van Rémy Makoloni, Matende Mazinga, dat van Pierre, Ma-tende Isulu, er zijn er tien in totaal. Hier, onder de bomen, richten de partizanen een bivak in waar de leiding zich vier maanden lang zal ophouden. Dit is de plek, mayumbu genoemd, waar vroeger het dorp Banda Buzimbila lag. Bijna iedere dag ontvangt Mulele delegaties dorpelingen. Na de gebruikelijke welkomstwoorden, zingen de ouden: Ntetente nze oyol Onder de ontelbare krekels Waarop Mulele antwoordt dat hij niet de meest wakkere is, dat hij alleen maar de revolutie is komen brengen. 'Dankzij de revolutie zullen alle krekels, alle dorpelingen wakker en moedig worden.' Daarna luistert Mulele naar hun vragen, hun klachten, de ongelukken die hen overkomen zijn, hun verwachtingen. Daarna steekt hij van wal. De dialoog kan de hele dag in beslag nemen. Pascal Mundelengolo, die men officieel de 'Vertegenwoordiger van de volksmassa' is gaan noemen, speelt zijn rol van assistent op weergaloze manier. Pascal produceert een niet te stuiten waterval van spreekwoorden en liederen waarmee hij zijn faam als rechter in Mulembe gevestigd heeft. De ouden amuseren zich kostelijk. Een grootmoeder van Lukamba wil dringend de kameraad-chef spreken. In heel de streek is er geen zout meer te vinden, dat weet iedereen, en dat is verder niet zo erg. De mensen stellen zich tevreden met inlands zout. Maar stel je voor, in het bivak is de jonge Mipembe betrapt met zout. Je reinste Blankenzout. Hij heeft vast en zeker in het geheim contact gehad met de militairen. Mipembe zal de partizanen uitnodigen om zijn zout te proberen. En die zullen, na ervan geproefd te hebben, niet meer zonder kunnen, en ze zullen zich gaan aansluiten bij de militairen. Mipembe is een Pénépé, een lid van de Parti des Nègres Payés. Hij verdient de dood. Na omstandige dankbetuigingen aan de oude vrouw, stuurt Mulele een van de leiders naar Lukamba om speurwerk te doen in verband met het complot van het zout. Abo twijfelt er al ernstig aan of de magie in staat is het onmogelijke te verwezenlijken. Maar haar prille geloof in de exacte wetenschappen wordt duchtig op de proef gesteld door een plotselinge verschijning. Vóór haar doemt een lachende reus op die op zijn schouders een volwassen antiloop draagt, poten, staart en oren, niets ontbreekt eraan, een enorm beest. De man legt zijn last op de grond en de vriend die hem vergezelt doet zijn best om hem te verontschuldigen: 'Och, verwonder je maar niet, hij is in staat een hele boom op zijn schouder te nemen.' Abo staart met verbazing naar de stalen armen van Louis Nienkongo, een dorpeling van Inkasambu, die op zijn eigen manier een goede honderd kilo vlees is komen brengen. Hij weet te vertellen dat de militairen de schrik te pakken hebben sinds ze Mulele in tientallen plaatsen tegelijkertijd zien opduiken. Alleen wanneer ze tegenover vreedzame boeren staan, keert hun moed weer. 's Morgens vallen ze de dorpen binnen, drijven de bevolking bijeen, beroven hen van kleren en geld en nemen geiten en kippen mee. 'Dit is voor ons. Jullie Mulele zal jullie wel voeden.' Al de mannen moeten plat op hun buik op de grond gaan liggen. Zoals in de tijd van de Vlamingen, toen die ons met de zweep ervan langs gaven. Met hun zware schoenen lopen de soldaten over de lichamen en bewerken ze met stokslagen. Ze laten de mensen helemaal bebloed achter. Ettelijke jonge meisjes komen, geterroriseerd, in Banda Buzimbila aan. Met steeds hetzelfde verhaal, een 'alledaags' drama dat een heel leven vergalt. Een paar met palmwijn overgoten militairen hebben een meisje verkracht onder de ogen van alle dorpelingen. Waag het maar niet meer aan de militairen ongehoorzaam te zijn. We willen niet dat je nog gemene zaak maakt met die Mulele. De partizanen bouwen hun eerste bureau. Het is bestemd voor Laurentin Ngolo. Meteen nadat de aanwezigheid van broeder Laurentin aan de zijde van Mulele bekend was, fluisterden de oude mannen en de oude vrouwen onder elkaar: 'Laurentin Ngolo werkt samen met Pierre! Dat wordt een ernstige zaak!' In Kinshasa had deze broeder van de Josephietenorde, die theologie had gestudeerd, de unieke gelegenheid te baat genomen om zowel het gedrag van de blanke paters te observeren als dat van de kolonisten. Laurentin Ngolo kwam tot de bevinding dat de paters in evangelische taal de economische belangen van de kolonisten verwoordden. De heilige geschriften schenen hem regelrecht bestemd om de negers in slaap te sussen. Aan de slavenmeesters leken ze een ongestoord aards bestaan te verzekeren met als premie daar bovenop een eeuwig leven in het paradijs. Laurentin Ngolo zocht boeken, geschreven door mensen die geleden en gestreden hadden. Hij legde een hele bibliotheek aan van marxistische werken. In zijn huis maakten veel nationalisten voor het eerst kennis met Marx en Lenin. Toen in juli 1963 Mulele en Bengila een oproep richtten tot de intellectuelen van Kwilu, was hij de enige die Kinshasa verliet om zich bij het verzet te voegen. Hij trouwde kort daarop met een meisje van Bozombo, Joséphine Mintsamba, een vriendin van Abo. Vanaf het begin van het maquis leed hij aan ascites, een pijnlijke kwaal die veroorzaakt wordt door vochtophoping in de buikholte. Abo ziet hem planken maken met de machete. Daarmee fabriceert hij een soort tafel. Abo weet dat hij veel pijn lijdt, maar noch zij, noch de andere verplegers kunnen hem behandelen. Laurentin klaagt nooit. Ondanks de vermoeidheid die men van zijn gezicht afleest, blijft hij altijd even vriendelijk glimlachen en gunt hij zichzelf nooit rust. De partizanen bewonderen zijn moed. Van de ochtend tot de avond, in zijn gloednieuwe bureau, vertalen Laurentin Ngolo en zijn vrouw de politieke lessen, die Mulele en Bengila in China hebben opgesteld, in het Kikongo. Onder hun toezicht worden de schriften gekopieerd door een stuk of tien meisjes die het middelbaar onderwijs of de kweekschool achter de rug hebben. Laurentin Ngolo heeft zijn religieuze orde verlaten. Augustin Kalamba, die pastoor geweest is in Matende Iwungu, zegt dat God niet bestaat. Wat denk jij daarvan, kameraad-chef? In het klein seminarie van Kinzambi waar hij in 1946 les kreeg, was de jonge Mulele zijn twijfels beginnen uiten aangaande de onbevlekte ontvangenis van de Maagd Maria. Dat moest hij bekopen. Hij werd weggestuurd. De kameraad-chef spreekt graag over die eerste aanvaring met de koloniale macht. 'Jezus was het kind van Maria,' zegt hij tegen de jonge partizaan die hem vragen stelt. 'De mensen die de Evangeliën schreven, wisten niet hoe de kinderen ter wereld komen. Die dachten dat een maagd door middel van toverkracht een kind ter wereld kon brengen. De priesters verzekeren ons dat het Evangelie het woord van God is. Maar wist God dan niet hoe men kinderen maakt? Hoe kon God, als hij bestaat en alles kent, dergelijke dwaasheden laten neerpennen? Jezus was een man die in een slavenmaat-schappij leefde en die streed om de slaven te bevrijden. Om die reden hebben de Romeinen hem gekruisigd. Jezus is ter dood gebracht, zoals honderden andere rebellen die de slavernij niet aanvaardden. Zijn dood aan het kruis was niet zo uitzonderlijk. Maar honderd jaar later gingen de evangelisten er een hoop verhalen bij bedenken. Zij zijn het die van de rebel Jezus een god-die-tirannen-beschermt hebben gemaakt. De brieven van de apostelen beweren dat de slavernij door God gewild is, dat de slaaf zijn meester moet gehoorzamen. Is dat het woord van God? Nee, die brieven van de apostelen zijn alleen het woord van de mensen die deze godsdienst hebben gemaakt. En die mensen accepteerden de uitbuiting en de slavernij. In de Kongo zijn de Portugezen vijfhonderd jaar geleden slaven beginnen vangen. De priesters hebben altijd gezegd dat het Evangelie de slavernij accepteert en dat dit de wil van God is. In de Evangeliën vind je volop leugens en voorbeelden van de onwetendheid van mensen die tweeduizend jaar geleden leefden. De godsdienst is een soort toverij, zoals het geloof in de fetisjen bij ons. Het is de magie van de Blanken. De kolonisten hebben haar altijd gebruikt om ons klein te houden en ons te onderwerpen.' Tijdens zijn causerie nodigt Mulele de aanwezigen uit om vanuit hun eigen ervaring te vertellen. Iemand zegt dat de overste van de missie Kilembe, pater Gerard, de Zwarten altijd beledigde. Hij liet zelfs zweepslagen geven aan de onderwijzers. Abo herinnert zich het beklag van haar oudere broer: als kind moest hij tijdens de oorlog als een slaaf werken voor de paters, die hem dwongen ndundu te maken, natuurlijke rubber. Een derde vertelt dat in de missie Ngoso broeder Simon beweerde dat de negers apen waren en dat ze stonken. Zijn vriend valt hem bij met het relaas hoe hij in 1959 in Ngoso pater Arthur een opdonder verkocht tijdens een staking van leerlingen en onderwijzers. Pater Arthur stuurde geregeld leerlingen van school en beledigde de zwarte onderwijzers. Léonie zong indertijd de mis in het koor van de missie van Totshi. Daartoe aangezet door Bengila, begint ze nu meer aardse waarheden te bezingen. Theo, de man met het beminnelijke voorkomen, een beetje dromerig, lijkt niet gemaakt van het deeg van grote oorlogvoerders. Van tijd tot tijd neemt hij Léonie en Monique bij de arm voor een pastorale wandeling. De cultuur zint hem beter als werkterrein dan het slagveld. En zo komt het dat hij privélessen belcanto geeft aan de twee schoonheden. 'Heel de jeugd van Kongo Kom op: altijd voorwaarts, Vooruit!' Na herhaaldelijke geheime repetities, treedt het trio Bengila op tijdens het ochtendappèl, waarbij de aanwezigen enthousiast invallen. De hele maand december gonst het kamp van koortsachtige verhuis-drukte. Iedere dag verlaten jongeren het kamp voor een onbekende bestemming. Anderen keren terug van geheime missies. Gespannen luisteren naar de boodschap van de bevrijding, vermetele hoop, dwaze dromen, beladen stiltes die een dreiging inhouden als bij het naderen van een onweer. Partizanen vertrekken met de opdracht om in contact te treden met een of ander gezaghebbend familielid: een dorpshoofd, een districtshoofd, een handelaar, een onderwijzer, een clanhoofd. De slechte regering verkoopt ons land aan vreemdelingen, morgen al kunnen haar militairen hier zijn om te martelen en te doden, jou staat dat ook te wachten; Mulele wil dat we samen strijden om Kongo te bevrijden. De jongeren die de grondbeginselen van de politieke en militaire vorming verworven hebben, keren terug naar hun dorp. Met de goedkeuring van de chef zullen ze ter plekke een equipe partizanen vormen, die haar bivak in de brousse of in het woud zal bouwen, een beetje uit de buurt van de hutten. Groepjes sijpelen binnen bij de leiding, om aan Mulele en Bengila verslag uit te brengen. De eerste week van december vergadert een groot aantal equipechefs met Mulele. 'Zelfs met lege handen kan ik tegen de vijand vechten. We moeten onze hersens gebruiken om de vijand aan te vallen en we moeten alles wat we nodig hebben van hem afpakken. Met eenvoudige chemische middelen kunnen we onze explosieven zelf maken.' De spanning stijgt ten top. De beslissing is genomen: 'We gaan in Kiyaka het INEAC aanvallen, het Nationaal Instituut voor Landbouwkunde van Belgisch Kongo. We zullen onze kracht eens laten zien. Opgewekt, als in een roes, wachten de partizanen vol ongeduld het sein voor de aanval af. De sprong in het onbekende. Théotime Ntsolo vertrekt met de mannen om de operatie te leiden. Ze gooien een paar molotov-coctails. De leraren in de school van Kiyaka slaan op de vlucht. Abo ziet de partizanen in een uitbundige stemming in het kamp terugkeren. Sommigen zijn beladen met dozen kalium en zwavel, een paar dragen triomfantelijk een radiozender en een kleine motor voor zich uit, weer anderen torsen een flinke hoeveelheid zout en zeep. Abo kan nu een hele apotheek samenstellen met antibiotica, streptomycine, penicilline, sulfa-guanidine, methyleenblauw, mercurochroom, Engels zout, rici-nusolie, operatiemessen, hechtingsdraad, pincetten en scharen. De hele buit wordt nauwkeurig in een schrift genoteerd. De dagen daarop blijft materiaal van allerlei aard het kamp binnenstromen. Abo leidt er uit af dat overal operaties op kleinere schaal plaatsvinden. Elil, Kambulu, Ntoma, Etshwe en Langong worden uitgekozen voor een vertrouwensopdracht. Ze graven een schuilplaats op de helling van een hoge heuvel, richting Maten-de. Ze versterken de binnenwanden met planken en plaatijzer en ze bouwen rekken. Ze verbergen de ingang met planken die ze daarna bedekken met aarde en pollen gras. Het depot is klaar. Abo heeft de helft van de schuilplaats nodig om er al haar medicijnen in te rangschikken. Liévin Mi-tua en Delphin Mbumpata beheren het depot en niemand mag er iets uithalen zonder hun permissie. Francois Mwangala arriveert. Hij is de zoon van Anosa, een zus van Abo. Hij is acht jaar, zit in de derde klas in Lukamba-Sector. 'Maar jongen, wat moet jij hier?' 'Ik ben ook ntot but o mput, partizaan!' 'Wat is me dat voor een geschiedenis! En hoe ben je partizaan geworden? Vertel eens.' 'De eerste schooldag na de kerstvakantie zwierven militairen, die in Lukamba-Sector gelegerd waren, rond onze klassen. De meester zei: Dat loopt niet goed af, de ntot but o mputkomen eraan, ga maar weer naar huis. In Bozombo vroegen de onderwijzers Celestin Mboko en Louis Ikuma wat er aan de hand was. Ik vertelde hen dat er geweerschoten waren afgegaan in Lukamba-Sector. Mijn familie is putten gaan graven om er een koffer met alles wat we bezitten in te verstoppen: borden, twee pagnes, een beetje geld in flessen en een handvol zout. Ik heb de nacht met mijn mama in de brousse doorgebracht. De volgende dag werd het dorpshoofd aangehouden door de militairen. Hij is naar de brousse gekomen en riep: Kom! Kom eruit! Er is niets aan de hand. Als jullie niet tevoorschijn komen, dan zullen ze mij doden. De jongens die zich schuilhielden in de brousse, stopten gras in hun mond en namen een handvol zand, terwijl ze zeiden: Deze grond is van ons, jullie kunnen ons niet verslaan als deze aarde van ons is, gaan jullie sterven. In hun ogen waren de militairen van Mobutu vreemdelingen, uit een onbekend en ver land vandaan. Maar we zijn toch maar teruggegaan naar het dorp. Naast de equipe van de groten hebben we een equipe van kinderen gevormd van acht tot tien jaar. Norbert Bennet leidt ons. We leren rennen, we doen gymnastiek, we zingen over de revolutie en we leren op verkenning uitgaan. Als de militairen ons pakken en ons vragen: Waar is Pierre Mulele?, dan antwoorden we dat we hem niet kennen. Zelfs als ze slaan, moet je zeggen: Aie! Ik ken hem niet.' In het kamp van Buzimbila komen van overal dorpelingen toegestroomd, de schrik op het lijf. Met gebroken stem doen ze allemaal hetzelfde wrede en bloedige verhaal. Het leger roept alle dorpelingen op het appèl om hen een paar typische militaire oefeningen en pleziertjes te demonstreren. De soldaten grijpen een man, duwen hem een dolk onder de neus, snijden zijn oren af en sturen hem terug in de rijen omstanders, terwijl het bloed hem over de wangen en de schouders loopt. Andere soldaten beschuldigen een jongen ervan dat hij bij Mulele is geweest. Met een mes snijden ze zijn rechter wijsvinger af, zodat hij niet meer kan schieten met de poupou, het handgemaakte jachtgeweer. De militairen gooien een man op de grond en verwringen zijn arm tegen een boomstam. Met een machete sabelen ze op de voorarm in, twee, drie maal, onder het uitstoten van ruwe soldatenkre-ten die het geschreeuw van het slachtoffer moeten overstemmen, een vierde, een vijfde slag en in deze orgie van bloed valt de arm in het gras. De man wordt teruggestuurd in de rij, terwijl het bloed uit de stomp stroomt. Dan komt er een gerucht binnen omtrent Honoré Kendita, zoon van Benoit Mulele en halfbroer van Pierre. Honoré, geboren in Lukamba Iban-si, handelaar in Kikwit, doorkruiste de streek om jongeren voor het maquis te werven. Het gerucht wordt bevestigd: Honoré werd aangehouden door de militairen en gefusilleerd. De mensen van Kikwit die op de veerpont stonden te wachten om de rivier over te steken, waren machteloos getuige van een ander drama. Clement Matalatala, getrouwd met Ignace Abiel, was een belangrijk handelaar in de streek. Hij was een oom van Pierre van vaders kant en dus hebben de militairen hem gegrepen opdat hij hen zou tonen waar Mulele zich schuilhield: 'Het is je eigen neef, jij moet het weten.' Matalatala die Mulele sinds diens terugkeer nooit ontmoet heeft, kan niets zeggen. Om hem spraakzamer te maken, nemen de soldaten hem mee op een boot op de Kwilu. 'Kun je zwemmen? Herinner je je nu waar Mulele zich verschanst?' De soldaten strikken een touw om de hals van Matalatala en maken dat vast aan een zak cement. Matalatala weet nog altijd niets. Precies tegenover de veerpont, voor de ogen van alle passagiers, duwen de militairen Matalatala, stevig geboeid en vastgebonden aan de cementzak, overboord. Een bode van Awaka bereikt Abo: 'Bij ons in Bozombo hebben de militairen leraar Célestin Mboko gefusilleerd. In Mungai hebben de soldaten twee dorpelingen, Mboko en Ekwamwangi, levend begraven.' De man gooit er tenslotte een laatste bericht uit. Voor Abo een grote schok. Het is gebeurd in Kimbanda, bij de rivier de Edzim. Daar waar de oliefabriek van mijnheer Frank staat, mijnheer Frank die indertijd met een zilveren lepel gekleurde pareltjes in de handen van Abo had laten stromen. Het is vlak in de buurt van die oliefabriek dat de militairen Gaspar Ngung aangehouden hebben. Voor de ogen van de dorpelingen hebben ze hem daar levend begraven. De mensen van Kimbanda vertellen dat Gaspar zich twee keer uit de aarde losgewerkt heeft vooraleer de soldaten in hun opzet zijn geslaagd. Gaspar Ngung, kind van mijn oom Ebul, Gaspar die in het dorp mijn huwelijk is gaan regelen, het is in zijn huis dat ik Pierre heb ontmoet en dat de revolutie is begonnen... Op die eerste uitbarsting van barbaars geweld van hen die men later de pa-cificateurs, 'vredestichters' zal noemen, kan Mulele niet zonder reactie blijven. Op 22 januari gaan alle equipes aan de slag, ze vernietigen bruggen en ponten, graven grote valkuilen in de weg en bestoken kleine formaties militairen met pijlen, speren en machetes. Na deze nogal omvangrijke operatie worden drie mitrailleurs buitgemaakt in de streek van Gungu, en ook Falls en Mausers bij de directie gebracht. Nu beginnen scholieren en leraren het kamp binnen te stromen. De oude Albert van Matende Lufuku wordt in het bivak van Mulele met een schaterlach verwelkomd: 'Wel Albert, kom je je bij mij aansluiten om de guerrilla te voeren?' 'Nee,' antwoordt de papa een beetje gegeneerd, 'maar ik kom je wel mijn zoon brengen, hij heeft al twee jaar voortgezet lager onderwijs doorlopen.' De jongen is pas vijftien jaar, hij huilt, want hij heeft het gevoel dat hij in het hartje van de wildernis voor de leeuwen wordt gegooid. Léonie brengt hem foufou, alsof voedsel die wildernis en die leeuwen kan doen verdwijnen. In die termen ongeveer ziet de jonge rebel-buiten-zijn-wil zijn breuk met de schoolwereld. Later neemt onze scholier Léonie in vertrouwen. 'Na de Kerstvakantie zijn we twee weken naar school geweest in Gungu. Het leger beschermde ons en alles was veilig, tot op de dag dat de paters ons wegstuurden. De situatie wordt kritisch, zeiden ze. Dat Mulele de strijd in het woud voorbereidde, dat was weer een of andere bijgelovigheid van de dorpelingen, dachten we. Maar op een nacht sloop een jongen uit mijn dorp, Fernand Awul, onze hut binnen. Wij trainen ons in het woud, zei hij; 's avonds gaat telkens iemand uit op verkenning bij het dorpshoofd, en vandaag ben ik aan de beurt. In Matende Lufuku dreven de jonge werklozen met ons, scholieren, de spot. Jullie diploma's kunnen jullie binnenkort begraven, zeiden die ongeletterden, Pierre is gekomen met een nieuw systeem van leven, we gaan een nieuwe wereld maken. Op 22 januari sprak men alleen nog maar van de verwoeste bruggen en wegen. De militairen namen alle jongeren van Lufuku gevangen en boeiden hen a la commande. handen en voeten bijeengebonden op de rug. Ons, scholieren, lieten ze met rust. Toen zei mijn vader: Het leger zal zeker terugkeren en dan zullen ze jou meenemen voor de militaire dienstplicht, het is beter dat je het maquis ingaat.' In één week ontdekt de oud-leerling van Lufuku zijn ware roeping van revolutionair. Mulele geeft hem een schrift, getiteld Tactiek van de partiza-nenoorlog, om te vertalen in het Kikongo. Als het werk af is, ontvangt de jonge scribent gemeende complimenten van de commandant-chef. Op slag verandert hij en begint zo te blaken van zelfvertrouwen, als had hij deze fameuze guerrillataktieken zelf uitgevonden. Co-politiek en co-militair. Abo hoort die woorden voor het eerst in Ban-da. Wat is dat nu weer? Het kost haar tijd om erachter te komen. Het houdt verband met de mensen die politieke lessen geven. In Nkata waren er nog maar enkele leraren, onder wie Pascal Mundelengolo en Liévin Mu-tua, in staat de politieke ideeën toegankelijk te maken voor de jongeren. Werklozen en scholieren hebben met ontsteltenis hun wereld zien ineenstorten. Ze zijn in een totaal onbekende wereld getuimeld, ze leven in de brousse en in het woud, ze slapen in het bivak, 's nachts verplaatsen ze zich en overdag bereiden ze zich voor op de strijd en op de oorlog. Met hart en ziel volgden ze de lessen, maar ze snapten er bitter weinig van. In Banda, eind februari, begin maart 1964, komen de leerkrachten in groten getale aan. Gegrepen door het algemene enthousiasme, ontdekken ze dat het volk, waar ze vroeger zo op neerkeken, hunkert naar strijd en verandering. Wel hebben ze aardig wat gedraald vooraleer ze zich bij de beweging aansloten, maar ze zijn vlug van begrip. Algauw zetten ze met grote deskundigheid de principes van de guerrilla uiteen. De jongeren ontdekken in de versmade onderwijzers onverwachte moed. Het woord 'co-politiek' onthult nu zijn geheim. De politiek commissaris, dat is de onderwijzer of de leraar die, gewend aan les geven, nu de politieke lessen van de revolutie uiteenzet. In de ogen van de boeren gebeurt deze politieke omschakeling te bruusk. Die mensen waren toch Pénépé's. Ieder geschoold of rijk individu dat collaboreert met de slechte regering, krijgt dit etiket van de oude Parti National du Progrès opgeplakt. Dringende aanleiding voor Mulele om een cau-serie te houden. 'Jullie die niet naar school gegaan zijn, jullie lijden het meest. Vandaar dat jullie als eersten besloten hebben naar het maquis te komen. De kinderen die gestudeerd hebben, zijn nu aangekomen. Wij die niets weten, hebben van nu af aan de kans om veel te leren. De leerkrachten gaan met ons meewerken en onze strijd zal sneller vooruitgaan. De slechte regering heeft haar intellectuelen, maar die denken niet aan de bevolking, alles wat die zoeken, dat zijn mooie woningen, een wagen en veel vrouwen. De goede intellectuelen moeten zich aan de kant van de onwetenden scharen. Nu de revolutie ook haar eigen intellectuelen heeft, zal onze strijd sneller vooruitgaan. ' Een leraar komt Léonie begroeten en zegt dat hij blij is haar in vlees en bloed te zien. 'Bij het begin van de revolutie heb ik me aangesloten bij de equipe van mijn dorp. De instructeur heeft me gezworen dat er een vrouw in het maquis is die medicijnen uitdeelt waardoor je alle politieke lessen kan begrijpen, zelfs de meest ingewikkelde. Het kon me niet schelen hoeveel het mij zou kosten, ik moest en ik zou die vrouw ontmoeten vóór ik zou sterven. Vandaag gaat mijn wens in vervulling. Maar ondertussen is mijn beste vriend naar de militairen overgelopen. Hij heeft me pas nog geschreven: Daarginds is het afzien, je zal alleen maar ratten te eten krijgen. Ik, ik heb het rustig en ik leef prima in Kikwit. Maar ik, die nu met jou sta te praten, ik luister naar de bevolking, ik hoor haar wens dat de revolutie zal voortgaan en zal slagen. Als we niet meer bedreigd worden door de militairen en als we geen belastingen meer moeten betalen, dan zullen we gelukkig zijn.' Ook de verplegers komen nu in groten getale aan in het maquis. In het kamp van Banda Buzimbila krijgt een bijzonder groot bivak de naam van Bureau voor de Gezondheid toebedeeld. Abo gaat aan het werk in dit nogal ongewone decor, zeker voor een jong meisje dat in het ziekenhuis van Kikwit en van Gungu heeft gewerkt. Maar de bevolking voelt er zich beter op z'n gemak dan in die grote gebouwen van de Blanken. Er zijn meer dorpelingen die voor een consult komen dan partizanen. Daniel Wavula, een Mupende, vroeger verpleger in rijksdienst, leidt het gezondheidsbureau. In het ziekenhuis plaatste zijn beroepsbekwaamheid hem onmiddellijk onder de gezondheidsbeambte die de instelling leidde. Abo en ook Anaclet Bilo, een van de eerste verplegers die zich bij het maquis voegde, staan hem bij. Soms, 's ochtends heel vroeg, op een tijdstip waarop de partizanen amper wakker zijn, verdringen de dorpelingen zich al bij bosjes voor de medische post. Op sommige dagen komen er tussen de zestig en de honderd mensen langs. Nadat ze in de keuken het voedsel neergezet hebben, meegebracht voor de partizanen, gaan ze in de rij staan. Ze hebben behoefte aan medicijnen tegen moeraskoorts, hoofdpijn, bronchitis en constipatie. Op dagen van grote drukte blijft Abo van 's morgens tot laat in de nacht in het bureau om zo'n tweehonderdvijftig patiënten te helpen die onverstoorbaar hun beurt afwachten. De verplegers overhandigen aan iedere zieke een strookje papier waarop de datum vermeld staat, de diagnose en de behandeling. Dat komt serieus en bijna als westerse geneeskunde over. Maar de dorpelingen zal het een zorg wezen. Zij weten precies wat de ziekte overwint. En dat is geen poeder van de Blanken. Mulele bezit grote magische krachten. Het spreekt vanzelf dat hij een gedeelte van zijn vermogen, en vooral zijn geneeskracht, overdraagt op zijn vrouw. Dus, je moet het medicijn ontvangen uit de hand van de vrouw van Mulele, dan zul je snel genezen zijn. Als de dorpeling de hand van Abo gedrukt heeft, krijgt hij een heel warm hart, veroorzaakt door een brandende gewaarwording, en dat doodt de ziekte. Het medicijn is gewoon een accessoire van het hele ritueel. Maria Anung, een zus van Abo, stuurt haar man die tevergeefs alle fetisj eurs van de streek heeft geraadpleegd. Een groot beest klopt in zijn hoofd. Léonie begrijpt dat dat het begin is van de slaapziekte. Ze geeft hem iedere dag, gedurende twee weken, een intraveneuze injectie van vijf cc tripazamide. De man herstelt. Groot mirakel. De hand van de vrouw van Mulele. Na de verzorging van het lichaam, zoeken de dorpelingen geestelijk voedsel. Ze zouden zich maar half genezen voelen, als ze geen politieke les van de kameraad-chef zouden hebben bijgewoond. Abo neemt ook de pharmaceutische dienst waar. Iedere dag komen een paar gezanten van de equipes medicijnen vragen, die ze in het depot ophaalt. Dagelijks vult ze een controlestrookje in, waarop staat wat er binnenkomt, wat er uit gaat en hoe het met de voorraad gesteld is. Eind februari meldt zich een bode met het bericht dat de militairen in Go-mina aangeland zijn en dat het in hun bedoeling ligt door te stoten naar Banda Papi. Ze pretenderen elitecommando's te zijn die in een handomdraai Mulele te pakken zullen hebben. Ze zijn georganiseerd in drie pelotons en ze verplaatsen zich in drie vrachtwagens. De maquisards verlaten het kamp van Buzimbila en trekken zich terug, hoger de bergen in, richting Matende. De dag daarop, om twaalf uur 's middags, zien ze aan de overkant de militairen te voet het dorp Papi oversteken. Achter de soldaten rijdt een voertuig dat een stofwolk doet opwaaien. Kafungu, Ngwensungu en Ntso-lo zijn vertrokken met honderden partizanen naar de andere kant van de rivier. Daar barst het geratel los van de Mausers, de mitrailleurs en de pou-pou's: de partizanen vallen aan. De militairen antwoorden met overdonderend vuur. De bruggen over een groot aantal beekjes die de weg kruisen, zijn vernietigd, en dus moeten de militairen halt houden en boomstammen zoeken om over te steken. Pijlen zoeven op hen los. De dorpelingen hebben al eerder hun hutten verlaten, de mannen nemen deel aan de gevechten. Zes uur hebben de militairen nodig om het traject Banda Papi - Banda Yansi af te leggen. De hele nacht door blijven de soldaten geweerschoten afvuren, meer bedoeld om hun eigen angst te verdrijven dan wel eventuele aanvallers. Abo gaat mee met Mulele, Bengila en andere leiders naar het dorp Buzimbila, om de militairen op de andere helling van de vallei, in Yansi, gade te slaan. Mulele zit in zijn ligstoel onder een raffiapalm, als er plots een granaat ontploft in de brousse. De militairen schieten met mortieren in de richting van het dorp Buzimbila. Sommige granaten maken een zachte landing in het hoge gras of in het zand: ze ontploffen niet. Mbumpata demonteert hun mechanisme om er het TNT uit te halen. Via deze nogal originele luchtvaartdienst bezorgt het leger de maquisards explosieven. Gedurende twee dagen nog wordt er over en weer geschoten tussen de verdertrekkende militairen en de partizanen die hen vanuit het hoge gras bespieden, langs het hele traject. Dorpelingen komen stralend van trots bevestigen dat de militairen hun doden en gewonden meegenomen hebben op hun vrachtwagen naar Lukamba. Amper zes militairen zouden ongehavend zijn aangekomen in Nienkongo. Bij het eerste schot zijn de mannen, in het kamp achtergebleven, door de benen gezakt van angst. Meisjes zijn op de vlucht geslagen. Paniek, dat is het onderwerp voor Mulele's eerstvolgende speech. 'Voor het eerst hebben we te maken gehad met geweerschoten tijdens een echte confrontatie. Maar er staan ons nog veel zwaardere gevechten te wachten. We hebben een revolutionaire moraal nodig. Willen we de vrijheid verdienen, dan moeten we het bewijs leveren van onze moed en leren strijden zonder vrees. Vroeger werd altijd gezegd dat de vrouw zwak zou zijn. Nu, hier in het maquis, moeten de vrouwen dezelfde moed bewijzen als de mannen.' En het maquis heeft veel bewonderenswaardige jonge meisjes gekend, toegewijd en moedig. In Banda ontmoet Abo Marie Mukulu, die uit het in het noorden gelegen Eyene is aangekomen. Ngwensungu voert daar op dat moment het bevel. Deze voormalige militair had Félix Mukulubundu vervangen die onverwachts naar Brazzaville was vertrokken. Marie is dertien jaar. Op 3 januari 1964 sloot ze zich samen met haar vriendinnen Eugénie Angabinaba en Geneviève Masolo bij de equipe van Eyene aan. Haar eerste indrukken heeft ze aan het papier toevertrouwd: "Mijn toelating in de equipe begon moeizaam omdat mijn gewicht onder het vereiste niveau lag. De commandant van de equipe zei tegen mij dat ik nog een kind van niks was en dat het met een dergelijk gewicht de moeite niet loonde. Hij vroeg me om terug te gaan naar mijn dorp. Toen begon ik te huilen en bitter te klagen. Maar toen hij merkte dat ik de liefde voor het maquis in mij had, heeft hij mij toch aangenomen." Na haar vorming bij de leiding werd Marie Mukulu teruggestuurd naar haar geboortedorp Impasi Makanga, waar ze met veertien jaar militaire in-structrice werd in een equipe van vijftig partizanen, aangevoerd door Ro-bert Mpuni en Gérard Mukwasa. 8. Begin maart - eind april 1964 In Banda Buzimbila - Kaart 4 - Inhoud In Banda Buzimbila: het hoofdkwartier op poten gezet. Het bataljon van Ntsolo. De generale staf en zijn civiele kantoren. Lessen over het imperialisme. 30 Juni 1964, het gevecht van Kimpata Eku. De zwangerschap van Nelly. Bij hun aankomst in Buzimbila hebben de partizanen hun bivak opgeslagen, een beetje op goed geluk, in een wanordelijke improvisatie. Mulele, Bengila en nog een paar leiders kamperen een beetje teruggetrokken achter de rest van het kampement. Er is een spontane indeling ontstaan. Pascal Mundelengolo heeft een plek gereserveerd waar hij de volksmassa's kan ontvangen. Hij heeft een nieuwigheid ingevoerd: hij heeft namelijk Mpits, een jong meisje, geleerd om les te geven aan de verzamelde dorpsvrouwen, die van bewondering in de handen klappen, maar ook aan de hen vergezellende echtgenoten die niet weten hoe ze het hebben, verbaasd, verbijsterd, geshockeerd. Op een ander afgebakend terrein geven Théodore Bengila en Liévin Mitua les aan de partizanen. Begin maart ziet Abo aan een vlekkeloze hemel twee vliegtuigen verschijnen die koers zetten naar Matende. Enkele seconden later hoort ze het geratel van zware mitrailleurs. De volgende dag wordt gemeld dat vliegtuigen de missie van Matende Iwungu hebben aangevallen, omdat die onder controle van de partizanen zou staan. Kinderen die aan het spelen waren tussen de hutten zijn daarbij om het leven gekomen. De bevolking is ervan overtuigd dat pater Delhaze, de overste van de missie, zich in het vliegtuig bevond om de piloot de plaats te wijzen die gemitrailleerd moest worden. Omdat het kamp van Buzimbila makkelijk door vliegtuigen op te sporen is, verplaatst Mulele zich middenin de nacht met duizend mensen naar het noorden, richting Inkasambu. Hij daalt de heuvel af tot op tweehonderd meter van de rivier Bitshil, recht tegenover Banda Papi. Op deze plek groeit het gras heel hoog en weelderig en bovendien staan er veel grote palmen. Het hoofdkwartier zal tweeënhalve maand in het kamp Banda Bum-zimbila Twee blijven. Door middel van een grote organisatorische inspanning wordt de leiding geheel en al omgevormd. Ze krijgt een generale staf en ze splitst zich in verschillende grote, duidelijk onderscheiden eenheden. Vanaf het begin hebben Mulele en Bengila samen alle activiteiten van het maquis geleid. Op een dag, in een opwelling, richt Louis Kafungu zijn bivak in naast dat van Mulele en Bengila: de militaire strijd, voortaan is hij dat. Naast dit driemanschap zijn Laurentin Ngolo en Pascal Mundelengolo onder de stafleden degenen die het meeste gezag hebben. Bernadette Kim-badi, een meisje uit Kilembe waar Fimbo het commando voert, wordt de secretaresse van Mulele. In die functie is ze belast met de financiën van het maquis. Buiten het eigenlijke kamp staat het bureau van de volksmassa's, waar Pascal Mundelengolo zijn dorpelingen ontvangt. Hij houdt politieke cau-serieën en wordt daarin bijgestaan door Louis Mayele en Mpits. Pierre Mulele gaat er vaak naar toe om te praten met de bevolking. Op een dag vertelt hij daar het verhaal van YetshAbong. De ouden luisteren met veel genoegen naar het verhaal en uit volle borst vallen ze in bij het refrein: Bong nze naani e nze naani Na afloop legt Mulele uit dat de duivel, Yetsh Abong, niemand anders is dan het leger van Mobutu. Het oudste kind dat de vader ongehoorzaam is geweest door in het woud te gaan wandelen, stelt de ongedisciplineerde partizaan voor die daarmee de bevolking in de problemen brengt. En wanneer er gezongen wordt: Ongwije inkat e tototo, dan is dat het geratel van de mitrailleurs wat je hoort: tototo. De vader die naar het buitenland is gegaan voor een lange reis, dat ben ikzelf, Mulele. Ginds heb ik geleerd hoe je moet strijden tegen de overheersing die wij sinds mensenheugenis ondergaan. Ik ben teruggekomen om de kinderen van Kongo door de revolutie te redden. In het kamp van Banda Buzimbila Eén pleegde Mulele dikwijls overleg met Théotime Ntsolo, de voormalige militaire instructeur van het Nationale Kongolese Leger. Ntsolo nam de instructie voor zijn rekening van een dertigtal aktiedronken jongeren die stonden te popelen van ongeduld om te vechten. Zij vormden de eerste verdedigingsgroep van het hoofdkwartier. Daar waren Kandondo van Lukamba Bantsamba en Alexandre Mbongo-pasi Coté na Coté van Mukulu, ruziezoekers en vechtersbazen, rokers en dieven, van die kinderen waarvan moeders in stilte verzuchten: Ach, dat kind is een echte bandiet! Mbongopasi draagt nochtans een naam die hem veeleer tot filosoof schijnt voor te bestemmen; deskundig vertaald betekent Mbongopasi Coté na Coté: Van welke Kant je het ook Bekijkt, het is Moeilijk om aan Geld te Komen. Abo heeft ook opgemerkt dat Omer Bakanga, een rustige en zwijgzame man uit Banda, zich onder die krijgslustigen bevond.De dorpsequipes kiezen uit hun midden de beste vechters om een 'commandoscholing' bij het hoofdkwartier te gaan volgen. In Buzumbila Twee lopen weldra enkele honderden jongeren militaire stage. Onder hen een groep geduchte krijgers, gerecruteerd in de regio Kilembe, door Eugène Mumvudi. Die allemaal samen vormen hét Bataljon, onder het bevel van Théotime Ntsolo. Om enige administratieve orde aan te brengen in die bruisende bende, acht Mulele het raadzaam om onder die spierbundels een aantal intellectuelen te mengen. Zodoende krijgt het bataljon een staf die uit verschillende bureaus is samengesteld. Eerst is er het bureau van commandant Ntsolo zelf. Daarin zit ook zijn vriend Jean-Baptiste Ilunga die door iedereen vertederd 'de professor' wordt genoemd. Hij heeft namelijk in Kinshasa gestudeerd en daar een universitaire graad lichamelijke opvoeding behaald. Hij waakt over de conditie van de partizanen, hij legt hen oefeningen op die soepelheid, kracht en uithoudingsvermogen garanderen. Daarna is er het kampbureau, ook wel het immigratiebureau genoemd omdat het, onder de leiding van Eugène Mumvudi, de identiteitscontrole verricht van iedereen die binnenkomt, 's Middags kan je meestal tientallen personen rond het bureau zien zitten wachten op verificatie van hun identiteit. De volgende dag mogen die dan voor het eerst aan de algemene verzameling voor het appèl deelnemen. Mumvudi verzekert ook de bewaking van het kamp. Iedere dag geeft hij een nieuw wachtwoord op. Hij stuurt wachtposten uit op alle wegen zodat die tijdig kunnen waarschuwen bij de minste verdachte beweging. Een speciaal bureau verzorgt het contact tussen het bataljon en de officieren die in het veld, in de regionale leidingen en in de dorpsequipes opereren. Tenslotte is er het Inlichtingenbureau, onder leiding van Gabriel Mudiasupu, waar alle informatie omtrent de militairen samenkomt, waar ze zich bevinden en in welke richting ze zich verplaatsen. In de periode waarin het kamp de grootste toeloop kent, telt het bataljon duizend tweehonderd man. Alle 'civiele' structuren van het centrale kamp worden gegroepeerd in de generale staf waarover Théodore Bengila de leiding heeft. Alle leden worden, voor wat hun militaire opleiding betreft, ingedeeld in secties en pelotons die gegroepeerd zijn in de compagnie van de generale staf, onder bevel van Pierre Ngwensungu. De vrouwen stellen hun pelotons opnieuw samen en Abo commandeert nog altijd haar groep van veertig meisjes. Godelieve Madinga en Mpits doorbreken alle taboes: ze spreken met krachtige en zelfverzekerde stem ten gehore van iedereen, mannen inbegrepen. En dat terwijl de traditie voorschrijft dat de vrouw al wat zij te zeggen heeft, moet fluisteren in het oor van haar oom, die voor haar het woord zal voeren. Godelieve Madinga en Mpits zijn de eerste meisjes die zich de lessen goed eigen gemaakt hebben. Ze lezen de voltallige vergadering een tekst voor en leggen hem dan uit. Als ze zich vergissen, dan zetten Mulele of Ngwensungu dat recht. In Buzimbi-la Twee telt de leiding meer dan tweehonderd jonge meisjes. Zes pelotons worden geleid door Léonie Abo, Monique Ilo, Godelieve Madinga, Sido-nie Mikaba, Mpits en Mwata. Op een dag, tijdens het appèl, kondigt Ngwensungu aan dat men een commandante moet kiezen die alle vrouwen zal aanvoeren. Wie geeft er blijk van moed tijdens de militaire training? Wie heeft een krachtige stem om haar gezag op te leggen? De mannen en de vrouwen discussiëren over de kwestie. Men stemt bij handopheffing. De meerderheid is van mening dat Abo, als eerste partizane, haar moed bewezen heeft en dat zij commandante moet worden. Maar toch, het is Godelieve Madinga die de leiding over de vrouwen neemt, een functie waarin ze snel een onbetwist gezag verwerft. Veel te vaak moet Abo zich van de ochtend tot de avond bezighouden met het gezondheidsbureau. In het kamp Banda Buzimbila Twee doet ze trouwens haar eerste bevalling. Een Mbala-vrouw brengt een tweeling ter wereld. De moeder noemt het kleine meisje Mulele-Léonie en de kleine jongen Mulele-Pierre. Een Bureau voor rechtszaken staat vlak naast de gevangenis en wordt geleid door Théophile Bula-Bula, een beminnelijke en vreedzame man die zijn knieën voelt knikken bij het eerste geweerschot. Hij wordt bijgestaan door Lakandal en heeft bovendien de beschikking over twee secretarissen, Vital Ipolo en diens neef Bantsongo. In het bataljon spreekt Ntsolo recht over de kleine delicten van de partizanen. Wanneer Kandondo en Mbongopasi, die als hennep-rokers een slechte reputatie hadden vóór hun intrede in het ma-quis, hervallen, en op heterdaad worden betrapt, legt Ntsolo hen een gevangenisstraf op. Na herhaaldelijk verblijf in de gevangenis heeft Kandondo, die van oprecht berouw getuigt, de smaak te pakken; de surrealistische sfeer die in de bajes-bivak onder de bomen middenin de brousse heerst, bevalt hem. Gevangenisdirecteur Jean Kamba neemt hem in dienst als bewaker. Het komt voor dat de mensen van het dorp een ingewikkeld conflict niet zelf kunnen oplossen en het komen voorleggen aan Pascal Mundelengolo. Die lost de zaak op omdat hij de kwaliteiten van traditionele rechter en die van woordvoerder van de volksrevolutie in zich verenigt. Tweeduizend personen middenin de brousse van voedsel voorzien, is geen geringe onderneming. Op een paar honderd meter van het kamp wordt een keuken gebouwd. Tientallen en tientallen partizanen zijn er iedere dag druk bezig. Ketels, huishoudgerei, voorraden maniokmeel en voedsel dat de dorpelingen plegen te brengen, staan opgeslagen in een enorme hangar. De eerste chef-kok was Ngungu, maar geveld door ziekte, wordt hij opgevolgd door Donatien Nzoz. Na vijf uur 's middags komen alle pelotons hun teil afhalen met het maal dat het keukenpersoneel hun heeft bereid. Mandjes van palmhout, telkens met een naam erop, bevatten de portie bestemd voor iedere leidinggevende verantwoordelijke. De radiozender is op een flinke afstand van het kamp geïnstalleerd. Eerwaarde Lankwan heeft het informatie- en persbureau onder zijn hoede. Met zijn equipe luistert hij naar de buitenlandse radiostations en noteert de berichten die van belang zijn. 's Ochtends om zes uur, vóór de oefeningen, luistert Abo naar de nieuwsberichten die uitgezonden worden door De Stem van de Revolutie. Ze volgt ook het nieuws van vijf uur 's middags. Iedere week worden de partizanen door de zaterdagavondkoorts gegrepen. Ze dansen op Mbuun melodieën die a capella worden gezongen. Ze leggen de basis voor het epos van het maquis op een volksmelodie van de beroemde zanger Abong. Abongya maya ma Abong, kom ons halen Op een nacht, begin mei, wordt iedereen in Buzimbila Twee, zowel de spierbundels van het bataljon, als de 'bureaucraten' van het hoofdkwartier, gewekt door een fluitsignaal. Groot alarm. Ieder kent zijn taak. Sommigen nemen een ketel mee, anderen een zak maniok, weer anderen een dossier. Verzameling in het donker, Mulele en de andere leiders vertrekken in doodse stilte. De partizanen op een rij achter hen aan in afgesproken volgorde. Stilte. Alleen het ritselen van kleren. Zo meteen houden we halt: het bevel gaat van mond tot mond over de hele lengte van de colonne. De dageraad komt op boven Imolo. Inkasambu is vlakbij. De dag wordt in de brousse doorgebracht. Bij het vallen van de nacht keert de colonne in een plechtige stilte op haar stappen terug naar Banda. Een maand later, begin juni, zijn het geweerschoten die iedereen uit zijn slaap doen opspringen. Deze keer is het geen vals alarm en het inpakken en wegwezen verloopt veel minder vlot. En als een mitrailleur begint te ratelen, breekt de paniek pas goed uit. Een volle maan stort duizend angsten uit over het kamp. De rij is snel gevormd en vertrokken naar Buzimbila, ketels, dossiers en schrijfmachines aan hun droevig lot overlatend. Zich verspreiden om de brousse die naar Mulembe leidt, binnen te gaan. Als de dageraad aanbreekt, komt een commandant de vluchtelingen inlichten. 'Jullie hebben deelgenomen aan een weinig geslaagde nachtoefening.' Wat een afgang. De een kan er om lachen; anderen zijn woedend. De organisatie van het kamp is nu zoals het hoort, maar de angst heerst nog altijd binnen de rangen. De afdeling die zich bezighoudt met de opvoeding zal er tegenaan moeten gaan om het revolutionair bewustzijn keihard te maken. Bengila geeft een politieke les in het Kikongo over iets waarvan bijna niemand het bestaan vermoedde, het imperialisme. 'Het imperialisme is naar Kongo gekomen. Maar, luister goed, daar waar het vandaan komt, daar heet het in eerste instantie kapitalisme. Ook in België is er maar een klein groepje personen die de macht hebben en het bevel voeren over het leger en de leiding hebben over de regering. Dat kleine aantal bezit al de fabrieken van het land, al de machines en het gereedschap waarmee het werk kan uitgevoerd worden. Ginder in België is er gebrek aan grond, je kan daar zomaar niet het veld gaan bewerken om aan eten te komen. Dus, als een patroon je geen baantje geeft, dan kan je zelfs doodgaan. Zo is de werker verplicht zichzelf te verkopen voor een lage som geld, en de patroon verplicht hem tot uren en uren lang keihard werken. Op die manier hebben al die bazen veel geld verdiend. Zoveel dat ze niet meer wisten wat ermee aan te vangen in België en in Europa. Goed, dit geld van de kapitalisten wordt imperialisme als het hier naar Kongo komt. In Kongo zijn er nog veel rijkdommen, palmbossen, koper en diamant, dachten de kapitalisten. Ze komen ons met geweld ophalen en zij dwingen ons om palmnoten voor hen te kappen en in de aarde te graven om er koper uit te halen. Ze geven ons een onbeduidend loontje en ondertussen transporteren zij al onze rijkdommen naar hun land. Op die manier verdienen ze nog meer geld. Met de grondstoffen die ze van ons gestolen hebben fabriceren ze zeep, gebruiksartikelen en machines die ze opnieuw exporteren naar Kongo. Wij met ons karig loontje worden verplicht deze produk-ten te kopen, en de kapitalisten profiteren een tweede keer. Kortom, het imperialisme is een dief die twee volkeren leegplundert, de Belgische werkers en het Kongolese volk.' Een andere keer legt Bengila uit dat het kapitalisme niet het eeuwige leven heeft. 'Alles heeft een begin en een einde. Nu het kapitalisme de ganse planeet uitbuit, heeft de hele wereld de strijd ertegen aangebonden. In het kapitalisme is er een klein aantal mensen dat alles bezit en dat over alles beslist. Er zijn klassen: de rijken en de armen, de onderdrukkers en de onderdrukten. Over de hele wereld zullen de mensen die hard moeten werken, het kapitalisme verjagen en het vervangen door het socialisme. In het socialisme zijn er geen klassen, alle mensen hebben dezelfde kansen, ze kunnen studeren en kaders worden. De fabrieken zijn er niet meer voor de kleine minderheid maar voor het volk. De geproduceerde rijkdommen dienen om iedereen te eten te geven, te kleden en op te voeden opdat er geen meesters en slaven, geen rijken en geen bedelaars meer zouden zijn. We moeten ook de namen leren van de socialistische landen. China, dat is het socialistische land dat de kameraad-chef bezocht heeft. De Sov-j et-Unie, dat was het eerste socialistische land ter wereld. En dan is er Albanië. Waar ligt dat ook al weer, Albanië? De leiders die hard gevochten hebben voor het socialisme, dat zijn Marx en iemand anders, een goede vriend van hem, Engel of zo. De Chinezen houden erg veel van hun voorzitter Mao. En de kameraad-chef praat soms over Stalin, maar wie kan dat allemaal onthouden? Chroesjtsjov was tegen Stalin en wou zijn lijk verbranden, maar de Chinezen hebben toen gevraagd om hen het stoffelijk overschot te geven. Zo was het toch? Stalin heeft de oorlog tegen de Duitsers gewonnen die hem hadden aangevallen. Maar Chroesjtsjov was slecht. De revolutionairen zijn voor Stalin. Wij stellen belang in hun strijd, wij hebben dezelfde weg gekozen, maar het is toch allemaal wel een beetje ingewikkeld.' De militairen hebben een garnizoen in Kimpata Eku en vandaar laten ze herhaaldelijk expedities uitrukken om Mulele te zoeken. Ze weten niet dat hij nauwelijks op een tiental kilometer daar vandaan zijn werkzaamheden verricht. De bevolking van Kimpata Eku moet iedere dag haar onderdrukkers van voedsel voorzien. Egnang LamvulVil weten waar de soldaten zich precies bevinden. Met hoevelen zijn ze? Langs welke weg zou men hen het beste kunnen aanvallen? De inlichtingen waarvan Delphin Mbumpata aan de commandant-chef verslag doet, sijpelen binnen, stukje bij beetje worden ze door de dorpelingen aangebracht. Iedere nacht vuren de militairen van Kimpata schoten af die onder de minst flinke maquisards paniek zaaien. Iedere ochtend steekt Kafungu de draak met de lafbekken die slecht geslapen hebben. Hij broedt een plan uit en gaat ermee naar Mulele. 'We zullen Kimpata Eku aanvallen. Ik wil alle leiders naast mij zien, alleen jij en Bengila blijven achter in het kamp.' Als Kafungu weg is, begint Maurice Zanga, uitgedost in militair uniform, pistool op de heup, mitrailleur over de schouder zoals een gewichtig man betaamt - hij is tenslotte de ordonnans-officier van de hoogste chef, dus bijna de nummer twee - zich op te winden: 'Wie denkt hij wel dat hij is?' 'Dat groepje militairen bezorgt ons teveel last,' antwoordt Mulele, 'ik geloof dat Louis gelijk heeft.' In elke equipe wordt de mobilisatie afgekondigd. Het kamp van Banda wordt overstroomd door honderden jongeren uit Kilembe, uit Musenge Munene, uit Eyene en uit Gungu. Op 29 juni wordt het bataljon in algemene vergadering bijeengeroepen door Kafungu. 'Te lang al hebben we geslapen. Niemand dénkt er ook maar aan de vijand op te zoeken. Nee, de vijand komt ons opjagen. Dat handjevol militairen in Kimpata Eku valt ons iedere nacht lastig. Morgen gaan we hen aanpakken. Alle leiders gaan met me mee, geen uitzonderingen, jij ook Zanga. Bereidt jullie mannen voor, het vertrek is om zeven uur vanavond. Jullie kennen nu de guerrillatactiek. Geen kogels vrezen, op de vijand afgaan om hem te doden, zijn wapens afpakken. Met overtuiging en vastberadenheid behaal je de overwinning.' Ngwensungu, de militair, bromt iets tussen zijn tanden over het militarisme, het is nog te vroeg, dat gaat hier slecht aflopen. Op het appèl van zeven uur verschijnt Kafungu met een helm van witte veren. Het hoofddeksel met de pluimen van de Mpung, de meester, de keizer onder de vogels, symboliseert de macht van de traditionele chefs. Mpung nwin onen, wordt er tijdens het tribunaal gezongen, Mpung is de grootste onder de vogels. De helm met de Mpung veren werkt op de verbeelding. Alle partizanen voelen een huivering door zich heengaan, zozeer zijn ze onder de indruk van de imposante figuur van hun militaire chef Louis Kafungu. Ze zijn ervan overtuigd dat Louis fetisjen bezit om de oorlog in te gaan. Het vertrouwen stijgt zienderogen. Voor het vertrek richt Mulele het woord tot het grootste appèl dat ooit werd gehouden in het maquis. Duizend partizanen begeven zich op weg. 's Middags hadden een paar meisjes aan Ngwensungu gevraagd of ze aan de expeditie mochten meedoen. 'Waarom hebben we dan een kaliber 12-geweer gekregen?' Maar Mulele heeft geweigerd. Het is het moment nog niet. Er zijn er nog die bang zijn, die het nog niet begrepen hebben. We hebben geweren tekort. In paniek zouden de vrouwen hun wapens kunnen weggooien. Alleen de mannen trekken ten strijde. Sommigen met knikkende knieën. Bij het krieken van de dag rukken de partizanen van Kafungu's groep op door de brousse, langs de rechteroever van de rivier de Labue. De militairen kamperen op de linkeroever, daar waar de weg Kikwit-Idiofa de Labue kruist. Op het ogenblik waarop de partizanen de helling naar de rivier aflopen, worden ze verrast door een krachtig salvo. Ze gooien zich op de grond, staan weer op, gaan verder, schieten, schreeuwen. Een paar soldaten in hinderlaag op de rechteroever voeren een tegenaanval uit die de partizanen verrast. Twee jongens lopen een kogelwonde op. Ze worden door een equi-pe naar Banda gebracht en daar verzorgd door het gezondheidsbureau van Abo. De eerste heeft een wond aan zijn kuit. Niets ernstigs. De tweede heeft een kogel in zijn dunne darm gekregen. Ankawu opereert hem onder totale verdoving, haalt de kogel eruit en hecht de wonde. De groep Kafungu, vijfhonderd man sterk - de arme Maurice Zanga is ook van de partij - valt de hele dag aan. Een tweede equipe partizanen komt eraan vanuit Bela Boma, een derde vordert vanuit Kimpata Eku, aan de andere kant van de grote weg. Bij het vallen van de nacht slaan de soldaten op de vlucht. Verlamd van schrik hebben sommigen hun heil gezocht onder de brug. De partizanen ontdekken hen daar en executeren hen. Gedurende de drie daaropvolgende dagen legt Kafungu hinderlagen op de wegen in de omgeving. Iedere avond zijn er een paar lichtgewonden die bij de leiding binnenkomen. Op geringe afstand van het verlaten militaire kamp ontdekken de partizanen het graf van sergeant Mbulu. Inkutu, een jongen van Imolo, die het graf van dichtbij gaat bekijken, stoot op een mijn. Alle blikken worden automatisch naar het graf getrokken: wat wordt daar verborgen? Delphin Mbumpata maakt eerst de omgeving vrij van mijnen, opent dan de graf-kuil en ziet dat het stoffelijk overschot van de dierbare sergeant Mbulu veranderd is in een indrukwekkende hoeveelheid kisten met granaten. Abo begeleidt de dragers naar het depot. De kisten, één meter twintig hoog gestapeld, vormen een muur van vijf meter lengte. De buit bevat bovendien vijftig militaire uniformen. De vierde dag houden tweehonderd strijders een triomfantelijke intocht in het kamp. Voorop, bekroond met de Mpung veren, aureool van glorie, Louis Kafungu. Appèl. Mulele spreekt. 'Dit is onze lijn. We moeten toepassen wat we geleerd hebben. Velen onder ons hebben niet de geringste ervaring in de strijd. Leren doe je in de praktijk. Nu hebben we een goed voorbeeld hoe de revolutionaire strijd moet worden gevoerd.' Om vijf uur zal het feest van de overwinning beginnen. Iedereen is uitgenodigd, behalve diegenen die niets te vieren hebben omdat ze er vandoor waren voordat het ernstig werd. Toen het moment van de beslissende aanval daar was, hebben sommigen last gekregen van verlamde benen. Maar hun voeten vonden alle veerkracht terug zodra ze zich in tegenovergestelde richting hadden gekeerd. Kafungu heeft een hekel aan lafheid. Als de soldaten schieten, had hij gezegd, gooi je dan op de grond, kruip, en als het wat rustiger is, ga dan weer vooruit. Wie op de vlucht slaat, kan erop rekenen dat hij door Kafungu wordt opgewacht, de kolf van het geweer gereed in de lucht. En in zijn woede slaat-ie erop los. algauw doen er geruchten de ronde dat Kafungu de deserteurs ter plaatse zou hebben neergeschoten. Jean-Pierre Idiabolo, Philibert Kiang, Rémy Omper, Constant N'dom en nog een paar évolué's die door de jonge werklozen 'de zonen van eerwaarde Lankwan worden genoemd, zijn voor het gevecht op de loop gegaan. Van hun kant komt het meest vijandige commentaar aan het adres van Kafungu. Morgen zal het oordeel over hen geveld worden. Ekwomo komt aandragen met twee langungvm. eigen makelij. De lan-gung is een instrument met één snaar. Het ziet eruit als een boog waaraan een kalebas is vastgemaakt. Tegen vijf uur zet Kafungu de dans in. Geen 9. Eind april - eind december 1964 In Ndanda, Nkata en Kikwit Bengila naar zijn dorp verbannen, Kafungu, hoofd van de generale staf. Abo voor het tribunaal van het maquis. Een oude revolutionaire chef en een reactionaire traditionele chef. De slag van Kikwit en de gevolgen. De meisjes vervolmaken hun opvoeding. In de onbekommerde sfeer van een getemperde late middagzon steken vijfhonderd partizanen, geformeerd in colonne, de ondiepe rivier Bitshil over. Ze lopen het dorp Banda Papi voorbij en verdwijnen in een golvende savanne waarin hoge groene bomen een aanblik van weelderigheid en vrede geven. Wanneer de frisheid van de schemer over het vaalgele gras glijdt, wandelen Mulele, Léonie Abo, Monique Ilo en Delphin Mbumpata naar een alleenstaand huis, niet ver van Inkasambu. Het is de hut van Louis Nienkongo, de jager met de stalen armen. Louis bestelt bij zijn vrouw een grillade van het beste broussevlees voor zijn gasten. De volgende dag komt Paul Nzanza, ook een jager, die als kluizenaar buiten het dorp Gomena woont, zijn huis uit om de partizanen op hun doortocht te groeten. Charlotte Mumputu, zijn vrouw, staat naast hem. Ze is blij dat ze haar kleine zus Léonie foufou, gerookt broussevlees en zuring-bladeren kan opdienen. Charlotte laat merken dat deze oorlogstoestand haar verdriet doet. We zien je niet meer, de hele familie is her en der verstrooid, wanneer zullen we nog eens allemaal samen zijn? Ze bekijkt Léonie met haar grote zwarte ogen waarover een matte droeve glans ligt. Vanwaar zo'n droeve blik?, flitst het door Abos hoofd. En op het moment dat Abo haar gedachten wil uitspreken, krijgt ze het voorgevoel dat dit weemoedige gezicht het laatste beeld zal zijn dat haar zus haar zal nalaten. De colonne zwenkt af naar het Zuiden. Vier lange dagen vertroetelt het Ndandameer de partizanen die in het verfrissende water bijna de vlammen van zon en oorlog, dat onafscheidelijke stel, vergeten. In dit idyllische kader beleven de vrouwen, heen en weer geslingerd tussen twee werelden, een klein drama. Zes dorpelingen van Ndanda maken een spectaculaire intrede in het kamp, ze dragen een enorme krokodil tussen zich in. De vreugde is groot, maar uitsluitend bij de mannen. Vrouwen mogen geen krokodil eten. Dan kondigt Mulele aan dat dit exquise vlees gelijkelijk verdeeld zal worden onder mannen én vrouwen. Lieve help. De meisjes mokken, een donker oog strak gericht op de vleespotten. Léonie en Monique barsten in tranen uit. 'Hoe kunnen jullie nu zo stom zijn om naar de mannen te luisteren,' zegt Mulele, 'zij houden de beste beetjes vlees voor zichzelf.' Met lange tanden proberen een paar meisjes een flintertje krokodil. Als de kameraad-chef even weg moet, doen Abo en Ilo alsof ze eten. Op die manier ontsnappen ze aan de krokodilleproef, verschrikkelijker dan de vuurproef. De derde dag arriveert Louis Nienkongo, de jager met de geduchte vuisten, de man die in staat is een antiloop op te tillen, in het kamp. Zijn armen hangen machteloos langs zijn tors. Verlamd. Nadat Mulele bij hem was geweest, zijn de militairen gekomen om hem te ondervragen. Met de kolf van hun geweren hebben ze zijn armen gebroken. Met grote moeite tilt Louis nu voorwerpen op met zijn ellebogen. De volgende dag komt het dorpshoofd van Ndanda Mulele een prachtig luipaardvel aanbieden. Het gladde en zachte bont krijgt een plek voor het bed. Door op die manier zijn bivak te verfraaien, spant Mulele een valstrik voor zijn vrouw, 's Avonds slaat hij Abo gade met zijn grote, fonkelende ogen. De luipaard is de totem van de Mbwitsambele. Het is verboden ervan te eten of zijn vel aan te raken. Abo verstijft. Ze herinnert zich de dreigementen van Mabiungu. Ziekte zal hen treffen die ongehoorzaam zijn. Aarzelend beroert Abo met haar voet het verboden bont. De maquisards verlaten Ndanda en zijn verrukkelijke fauna om hun bivak op een heuveltop in Ebuts Lankat op te slaan, op een grote open plek die veilig omringd is door dichte bossen. Ze bouwen er een toren van zes meter. Van daaraf kunnen ze zelfs de cité van Kikwit en de missie van het Heilig Hart zien. Ntoma meldt zich met buikpijn bij de verplegers. Het is een breuk en Ankawu opereert hem. Na tien rustige dagen lopen de wachtposten, op verkenning richting Kikongo, tegen een groepje militairen aan, die gelijk met hun mitrailleurs beginnen te schieten en hun mortieren afvuren. Abo, met haar tassen in de hand en haar kaliber 12-geweer over de schouder, rept zich tussen de honderden partizanen die de weg naar Nkata op vluchten. Achter hun rug horen ze de granaten exploderen. Als de militairen het kamp bereiken en de toren beklimmen, zien ze ons rennen en kunnen ze veel gerichter schieten, bedenken ze nu. De partizanen keren terug naar het kamp van Nkata, in het dal met de dichtbeboste heuvelflanken, waar Mulele in 1963 bivakkeerde. Op het eerste appèl in Nkata gaat Louis Kafungu recht op zijn doel af: 'We zijn hier naar toe gekomen met het doel de slag om Kikwit voor te bereiden. Het zal een duchtige strijd worden, een ware krachtmeting. Jullie moeten bereid zijn de nodige offers te brengen. Ik voer voortaan het bevel over de generale staf.' Een huivering loopt door de rijen. Stemmen zeggen: 'Waar is Theo?' 'Welke Theo? Leidt hij de revolutie misschien? De chef van de revolutie is Pierre. Theo is weggestuurd omdat hij het slechte voorbeeld heeft gegeven. Hij heeft een klein meisje zwanger gemaakt.' De geruchten worden dus bevestigd. Er werd de laatste weken over Theo en Nelly geroddeld. Het is waar dat ze bevallig en lief is, maar toch nog een beetje te tenger... Kafungu onderbreekt bruusk dit gemijmer. 'Ik ben Theo niet. Ik zal jullie een geest van strijd en opoffering bijbrengen. De revolutie is een serieuze zaak die een ijzeren discipline vergt. Vanaf vandaag zal ik jullie die discipline opleggen. We zullen meteen beslissen wie zal optrekken naar Kikwit.' En Kafungu beveelt zijn secretaris, Placide Buambisi, hem te volgen en de namen te noteren. 'Pelotonchefs, jullie worden allemaal gemobiliseerd voor dit gevecht. Ngwensungu, jij zal hen leiden.' Kafungu richt zich tot de rangen van de intellectuelen: 'Jullie slapen alleen maar. Jullie denken dat jullie nog steeds in het koloniale tijdperk leven. Jullie schrijven. Houden niet op met schrijven. Maar bij het eerste alarmsignaal raken jullie zo overstuur, dat jullie al je papieren en al je aantekeningen verliezen! Jij, Constant N'dom, jij zult gaan sterven in Kikwit.' Na het appèl gaat het commentaar zijn gang. De leerlingen hebben een zwak voor Theo. De zachtmoedige Theo heeft altijd een grote beminnelijkheid aan de dag gelegd tegenover iedereen, met een bijzonder extraatje tegenover de meisjes. De leerlingen noemen hem, met een zekere vertedering, de grote minnaar. Deze leerling-maquisards, zo uit de schoolbanken gestapt, ruiken nog altijd meer naar inkt dan naar het kruit van de poupou. Met grote eensgezindheid zweren ze bij Bengila, omdat die zich ook meer aangetrokken voelt tot de pen dan tot het geweer. Tijdens zijn stage in China heeft Theo zich de principes van de guerrilla goed eigen gemaakt, hij zet ze uiteen als een volleerd didacticus, maar het is teveel van hem gevraagd om ze in de praktijk te brengen op het slagveld. Er vormt zich een coalitie van stille verliefden, seminaristen en scholieren, waaronder al enige renega-ten in spe. Er wordt gefluisterd dat Theo, zachtmoedige Theo, Theo de grote minnaar, al geëxecuteerd is. Hardnekkige geruchten beweren dat Kafungu, de Vlaming, de intentie heeft alle intellectuelen naar de voorste linies te sturen, een gewisse dood tegemoet. Zij die als eersten op de vlucht waren geslagen in Kimpata Eku, gaan met de grootste heftigheid te keer tegen deze moordzuchtige plannen. Twintig jaar later, als de moord op Kafungu door de militairen nog slechts een verre herinnering is, zal Constant N'dom zijn eigen gebrek aan moed wreken op Kafungu in een haastig geschreven pamfletje. "Met zijn botte geest," zal hij oreren, "traag van begrip als hij is, kan Kafungu niet begrijpen dat twee plus twee hetzelfde is als drie plus één. Kafungu koesterde een obsessieve haat tegen de intellectuelen. Hij schoot in Kimpata Eku in een vlaag van waanzin op al diegenen die aarzelden verder te gaan. Kafungu heeft honderden onschuldige mensen laten fusilleren." Maar we zijn nog altijd in 1964, en zelfs al zijn er in Nkata enkele leerlingen die vroegtijdig uitgeblust zijn en die reeds berouw voelen over hun revolutionaire zonden, de grote meerderheid is toch met hart en ziel verknocht aan deze bevrijdingsstrijd waarvan ze nog zo weinig begrepen hebben. En Theo Bengila heeft het voor elkaar gekregen om het idool te worden zowel van de dapperen als de deserteurs. Die intellectuelen die wel degelijk bereid zijn tot de offers die de strijd eist, houden ook van Theo, maar meer vanwege de onwrikbaarheid van zijn overtuigingen en zijn onkreukbare trouw, dan vanwege zijn verleidelijke glimlach en zijn vreedzaam karakter. Deze intellectuelen wensen vurig dat Theo zijn piepjonge echtgenote rustig bij haar moeder laat en meteen naar het kamp terugkomt. In Nkata komt de herinnering aan Theo bij iedereen weer boven als een erg pijnlijke rechtszaak wordt geopend. Een rechtbank zal een uitspraak doen over de medeplichtigheid van het departement van gezondheid bij de onwettige verhouding tussen Nelly en Theo, waarvan de gevolgen gekend zijn. De meeste leiders zijn ervan overtuigd dat Abo en Wavula van de gezondheidsdienst en Monique Ilo, de beste vriendin van Nelly, deze zaak opzettelijk geheim hebben gehouden. Ze hebben dus strikte orders met de voeten getreden. De discipline moet gerespecteerd worden, zelfs wanneer een hooggeplaatst leider in het geding is. De jury, voorgezeten door Pascal Mundelengolo die de ondervraging zal leiden, roept de drie één voor één binnen. Uitspraak: ze zullen alle drie a la commande vastgebonden worden om hen te dwingen de waarheid kenbaar te maken. Het bivak van Mulele is al in duisternis gehuld, als Kandondo de drie, die hun onschuld niet hebben kunnen bewijzen, zeer vakkundig a la commande boeit. Hij bindt hun handen en voeten samen achter op hun rug zodat hun lichaam een gespannen boog vormt. In die toestand worden ze neergelegd vóór het bivak van Mulele. Ze raken de grond niet dan met hun borst en een gedeelte van hun buik. De pijn is afschuwelijk. Abo kan niet meer. 'Ik ga dood.' Ze schreit en haar twee ongelukkige lotgenoten huilen met haar mee. Het drietal jammert en smeekt om genade. Hun handen en hun voeten zijn opgezwollen. 'Mijn moeder is dood, mijn vader is dood, ik ga ook dood.' 'Ja, en ik zal je begraven.' Mulele zit en wacht de bekentenis af. De tranen raken op. De klachten sterven weg. Abo heeft de kracht niet meer om te roepen, te schreien of zelfs maar één woord uit te brengen. Na een uur helpt Mulele Kandondo de touwen losknopen. Als hij de afschuwelijk opgezwollen handen van zijn vrouw van dichtbij ziet, zegt hij: 'Hij heeft het te hard aangetrokken. Die jongen deugt niet.' Hij haalt een kom warm water en een doek en legt compressen op de handen en de voeten van Léonie. Er is geen bekentenis afgelegd. Er viel niets te bekennen. Dagenlang nog hebben Abo, Ilo en Wavula gevoelloze handen, half verlamd en totaal krachteloos. Ze kunnen niets vasthouden. Slechts met de grootste moeite kunnen ze voedsel naar hun mond brengen. Ze lopen mank en verder dan tien meter komen ze niet. Zes maanden later, bij zijn terugkeer, zal Bengila tegen Mulele proteste ren:'Waarom heb je onze eerste partizane laten vastbinden? We hadden de zaak toch met elkaar besproken?' 'Ik kon niet anders. Er waren leiders die protesteerden, ze zeiden dat Léonie, in haar verantwoordelijkheid voor de vrouwen, zeker op de hoogte was. Er komt een man uit Lukamba Bozombo in Nkata. Hij wil Léonie spreken. Zijn ontwijkende blik, zijn gegeneerde handbewegingen en zijn lange omslachtige inleiding vol gemeenplaatsen, voorspellen groot onheil. 'Je weet,' zegt hij eindelijk, 'dat de militairen in Kimpata Eku de dorpelingen in gijzeling hebben genomen.' 'Ja, ik heb horen spreken over dat concentratiekamp.' 'Wel, de broer van Mabiungu, Boniface Enkul, was er naar toe gesleept met zijn hele familie. Een verrader heeft de soldaten verteld dat Enkul de oom was van de vrouw van Mulele. Boniface, zijn vrouw Marie Ambwusil en hun twee meisjes Aney en Albertine zijn omgebracht in Kimpata Eku.' Pierre Mudinda, oude Pende chef van Indele, probeert Léonie te troosten. Hij zelfheeft, lang geleden, in 1931, het bloedbad van de Force Publi-que in Kilamba meegemaakt. In die tijd hadden de Belgen ook duizenden rebellerende dorpelingen samengebracht in een concentratiekamp in Kakobola. En de oude Mudinda vertelt weer de geschiedenis die hij al zoveel keren 's avonds rond het vuur heeft verhaald. De jonge generatie, zo wordt altijd gezegd, moet het werk van de voorvaderen voortzetten. Het besef dat de strijd van vandaag als twee druppels water lijkt op de strijd van de voorouders, geeft je een vreemde gewaarwording van troost en koppigheid tegelijk. In 1931 dus was de situatie in de hele streek van Kwilu-Kwango onhoudbaar geworden. Voor de palmnoten kregen we nog maar een vierde van de oude prijs en de Blanke kocht geen rubber meer. Maar de belastingen stegen van jaar tot jaar. We hadden niets meer. De jonge mensen werden gedwongen palmnoten te plukken. Sommigen van onze broeders, chefs medailles, capita en politieagenten, liepen altijd aan de zijde van de Blanke die de belastingen kwam vorderen. In die tijd werden veel vrouwen tijdens hun slaap bezocht door geesten. En zo vernamen ze dat de voorouders zouden terugkomen om ons te bevrijden van de Blanken. En ook dat we moesten ophouden met gehoorzamen aan door de Blanke aangestelde capita en aan de catechisten. Niet meer voor de Blanken werken en geen belastingen meer betalen, de vreemdelingen verjagen en de voorwerpen van de Blanken vernietigen. In de sombolos, de lange hutten die speciaal voor hen zijn gebouwd, zouden de voorouders dan veel rijkdommen aanbrengen om ons een gelukkig leven te bezorgen. De Beweging van de Slang, de beweging die de komst van de voorouders-bevrijders aankondigde, kwam van de kant van de Bambunda. De Bapende hadden Tupelepele, 'Lichte dingen die door de lucht zweven'. Dat waren zieners die communiceerden met de voorouders. De Blanke is met de chejs medailles naar Kisen-zele gekomen en hij heeft daar veel mannen en vrouwen gedood. Toen is er een sterke en mooi gebouwde krijger opgestaan. Het was Matemu die wij toen al Mundele Funji noemden, hetgeen wil zeggen: de Blanke, die is als de wind. Een Belg had hem zijn vrouw Gafutshi weggenomen om met haar te slapen. Toen Matemu het waagde te protesteren, heeft de Belg hem afgeranseld. Kort daarop kwam een gewestbeambte belasting heffen; in gezelschap van chef Mbundu a Gamoni van het gebied Yongo, grote vriend van de Blanken en fel gehaat door de dorpelingen. Toen de Blanke in Kilamba arriveerde om de belasting op te eisen, kliefde Mundele Funji hem met één klap van de machete de schedel. We hebben de Blanke in stukken gehakt om er fetisjen van te maken en om ons zodoende meester te maken van zijn kracht. Iedereen begreep dat wij voortaan, dankzij deze fetisjen, sterker waren dan de Blanken. Overal begonnen de mensen gehoorzaamheid te weigeren aan de Belgen. Ze vernietigden hun identiteitspapieren, hun belastingpapieren, hun arbeidscontracten en zelfs hun bankbiljetten. De beweging sloeg over op de hele streek. Toen kwam het leger en vermoordde duizenden dorpelingen. In het concentratiekamp van Kakobola werden ze levend begraven, op vuren geroosterd, doodgeslagen met de zweep of vermoord met de machete. Chef Musoso Shagingungu van Bangi-Mwenga werd levend begraven. Chef Mwata Muhega van Kasandji werd boven een klein vuurtje langzaam geroosterd. Chef Gandanda-Gibanda van Musanga werd vermoord nadat hij eerst was ontmand. Dus, u ziet het, altijd dezelfde onderdrukking en dezelfde strijd. Maar in Kilamba, dat in 1931 het epicentrum van de nationale weerstand was en het decor vormde voor de meest vreselijke excessen van de Force Publique, wordt heden de Force de Pacification, de opvolgers van het koloniale leger, met open armen ontvangen. Mulangi a Gapumba is de chef van de groepering van Kilamba, de Grote Tovenaar die de voorvaderlijke macht en de krachtigste fetisjen bezit. Voor hem sidderen zelfs de Pende gewestbeheerders. Mulangi strekt zijn beschermende autoriteit uit over de militairen die gelegerd zijn in zijn dorp. Op een dag zegt Mulele: 'Die ouwe daar laat de bevolking teveel lijden. Morgen wil ik hem hier hebben, onder mijn ogen.' 's Nachts wordt een equipe van dertig strijders door Pende partizanen, onder leiding van Kahanga, naar het erf van Mulangi gebracht. Een reusachtige hof, afgezet met een houten omheining, beschermt het mooie verblijf van chef Mulangi, de twintig hutten van zijn twintig vrouwen en de gi-sendu, het huisje waar de chef de uitverkorene van de nacht eer bewijst. Zonder enig gerucht te maken springen de mannen over de omheining en sluipen langs de hutten. Een ogenblik aarzelen de Pende gidsen: slaapt Mulangi in zijn woning of in de gisendu, de speciale liefdeshut, de mpin zoals de Bambunda zeggen? De vent kennend, wedden ze op de mpin. Nog voor Mulangi en zijn uitverkorene voor die nacht de kans krijgen om ook maar één kik te geven, liggen ze vastgebonden en geblinddoekt. Om vier uur 's ochtends, als de gevangen Mulangi al mijlen ver van Kilamba verwijderd is, vuren de partizanen een paar geweerschoten af. Tot de dageraad jagen de militairen een onafgebroken kogelregen het gebladerte in. Dan bemerken ze dat de man die hun deskundige bescherming geniet, er allang vandoor is. 'Chef Mulangi, ken je mij?' Mulele ontvangt de gevangene met een vraag waarop het antwoord uitblijft. 'Ik ben het, Pierre Mulele. Waarom verzet je je tegen de revolutie?' Mulangi loert naar rechts en naar links: hoe geraakt hij uit deze val? 'We zullen eens zien wie de meeste fetisjen heeft.' Een ongeruste schaduw glijdt over het gezicht van de chef. 'Ik ben hier om ons land te redden, terwijl jij het verziekt. Jij stuurt de militairen erop uit om de bevolking te kwellen.' 'Papa, antwoordt Mulangi nederig, wij werden beïnvloed.' 'Chef Mulangi, je blijft bij ons en je zult met ons de revolutie voeren.' Kafungu houdt het niet meer uit. Voor hem is de maat vol. Hij verlaat het bivak. Waar gaan we naar toe als ze dit soort mensen, die ons zo'n ellende bezorgen, aannemen... Het palaver tussen Mulele en Mulangi duurt de hele dag. Tegen de avond ziet Léonie Mulangi aan de andere kant van het kamp met vastgebonden handen in de gevangenis zitten. De volgende dag wordt er een diepe kuil gegraven. Mulangi is een reusachtige en potige kerel. Een groepje jonge meisjes wordt belast met zijn executie. Vooraleer ze Mulangi ter dood brengen, spreken de Pende meisjes de mizx> uit en de Mbuun meisjes de odzo, bezweringsformules die aan de dood zijn diepe zin geven. 'Je bent altijd tegen de revolutie geweest, nu zal je sterven voor de revolutie.' 'Je hebt geen medelijden met ons gehad, dus heb je die dood verdiend.' Als het bericht van Mulangi's executie de militairen in Kilamba bereikt, pakken ze hun biezen en slaan op de vlucht naar Gungu. In de maand augustus komen er strijders van alle regionale leidingen om zich voor te bereiden op de slag om Kikwit. Ze volgen les in gevechtstactiek. Godelieve Madinga, Eugene Mumvudi en Louis Kafungu geven politieke lessen om de revolutionaire moraal te versterken. Het enthousiasme wordt steeds groter, velen zien zich al in Kikwit gevestigd. Kafungu meent dat een compagnie strijders daar gestationeerd zou kunnen worden om eventuele aanvallen van het leger af te slaan. Mulele en Bengila vinden het beter om gedurende een lange tijd in het maquis te blijven. De basis van de revolutie moet goed geconsolideerd zijn vooraleer we belangrijke steden gaan bezetten. Tijdens de aanval op Kikwit moeten er medicijnen, technische apparatuur en chemische produkten buitgemaakt worden. De inwoners moeten overgehaald worden in het maquis te komen zodat de militairen moederziel alleen blijven, overgeleverd aan hun angsten. En natuurlijk zullen we de wegen afsnijden zodat ze zich geen moment veilig voelen. Tenslotte trekken twee- a drieduizend partizanen in drie verschillende groepen op naar Kikwit, de aanval tegemoet. Kafungu voert het commando over de eerste groep die het centrum van Kikwit zal innemen. De tweede begeeft zich naar het Waterleidingbedrijf, tegenover de missie van het Heilig Hart. De laatste groep, aangevoerd door Philippe Kahanga, moet de luchthaven aanvallen. Kahanga, een Pende reus opgegroeid in de streek van Mokoso, is in het leger geweest. Men heeft hem het bevel over een zone geweigerd, omdat de dorpelingen over hem geklaagd hadden. Hij werd gedegradeerd en in de gevangenis gezet wegens diefstal waarvan zowel dorpelingen als partizanen het slachtoffer waren. Nadat hij a la commandewas vastgebonden, liet Mulele hem bij zich komen: 'Ze hebben u stevig vastgebonden, dat zal u goed doen. Een revolutionair mag geen dief zijn.' Maar tegen degenen die vroegen hem terug naar de gevangenis te brengen omdat hij zich niet wou beteren, gaf Mulele ten antwoord: 'We hebben iedereen nodig. Zelfs een dief kan ons redden als hij een geweer steelt. Kahanga is moedig in de strijd. Hij moet opgevoed worden met politieke lessen.' In Kikwit lijden de partizanen een schrijnende nederlaag. De groep van Kafungu bereikt weliswaar de markt van Kikwit, maar degenen die de Wa-terleidingdienst en de luchthaven aanvallen, worden hevig onder vuur genomen door de militairen, kennelijk op de hoogte van de op handen zijnde aanval. Kafungu zal achteraf zeggen: 'We zijn verraden, de vijand kende onze plannen, hij had de tegenaanval voorbereid op de meest zwakke plekken.' Veel partizanen worden in hun ontreddering door de soldaten tot in Ki-kongo, zestien kilometer buiten Kikwit, achtervolgd. Ze stormen af op de prauwen of springen in het water. Velen verdrinken. Een paar dozijn partizanen die door kogels getroffen zijn, bereiken het kamp. Ankawu, in zijn 'operatiezaal' die in de open lucht is geïnstalleerd, heeft de handen vol. De dorpelingen op de rechteroever van de Kwilu, die de militairen vóór zich en de partizanen achter zich weten, slaan op de vlucht en zoeken hun toevlucht in het kamp dat het grootste arsenaal vuurwapens bezit. Om een eind te maken aan deze gang van zaken, wordt de leiding verplaatst naar Kikongo via het woud dat tussen Lowanga en Nkata Mulungu ligt. Daar blijft ze drie weken totdat ze verdreven wordt door de militairen. Terugkeer naar kamp Nkata. Op een novemberavond loopt Abo langs de gevangenis en ziet commandant Pierre Damien Kandaka zitten, de armen gekruist op de knieën. Vaak heeft ze de wapenfeiten van de man horen loven, onlangs nog, na de operatie Kikwit. Abo krijgt te horen dat Kandaka clandestiene depots heeft samengesteld in zijn zone, in Kondo-Kandale. Uit vrees voor diefstal en plundering, hebben Mulele en Bengila vanaf de eerste dagen in het maquis bevolen alle oorlogsbuit naar de leiding te brengen. Alles wordt daar geïnventariseerd en geregistreerd, en vervolgens opnieuw verdeeld, al naargelang de behoeften, over het hele bevrijde gebied. Er zijn partizanen uit Kondo naar de stafchef gekomen om te melden dat Kandaka buit verstopte in privé-opslagplaatsen. Kandaka, door Kafungu opgeroepen om rekenschap af te leggen, is daarop voor een paar weken in de gevangenis beland. Tijdens de gevangenschap van Kandaka wordt een andere chef van de streek van Kilembe naar het centrale kamp gebracht door een commando van de leiding. Het gaat om Gingombe, een voormalig militair die in het maquis was gegaan in zijn dorp Muzombo. Gingombe had deelgenomen aan de aanval op Kikwit. Terug in Kilembe, wachtte hem een bijzonder onaangename verrassing. Op hetzelfde moment waarop Gingombe zijn leven riskeerde op het veld van eer, had zijn teerbeminde echtgenote haar eer verloren in het bed van een ander. Ernstiger belediging is ondenkbaar. Gingombe heeft toen de schuldige, Mugongo, levend begraven. Voor deze euveldaad moet Gingombe zich nu tegenover Mulele verantwoorden. Maar hij doet er het zwijgen toe. Mulele en hij kennen elkaar te goed. 'Weet je nog, de 13de januari 1960 in het kamp van Thijsville,' begint Mulele. 'We hadden Patrice Lumumba kunnen bevrijden. Maar jij bent onze plannen gaan verraden. Mobutu, die bandiet, heeft mij toen met zijn geweerkolf geslagen, en ik heb daar een gebroken rechterrib aan overgehouden. En nu ga je opnieuw beginnen?' Julien, een Mupende van Lozo Munene die in het bureau voor het protocol werkt, zal naderhand tegen Léonie zeggen: 'Ik ben met twee andere kameraden Gingombe gaan bezoeken in de gevangenis. Met de revolutie valt niet te spotten, zei hij tegen ons. Ik was ijzersterk, ik trok zonder vrees naar het front, maar nu, terwijl ik met jullie aan het spreken ben, ben ik al een dood man. Hier moet je de instructies volgen en niet doen wat je goeddunkt.' Ondertussen blijven de meisjes van het maquis hun vorming perfectioneren, ze veroveren stukje bij beetje terrein, vastbesloten gelijkwaardig aan de mannen te worden. 'De neokoloniale maatschappij kent geen medelijden met de onderdrukten, of ze nu man of vrouw zijn, dat maakt niet uit,' luidt een slagzin van Mulele. 'De vrouwen zijn te week van hart, ze moeten zich leren harden.' De angst verdwijnt naarmate de taboes omver worden gehaald. Een par-tizane heeft de huid van haar totem aangeraakt. Een andere heeft een stukje krokodil geproefd. Een derde heeft rechtopstaand les gegeven aan mannen. Een equipe meisjes heeft de moed gehad de terechtstelling uit te voeren van een verrader, die bovendien een geduchte traditionele chef was. De meest onverschrokken partizanes willen nu de gelijke worden van de man op het slagveld. Ngwensungu verzamelt hen in het woud van Nkata om een intensieve training boogschieten te beginnen. In Banda Buzimbila Twee hadden enkele meisjes al wat pijlen afgeschoten die zich na een korte aarzelende vlucht zomaar ergens hadden neergeplant. Nu wordt het serieus aangepakt. Als de jongens in het dorp die kunst aan het leren zijn met het oog op de jacht, dan bemoeit zich daar nooit enig meisje mee. Eén uitzondering: de kleine Engwun, dochter van rechter Mwatsj Abuun, die had een legendarische reputatie verworven in Lukamba Bozombo. Door altijd op te trekken met de jongens, kon ze op den duur vogels afschieten met de boog. Maar ondanks deze wat strijdlustiger opstelling, houden de meisjes vertederd de familiale kroniek van het kamp in de gaten. Ze verdringen zich allemaal rond Charlotte Ntsamana die net is bevallen van een jongen. Charlotte zal haar kind bij zich houden en in het maquis blijven. De aanwezigheid van de baby maakt het verlangen van alle jonge vrouwen naar een normaal gezinsleven voelbaar. De baby van Charlotte zal Mulele heten. Theo Bengila doet, in gezelschap van zijn neef Rombo, discreet zijn intrede in Nkata. Hij is de gelukkige vader geworden van een lief dochtertje dat hij aan de zorgen van Nelly in het dorp heeft achtergelaten. Ternauwernood terug van zijn enigszins ongelukkig verlopen liefdesaffaire en zijn ballingschap, is Theo de eerste die het hoofd zal schudden over de gezinsverwikkelingen die zijn vriend Pierre zich op de hals haalt. In de jaren vijftig was Mulele in Kinshasa de bezieler van twee verenigingen voor onderlinge hulpverlening en ontspanning die enorm insloegen bij tal van jonge vrouwen. Je zou kunnen zeggen dat Mulele, in de eerder strenge en provincialistische context van de Belgische kolonie, een entertainer avant-la-lettre was. Als mijn vrouw een mooie vriendin heeft, placht hij op een spottende toon te zeggen, laat ze dan maar goed oppassen. En aangezien zijn vrouw bijna altijd geflankeerd was door Monique Ilo, had Mulele ruimschoots de tijd om de schoonheid van het meisje uit Inkasambu naar waarde te schatten. Eind december 1964 kiest Mulele een vergadering van de kaders uit, rond een nachtelijk vuur, om een paar herschikkingen in zijn privéleven aan te kondigen. 'Ik ga Monique Ilo als tweede vrouw nemen,' kondigt hij laconiek aan. 'Ik zeg het hardop zodat iedereen het kan horen, want ik hou er niet van de zaken in het geniep te doen.' Abo werd niet geraadpleegd toen Mulele met haar trouwde. Evenmin vraagt haar echtgenoot haar mening nu hij een tweede vrouw neemt. Abo voelt een machteloze woede. Ze houdt van haar man. Maar ze behoort nu ook toe aan de revolutie. Ze kan haar man niet verlaten zonder met het verzet te breken. Ze is gewend geraakt aan dit leven van gevaren. De stilte van de brousse komt haar dreigend voor; geweerschoten laten haar daarentegen leven op het ritme van de revolutie. Ver weg van haar eigen familie, heeft ze een grotere familie gevonden: al de meisjes van het maquis, alle partizanen zijn haar zusters en broers. Het woud en de savanne zijn haar huis. De dorpsvrouwen zijn haar mama's die haar te eten geven. Haar man ontvluchten zou dus betekenen haar nieuwe familie verlaten. En dan, waar naar toe? Buiten het maquis zou ze niet aan de militairen ontsnappen. Haar woede keert zich tegen Monique. 'Je bent dus een valse vriendin geweest. Je wou alleen maar mijn rivale worden.' Monique barst uit in een heftige huilbui. Léonie dringt niet verder aan. En Mulele zwijgt. Voor de eerste keer in haar leven bedenkt Abo zelf een politieke les. De mannen hebben zich ingespannen om ons op te voeden en ons het begrip van de gelijkheid tussen man en vrouw, tussen echtgenoot en echtgenote bij te brengen. Maar ondanks zijn mooiste redevoering blijft een man altijd een man. Een vrouw mag er geen meerdere mannen op nahouden, want dan respecteert niemand haar nog, dan is ze geen normale vrouw meer. In het dorp kon de traditionele chef zich een hele rits vrouwen toeëigenen. Fimbo, uit de streek van Kilembe, gedraagt zich nu op een dergelijke manier, naar men zegt. Een vrouw wil haar man niet delen, dat verdraagt ze niet. Maar ze wordt gedwongen zich erbij neer te leggen als haar man meerdere vrouwen huwt. Het zal de mannen veel tijd kosten vooraleer ze zich hun eigen lessen goed eigen hebben gemaakt. 10. Eind december 1964 - 27 februari 1965 In Mungai-Busongo, Malele en Nkata Kalamba - Kaart 2 - Kaart 5 - Inhoud Reorganisatie van de leiding. Over de reformistische strijd en de revolutionaire strijd. Familieproblemen. Begin van Kandaka's rebellie. Volksfeest in Malele. De rust van de bureaucraten in Nkata Kalamba. Eerwaarde Tara in het ma-quis. Tijdens een appèl bij het meer van Ndanda, eind december 1964, kondigt Kafungu aan dat de leiding zich in twee groepen zal splitsen, in Léo-Yita en Léo-Landa of, de leiding die vooropgaat en de leiding die volgt. Léo-Yita komt onder bevel van Louis Mayele, die officieel Vice-vertegenwoordiger van de volksmassa' is en tot nu toe in de schaduw van papa Mundelengolo heeft gewerkt. Leo-Yita zal bestaan uit het merendeel van de krachten van de generale staf, plus alle klerken van de leiding, dus in totaal tweehonderd-vijftig personen waarvan honderdtwintig jonge meisjes. Mayele zal de bevolking tussen Kilambe en Kipuku versterking gaan bieden. Léo-Landa zal gevormd worden door de staf van Mulele en het bataljon van Ntsolo, dat wil zeggen tweehonderd personen, en die zullen in de streek blijven om een algemene reorganisatie voor te bereiden. Ondertussen heeft Mulele Pierre-Damien Kandaka naar Kilembe uitgestuurd om daar een oplossing te zoeken voor wat sinds een paar maanden het probleem Fimbo genoemd wordt. Als de talrijke berichten uit de derde regio mogen worden geloofd, dan laat het geval Fimbo zich herleiden tot twee problemen: vrouwen en rijkdom. Deze krijger met zijn karakteristieke baard vergrijpt zich aan de meisjes zonder verdere plichtplegingen en hij steelt de bezittingen van de dorpelingen, zo wordt gezegd. Een partizane heeft Fimbo in het begin van de revolutie aan het werk gezien. Fimbo had een wellustige blik op Josephine Mafiga geworpen, maar de vader van het meisje wilde zijn kind niet afstaan. Woedend, vanwege zo'n vernederende weigering, liet Fimbo de oude man tot aan de hals begraven en wachtte vervolgens rustig af tot hij zou toegeven. Behalve aan dergelijke liederlijkhe-den die een traditioneel chef niet zouden misstaan, bezondigde Fimbo zich ook aan de kleine privileges, die zo eigen zijn aan een oorlogsheer. Hij had bijvoorbeeld zijn eigen vrouw uit het maquis laten vertrekken om zich rustig in het dorp te installeren. Toen de leiding om uitleg vroeg, ging Fimbo daar niet op in. Van Kandaka wordt verwacht dat hij deze dorpsdespoot tot de orde zal roepen. Nadat de groep Léo-Landa zich over een geringe afstand heeft verplaatst, houdt zij halt in Mungai-Busongo, met name op de mayumbu, de plek van het oude dorp. Op deze grasrijke heuvel heerste eertijds, vóór de onafhankelijkheid, chef Ndzuku, de chef met de schuddende hangbuik en het onooglijke kopje. Mulele, Bengila, Abo en Ilo bouwen hun bivak nogal een eind uit de buurt van het kamp, in het diepste punt van een klein bebost dal. Op de andere flank kunnen ze het dorp Kimpundu zien. Iedere ochtend beklimt Abo de heuvel naar één van de vier oude hutten die nog in goede staat verkeren en waarin het consultatiebureau is ondergebracht. Ze wacht daar op de weinige patiënten die zich komen melden, zo'n tien a twintig mensen per dag. Er is een commandant die haar komt opzoeken met een verbluffende regelmaat en onder de meest denkbeeldige medische voorwendsels. Hij maakt haar ijverig het hof. Abo vraagt zich af of hij door middel van deze erg riskante galanterie niet aanstuurt op een overhaast einde aan zijn leven. Het kamp van Mungai is bescheiden van omvang, het telt hoogstens tweehonderd personen. Dorpelingen of delegaties van regionale leidingen verschijnen er maar zelden. Nu Mulele het toch minder druk heeft, vindt hij tijd om de politieke opvoeding van zijn vrouw te voltooien. De les over de reformistische strijd en de revolutionaire strijd, die het moeilijkst is, moet ze tot in de puntjes beheersen. Abo had bij haar aankomst in het maquis geen flauwe notie van wat het eenvoudige woord strijd betekende. Je kan dus raden dat deze les haar kopzorgen geeft. Als ze die beruchte causerie over het thema 'reformisme of revolutie' zo'n tien keer gerepeteerd heeft, is het resultaat ongeveer dit: 'Lang geleden zijn er vreemdelingen in ons land gekomen om ons te zeggen dat zij voortaan Kongo zouden besturen. Zij hebben de wetten gemaakt en een leger georganiseerd om toe te zien op de naleving ervan. Helemaal in het begin hebben ze jacht gemaakt op de mensen om de Zwarten als slaven te verkopen. Daarbij vielen veel doden. Daarna hebben ze ons gedwongen om hen ivoor en natuurlijke rubber te leveren. Wij hebben dat geweigerd en toen vielen er nog meer doden. Toen hebben ze onze palmbossen en onze bodemschatten afgenomen en de dwangarbeid ingevoerd. Toen de Zwarten dat weigerden, zoals bij ons in 1931, hebben ze het leger gestuurd om ware bloedbaden aan te richten. Onze ouders hebben veel belasting betaald om de regering en het leger van de Belgen te onderhouden. Ze hebben dwangarbeid verricht om de buitenlandse maatschappijen te verrijken. Toen het lijden ondraaglijk werd, heeft Lumumba ons aangevoerd om de onafhankelijkheid te verkrijgen. Hij wilde dat Kongo geregeerd zou worden door haar eigen kinderen, dat er wetten zouden worden gemaakt voor de Zwarten die geleden hebben en dat het leger de dorpelingen en de arbeiders zou beschermen. Maar na de onafhankelijkheid hebben de buitenlandse maatschappijen hun leger gestuurd om tegen ons oorlog te voeren en ze hebben een deel van onze broeders omgekocht om hun capita te worden. Dat waren die zwarten, die altijd al vriend van de Blanken waren geweest. Heden is Kongo nog altijd in handen van de buitenlandse kapitalisten en die laten de vuilste karweitjes opknappen door hun boys, de zwarte reactionairen van regering en leger. De wetten zijn zo gemaakt dat ze kunnen doorgaan met het stelen van onze rijkdommen en het onderdrukken van de grote massa van het volk. Het leger bestaat uit Zwarten die werken voor de buitenlanders en die door hen gevormd en geleid worden. Er is dus een voortdurende strijd tussen het imperialisme, dat steunt op de zwarte reactie, en de massa van het volk dat zich van de overheersing en de buitenlandse uitbuiting wil bevrijden. Maar er zijn twee soorten strijd, namelijk: de reformistische strijd en de revolutionaire strijd. De reformisten geloven dat je alleen maar moet strijden om sommige dingen van de bestaande orde te veranderen. Zij willen de door de imperialisten opgelegde orde niet vernietigen. Zij doen voorstellen in het parlement, schrijven in de kranten tegen de regering en organiseren stakingen. Ze kunnen kleine successen behalen, maar die zijn niet van blijvende aard. Aangezien de imperialisten heer en meester blijven, kunnen ze op ieder moment terugnemen wat ze aanvankelijk hebben toegestaan. De reformisten kennen de ware aard niet, noch van het imperialisme zelf, noch van hen die in dienst zijn van het imperialisme. Het imperialisme is een bloedzuiger die het bloed van Kongo drinkt. Het imperialisme kan niet verbeterd worden. Het moet verdreven worden. Het imperialisme is vijf eeuwen geleden met geweld en geweren gekomen. Het kan dus slechts met geweld verdreven worden. Om een revolutionaire strijd te voeren, moet de volksmassa eraan deelnemen en alle mogelijke middelen ge- bruiken, met inbegrip van geweren, om af te rekenen met de reactie en het imperialisme. Om een zo belangrijke strijd te doen slagen, moeten de massa's georganiseerd en verenigd zijn in een revolutionaire partij die vooruitstrevende en socialistische ideeën huldigt. Die partij moet belang hechten aan vakbonden, aan kranten, aan stakingen en aan manifestaties, maar de belangrijkste vorm van de strijd is de gewapende strijd. De ganse volksmassa moet helpen deze strijd te voeren om ons te bevrijden van het imperialisme en de zwarte reactie. En dan zullen er wetten worden gemaakt ten behoeve van de volksmassa's en het leger zal er zijn om hen te beschermen.' Als Abo eindelijk zover is dat ze de loop van deze ingewikkelde geschiedenis kan volgen tot de gelukkige afloop van de gewapende strijd en de bevrijding, gunt Mulele haar de tijd niet om op adem te komen. Zonder overgang stapt hij over op een ander probleem en snijdt een onderwerp aan dat nog veel moeilijker in mekaar zit: het eerste huwelijk van zijn vrouw. Want uitgerekend op dat moment loopt Abo de moeder van Gaspar Mumputu en haar zus Scolastique Oseme - die in Mungai wonen en naar het hoofdkwartier zijn gekomen - tegen het lijf. Eerst kunnen ze hun ogen niet geloven en dan barsten ze in tranen uit: ze waren ervan overtuigd dat Abo was omgekomen in het maquis. De commandant-chef zegt aan de twee vrouwen dat hij zijn verplichtingen tegenover de traditie zal nakomen en hen de bruidsschat terug zal geven die hun clan voor Abo heeft betaald. De chef van Mungai Mazinga, Mulikalunga, die op de hoogte is van alle wederwaardigheden van deze familie-aangelegenheid, maakt de operatie officieel met zijn persoonlijke aanwezigheid. De vrouwen accepteren, hoewel dit hele geval hen koud laat. Hun enige zorg is te overleven. Ze lijden aan verscheidene ziektes en Abo geeft hen medicijnen die in de streek onvindbaar geworden zijn. Alles in één moeite doorzetten, vindt Mulele en hij besluit in één klap al zijn huwelijksgeschillen te regelen. Hij stuurt zijn broers met vierduizend frank op pad om de bruidsschat voor Monique Ilo te betalen. Ze zijn bovendien beladen met geschenken: twee stukken stof en een halsdoek voor de moeder; een pak, een vilten hoed en een paar schoenen voor de vader, en een hemd, een paar schoenen en een labul- een grote pagne - voor de oom. Korte tijd later is Monique zwanger. De staf, in besloten kring bijeen, besluit haar naar het dorp te sturen om bij de moeder van Mulele de bevalling af te wachten. In februari gaan Ilo, Abo en Mulele op weg, de brousse van Kimbanda in, waar Ignace Luam leeft met Amias, de dochter van oom Ebul. Als kind was Amias de rivale van Abo in het aanvoeren van de kwajongens van Bozombo. Amias lijdt aan anemie. Ze is net bevallen van een klein meisje, mager als een skelet, dat onder de ogen van Abo sterft. Niet lang na het bezoek van Mulele en Abo, geeft Amias op haar beurt de geest. Volgend drama: verpleger Anaclet Bilo ziet zijn vrouw sterven onder de afschuwelijkste pijnen. Ze had kort daarvoor vastgesteld dat ze zwanger was, maar ze zag er zeer tegenop om een kind middenin de gevaren van de oorlog ter wereld te brengen. Zonder iemand in te lichten, vatte ze het plan op zich te aborteren volgens een onduidelijk recept dat ze opgepikt had in het dorp. Ze stampte gedroogde wortels van de quinquiliba en de papaya, mengde daar doorheen pitten van de amon en gooide alles in kokend water. Ze dronk de bittere soep op. Maar een te hoge dosis amon-pïtten is dodelijk. Bij de autopsie stelt dokter Ankawu de gevolgen vast: de ingewanden van de jonge vrouw zijn aan elkaar geplakt en verbrand, ze zien eruit als gekookt vlees. In het kamp Mungai heeft Mulele een groot afdak van takken en bladeren gemaakt waaronder hij delegaties ontvangt. Op een dag komen er twee Ba-pende uit de streek van Kondo met een dringende boodschap. 'Papa, het gaat niet tussen Kandaka en de partizanen. Kandaka beweert dat hij de revolutie op zijn eigen manier zal voeren. Hij geeft ons politieke lessen die het tegenovergestelde zeggen van wat jij ons hebt geleerd. Wat nu? Moet de revolutie in tweeën gedeeld worden, één voor de Bambunda en één voor de Bapende? Sommigen gaan hier niet mee akkoord. Er zijn zelfs bloedige confrontaties geweest tussen de partizanen onderling.' Eerst gelooft Mulele deze beschuldigingen niet. Kandaka is een van onze moedigste bevelhebbers, hoe zou hij zoiets in zijn hoofd halen? Maar naarmate de berichten van de equipes van Kilembe blijven binnenkomen, kan Mulele niet langer ontkennen dat het waar is. Abo hoort hem tegen Bengi-la zeggen: 'Ik begrijp niet waar Kandaka op uit is. Nu het allemaal een beetje soepeler loopt, is het moment gekomen om de mensen discipline bij te brengen en de militaire operaties op te drijven. En kijk welke moeilijkheden Kandaka ons nu bezorgt.' 'We zullen er naar toe moeten om hem tot rede te brengen.' Uit iedere equipe worden een paar partizanen gepikt die naar Kilembe zullen gaan. Mulele verlaat Mungai en brengt de nacht door in de brousse van Kimbanda. De volgende dag steken ze de vlakte over tussen Lukamba Ingudi en Matende Mazinga. In deze savanne ziet Abo opeens een groep wezenloze figuren voor zich opdoemen. Het zijn haar vroegere onderwijzeres, Maria Aliam van Lukamba en haar man, hun dochter Albertine Musa-muna en de twee kleindochtertjes van drie en zes jaar. De kinderen lijden aan bloedarmoede en ze hebben gezwollen buikjes, een duidelijk teken van kwashiorkor. Ze hebben overal wonden die een kleurloos vocht afscheiden. Abo vraagt aan Albertine, haar vriendin van de lagere school: 'Hoe komt het dat je kinderen er zo slecht aan toe zijn?' Albertine geeft geen antwoord. Ze staat daar maar met een starende blik gericht op een vage horizon, ze schijnt onder zoveel ellende gebukt te gaan dat ze niets meer ziet. Maria Aliam, de onderwijzeres, ziet er goed uit. Maar ze is niet meer in staat het leed van een ander menselijk wezen, zelfs niet van haar eigen kleindochter, op haar schouders te laden. Abo is ten diepste geschokt door dit deerniswekkende tafereel, verbijsterd bij de aanblik van deze onbegrijpelijke en ongewone berusting en onverschilligheid. Ze geeft de kleine meisjes folidine. Maar niet lang daarna zullen ze overlijden. In Malele heeft Mulele slechts een honderdtal partizanen in zijn buurt, hoofdzakelijk leden van Ntsolo's bataljon. Op zaterdagavond trekt de dorpsbevolking naar het kamp, met een paar langung en ook met de onk-wak, het ritme-instrument van de broussebewoners. Het gaat om een korte holle stok, over zijn hele lengte voorzien van een gleuf waarvan de randen zijn uitgesneden als de tanden van een zaag; daarover heen strijkt men een stokje om het ritme aan te geven. De dorpelingen zingen over hun dagelijks leven. Olelasoda awen nguya Mulele, zijn de soldaten weg, kan ik komen? Die bewuste zaterdag zit Abo in haar eentje terwijl het feest in volle gang is. Maurice Zanga, opnieuw geïnstalleerd als ordonnans van Mulele, komt haar zeggen dat de commandant-chef wil dat ze komt dansen. Kameraad Pierre is expert op dit gebied, dat weet iedereen. Abo kijkt even naar de oude pagne die ze aanheeft, ze draait zich om en gaat naar het bivak om haar feesttenue aan te trekken. Het toeval wil dat kort geleden de dorpelingen Mulele een schitterende jurk hadden geschonken, hemelsblauw, een jurk van een snit zoals alleen stadsvrouwen dragen, naar 't schijnt. Mulele heeft hem cadeau gedaan aan zijn echtgenote. Abo verschijnt dus te midden van de feestende partizanen gekleed als een sprookjesprinses. En ze ontsnapt natuurlijk niet aan de grote ogen van Mulele. Die direct Zanga op haar afstuurt met een bevel dat geen tegenspraak duldt: 'Trek dat ding uit, doe iets anders aan en kom dansen.' Terug in het bivak voor de tweede keer, begint Abo te schreien. Haar hoofd staat niet meer naar dansen. Iedereen heeft haar gezien in haar verblindend mooie jurk en iedereen heeft haar ook zien wegsturen. De schaamte stijgt haar naar de wangen. Geen zin meer om met hem te dansen. Maar hoe zou ze het wagen zijn bevelen te trotseren, nu alle partizanen naar het vervolg van de historie uitkijken? Ze komt terug, gekleed als boerin, in een pagne. Op het ritme van de langung en de onkwak maakt Abo, zonder overtuiging, vage bewegingen, net als die Vlaamse die 'danst zonder iets te zeggen, zonder iets te zeggen als het zondag slaat.' Over deze 'Vlaamse die zo weinig spraakzaam was' zal Abo vele jaren later Jacques Brei horen zingen. Na het feest zegt Mulele tegen haar: 'Als je de kokette vrouw wil uithangen, dan ga je maar in Kinshasa wonen. Ik heb daar een huis, ga maar.' Abo antwoordt in gedachten met een vraag die ze niet hardop durft formuleren. Waarom doe jij mij een jurk cadeau als je niet wil dat ik hem draag? Soms valt het niet mee twintig jaar te zijn in het maquis. Abo mokt en draait haar hoofd weg van haar te bitse echtgenoot. Mulele zit met zijn gedachten bij Kandaka, de oproerling, en de misplaatste elegantie van zijn vrouw ergert hem. Hij stuurt Pascal Mundelengolo, Julien, de Mupende, en drie andere partizanen naar Kilembe voor een palaver met Kandaka. Als ze in Mukedi aankomen, roept chef Nzamba zijn mensen bijeen in de kerk. Aangezien Mundelengolo de taal van het Pende volk niet spreekt, zet Julien het standpunt van Mulele uiteen, en verkondigt nadrukkelijk diens mening dat er geen tribalisme mag zijn in de revolutie, 's Avonds wordt de delegatie uitgenodigd bij chef Nzamba die hen een heerlijk maal voorzet. Wat een zeer goed teken is. Tenslotte belooft de chef dat hij persoonlijk naar de leiding zal gaan voor een onderhoud met Mulele. Terug in Malele zweert Julien bij hoog en bij laag dat de missie helemaal geslaagd is. Maar hij had zijn hielen nog niet gelicht of Kandaka wist chef Nzamba moeiteloos ervan te overtuigen dat de Bambunda 'niet van ons houden en dat ze hem zeker zullen afslachten als hij zich in het hol van de luipaard durft vertonen. Dan komt er een boodschap uit Bozombo. Nadat de colonne van Mulele de brousse van Lukamba heeft verlaten, hebben de militairen de chris-tenwijk van Bozombo in brand gestoken, de sjieke wijk waar de intellectuelen wonen. Ze hebben Charles Nkutu gedood, een leraar die pas terug was van een verblijf in het hoofdkwartier. Charles was de echtgenoot van Mar-guerite Mimpia, het nichtje van Abo. Ongeveer terzelfder tijd overlijdt Sa-bine Mimpia in Bantsamba als gevolg van een of andere ziekte, Sabine die samen met Abo op school in Lukamba heeft gezeten. Dwars door de brousses van Malele en Ingietshi baant Mulele zich een weg richting Nkata Kalamba, paradijselijk vakantieoord waar commandant Mayele zich genesteld heeft. De Mbuun en de Pende bevolking van de streek Kilembe-Kipuku hadden een hele tijd geleden al geprotesteerd tegen de discriminatie waarvan zij het slachtoffer waren: 'Waarom willen de mensen van Lukamba angstvallig het hoofdkwartier van de revolutie en commandant-chef Mulele voor zich alleen houden? Mogen wij hem niet zien dan?' De opdracht van Louis Mayele en van zijn groep Leo-Yita bestaat erin het moreel van de plaatselijke bevolking te versterken. In Nkata Kalamba is geen enkele militair, noch enig gevaar op wel tien kilometer in de omtrek. Mayele weet geen grenzen aan zijn geluk: hier is hij de hoogste chef en voert het bevel over de knapste koppen van de algemene leiding! Vrede, moge God ons vrede brengen, verzuchten de voormalige en de toekomstige seminaristen die eerwaarde Lankwan omringen. Eindelijk bevrijd van die ijzervreter die Kafungu heet. Kafungu die ons aan één stuk door zat uit te kafferen en ons de strijd wou injagen. Dat soort mensen komt hier om te schransen, zei hij, de idioot. Ciao Kafungu, eindelijk vrij! Laten we de terugkeer van de vrede vieren, laten we wat feestjes op touw zetten, we hebben al genoeg ellende gekend. Het ritueel van de revolutie gaat gewoon door, daar niet van: appèl, dril, politieke les, militaire oefening, corvee. Maar dat alles speelt zich af in een sfeer van een onbekommerde vakantiekolonie. Als het uur van de fysieke en militaire training aanbreekt, trekt eerwaarde Lankwan zich terug: hij weigert mee te doen, maar hij weigert op een discrete manier. Lankwan draagt symbolisch - en om de zaak in het belachelijke te trekken - een kleine boog en twee pijlen. In de bureaus wordt geen steek meer uitgevoerd. De bureaucraten, zoals men gemeenzaam de intellectuelen pleegt te noemen, achten het beneden hun waardigheid rekenschap af te leggen aan Mayele, die ongeletterde. En wat onze ondermaats geschoolde aangaat, die neemt amper aanstoot aan de belediging, die is meer dan tevreden in zijn hoedanigheid van 'chef der troeb'len'. Hij kondigt zich altijd in deze hoedanigheid aan bij de dorpelingen, die daarvan onder de indruk raken - en de intellectuelen wachten zich er wel voor hem de juiste betekenis uit te leggen van de term 'chef der troepen.' In het 'bureau van de volksmassa's' ontvangen Louis Mayele en zijn rechterhand, Frangois Ibungu, iedere dag inwoners van de omliggende dorpen die uit de mond van Mayele, de Johannes de Doper van de revolutie, het goede nieuws willen horen dat Mulele binnenkort naar de streek komt. Boodschap van geluk en hoop. De dorpelingen verbazen er zich nauwelijks over dat ze in deze sfeer die naar euforie neigt credo en gloria, de zangen van een andere tijd, horen weerklinken. Eerwaarde Lankwan, omringd door seminaristen en scholieren, doet namelijk zijn best om een zekere nostalgie in stand te houden. De partizanen van Mayele, die zich aan elke confrontatie met de soldaten onttrekken, leveren daarentegen een gevecht op leven en dood met een zeer doorbijtende vijand: paling. Ze hebben het niet getroffen, de gladde beestjes. Wat een opwindend gevoel dat kan geven: de wapens wetten, ten aanval trekken en bij duister terugkeren, beladen met buit. Ach vrienden, de palingen van Nkata Kalamba, alleen al bij de gedachte stijgt het water me in de mond. Ik moet het jullie vertellen. In het woud groeit een soort bamboe met kleine doornige zijtakjes. Pluk vijf zulke takjes van ongeveer drie centimeter, die elk zo'n vier a vijf doornen hebben. Maak een raffia-touw vast in het midden van elk takje. Nu steek je op elke doorn een pam-bu, een vaalgeel wormpje. Aan de oever van de rivier maak je ondiepe putjes en in ieder daarvan stop je een bos van vijf takjes. Afwachten is alles wat je verder moet doen. De palingen met hun kleine bek en hun kleine hersenen slikken alles in: wormen, takjes en natuurlijk ook de doornen. Ga nu met gezwinde spoed terug naar het kamp, haard van de revolutie en culinair centrum bij uitstek. Snij de palingen in kleine stukjes, bedek de bodem van de kookpot met bladeren, schik de vis hierop die je gekruid hebt met pili-pili, uien, inheems zout, en giet er een scheutje kokend water overheen. Laat een poosje sudderen. Zalig! Waar is de tijd dat Kafungu ons vervolgde. Honderden onschuldige mensen heeft hij gefusilleerd! Ik zweer het u, ik, Constant N'dom. Moge de revolutie altijd de smaak hebben van de palingen van Nkata Kalamba! Kafungu zal achteraf, met een bulderende stem, de restanten van Maye-les groep de les lezen: 'Wat deden jullie ginder? Slapen, vissen, lekker eten, dansen, dat is waar ze van houden, die angsthazen!' Er heerst zo'n rust in Nkata Kalamba dat er gelegenheid is om middenin de brousse twee relatief indrukwekkende bouwwerken te verwezenlijken. De eerste architecturale bezienswaardigheid, met een begane grond en een eerste verdieping, werd door eerwaarde Tara opgetrokken ten gerieve van hemzelf en zijn twee zussen. Zijn verblijf rust op zes pijlers, zes stevige boomstammen. Twee meter boven de grond heeft Tara een vlechtwerk van solide takken gemaakt en hij heeft dat bedekt met bamboestokken die aan elkaar zijn gebonden met lianen. De etage is voorzien van een hekwerk en overkoepeld met een dak van takken en palmbladeren. Regelmatig komen er dorpelingen langs die een cadeautje meebrengen voor de eerwaarde. Hij ontvangt hen dan in de verrukkelijke schaduw van zijn benedenverdieping. Een ladder voert naar één hoog. Zijn zus Sophie, dertien jaar oud, zat in de tweede klas kweekschool voor ze naar het maquis kwam. Ze wijkt geen stap van haar broer. En hier moet echt een woordje gezegd worden over een erg vreemd verschijnsel. Vaak wordt Tara door de partizanen aangetroffen aan de oever van de rivier terwijl hij bezig is water te scheppen, kleren te wassen of maniok in de week te zetten. De partizanen slaan met opperste verbazing het zonderlinge schouwspel gade: een man die het huishouden doet, hoewel hij een vrouw tot zijn beschikking heeft. Maar ze durven er geen commentaar op te leveren. Op het gebied van de stedenbouw is er een andere prestatie in Nkata Kalamba die nog meer tot de verbeelding spreekt, omdat het een ondergrondse constructie betreft. Op een diepte van drie meter is een grote ondergrondse ruimte uitgegraven: dat is de gevangenis. Het geheel is overdekt met takkenvlechtwerk, maar via een gat kunnen verdachten en veroordeelden er in neergelaten worden. In het algemeen genieten ze een voorkeursbehandeling: overdag binnen een bewaakte omheining, 's nachts in de kuil. Het zijn er twintig, allemaal jongeren, op beschuldigingen of aanklachten van allerlei aard. Rechter Bula-Bula Théophile stuurt een klachtenbrief naar Kafungu: Mayele ontpopt zich tot een dictator, hij gooit jongeren in de gevangenis voor een wissewas. Kafungu laat de ongedisciplineerde jongens ophalen door een commando. Eerder sterven aan het front dan rotten in de grond, roept een amateur-poeët in een kortstondige opwelling van heldhaftigheid. In het dolcefar nientevan Nkata Kalamba redt een eerwaarde de eer van de revolutie. Eerwaarde Tara blijkt een uitstekend politiek en militair instructeur te zijn. Met zijn indrukwekkende gestalte, zijn donker-zwarte uiterlijk en zijn brede schouders, is Tara de aangewezen man om, rustig en bedaard als hij is, met gezag over de revolutie te prediken. De jongeren bewonderen zijn eruditie. Na twee maal het schrift over de guerrillatactiek gelezen te hebben, is de eerwaarde in staat dat tot in de finesses uiteen te zetten. Daarna kan hij een ander register opentrekken en een lang exposé houden over de Mbuun kunst. 'Vóór de onafhankelijkheid,' zegt hij, 'had ik al boeken gelezen over China. Je ziet dat wij eerwaardes voorrechten hadden die soms nuttig blijken achteraf. De revolutie in China lijkt sterk op de onze. Jullie zijn in de revolutie gestapt, maar jullie weten niet wat de toekomst in petto heeft. De Chinese boeren hebben veel gestreden en ze hebben veel tegenslagen gekend. Waarom kent de revolutie nederlagen? Daar moet over nagedacht worden, daar moeten lessen uit getrokken worden. De tactiek van de oorlog in China is dezelfde als bij ons. Het is de oorlog van het volk, de oorlog van de massa's, want om opgewassen te zijn tegen de vijand, moeten de partizanen een prima verstandhouding kunnen opbouwen met de bevolking.' In de lessen van Tara gaat het vaak om de overtuiging tot de strijd. 'Een partizaan moet beschikken over de onwankelbare wil tot de strijd: heel zijn leven moet doordrenkt zijn van het vaste besluit de vijand te verslaan. Wij hebben geen geweren. Hoe moeten wij dan vechten? De vijand is zo vriendelijk ons geweren en munitie aan te voeren. We moeten hinderlagen leggen. En soldaten gevangen nemen. We zullen hen onderrichten en revolutionaire ideeën geven zodat ze aan de zijde van de dorpelingen voor de revolutie kunnen werken.' Er is het gezag en het redenaarstalent van een Tara voor nodig om die laatste boodschap ingang te doen vinden. De dorpelingen geloven niet dat belangrijke ambtenaren, militairen en paters aan de kant van de revolutie kunnen gaan staan. 'Jawel, toch wel,' verzekert Tara hen, 'die mensen kunnen aan onze kant komen, als ze daadwerkelijk tegen het imperialisme vechten.' In Banda hebben drie gevangengenomen militairen met succes de politieke lessen gevolgd. Ze waren afkomstig uit de provincie Equateur en uit het oosten van het land. Twee van hen werken nu in de keuken, in de groep van Mayele. De derde is bij Mulele gebleven. Na het appèl zondert Tara zich met een vijftigtal partizanen af voor de militaire training. 'Om je te camoufleren,' zegt Tara, 'moet je planten uitzoeken die zoveel mogelijk lijken op het struikgewas van de brousse waar je wil opereren.' Daarna toont hij hoe je moet kruipen als een slang. Eerst geeft hij het bevel om in tirailleurslinie vooruit te gaan, daarna om zich op een bepaald teken te verzamelen. Hij is een geweldig boogschutter en hij helpt de partizanen hun techniek te verbeteren. Er wordt niet met het geweer geschoten, de kogels zijn te kostbaar, maar Tara leert de jongeren hoe ze het Fallge-weer, dat hij altijd over zijn schouder draagt, moeten demonteren, schoonmaken en weer in elkaar zetten. 11. 27 februari- 19 juni 1965 In Kifusa -Kaart 5 - Inhoud Begin van de confrontatie met Kandaka. Commandante Godelieve Madinga. Het leven in het hoofdkwartier. Over het tribalisme. De inname van Mukedi. Verraad en terechtstelling van eerwaarde Lankwan. Grote aanval van het leger. De colonne partisanen met Kafungu en Mulele voorop, slingert over het broussepad dat van Malele naar Mobi Djeme loopt. De maquisards brengen de nacht van 28 februari 1965 door tussen Mobi Djeme en Mobikai, twee dorpen waar het gebrek aan maniok dramatische vormen begint aan te nemen. Maar desondanks staan de bewoners erop om koste wat kost de strijders vanfoufou te voorzien. Oude mensen van Buzimbila-Yassa hebben vijftien kilometer afgelegd om de kameraad-chef te smeken hun dorp met een bezoek te vereren, al is het maar voor even. Ze praten met Mulele in een taal waar Abo geen jota van begrijpt. Mulele lacht haar uit: 'Je hebt niets verstaan, jij bent geen Mumbunda.' De dorpelingen spreken een oude vorm van de Mumbunda-taal, die voor een jonge vrouw van Lukamba uit niet te ontcijferen klanken bestaat. De leiding gaat verder. Op 1 maart wordt halt gehouden in Luende Nzangala en men slaat daar voor twee weken het kamp op. De partizanen van de equipes uit de buurt beginnen zich aan te sluiten bij het centrale kamp, waar men hen inlijft in het bataljon van Ntsolo. Weldra loopt het aantal weer op tot zevenhonderd strijders. Fimbo, de bon vivant, bruin, fors, de plaatselijke oorlogsheer, gedraagt zich onderdanig bij het naderen van de grote chef. Zijn affaires met vrouwen, zijn machtsmisbruik en zijn ruw gedrag, die hem in andere tijden een draconische straf zouden hebben opgeleverd, verdwijnen naar de achtergrond, vallen in het niet bij het vreselijke drama van de opstand van Kandaka. Fimbo maakt dan ook een opmerkelijk entree bij de leiding, hij zingt uit volle borst: Fumu Mulele Pierre wa tu tamené Chef Mulele Pierre heeft ons geroepen Een uitbundige activiteit ontplooit zich in Luende Nzangala. In de vlakte ziet Abo de colonnes strijders naar alle windstreken marcheren, trots zwaaiend met hun pijlen en hun poupous, en lopend op het ritme van het lied Fumu Mulele. Een indrukwekkend schouwspel. Maar Mulele is ongevoelig voor die heroïsche sfeer. Zijn verbolgenheid vanwege de impasse waarin de revolutie is verzeild, drukt hij uit in zijn politieke lessen. 'Kongo is voor ons allemaal, voor alle kinderen van Kongo. Toen de Belgen in 1931 hun leger stuurden om Kwango te verwoesten, waren hun kogels toen bedoeld om slechts één enkel ras te treffen? Nee, Bambala, Bapen-de, Bakwese en Bambunda werden gedood. Bapende die op de vlucht waren voor de terreur, kwamen in ons dorp terecht. Onze voorouders hebben hun grond gegeven. De Bapende hadden veel palmolie, iets wat wij niet goed konden produceren; ze hadden ook een bepaalde groente, de elin, in overvloed. Wij gaven hen in ruil gierst en maïs. In de revolutie is er geen plaats voor regionalisme, sectarisme of tribalisme. Wij partizanen moeten het voorbeeld geven. En de bevolking zal ons navolgen.' Op 13 maart vertrekt Kafungu naar Kimbunze om te gaan onderhandelen met de grote traditionele chef van de streek, Fumu Nzamba. Twee dagen later dienen drie Bapende van diens groep zich aan bij Mulele. De eerste heeft een bebloed hoofd, de tweede een wonde aan de schouder, de der- de heeft een hazehart. Mannen van Kandaka hebben hen in een hinderlaag gelokt. Alle drie zijn ze hun jachtgeweer kwijtgeraakt in de schermutselingen. Een paar partisanen zijn daarbij omgekomen. Meteen na dit bericht vertrekt Mulele naar Kimbunze met tweehonderd partizanen, waaronder Abo en Ambwel, de vrouw van Kafungu. Daarna vervolgen ze hun weg samen met de mannen van Kafungu, tot voor het dorp Nioka Munene. Terwijl ze zich aan het voorbereiden zijn om daar binnen te dringen, openen de mannen van Kandaka, in hinderlaag opgesteld in het dorp zelf, het vuur. In paniek slaan sommigen op de vlucht, terwijl anderen recht vooruit lopen. Ondertussen maken de mannen van Kandaka zich uit de voeten. Mulele en de leden van de leiding zoeken onderdak in een groot bakstenen huis in Nioka Munene. Gedurende de dagen die volgen, worden de interne conflicten tussen de aanhangers van Kandaka en de volgelingen van de centrale leiding uitgevochten in de dorpen die langs de rivier Tshinyo liggen. Op verschillende plaatsen aan weerskanten van de rivier zie je de zwarte rook van de afgebrande hutten opstijgen. Na een kort verblijf in Nioka Munene vestigt de leiding zich op de plek waar ooit het oude dorp van Kifusa gestaan heeft, een oord dat nu overwoekerd is door hoog gras, palmen en raffiabomen. Weldra overtreft het kamp dat van Banda Buzimbila zowel in omvang als in bedrijvigheid. Alle equipes uit de omtrek, die van Mukedi en van Kinzamba, maar ook behoorlijk veel dorpelingen, komen er zich installeren. In Kifusa vindt de revolutie het ritme terug dat ze in Banda had. Elke ochtend, tijdens het groot appèl, wordt de rode vlag gehesen en begroet. De Internationale weerklinkt in het Frans en in het Kikongo. Alle partizanen staan in het gelid achter de pelotonchefs, over de hele lengte van een rechthoekige oppervlakte. Tegenover hen staat Mulele, Kafungu of Ngwensungu, dat hangt van de dag af. Soms voert Godelieve Madinga het bevel. Op de rechter- en linkerflank nemen allen die de rang van officier bekleden plaats: de bureauchefs zoals Bula-Bula, Laurentin Ngolo en Placi-de Tara, sinds kort terug uit het vakantieparadijs van Nkata Kalamba, en ook de militaire commandanten Mumvudi, Fimbo, Ntsolo, Bakanga en anderen. Voor het leiden van de militaire oefeningen, stellen de partisanen vooral de krachtige en vaste stemmen van Situkumbansa, Muzungulu en Mumvudi op prijs. Hun stem boezemt vertrouwen en moed in, zij laat mannen en vrouwen vastberaden en geestdriftig marcheren. Vooral Situkumbansa laat zich soms gaan in onnodige martiale uitbundigheid. Op een dag schreeuwt hij zodanig luid dat Mulele Abo op hem afstuurt om hem te zeggen: 'De vijanden zijn in Lozo, ze kunnen je horen. Ze konden wel eens hierheen komen om deel te nemen aan je oefeningen.' Na het appèl geeft Godelieve Madinga regelmatig de politieke les van de dag. Ze dringt aan op het respect dat men moet tonen voor het volk en voor de bezittingen van de dorpelingen. 'De massa is de basis van de revolutie. Zonder de massa weet de partizaan niet waar hij naar toe moet gaan. Zelf komen wij ook uit de massa, het zijn onze eigen ouders. De partizaan is afhankelijk van de massa voor zijn eten, zijn kleding, voor medicijnen. De dorpelingen hebben de geheimen van de partizanen in hun handen. Als de militairen komen, beschermt de massa ons. Wie de dorpelingen besteelt en hun velden verwoest, mist de ware geest van de revolutie.' Godelieve zet haar ideeën in het Kikongo uiteen. Sinds het kamp Banda Buzimbila Twee is haar positie als adjunct-chef van de staf algemeen erkend, tot ergernis van Ngwensungu die van mening is dat je geen goed oorlogskapitein kunt zijn als je geen opleiding in het leger hebt genoten. En bovendien een vrouw, hoe kan een vrouw nu het bevel voeren? Kafungu staat erop de kwestie recht te zetten in aanwezigheid van alle partizanen: 'Waarom wil je Madinga niet als adjunct? Wij hebben vrouwelijke kaders nodig in de revolutie.' Maar er is een invloedrijker kracht nodig om de weerstand te breken. Op een ochtend zal Mulele zich in eigen persoon moeten vertonen voor het appèl. 'Wordt de revolutie uitsluitend door mannen gecommandeerd? Vandaag zal Godelieve de dril onder haar bevel hebben zodat ik kan zien of ze het aankan.' Na afloop van de oefeningen die vrijwel geheel tot in de perfectie zijn uitgevoerd: 'Wat mij betreft, ik kan het verschil niet zien tussen het bevel van Godelieve en dat van de mannen.' Op slag wint Godelieve heel wat gezag. Maar ze is er nog niet, nog lang niet. Godelieve zal eerst op eigen autoriteit moeten ingrijpen en straffen. Op een dag schreeuwt Godelieve 'halve draai' in plaats van 'kwartdraai'. Diegenen die al tijden lang azen op haar eerste vergissing, beginnen luidkeels de spot met haar te drijven. De reactie blijft niet uit: 'Nzao, Gimena en Katalay, veertien dagen gevangenis.' Niemand waagt het voortaan zich openlijk te verzetten tegen de vrouwelijke commandantes van de revolutie. De nogal mistige gedachte van gelijkheid tussen man en vrouw, krijgt nu gestalte in de figuur van Godelieve Madinga: een kleine, stoere vrouw met een mitrailleur over de schouder. Op een middag hoort Abo eerwaarde Tara een les geven die niet van ironie gespeend is. Bloedserieus - niemand van de omstaanders heeft trouwens neiging om te lachen bij zulke woorden - herhaalt Tara voor de partizanen zijn thema van de dag: 'Wat de vrouwen kunnen, dat moeten de mannen ook kunnen.' Lieve god, is van de gezichten af te lezen, die beeldenstormer van een eerwaarde is van plan de natuurlijke orde van het heelal op zijn kop te zetten! 'Jullie doen niets, jullie zijn lui, alleen de vrouwen werken.' In feite geeft Tara commentaar op een exercitie die hij diezelfde ochtend had uitgevoerd en waarmee hij de spotlust van het manvolk had opgewekt. De eerwaarde was gezien met een mand vol natte maniok op zijn schouder die hij net uit de rivier had gehaald. Want om eetbaar te zijn moet de maniok eerst twee dagen in water weken. Bepaalde onaangename consequenties van die bewerking ontsnappen meestal aan de aandacht. De eerwaarde heer gaf zich daar terdege rekenschap van, toen een melkachtige vloeistof, afschuwelijk stinkend, door het vlechtwerk van de korf over zijn kleren begon te sijpelen. Geen enkele man die het waard is man te heten, is in staat een dergelijke vernedering te verdragen: muffe, naar schimmel stinkende maniok vervoeren. Dat is vrouwenwerk. En als je de redenering verder wil doortrekken, dan kan je ook zeggen dat het eveneens de taak van de vrouw is om het hele transformatieproces tot stand te brengen die de rauwe maniok tot dampende, smakelijke foufou maakt. Trouwens, de foufou moet goed zwaar en hard zijn, anders loont het de moeite niet met die vrouw te trouwen. En de man doet zijn vrouw eer aan door goed en overvloedig te eten, een bezigheid die trouwens grotendeels aan hem is voorbehouden. Zo hebben de voorouders het gewild. Tot grote wanhoop van eerwaarde Tara. In Kifusa zijn de bureaus weer op volle sterkte. Mulele draagt hen de verantwoordelijkheid op een dagboek bij te houden dat alle belangrijke gebeurtenissen vermeldt, 's Avonds rond het vuur, in de kring van de leiders, komt hij er nog eens op terug. 'Alles wat jullie doen en wat jullie zien, alle informatie die jullie bereikt, moeten jullie noteren. Hoe kan je anders serieus nadenken over onze ervaringen?' Tot dan toe hield Abo kleine schriftjes bij waarin ze de overdenkingen noteerde die haar door de gebeurtenissen werden ingegeven. Voortaan schrijft ze regelmatig in een klasseboek waaromheen een kaft van karton zit dat met een grijze stof overtrokken is. Ze herneemt haar werk als verpleegster aan de zijde van Ankawu, Wavula, Anaclet Bilo en de oude Antoine Musuta. Jeanette Kashiama en Charlotte Ntsamana worden ingewijd in de verpleegkunst. Abo brengt haar apotheek weer in orde en registreert met grote nauwkeurigheid wat er in- en uitgaat en hoeveel er in voorraad is. Tijdens de reorganisatie van de directie in Kifusa vervangt Placide Tara, de nieuwe verantwoordelijke voor de veiligheid van het kamp, Eugène Mumvudi. Equipes op één kilometer van het kamp op wacht uitgezet, op de verschillende toegangswegen, vormen de nabije bewaking. De hele dag door zit een man van de equipe op uitkijk in de top van een hoge palmboom. De verre bewaking opereert in een straal van tien kilometer. Zij beschikt over equipes in permanente staat van paraatheid, om in te grijpen wanneer dat nodig is. Iedere week wordt de wacht in het kamp afgelost. Iedere week ook wijzigt Tara de wachtwoorden die door ieder gekend moeten worden die het hoofdkwartier verlaat. Bovendien, wie van de generale staf naar het bataljon gaat, of wie het kamp voor een of andere missie verlaat, moet zorgen dat hij in het bezit is van een geleidebrief. Na zonsondergang sluipen Tara, Mulele en Kafungu als katten in het donker rond om de wachtposten te inspecteren. Op een nacht verrast Mulele een partizaan die een klagend deuntje aan het tokkelen is op zijn sanza, een ebim in de taal van de Bambunda, een instrument dat bestaat uit een kleine houten doos waarop metalen staafjes bevestigd zijn. 'Zo, roep jij de militairen?' De kameraad-chef neemt het muziekinstrument in beslag. Er is een tijd voor alles. In het weekend kan je je artistieke talenten demonstreren. Want inderdaad, iedere zaterdag geven honderden Pende dorpelingen aan het leidende kamp het aanzicht van een kermis of een volksfeest. Ze zijn meer beslagen muzikanten dan de Bambunda, ze brengen tamtams mee, madimbas - die elders balofoons heten -, ebims en soms zelfs een accordeon. Het is goed leven in Kifusa, zeker vergeleken bij de soberheid die er heerste in het kamp in Banda. De partizanen voeren zonder onderscheid de verschillende dansen van de streek uit. In Kafungu's geboortedorp Mu-kulu zijn langzame bewegingen van de Bambunda in zwang, maar Kafungu voelt veel meer voor de Pende dansen waar kracht aan te pas komt en waar een geweldige vaart achter zit. De liederen die voor de gelegenheid gecomponeerd worden, verwijzen rechtstreeks naar de gebeurtenissen van het maquis. Iedereen heeft nog vers in het geheugen hoe onlangs het mooiste meisje van de streek Sembo door het leger werd vermoord. Ze heette Mbiri en werd door alle jongens in het hart gedragen. Haar broer beweent haar iedere dag. Filo, een vermaard zan- ger van de regionale leiding Yassa, Filo, zingt met z'n gitaar een gedenklied voor haar. Mbiri eh mbiri eh mama (drie keer) Ewunzi ebanda nu gudile mama Angwesil'awa Mbiri kawiyé mama Mbiri wou ka sous-direction Yassa Mulele e mama Mulele mama ngolassa (drie keer) Ah kenji ngubuta mona (bis) Mulele wazola ndaga (drie keer) Ampen akatalelAmbun akatalel Olelawun eh mama Mbiri awen mu kalunga Awen maan. Mbiri hee Mbiri hee mama Mbiri is voor altijd vertrokken De tamtams huilen de hele nacht, mama Alle instrumenten huilen Zeg Mbiri dat ze terug komt, mama Mbiri is naar de regionale leiding van Yassa gegaan Mulele hee mama Mulele mama een mens moet sterk zijn Ik heb nog geen kind op de wereld gezet Mulele begint een grote zaak De Bapende huilen de Bambunda huilen Waar is Mulele, hee mama Mbiri is voor altijd vertrokken Ze is nu onder de aarde. Vijftien meter achter zijn bivak heeft Mulele een groot bladerdak laten maken, waaronder hij uitgebreide gesprekken houdt met de bevolking. De dorpelingen halen daar hun spreekwoorden boven. Ntsam antjié Ie eta ingetsh Een palmboom uit de brousse heeft strepen op zijn stam In dit geval betekent het tribunaallied dat de dorpelingen op de intelligentie van Mulele rekenen om hen de weg te wijzen in de moeilijkheden van de revolutie. 'Ik heb nooit beweerd dat de revolutie met één enkel ras gevoerd moet worden,' begint Mulele. 'De revolutie is er voor iedereen. Mulele met de Bambunda, Kandaka met de Bapende, welk soort revolutie zou er op die manier worden gevoerd? Ik weet dat het met Kandaka niet lang meer kan blijven duren. Nu ik hier in de streek ben, zal hij het misschien opgeven en terugkomen naar de leiding. Jullie ouderen, jullie kennen de gebeurtenissen van bij ons van vóór de onafhankelijkheid. Kasavubu heeft eerst zijn mannen naar Brazzaville gestuurd om het met Foulbert Youlou, een pastoor, eens te worden en samen een republiek voor de Bacongo te stichten. Een jaar later stelde Kasavubu aan Gizenga, Kama en mij voor om de onafhankelijkheid uit te roepen van een Centraal Kongolese Republiek die alleen zou bestaan uit Bas-Congo en Kwango. De kinderen van Kongo zouden op die manier verdeeld raken om daarna onder elkaar te vechten, tot groot voordeel van de Belgen. Maar wij hebben de Parti Solidaire Africaine opgericht om te bevestigen dat wij Afrikanen zijn en dat wij de verschillende rassen niet willen verdelen.' Mulele houdt niet op zijn boodschap te herhalen in de hoop dat ze Kandaka zal bereiken. Maar onderwijl wordt een gemene oorlog voortgezet. Telkens wanneer partizanen naar de rivier de Tshinyo lopen om zich te wassen, worden ze beschoten vanaf de oever waar Kandaka de baas is. Aangezien de meeste van de partizanen van de leiding Bapende zijn, brandt op ieders lippen maar één vraag: waar is Kandaka eigenlijk op uit? Zacharie Mupembe snijdt het onderwerp aan op het appèl: 'Ik werk op het hoofdkwartier, ik ben altijd de adjunct van Kandaka geweest, ik vervang hem hier. Welke problemen zouden er kunnen zijn voor de Bapende bij de leiding? Het eerste wat wij geleerd hebben, dat is dat er geen rassen in de revolutie zijn.' Maar in Kimbunze, tegen de wand van een hut, vindt Zacharie een plankje met een inscriptie in houtskool: Mufwi tvadifila Mubidi wadibidila Apende akala nu monyo. Wie wil sterven, hij sterve Wie wil leven, hij leve Dat de Bapende blijven leven. Het is de strijdkreet van de Bapende. En tevens de formule die hoort bij de gifproef. Dat degene die gelijk heeft blijft leven, dat de schuldige sterft! Maar hier welt het gezegde op uit een golf van tribalisme. En precies op dat ogenblik komt er een ploeg binnen lopen die men aan het andere eind van de wereld waande, verdwenen in het gebied van een erg versmade stam. Het zijn de jongens en meisjes van de equipe van Nelly Labut die in november van het voorgaande jaar met een opdracht naar de Bankutu gestuurd was. Zingend in het Kinkutu doen ze hun intrede. Alle leden van de expeditie hebben de plaatselijke taal geleerd. De eerste Blanken die in de streek van de Bankutu zijn doorgedrongen, hebben indertijd de barbaarsheid die ze daar ontmoetten in felle kleuren afgeschilderd. De Bankutu laten zich het vlees van mensen smaken zoals anderen kip eten, schreven ze. Bij de Bankutu is iedere overleden slaaf onveranderlijk bestemd voor de consumptie, en bij het naderen van een konvooi beschavers, trekken deze wilden zich terug in geheime hutten in het woud, zetten vallen uit in hun dorpen en voeren een onverbiddelijke guerrilla-oorlog met giftige pijlen. Om dergelijke barbaarse krijgers tot de revolutie over te halen, heeft Mulele hen een equipe van twintig meisjes en tien jongens gestuurd. Men kan zich dus de verbazing op aller gezichten wel voorstellen als de equipe daar gezond en wel voor hen staat, Nelly, de politiek commissaris, als aanvoerster voorop en vergezeld van een escorte van vijf Bankutu. Militair commissaris Barthélemy Mwanandeke is aan de andere kant van de rivier de Kasaï gebleven. Oude Bankutu hebben Mulele bij wijze van geschenk een levering gif voor zijn pijlen aangeboden. Het was werkelijk een gevaarlijke expeditie, zomaar doordringen in het grote woud van de Bankutu! Men moest door een gebied dat in vijandelijke handen was, vooraleer men de rivier de Kasaï bereikte en men moest de waakzaamheid van het leger dat op de oversteekpunten was uitgezet, verschalken, om op de andere oever te geraken. Men kon alleen 's nachts verdergaan. Daarna kwam de moeilijkste opdracht: zich laten accepteren door een onbekende bevolking. Maar de Bankutu, die altijd zeer vijandig tegenover de kolonisatie hadden gestaan, en die bij geruchte reeds van de revolutie vernomen hadden, waren Mulele bij voorbaat gunstig gezind en stonden zijn gezanten als het ware op te wachten. Wat de meeste indruk op hen maakte was dat ze vrouwen in een revolutie zagen commanderen. Dat nam de laatste aarzelingen weg. Nelly stuurde onmiddellijk een equipe van vier meisjes en drie Nkutujongens naar Banda voor opleiding. Barthélemy, een Munkutu, zal als hulp van Mulele niet meer van diens zijde wijken, tot het einde. Aangehouden partizanen van Kandaka worden ondervraagd bij Jean Kam-ba, in de gevangenis. Kandaka zegt dat Pierre een tribalist is, dat hij uitsluitend Bambunda om zich heen wil hebben. Hij beweert ook dat Mulele binnenkort zijn regering gaat samenstellen en dat daarin alleen maar Bambunda zullen zitten. De Bambunda doden alle grote Pende hoofden, zoals Gingombe. Wij zullen behandeld worden zoals in de koloniale tijd. We moeten onze eigen revolutie maken om eigen mensen te hebben. Maar, voegen de gevangenen eraan toe, niet iedereen gaat hiermee akkoord. Sommige dorpelingen vragen aan Kandaka waar zijn medewerker Zacharie toch is, waarom ze hem niet in zijn gezelschap zien. Onrustbarende berichten komen binnen bij de leiding. Dorpelingen zouden gedood zijn door kogels, door pijlen en door de machete tijdens verwarde confrontaties tussen partizanen van Kandaka en equipes van de leiding, 's Avonds is Mulele uiterst prikkelbaar en loopt hij rond met vermoeide gelaatstrekken. Hij had nooit gedacht dat hij zich op een dag in een zo absurde en onmogelijke situatie zou bevinden. Onveranderlijk herhaalt hij die ene vraag, telkens opnieuw: 'De reactionaire vijand vervolgt ons, Kandaka heeft zich tussen de vijand en ons opgesteld en brengt een deel van de revolutionaire strijdkrachten tot rebellie. Tegen wie moeten wij nu vechten?' Bijna steevast krijgt hij van de kaders ten antwoord dat er korte metten met Kandaka gemaakt moet worden, om vervolgens vijand nummer één aan te vallen. Mulele windt zich op. Kandaka is een moedig revolutionair. Het gerucht doet de ronde dat alle elementen die zich tegen de revolutie keren, zich verschanst hebben in de grote protestantse missiepost Terre de Dieu, Mavu a Nzambi. In de ogen van de Pende heidenen had deze grote protestantse missiepost van Mukedi altijd al iets geheimzinnigs en drei-gends. De kansen worden driftig berekend: chef Nzamba heeft nu zijn fetisjen gevoegd bij die van Mavu a Nzambi. Dat kan bepaald gevaarlijk worden. Mannen uit Mukedi komen met een bericht. Kandaka, die zich in ons dorp ophoudt, zegt dat hij Mulele uit Kifusa zal verjagen. Hij maakt zich klaar om aan te vallen. Mulele krijgt een woedeaanval. 'Een kind als Kandaka dat ik gevormd heb? Is het nog niet genoeg dat hij de massa's bedriegt? Nu maakt hij zich ook op om mij aan te vallen? Ik zal hem tonen dat ik wel degelijk zijn vader ben.' 's Middags om twee uur roept Mulele, in een toestand van opperste agitatie en spanning, Kafiingu bij hem en staande verklaart hij hem: 'Kandaka is aan de overkant in Mukedi. Het moreel van de partizanen en van de massa's moet hersteld worden. Het is een militair bevel wat ik jullie geef: Ik wil nooit meer over dat probleem horen spreken.' Nauwelijks een uur later blaast Kafungu algehele verzameling. Hij kiest daar de mannen uit die hem zullen vergezellen. Tegen een leerling zegt hij: 'Vital, jij blijft bij mij om mij de patronen aan te geven.' Wat kan er erger zijn dan aan de zijde van Kafungu te lopen tijdens het gevecht! Sidderend gaat Vital Ipolo zijn bivakvrienden vaarwel zeggen, in de overtuiging dat zijn laatste uur is aangebroken. De volgende morgen om vijf uur gaan de drie groepen op weg. Bakanga leidt zijn tweehonderd man naar Kinzamba. Hij zal om Mukedi heen trekken om het in de rug aan te vallen. Ntsolo en Fimbo, aan het hoofd van tweehonderd partizanen, zullen dezelfde beweging uitvoeren aan de andere kant. Kafungu, vergezeld van vijftig strijders en beschikkend over tien geweren, zal recht op Mukedi afgaan. Bij het vertrek zegt Mulele tegen Kafungu: 'Ik wil niet dat men Kandaka's mensen doodt. Ze moeten hierheen gebracht worden zodat we met hen kunnen spreken.' Als Kafungu de rivier de Tshinyo bereikt, wordt er op hem geschoten. Prompt komt het bange antwoord van poupous en geweren. 'Hou op,' roept Kafungu, 'ze zijn te ver, kom, we moeten oversteken!' Eenmaal in het bos aan de andere kant, klimmen de partizanen de heuvel op die naar Mukedi leidt. Een paar vallen zwaargewond neer. Kafungu, die vóór iedereen uit is gegaan, steekt het eerste huis van Mukedi in brand. Op dat ogenblik vallen Bakanga en Ntsolo van achter aan, heel Mukedi staat in lichterlaaie. De dorpelingen hebben hun koffers met kleren, huisraad en waardevolle spullen begraven. De partizanen merken vanzelfwaar die plaatsen zijn en graven alles op. Deze buit, aangevuld met geiten en bokken, medicijnen en microscopen, gaat richting Kifusa. Een equipe van zestig partizanen brengt alles onder in de depots in de omgeving van Nien-kongo. Kafungu laat twee pelotons achter in Mukedi en keert terug naar de leiding. Het is half april. Als Mulele zijn strijders beladen met buit en levensmiddelen terugziet, geeft hij hen een flinke uitbrander. 'Die dorpelingen zijn altijd nog revolutionairen, ondanks de slechte invloed van Kandaka. Alle partizanen van Kandaka vallen onder gezag van het hoofdkwartier. Ondanks alle problemen is Kandaka een kind van de leiding.' Mulele waakt over de politieke oriëntatie. Het is zijn taak om alle revolutionairen te verenigen, de vader van de revolutie moet vader zijn voor al zijn kinderen. Maar de militaire strijd heeft haar eigen dynamiek en die is moeilijk te beheersen. De partizanen, allemaal groentjes op militair vlak, zijn hinderlijk nerveus tijdens de schermutselingen, zodat de paniek altijd op de loer ligt. Als Kandaka erin slaagt ons te verslaan, dan is dat de ondergang van de revolutie. We moeten hem duidelijk maken dat wij een echte kracht vormen. Op het slagveld beschouwen wij alle mensen van Kandaka als onze vijanden. Dat is normaal, wij respecteren de bezittingen van de militairen ook niet. Daar komt nog bij dat een deel van de partizanen de moed heeft laten zakken. Ze voelen de aanwezigheid van de militairen in hun rug, ze staan voor een onzinnige opstand, ze kunnen geen zinvol doel ontdekken in dat gevecht dat ze met Kandaka moeten leveren, ze zijn hun oriëntatie kwijt. Sommigen beginnen te stelen. Anderen slaan op de vlucht. Iedere avond rond het vuur houdt Mulele een causerie. Soms laat hij anderen spreken, hij luistert naar hun woordenstrijd, gooit er zo nu en dan een grap tussendoor, maar vermijdt het zich in het dispuut te mengen. Daarna stelt hij vragen, geeft uitleg, argumenteert en vertelt. Mulele, Bengila, Ka-fungu en Mundelengolo zijn er iedere avond. Drie vrouwen ontbreken nooit in de kring, Godelieve Madinga, Nelly Labut, Bernadette Kimbadi. Lauren-tin Ngolo, behalve wanneer hij pijn heeft. Théotime Ntsolo, Pierre Ngwen-sungu, Eugène Mumvudi, Valere Munzele en Maurice Zanga behoren tot de kern van het gezelschap. Lievin Mitua, Jean Pierre Ilunga en de commandanten van de regio's worden regelmatig uitgenodigd. Zacharie Mupembe komt als er gesproken wordt over de kwestie Kandaka. Als ik bij hem geweest was, dan zouden de dingen niet zo gelopen zijn,' zucht hij. 'Kandaka hitst de mensen op. Hij heeft vast en zeker het ware motief voor de straf van Gingombe verzwegen.' Enige tijd later bereikt een lange brief van Kandaka Mulele. Het kind heeft zijn vader beledigd en vraagt nu om vergiffenis, schrijft Kandaka. 's Avonds rond het vuur onderhoudt de kameraad-chef zich met de andere kaders. 'Een afgedwaald kind mag altijd terugkomen.' Zoals meestal het geval is, treedt Bengila hem bij. Ngwensungu en Ntsolo protesteren: 'Hij verdient tenminste de gevangenis.' Kafungu ergert zich: 'Teveel mensen zijn gestorven vanwege Kandaka, je mag hem niet in leven laten.' Het palaver neemt een groot deel van de nacht in beslag. Mulele staat erop dat er rekening gehouden wordt met de reacties van de Bapende om- dat de zaak voor hen gevoelig ligt. Het tribalisme is en blijft een delicate en ingewikkelde kwestie. 'Als Kandaka terugkeert, blijft hij bij mij. Hij mag ons eens uitleggen wat tribalisme is. Hij mag ons een paar plannen ontwerpen om het hoofdkwartier te reorganiseren. Dat zal de mensen, die hem gevolgd hebben, kalmeren. Ze zullen zeggen: Kandaka is met Mulele.' Mulele schrijft een antwoord van twee bladzijden aan Kandaka. Zacharie Mupembe voegt er een aanvullende aantekening bij. Kort daarop ontvangt Kandaka de brief. Uit het verhoor van twee Bapende, die Kandaka gevolgd waren, komt men te weten dat Kandaka de brief ontvangen heeft. Zij hebben Kandaka verlaten toen die een brief van Mulele kreeg waarin stond: 'Ik zal je met open armen opwachten.' De twee Bapende dienen zich aan voor het appèl. 'Wij willen geen tribalisme meer. We begrijpen nu dat het tijdverlies is. Wij hebben gehoord dat Kandaka een brief heeft geschreven waarin hij zich akkoord verklaart om terug te keren. Toen begon iedereen bij hem weg te gaan, want men wil terugkeren onder het gezag van het hoofdkwartier.' Kandaka, die droomde van een revolutie voor de Bapende, ziet dat veel van de zijnen hun toevlucht zoeken bij het reactionaire leger. Weldra zal luitenant Nguya, ook een Mupende, verwoestend rondtrekken door de streek en de partizanen zonder onderscheid uitmoorden, of ze nu Kandaka of Mulele gevolgd zijn. Weinig partizanen leggen enige belangstelling aan de dag voor de datum van 6 juni, Pinksteren. Alleen de voormalige seminaristen en de leerlingseminaristen die de Lankwan-clan vormen, wachten met groot ongeduld op het neerdalen van de Heilige Geest. Zij weten namelijk dingen die niemand in het kamp kan bevroeden. Bij het ontwaken doet een gerucht de ronde dat eerst de oren doet spitsen, waarna ontsteltenis, opschudding en opwinding bezit nemen van het hele kamp. Van slaapplaats naar slaapplaats geeft men het bericht door dat eerwaarde Lankwan, samen met Idiabolo, Wendo en Kiang gevlucht zijn, vanmorgen om vier uur. Sinds weken zou hij in het geheim in contact hebben gestaan met het leger van Idiofa. De afspraak zou vanochtend plaats hebben. Maar een equipe partizanen van de leiding heeft eerwaarde Lankwan gezien in zijn soutane, op een peloton soldaten af rennend. Op het schieten van de maquisards, is het leger op de vlucht geslagen. Lankwan zat klem. Appèl in een sfeer van grote opwinding. Abo, één pas vóór haar peloton meisjes. Mulele spreekt. Daarna Kafungu. Niemand schijnt ook maar één woord van hun toespraak te onthouden. De woede is te groot, er wordt geschreeuwd: 'Aan de galg, aan de galg!' 'Aan de galg,' herhaalt Abo. Ze weet niet wat galg wil zeggen, maar ze begrijpt dat het de dood is. Lankwan moet sterven, dat is alles wat de partizanen willen horen. Er zijn al veel slachtoffers gevallen met die historie met Kandaka. En nu wil Lankwan het leger hierheen brengen om ons allemaal af te maken. Fimbo spreekt. Geen medelijden met de verraders. Abo verlaat het appèl, haar hoofd vol onrustige en verwarde gedachten. Eerwaarde Lankwan, we hebben die man niets gedaan, we hebben hem goed ontvangen en hem geaccepteerd in de revolutie. Dat hij een geestelijke was, daar hebben we nooit iets van gezegd. Maar nu blijkt dat hij onder ons leefde, terwijl hij heel andere ideeën koesterde. Een vijand die zich in onze gelederen verborgen hield. Toen de partizanen hem aanhielden, droeg hij het plan van het hoofdkwartier opgevouwen onder zijn kleren. Die mensen zeggen dat je niet mag doden. Maar hij, hij wilde dat de militairen ons allemaal zouden komen afslachten. De hele dag malen deze gedachten door Abo's hoofd. Ze gaat niet eens luisteren naar de pelotonchefs van de meisjes, Mwadi en Mwata, die vanochtend deelgenomen hebben aan het verhoor van Lankwan. Verstrooid luistert ze naar Vital Ipolo, die terugkomt van een bezoek aan de gevangenis. Daar heeft hij Lankwan gezien, stevig vastgebonden, de armen overdekt met wonden en de handen reeds verlamd. 'Mijn zoon, ik zal niet lang meer leven,' zei Lankwan. 'Het Komt allemaal voort uit hoogmoed. Mulele heeft mij zo vaak gezegd: als jullie in een dorp aankomen waar de mensen links dansen, dan moeten jullie ook links dansen, als ze rechts dansen, dans dan ook rechts.' Abo kent het spreekwoord. Het betekent dat je de massa moet volgen. Zaterdag 19 juni 1965, men begint vrolijk met voorbereidingen voor het feest van deze avond, een paar tamtam-roffelaars stemmen hun instrument. Het droge seizoen is begonnen, de zon begint heviger te branden. In de rivier achter het kamp nemen jonge meisjes een bad en maken hun toilet: het traditioneel geworden zaterdagavondbal is een grote gebeurtenis. Abo zit in het bureau van de apotheek, op dertig meter van haar bivak verwijderd. Mulele komt net binnen, in de verte klinken de kreten van de baadsters, alles is rustig. Op dat moment verschijnt er opeens een man met een bruuske sprong te midden van het bivak. Hij gooit alles om. Mbumpa-ta. Met zijn geweer in de hand werpt hij zich op Mulele. 'De brousse is vol met mensen.' Buiten. Kijk! Achter het kamp, aan de andere kant van de rivier, op de heuvelflank. Mannen, veel mannen, tientallen, misschien honderden mannen. Ze zijn gekleed in een pagne en ze dragen een tas van raffia op hun rug. Net als dorpelingen. Wat gebeurt er? Op slag barst het trommelvuur van de mitrailleurs en de automatische geweren los. Abo snelt naar het bivak, Kafungu en Bengila komen daar op hetzelfde moment aan, ieder grijpt zijn geweer, zijn zak met documenten. De chaos is totaal. De partizanen vluchten naar alle kanten. In een flits ziet Abo Mulele op tien meter van haar vandaan, zijn hand wijst de richting aan die men moet nemen. Kogels fluiten haar om de oren met een droog geluid. Ze werpt zich op de grond, kruipt, komt weer overeind en rent weg. Ze ziet Mulele, Mbumpa-ta, Ngwensungu rechtop staan en mitrailleursalvo's afvuren in de richting van de aanvallers. Voorovergebogen, de ogen naar de grond gericht om noch kogels, noch doden te zien, maakt Abo dat ze wegkomt. Nieuw salvo. Kruipen. Partizanen blijven staan, schieten in het wilde weg met hun pou-pou, kwestie van de militairen te intimideren. En dan vluchten. Vluchten tussen de palmen, de bomen en het kampement door. Buiten het kamp hoort Abo granaten ontploffen. Ze worden afgeschoten door mortieren die geïnstalleerd staan op de heuvels richting Gondo. Abo komt weer bij zinnen als er halt gehouden wordt twee kilometer van het kamp, onder de bomen, in een kleine ravijn te midden van de brousse. Ze is dus gevlucht in de richting van Luende Nzangala. Ruim vijftig partizanen, onder wie de meeste leiders: Mulele, Bengila, Kafungu, Ntsolo, Ngwensungu, Bernadet-te. Abo werpt een blik achterom, ze ziet de rook opstijgen. De bivaks staan in brand, 's Avonds zitten er een honderdtal mensen rond Mulele. Hij stuurt Mbumpata naar het dorp Nioka Munene om uit te zoeken waar de militairen en de partisanen zich bevinden. De meisjes die hun bad aan het nemen waren, zijn verstijfd blijven staan toen de kogels begonnen te kletteren. Onbeweeglijk. Ze durfden het water niet uit omdat ze niet wisten waar de militairen vandaan kwamen. Ze hebben zich in het water verscholen tussen de bladeren en de lotusbloemen die op die plek in overvloed aanwezig zijn. Toen de rust weergekeerd was, hebben ze hun pagne en hun zak weggegrist en zijn het woud ingedoken dat langs de rivier ligt, richting Kinguda. Het is de aftocht die de meeste partizanen hebben gekozen. Er zijn weinig doden gevallen in Kifusa. Maar het verlies van archieven en documenten is totaal. 12. 19 juni - 25 november 1965 In Sembo, Busi Bongo, Matende en Yassa Lokwa -Kaart 5 - Inhoud Iedereen verspreid. Vergadering van alle equipechefi van het verzet, geboorte van Ibulabit. Voortdurende verandering van positie, ontmoediging. Pacificatiegezanten aangehouden in hetmaquis. Dorpen in brand, Abo redt Ibulabit. Honderd getrouwen zwerven door de uitgestrekte brousse ten noorden van Luende Nzangala. Niet één dorp, niet één hut in zicht. Overdag schuilplaatsen zoeken en slapen. Verder trekken onder de sterrenhemel. Er is geen tijd voor het opslaan van een bivak, dan maar slapen in het gras, in het beste geval op een pagne. Mulele stuurt bodes naar Luende Nzangala, naar Mungai-Dibanda, naar Mubwata en naar Banda-Yassa. Ze keren terug met voedsel en met een paar partizanen die daar rondhingen. Begin juli richt de leiding, die dan opnieuw tweehonderd personen telt, een standplaats in nabij Sembo, in volle brousse. Abo verwelkomt teruggekeerde vriendinnen: Jeanette Kashiama en Charlotte Ntsamana met haar baby van zes maanden op de arm. Zij voegen zich bij de kring van zo'n dertig vrouwen die op de grond bijeen zitten en zwijgen. Het vuur dat uit de hemel lekt, put je veel sneller uit als je al twee dagen niets te eten hebt gehad. Er komen een paar mannen aanzetten: 'Wij mannen, wij hebben maniok leren klaarmaken. Waarom zouden vrouwen geen kampement bouwen?' Maar er kan geen lachje af bij de vrouwen, hun hoofd staat er niet naar. Mulele gaat tussen hen in zitten. 'Ze spotten met jullie.' De stemming is gedeprimeerd, de vrouwen blijven stom. 'Zijn jullie moe, vrouwen?' 'Een beetje moe.' 'Wat gaat er in jullie om nu we van alle kanten aangevallen worden door de militairen?' 'We moeten doorgaan met de strijd.' 'Maar hoe kunnen we aan wapens komen?' 'Door middel van hinderlagen.' 'Is er nog een andere manier?' 'We zouden naar een dorp kunnen gaan en ons mengen onder de bevolking. Daar waar de militairen eten en drinken, daar gaan we naar toe en voeren hen dronken om zo hun wapens af te pakken.' 'Zijn jullie moedig genoeg om zoiets te doen?' 'Ik denk dat vrouwen te snel medelijden hebben. Als ze zien dat hun kind ziek is, huilen ze al.' Mulele praat met ze en vertelt grappen om het moreel op te krikken. Aangezien er geen maniok voorhanden is om klaar te maken, helpen de vrouwen de mannen een handje mee bij het inrichten van het kampement. Ze zwermen uit in de brousse, op zoek naar iets dat als touw dienst kan doen om de takken op de daken vast te maken. Tussen het gras wemelt het van lianen die zich uitstekend voor dergelijk gebruik lenen. In Sembo is er appèl 's morgens en Ntsolo of Ngwensungu hebben de leiding over de lichamelijke oefeningen. De rode vlag is zoek en daarmee ook het enthousiasme en het animo. Zelfs als er een revolutionair lied aangeheven wordt, blijft de impasse voelbaar. De lessen worden gevolgd, de schriften gecopieerd, maar men ziet niet meer waar dat alles moet op uitlopen. Soms is er geen voedsel. De dorpelingen zelf ondervinden moeilijkheden om maniok te halen op de velden, als gevolg van de aanwezigheid van de militairen. Partizanen beginnen te stelen om in leven te blijven. Mulele geeft een les over de discipline. 'Je wordt de oorlog in gestuurd om vijanden te doden of om hen aan te houden en naar het kamp te brengen, of om hun geweer in beslag te nemen. Je mag niet afwijken van de opdracht die je meegekregen hebt. Als je erop uitgestuurd wordt en je gaat geiten stelen en als je vervolgens door de vijand gepakt wordt, wat heb je dan te zeggen?' Gelukkig levert de brousse in het droge seizoen een wilde vrucht die de dorpelingen akwoki noemen. De akwoki heeft een steenharde schelp en als je die breekt, komen er eetbare pitten tevoorschijn. Geleidelijk aan hervindt het hoofdkwartier haar oorspronkelijke staat dankzij de aankomst, iedere dag, van kleine groepjes partizanen, maar de sfeer is zwaarmoedig. Op datzelfde ogenblik echter, wordt, niet ver daar vandaan, alles wat nog veerkracht heeft in het maquis, bijeengebracht. Inderdaad, begin juni al waren partizanenequipes van de verst verwijderde zones, - Sedzo, Buluem en Nkara -, op weg gegaan naar het hoofdkwartier, dat toen nog in Kifusa gevestigd was. Alle politieke en militaire chefs van equipes en de regionale leidingen, alsook alle voorzitters van dorpscomité's waren opgeroepen om bij Mulele te komen. Onderweg liep de equipe van Ibubu eerwaarde Eugène Biletshi tegen het lijf, in het dorp Musanda Siki-siki. Juist toen eerwaarde Biletshi zijn bezoekers het verraad van eerwaarde Lankwan vertelde en diens executie, werd hij onderbroken: hij moest meekomen om een nieuwe partizaan te dopen. Zijn zus was net bevallen van een kleine jongen. Curieuze tijden voor paters-gezellen-van-de-revolutie. Op 18 juni waren alle genodigden van Mulele bijeen in Kifusa voor een eerste onderhoud. De volgende dag, op het moment van het weerzien, knallen de eerste geweerschoten los die de aanval van de militairen op het hoofdkwartier inluiden. Een volle week zal het duren vooraleer iedereen op zijn schreden is teruggekeerd en zich opnieuw heeft gegroepeerd ten zuiden van Banda-Yassa. Mulele houdt voor de gelegenheid een lange toespraak. 'We staan op een beslissend moment van de revolutie. We moeten er niet omheen draaien, we constateren ernstige zwakheden bij onze strijders: gebrek aan initiatief en aan doorzettingsvermogen in de gewapende strijd. De reden daarvan is de uittocht van een belangrijk deel van de dorpelingen en de vlucht van bepaalde partizanen, die de militairen informatie geven over onze posities, onze uitrusting en onze taktieken. We moeten het verraad straffen en onze revolutionaire moraal versterken. Jullie moeten strijdlustige equipes samenstellen die in staat zijn op elk moment aan te vallen. Voortaan mag geen enkele equipe nog lang op dezelfde plaats blijven. Mobiel zijn en je kunnen verplaatsen naar alle richtingen, alles op alles zetten om de militairen te verrassen vanuit hinderlagen. De regionale leidingen die equipes van vier a vijfhonderd partizanen omvatten, zullen die moeten verdelen in kleinere eenheden. We kennen de moeilijkheden waarmee de dorpelingen te kampen hebben. De militairen hebben de brousse en de maniokvelden verschroeid in de sectoren Musanga, Kanga, Lukamba, Madimbi en nog een aantal andere, de mensen hebben niets meer om van te leven. Daarom doe ik een beroep op de goede wil van de andere dorpen: sta een gedeelte van jullie woud af aan hen die getroffen zijn. Ook moeten jullie in de dorpen alle plaatijzer van de stenen huizen afhalen zodat de soldaten er geen onderdak kunnen vinden.' Na zeven dagen politieke en militaire vorming keren alle delegaties terug naar hun basis. Hun strijdwil is weer versterkt. Een kleine verrassing wacht Mulele bij zijn terugkeer bij de generale staf. Monique Ilo komt hem een baby in de armen leggen. Het kind van Moni- que is dik en gezond en heeft een paar grote kijkers. Mulele tilt het op en zegt: 'Kijk nu, dat is eigenaardig, dat kind heeft grote ogen, net als ik.' Monique is bevallen in Matende, de moeder van Mulele heeft haar bijgestaan. Aangezien de militairen ongehinderd door de dorpen trekken, verkeerde ze in voortdurende angst dat ze opgepakt zou worden. Haar baby was nog geen maand oud, toen Monique in de brousse van Malele-Mobikai begon te zwerven. Abo herkende haar gestalte toen ze gisteren het kamp van Sembo langzaam naderde. Mulele vraagt Monique en Léonie welke naam ze aan de baby zullen geven. 'Beslis zelf hoe je hem wil noemen.' Mulele neigt eerst naar de naam Nguts omdat die revolutionaire klank hem erg bevalt. Nguts, het gevecht, een heel programma om een leven mee te beginnen. Maar tenslotte kiest hij voor Ibu la bit, te midden van de oorlog. Kind dat geboren is in het midden van de oorlog. Als Ibulabit groot zal zijn, zal hij zich deze revolutie herinneren die de mensen tot in hun namen heeft veranderd. In de dorpen noemen de jonge moeders hun kinderen Etum, de strijd, Nguts, het gevecht, Bit, de oorlog, Esash, de kogel. Op 7 augustus signaleren de dorpelingen de aanwezigheid van militairen in de streek. Dus moeten de partizanen naar het zuiden verder trekken. Maar aangezien het slechts 35 kilometer van Sembo naar Idiofa is, besluit een groep jonge meisjes terug te keren naar hun ouders. Onder hen: Eulalie Fam, Jeanette Kashiama en Charlotte Ntsamana met haar baby. Eulalie sliep in het bivak van Mulele. Ze is een albino met een volmaakte blanke huid, geen vlekje te bespeuren, dat geeft haar een aureool van geheimzinnigheid. Een ndundu-persoon sterft niet, een ndundu brengt de familie geluk. Zal met haar vertrek ook het geluk het maquis verlaten? Een lange colonne - er moeten nu zo'n driehonderd partizanen zijn - marcheert vijf uur lang door het hoge gras zuidwaarts, tot men in het gebied Busi Bongo komt. Twee dagen later trekken soldaten deze plaats binnen. Uit voorzorg evacueren de partizanen tijdelijk het kamp en verstoppen zich in het kleine woud op de oevers van de rivier de Mobi. Mayele met zijn honderddertig vrouwen, heerst nog altijd, min of meer onafhankelijk, over zijn leengoed dat nu in Dibanda ligt. Onlangs nog is hij bij de kameraad-chef wezen klagen: 'Mukama, een getrouwd man, is van plan een minnares te nemen. Hij gehoorzaamt mij niet meer en hij wil niet deelnemen aan de militaire expedities. Hij moet in de gevangenis gezet worden.' Mulele en de kaders houden rond deze kwestie een palaver dat de ganse nacht in beslag neemt. De kaders doen hun best om de knoop van intriges, liefdesavonturen en lafheid te ontwarren. Over zulke onderwerpen moet een guerrilla-aanvoerder in de Kongo zich buigen! De volgende dagen wandelt Mulele in zijn eentje door de brousse op zoek naar mandala, palmbladeren waarmee je het dak van een bivak maakt. Plots wordt de kameraad-chef weggeroepen voor een dringende zaak. De dorpelingen van Kimbembele verlangen zijn aanwezigheid om een uitspraak te doen over de strijd tussen twee concurrenten voor de post van dorpshoofd. Mulele keert terug, gebukt onder het gewicht van het geite-vlees en varkensvlees dat de dorpelingen hem geschonken hebben. Het is een eeuwigheid geleden dat de partizanen zo'n lekker maal geproefd hebben. Mulele heeft een grote kalebas palmwijn voor zichzelf gereserveerd. Abo heeft in haar medicijntas een doosje sacharine. Eén of twee van die pilletjes in de kalebas en de palmwijn blijft vier dagen goed. Het leven in het kamp wordt wat vrolijker, iedere dag sluiten verdwaalde partizanen zich bij de groep aan, de keuken komt weer op gang, het bataljon blaast verzameling van haar troepen, de bureaus worden weer opgebouwd, zelfs al is er niet meteen iets te doen. De rapporten van de regionale leidingen komen druppelsgewijs binnen, want veel verbindingen zijn verbroken. Er melden zich weinig zieken bij het bureau van Abo. Louis Kafungu voelt zich niet op zijn gemak tussen al die gepensioneerden, voortvluchtigen en lafbekken die eeuwig vermoeidheid en ziekte veinzen. Hij heeft van de schaarse boodschappers vernomen dat Laviwa in Buluem, Ndabala in Ibubu, Menaba in Nkara en Fimbo in Kilembe de militairen heftig blijven aanvallen. Die commandanten weten ten minste hoe je manschappen moet dresseren en aanvoeren. Laat ze al die ingeslapen mensen hier eens even wakker komen maken. Mulele weigert. Laat hen de strijd in hun contreien voeren, zij kennen daar de mensen en de plaatsen. Op zondag 22 augustus horen de wachtposten geweerschoten in Mobi-kai. Het kamp wordt geëvacueerd, en later, bij het vallen van de nacht en onder een hevige stortbui, keert iedereen ernaar terug. Begin september onderneemt de leiding een lange tocht, ze steekt de rivier de Labue over en verstopt zich in de brousse van het geboortedorp van Pierre Mulele, Isulu Matende. 'Zal dat nu altijd zo verdergaan?' 'Het is best mogelijk dat dit blijft duren. We kunnen niet uitsluiten dat onze revolutie mislukt. Maar in de toekomst zullen anderen haar opnieuw opnemen. De revolutie beweegt zich niet kalm en rustig naar de overwin- ning. Revolutionairen zullen altijd onder bedreiging leven, ze zullen het zwaar hebben, dat heb ik jullie steeds gezegd.' Vital Ipolo, geboren in Matende, die door de terugkeer naar zijn geboortedorp heimwee heeft gekregen, denkt dat het einde in zicht is. Hij zegt het tegen Abo. 'Je weet, Vital,' antwoordt ze, 'de kameraad heeft altijd gezegd dat de revolutie een werk van lange adem is. In China was het zo: strijd en nederlaag, opnieuw beginnen en nieuwe nederlaag, opnieuw strijd tot aan de overwinning. Ik heb daar nooit wat van begrepen. Maar nu, Vital, nu merken we dat Pierre voorzien had wat er ging gebeuren.' Innocent Kimbombi weet ook niet meer hoe het nu verder moet. 'We zijn dat probleem van de revolutie zat. Laat hij weer naar China vertrekken en terugkomen met geweren en munitie. Wij zullen ons hier een beetje koest houden en later opnieuw beginnen.' Mulele probeert deze toestand van morele vermoeidheid tegen te gaan met een spreekwoord: 'Etum kefa ebwel ekupil k'ekonie. In een kalebas waar peper in heeft gezeten, blijft altijd de geur achter. Ik heb de geest van de revolutie meegebracht en ik heb die in een kalebas gedaan; al loopt ze leeg, al breekt ze, de ideeën van de revolutie zullen altijd blijven. Er zijn er die de strijd al moe zijn, zelfs al is die pas twee jaar oud. Denk niet dat jullie een rustiger bestaan zullen hebben als jullie je toevlucht zoeken bij het leger. Overal waar de reactionaire regering haar wil zal opleggen, zullen jullie het dubbel zwaar te verduren krijgen. De miserie zal erger worden naarmate deze regering, die verkocht is aan buitenlanders, langer aan zal blijven.' Delphin Muzungulu en Valere Munzele verliezen hun geduld tussen al die bureaucraten die maar één obsessie kennen: het gevecht vermijden. Ze vragen aan de kameraad-chef om naar hun vroegere regionale leidingen te mogen terugkeren, daar hebben de equipes tenminste hun strijdlust bewaard. Als uit de dood opgewekt, verlaten ze het kamp. Op donderdag 24 september komen de militairen aan bij de missie van Iwungu Matende. Ze lossen een paar geweerschoten. De partizanen trekken zich terug op de berg en Ntsolo gaat met een stoottroep de soldaten tegemoet. Maar de militairen, na de gebruikelijke symbolische schoten, beschouwen hun opdracht als vervuld en zijn 'm al gesmeerd, richting Kim- pata Eku waar ze in garnizoen liggen. Die avond keert Théophile Bula-Bula terug van een expeditie naar de Bayanzi. Kort daarop komt er in Isulu een pacificatiemissie aan onder leiding van Philémon Wolo, om de dorpelingen te overtuigen het maquis te verlaten en zich onder de bescherming van het leger te stellen. Maar aangezien het toeval de dingen soms aardig in mekaar zet, gebeurt het dat de gezanten zelf het maquis ingaan in plaats van mensen eruit te halen. Er komt daar weliswaar enige dwang bij te pas. Inderdaad, de dorpelingen maken zich meester van de vre-desengelen en brengen hen naar de oorlogsduivels. Mulele vraagt hen: 'Jullie willen de mensen het maquis doen verlaten, maar wie heeft hen het woud ingedreven?' 'De partizanen.' 'Denken jullie dat werkelijk? Blijf hier een poosje, dan kunnen jullie het zelf meemaken.' De volgende dag schiet het leger, dat het droevige lot van de vredesge-zanten vernomen heeft, hen in aller ijl te hulp. Soldaten die uit Bwalenge komen, houden vier dorpelingen aan. Ze ondernemen een onduidelijke aanval in de richting van het kamp. De partizanen verlaten het oord en vluchten naar Malele. Daarna vallen de soldaten in een hinderlaag die door Mulele en Ntsolo opgezet is. De militairen slaan op de vlucht, maar laten op het terrein de lijken van de vier dorpelingen achter. De partizanen brengen de nacht door op de heuvel en keren de volgende dag terug naar het kamp in de brousse. De bangeriken komen pas tegen de middag terug. Maar raad eens wie de langste afstand heeft afgelegd? Juist. De dappere vre-destichters. Uitgeput komen ze 's middags bij Mulele terug. 'Waar komen jullie vandaan? Zijn jullie de mensen uit het maquis gaan halen?' 'Nee.' 'Hebben jullie de militairen gezien?' Ja' 'En de kogels horen fluiten?' 'En de kogels, zochten die iedereen of alleen mij?' 'Chef, u heeft gelijk.' 'Zo zijn we de strijd begonnen. De dorpelingen zijn het woud ingedreven door de terreur en de wandaden van de militairen. Ik sta daarbuiten. Blijf nu bij ons, we zullen jullie opvoeden.' Maar al heel snel zullen de vredestichters, die aan hoofd- en buikpijn lijden, de wanhoop nabij zijn, dagelijks hete tranen plengen en jammeren dat ze doodgaan, de toestemming krijgen om hun ongeluk aan hun opdrachtgevers te gaan vertellen. Vreemde natuurkrachten schieten soms de tanende krachten van de ma-quisards te hulp. Ze verdrijven bijvoorbeeld een vijandelijk vliegtuig uit de hemel. Dat stort dan te pletter tussen Banda Papi en Gomena. De dorpelingen halen er onmiddellijk alles uit wat een of ander nut kan hebben: een zware mitrailleur, kogels, een parachute. Ze brengen hun trofeeën naar de leiding. Mbumpata en Okwono halen het poeder uit de kogels, want dat kan voor de poupou's dienen. De schitterende mitrailleur weegt te veel om mee te slepen over bergen en dalen in de haastige trektochten die een bijna dagelijkse gewoonte zijn geworden. Ondanks het verpletterende overwicht van het leger, blijft er een volmaakte osmose tussen dorpelingen en partizanen bestaan. Telkens wanneer er een militair aan de horizon verschijnt, rennen de dorpelingen van Ma-tende naar de brousse al roepend: 'Awi /w.'Daar zijn ze!' Dezelfde boodschap geven ze ook met de tamtam door of liever met de nkwil, een holle boomstam van zeer hard hout die over de hele lengte een spleet vertoont en waarop met twee stukken palmhout wordt geslagen. Op een dag kondigt de nkwilVeer eens aan dat er naderend gevaar is, en dus verlaten de partizanen de brousse, ze dalen de vallei van de Labue af en steken over. Van zes uur in de ochtend tot zonsondergang volgen ze geamuseerd het ritmisch concert van een onafgebroken spervuur. Als ze achteraf via de radio vernemen dat het leger de laatste nesten van de weerstand heeft opgeruimd, schieten ze allemaal in de lach. Lachen? Iedereen dacht het verleerd te zijn na al die weken van onzekerheid, bang niets doen en spanning. Begin november teisteren hevige regens de broussards, iedereen is bezig met het verstevigen van de dakbedekking van zijn bivak. Mulele vertrekt met een equipe tot aan Malele. Ze trekken het dorp binnen en vernemen dat de militairen het net verlaten hebben. Een dorpeling houdt nog de witte vlag van de overgave in de hand. De vaandeldrager die door Mulele wordt aangehouden, zet een beteuterd gezicht en loopt met tegenzin mee naar het kamp van Matende. Op 15 november doen de militairen een inval in het in der haast geëvacueerde kampement. Ze leggen de hand op de nutteloze, vervuilde mitrailleur, die oude, vergane glorie. Maar hij zal getuigenis afleggen van een grote militaire overwinning op de rebellen. De maquisards, die de wijk hadden genomen naar Yassa Lokwa, keren terug op het moment waarop de zon gaat slapen in lakens van scharlakenrood. De volgende nacht verlaten de partizanen het kamp Matende Isulu in schutterslinie en vervolgen hun weg in verspreide formatie tot Impiti-Et-sum, ten zuiden van Yassa Lokwa. Twee dagen later gaan ze nog verder zuidwaarts, naar Imbongo-Lokwa, waar ze een verblijf inrichten op de plek waar vroeger het dorp stond. Ze halen maniok uit de velden van de dorpelingen. De revolutie verbiedt het, maar de dorpelingen, zelf belaagd door de militairen, kunnen de partizanen niet meer komen voeden. Geweerschoten richten alle blikken naar Matende, waar verscheidene zwarte rookpluimen opstijgen: de hutten van de Matende dorpen branden opnieuw. Deze keer heeft de omliggende brousse vlam gevat, een donkere wolk verduistert het ochtendlicht. De dorpelingen hebben tegen Mulele gezegd: 'Ze mogen onze hutten tien keer in brand steken, zolang wij handen aan ons lijf hebben, zullen we ze de volgende dag weer opbouwen.' De militairen trekken het dorp Imbongo-Lokwa binnen, de partizanen klimmen langs de oever van de rivier de Kamtsha stroomopwaarts tot ten noorden van Nienkongo. De dochter van Théophile Mbuku die bij Abo is, verneemt dat de soldaten haar vader in Iwungu hebben aangehouden. Het nieuws maakt Monique Ilo bang. Alle slechte berichten jagen haar angst aan, haar gedachten gelden enkel Ibulabit die ze aan de borst voedt, maar zal hij overleven middenin de oorlog? Monique heeft in de dorpen anemi-sche moeders gezien die, uitgeput en tot wanhoop gedreven, hun kind achterlieten in de brousse. Abo, die minder snel ontredderd is, ontfermt zich over Ibulabit. Als ze weer verder trekken, loopt Abo voorop, het kind in de pagne op haar rug gebonden, de mitrailleur over de rechterschouder. Monique volgt haar en draagt haar tas. Ibulabit begint te brullen, Abo schudt hem, Ibulabit schreeuwt twee keer zo hard. 'Stop zijn mond dicht, de militairen zullen ons komen doden.' 'Betaye moto na nzete. Sla zijn kop tegen een boom. Laat die baby doodgaan vooraleer hij ons allemaal doet sterven.' Monique huilt, ze siddert van angst, nee, het kind mag niet gedood worden. Léonie zegt niets en vervolgt haar weg. 25 November 1965. De radio meldt dat Kongo een nieuw Staatshoofd heeft. Hij heet Joseph-Desiré Mobutu. Gisteren heeft het leger de macht gegrepen. 'Ebebi, ebebi,' zegt Mulele,' het gaat slecht, zeer slecht.' Het commentaar van Theo doet de ronde door het kamp. 'De wolf hult zich in schaapskleren om ons te kunnen naderen en ons bij verrassing te nemen.' 13. 26 November 1965-19 maart 1966 In Labwak, tussen Sembo en Ingietshi - Kaart 5 - Inhoud De staatsgreep van Mobutu. Honger in Labwak, terreur in de dorpen. Onophoudelijk verdertrekken, partizanen op de vlucht. Aanval van het leger en definitieve uiteendrijving van het hoofdkwartier. Gescheiden van Kafungu. De partizanen, verdeeld over twee colonnes, verlaten Nienkongo. Ze zetten hun kamp op bij de bron van de rivier de Sembo. De biets, boompjes die bosjesgewijs groeien, vormen een ideale camouflage voor het bivak. Twee maanden lang zal de leiding in deze brousse blijven rondtrekken, voortdurend in beweging van de ene plek naar de andere. Hier en daar tekent de puntige lange vinger van een obuot zich aftegen de hemel. De kruinen van deze tien meter hoge bomen worden onveranderlijk gekozen als uitkijk-post. Mulele beraadslaagt met alle leiders van het bataljon en van de generale staf om de militaire operaties weer op gang te brengen. Als we het leger op verschillende punten aanvallen, wordt het voor de soldaten moeilijker om te ontdekken waar het centrale kamp zich bevindt. Mumvudi vertrekt met de equipe van Buzimbila-Yassa om actie te ondernemen tegen het leger in Sembo en in Banda-Yassa. Begin december geeft Mulele voor driehonderd militanten een politieke les over de recente politieke omwenteling in Kinshasa. In haar schrift heeft Abo enkele van die ideeën vastgelegd. 'Het leger is nu aan de macht. Wie is Mobutu? In de kwestie Lumumba Mond het imperialisme achter hem. Hij heeft altijd tegen ons gevochten en hij zal doorgaan met oorlog tegen ons te voeren. Stel, je neemt je hond mee op jacht in het woud. De hond pakt het wild in zijn muil en brengt het je. Maar zal je je laten leiden door je hond? Het leger is slechts de waakhond van het imperialisme. Je moet geen valse hoop hebben. Mobutu is een opzichter van het imperialisme. Hij bewaakt al de rijkdom waar de blanke vreemdelingen over beschikken. Mobutu is slechts de hond van het imperialisme en een hond geeft geen bevelen aan zijn meester. Hij werkt als een capita onder toezicht van de Blanke.' Een andere keer werkt Mulele zijn ideeën nader uit. 'Honderden jaren geleden, vóór de Blanken ons kwamen onderdrukken, maakten onze voorouders messen, pannen en hakken, ze konden koper bewerken en dreven er handel mee tot in West-Afrika. De eerste keer dat de Blanken hier kwamen, zagen ze dat de negers veel rijkdommen bezaten en dat ze intelligent waren. Die negers, zo zeiden ze, zullen die rijkdommen ontginnen, zodat wij ze niet in handen kunnen krijgen. Toen gingen de kolonisatoren de koning van de Bakongo kostbare geschenken aanbieden en bekeerden hem tot hun christelijk geloof. En daarna brachten ze tal van dingen mee die ze in de winkels te koop legden. Allemaal middelen om een bepaald doel te bereiken. Ze wilden verhinderen dat de Zwarten hun intelligentie zouden ontwikkelen. Er zijn dus altijd slechte chefs geweest die zich lieten omkopen door de Blanken, die hun religie adopteerden en die aanvaardden dat de Blanken hier al hun produkten kwamen verkopen. Op die manier hebben onze voorouders beetje bij beetje hun intelligentie verloren. Maar nu voeren wij strijd om te zorgen dat het land gaat toebehoren aan de kinderen van Kongo en dat onze rijkdommen de bevolking zullen dienen. Wij zullen opnieuw onze intelligentie ontwikkelen om ons land op te bouwen.' Natuurlijk willen wij onze intelligentie ontwikkelen, kameraad-chef, maar ondertussen hebben we niets te eten. De partizanen vullen hun dagen niet met het verdrijven van het leger, maar met het verjagen van de honger. Soms krijgen ze geeneens de gelegenheid om maniokbladeren te koken. Terwijl die rauw niet eetbaar zijn. De partizanen wikkelen de bladeren in papier en stoppen ze twee dagen in de grond. In het eerste stadium van het rottingsproces zijn de bladeren zachter geworden en meer geschikt voor consumptie. Foufou bereiden is onmogelijk omdat er geen gelegenheid is de maniok te laten weken in water. Mannen en vrouwen raspen de rauwe maniok en laten hem vervolgens drogen in de zon. Als je het op deze manier verkregen meel in heet water gooit, ontstaat er een kleurloos en smakeloos deeg. Wortels worden op dezelfde manier tot poeder verwerkt en dat levert dan kabanga op, een witachtig zetmeel dat duizelingen veroorzaakt als je het eet. Overleven tot morgen, zonder te weten waarheen te gaan, alle oriëntatiepunten kwijt, je voortslepend naar de volgende dag die misschien de aanval en de dood zal betekenen. In deze grote brousse tussen Luende Nzangala, Sembo en Malele lopen mannen en vrouwen rond met een vaal-grauw gelaat, wier handen en voeten een verbleekte huid hebben gekregen, als gevolg van de bloedarmoede. Labwak, dat is: de bleke kleur van de ane-mie. Deze oneindige brousse die staat voor honger, ellende en slapeloosheid, wordt door de partizanen Labwak genoemd. Terwijl ze zelf gebrek hebben aan alles, worden de partizanen ook nog eens geconfronteerd met honderden uitgehongerde dorpelingen die naar het kamp komen. Met de mededeling dat er achthonderd militairen in de streek zijn aangekomen om de brousse uit te kammen. Ze zaaien terreur in de dorpen. Een man uit Lukamba Bozombo komt aan in het kamp. De soldaten hebben een paar dagen geleden honderden dorpelingen uit de brousse verdreven en hen samengebracht in Lukamba Bantsamba. In het bijzijn van iedereen hebben de militairen de duim en de wijsvinger van Ebangen, de chef van de equipe van Lukamba Misadi afgehakt, zodat hij niet meer met de poupou zal kunnen schieten. Daarna hebben de soldaten vier mannen uit Banda Butindi naar voor geroepen. En wij moesten allemaal zingen en in de handen klappen. Niemand mocht huilen, schreeuwen of het hoofd afwenden: de militairen achter ons hielden hun vinger aan de trekker van hun geweer. Een soldaat beval de vier mannen elk een voet op een boomstam te leggen. Met zijn machete, zoals een slager met zijn hakmes, hakte hij in op een been. Gebrul van een dier dat gekeeld wordt; stuiptrekkende ledematen. De soldaat zette het bloedende been terug op het hak-blok en sloeg opnieuw toe. De voet viel in het gras. Het schouwspel werd vier keer vertoond en toen schreeuwden de militairen, hun geweren gericht op de verminkten, dat ze zich uit de voeten moesten maken. Hinkend op één been, verdwenen de ongelukkigen zo snel ze konden in de brousse. De dappere 'chef der troeb'len', Louis Mayele, marcheert het centrale kamp binnen aan het hoofd van zijn driehonderd vakantiegangers. De kameraad-chef heeft hem teruggeroepen uit zijn vakantieoord in Busi Bongo. Sinds een paar weken verlaten zijn militanten zijn kampement, de één na de ander, om zich weer bij Mulele te voegen. Er wordt een nieuw bivak opgetrokken in de buurt van een groep minkoso-bomen waarvan het gebladerte onderdak verschaft aan smakelijke rupsen. Helaas, het seizoen van de rupsen is nog niet aangebroken. De honger zal de partizanen niet meer verlaten. Op 28 januari verplaatst de leiding zich naar een oord dat zij Makanga noemt, het kamp in de woestijn. De partizanen voelen hun lichaam verkolen onder de vlammen die van het firmament naar beneden druipen, hun huid likken en die de wereld als het ware uitwissen in een damp waarin alle kleuren vervagen. Een vuurzee. Een woestijn. Een vagevuur op aarde, 's Avonds, als ze hun ledematen weer enigszins kunnen bewegen, graven de partizanen met behulp van machetes en hakmessen kleine putten, een soort ondiepe graven. Een halve meter, net genoeg om er hun lichaam in te laten passen. Ze dekken ze af met een scherm van takken, bladeren en gras. Overdag kruipt iedereen weg in zijn graf waar de lucht minder verzengend is. Kafungu en Bengila nemen de helft van de partizanen mee om een aanval uit te voeren op de militairen in Buzimbila-Yassa. Ze achtervolgen hen tot Sembo waar ze hen urenlang sarren. De volgende dag, opnieuw geweerschoten in Sembo. Mulele haast zich er naar toe, maar hij treft het dorp in vuur en vlam aan, de militairen hebben zich al teruggetrokken in Buzimbi-la. Twee schildwachten van de algemene leiding zijn op de vlucht gegaan. Aangezien ze op de hoogte zijn van de kampementen in de brousse van Sembo, is het daar verdwijnen geblazen, en vlug. Op 3 februari zijn de partizanen al op twintig kilometer van Sembo verwijderd, namelijk in de buurt van Malele. Mulele roept de belangrijkste leiders, Kafungu, Bengila, Mundelengolo, Mayele, Bula-Bula en Wavula bijeen om te beraadslagen over de vraag hoe de gewapende strijd opnieuw op gang gebracht kan worden. Hoe de militairen aanvallen die Lukamba als uitvalsbasis gekozen hebben? Om halftien weerklinken er geweerschoten vanuit het dorp. In allerijl worden Kafungu en Bengila er op af gestuurd. Ze keren terug in het gezelschap van dorpelingen die voedsel komen brengen. De volgende dag wordt tijdens het ochtendappèl de groep, die weer uit een duizendtal mensen bestaat, door het geratel van vuurwapens uiteengedreven. Een deel van het bataljon biedt tegenstand terwijl de meerderheid zich terugtrekt op de heuvel. Tegen één uur sterft het geluid van de laatste kogels weg. De militairen zijn doodsbang bij de gedachte dat ze oog in oog met de partizanen zullen komen te staan. Ze zijn vooral beducht voor de pijlen die in stilte doden. Dus, bij de eerste stap die ze in de brousse zetten, beginnen ze in het wilde weg te schieten, want het lawaai van hun machinegeweren geeft hen moed. De mannen van het centrale kamp vermijden evengoed ieder treffen. Bij het eerste geweerschot in de verte, trekt de massa van de angsthazen zich terug in tegenovergestelde richting en twee dozijn leiders blijven in het kamp om hun aftocht te dekken. Het leger heeft het dorp Yassa Lokwa in de as gelegd, getuige de rookzui-len. 's Middags gaat Eugène Mumvudi met een groep leiders naar Banda-Yassa om een verrassingsaanval uit te voeren op het garnizoen. De partizanen trekken verder tot middenin de driehoek Malele-Nien-kongo-Ingietshi, waar de bron van de rivier Nsiemin ontspringt. Als de colonne over de labwak-vlakte trekt, begint een jongen opeens te trillen en te zweten en zakt in elkaar. Twee partizanen pakken hem op en dragen hem verder. Hij is niet ziek, wel uitgeput en ondermijnd door de honger. Gelukkig zal men in de Nsiemin maniok aantreffen. De dag daarop, tijdens het appèl, barsten geweerschoten los ter hoogte van Nienkongo. Kafungu gaat met een equipe erop af, het gevaar tegemoet. Tijdens het groot appèl geeft Mulele een politieke les. 'Jullie hebben nu de kogels horen fluiten en jullie weten nu wat honger is. Toen ik het jullie voorspelde, helemaal in het begin, hebben jullie mij niet willen geloven. Heel de revolutie verloopt met hoogte- en dieptepunten, ze kent hitte en ze kent kou. Er zijn er die op de vlucht zijn geslagen, maar de militairen hebben hen ingerekend en verminkt. Dat wil zeggen dat we steeds aan de militaire actie moeten denken en de strijdwil nooit mogen laten verflauwen. Tijdens de aanval in Kifusa hebben partizanen hun geweer en hun poupou's weggegooid. Jullie staan daar nu met lege handen, maar de militairen gaan gewoon door met jullie uit te moorden. Een partizaan scheidt nooit van zijn wapens.' Op woensdag 16 februari steken de manschappen de rivier de Labue over en niet ver van Itunu vinden ze een plek. Hier komen ze op zaterdag 19 februari tot de ontdekking dat Tara, de eerwaarde belast met de veiligheid van het kamp, er 's nachts vandoor is gegaan. Tara was een overtuigd revolutionair, maar de honger heeft het gewonnen van zijn wil. Uit liefde voor zijn twee zusjes en in de hoop hen te kunnen redden, heeft hij met hen de brousse verlaten. In een paniekreactie steken de partizanen de Labue weer over. Ze zwerven een tijdlang door de brousse tussen Malele en Ingietshi. De weken die achter hen liggen, werden ze regelmatig geconfronteerd met het vertrek van partizanen, verzwakt door honger, ziekte en nerveuze spanning. Anderen, kameraad Mpits bijvoorbeeld, verloren tijdens een gevecht het contact met de leiding. 'De revolutionair,' zegt Mulele, 'moet beproevingen doorstaan. Nu kunnen we de goede militanten herkennen.' Voortaan wordt er nog maar zelden groot appèl gehouden, en dan nog meestal 's avonds om te controleren of er in de loop van de dag geen deserties geweest zijn. Alarm. Alle partizanen verlaten het kamp. De met automatische geweren bewapende kaders blijven ter plekke. In het noorden verduistert de hele horizon: de militairen steken de brousse van Malele in brand. Alleen de vochtigheid van de vallende nacht zal de vlammen kunnen doven. De volgende dag trekt iedereen door de verkoolde strook naar de bron van de Lokwa, ten noorden van Malele. Telkens opnieuw moeten ze opbreken. Nieuw alarm. Nachtelijke mars na een dag verzengende hitte. De partizanen doorwaden een moeras, osop in de Kimbunda taal, ze ploeteren in vijftien centimeter modder. Af en toe een poel. Een partizaan zakt op zijn knieën, hij kan niet meer, de dorst knijpt zijn keel dicht. Mulele loopt vlak achter hem: 'We hebben je gezegd dat je moest leren honger en dorst verdragen. Als je van dat smerige water drinkt, ga je dood.' 's Ochtends zien de partizanen dat aan de rand van de osop, daar waar de bodem al een beetje droger is, ampjuls uit de aarde kruipen. Witte wormen, twee centimeter dik, die gewoonlijk in water worden gekookt met een beetje inheems zout. Toen Abo zeven was, ging ze met haar vriendinnetjes ampjuls zoeken terwijl de mama's op het veld werkten. In de schemer liepen ze zingend en in draf naar huis: er was altijd de mogelijkheid dat de jongens van het dorp ruzie gingen zoeken en hun het voedsel afhandig zouden maken. Mabiungu, die op instructie van de fetisjeur geen vlees at, was verzot op ampjuls. Als je geen dochter hebt, zal je geen ampjuls eten, luidt de volkswijsheid. Ik was toen zeven jaar, mijmert Abo; en nu, zou Mabiungu nog in leven zijn? Op 3 maart gaat een partizaan er 's nachts vandoor en vlucht recht naar de militairen in Mobikai. In de vroege dageraad, als het kamp nog slaapt, weerklinken er geweerschoten. Iedereen springt op, grist in der haast rugzakken en wapens mee en zet het op een rennen. Mulele, Kafungu, Ntsolo, Bakanga, Mbumpata en de andere leiders blijven achter. Ze beklimmen een heuveltje vanwaar ze lukraak in de richting van de aanvallers schieten. Die stoten door tot het controlebureau en tot de eerste constructies van het bivak die ze vernielen. Dan trekken ze zich meteen terug. De partizanen lopen opnieuw in zuidelijke richting naar Ingietshi. Twee dagen later steken de soldaten er de hutten van de dorpelingen in brand. De maquisards keren naar het bivak van Makanga terug. De militairen duiken er twee dagen later op. De partizanen vluchten alle kanten op. Als de rust is teruggekeerd, loopt Mulele het kamp weer binnen en ziet daar papa Pascal Mundelengolo die met passen als van een giraf in de tegenovergestelde richting wegvlucht, de borst vooruit, de blik op oneindig. 'Waar ren jij zo naar toe, in gazellengalop?' 'Ik vlucht.' 'Jij, een geboren toneelspeler, jij brengt ons aan het lachen. Maar zeg eens, waar is je vrouw?' 'Het is nu het moment niet om daarover te spreken.' 'En de volksmassa's, waar zijn die nu, Pascal?' 'Waar zou je willen dat ik die zocht?' 'De politieke lessen moeten verdergaan.' 'Het is nog niet rustig genoeg.' 'Maar wie zal hier rust brengen? Jij, jij bent ook een partizaan.' 'Ach, kameraad-chef, ik weet het wel, je bent me weer zelfkritiek aan 't maken.' Men trekt naar het zuiden van Ingietshi. 's Nachts slaapt Abo niet langer dan een halfuur aan één stuk. Zelfs in haar slaap wordt ze opgejaagd door radeloze gedachten, haar oren vangen het geringste geluid op. Overdag slaat het bloed de maat van de pijn in haar hoofd, de prikkelende druk op haar ogen houdt niet meer op. Abo loopt als een slaapwandelaarster, zo uitgeput is ze. Over de onmetelijke uitgestrektheid van de labwak, tussen Malele en Luende Nzangala, trekken kleine equipes partizanen rond en soms kruisen ze groepen die bijna niet van hen te onderscheiden zijn: militaire pelotons. Telkens wanneer de partizanen op de vlucht slaan, lopen ze de kans de geweren van het leger recht tegemoet te rennen. Op 11 maart verplaatst het centrale kamp zich in twee aparte colonnes. Een week lang trekken ze voortdurend heen en weer tussen de bronnen van de rivieren de Mobi en de Masamanga. Op zaterdag 19 maart bevindt de leiding zich vlak bij de bron van de La-bue, op zeven kilometer afstand van Mukulu, het grootste Mbuun dorp. Een paar honderd inwoners van Mukulu zijn de oude chef Ngambuun gevolgd, de vader van Gabriel Yumbu, naar het kamp van Mulele. Dat telt nu meer dan vijftienhonderd mensen en lijkt op een enorme tropische markt, middenin de brousse. Abo heeft medelijden met de dikke Ngambuun. Waar is de tijd dat hij majesteitelijk troonde op zijn tipoy, omringd door zijn dertig vrouwen. Zijn vrouwen zijn er niet meer en Ngambuun heeft niets meer te eten. Tegen tien uur klautert Mulele, vergezeld door drie partizanen, op een heuvel om vandaar uit te kijken naar de bewegingen van de soldaten. Maar er wordt hem een schouwspel geboden dat even onverwacht als hartverscheurend is. Militairen vallen aan en in een onbeschrijflijke paniek beginnen honderden partizanen en dorpelingen te rennen en te vluchten, struikelend en vallend, alle kanten op. Chef Ngambuun stort dodelijk gewond neer. De hele dag door hoort Abo geweerschoten vóór zich, dan weer achter zich, het ene moment rechts, een minuut later links. Ze rent door een dal richting Masamanga en ze loopt partizanen tegen het lijf die de tegenovergestelde richting uitvluchten. Steeds meer kleine groepjes vluchtenden klampen zich vast aan Louis Kafungu: achter die grote krijger voelen ze zich minder overgeleverd aan de willekeur van de eerste de beste soldaat. Tegen de schemering bevindt Abo zich in een lange colonne die Kafungu volgt, in een geforceerde mars, richting Dibanda en Luende Nzangala. Aan hun rechterhand stijgt zwarte rook op en weldra wordt de colonne omringd door het geknetter van vlammen die het gras verslinden dat wel twee meter hoog groeit op die plek. De partizanen vluchten naar een helling die nog geen vuur heeft gevat en rennen blindelings voort langs de lange vanen van vlammend rood, tot aan een riviertje dat hun redding is. Abo komt helemaal achteraan en volgt met tegenzin de colonne, ze wil niet zover die richting uit. Ze weet dat Mulele nooit ver weg gaat van de aangevallen plek, hij beschrijft meestal een cirkel en komt altijd terug naar het punt van vertrek. Met Ntsolo en een dertigtal andere partizanen haakt ze af en keert op haar schreden terug. Ze loopt de hele nacht, houdt slechts korte momenten halt om weer op adem te komen. Telkens wanneer er rode pijlen door de hemel schieten, springt ze op. Groepen militairen lopen rond in de brousse en schieten lichtpijlen af. Tak, tak, tak, het droge geluid van een geweer, honderd meter rechts. Vluchten, maar in welke richting? De soldaten die geschoten hebben zijn evengoed bevreesd in de duisternis. Zij slaan ook op de vlucht, 's Ochtends trekt de groep van Abo het bos binnen dat langs de rivier de Labue groeit. Talrijke dorpelingen van Mukulu, Ingietshi en Malele zwerven er rond, helemaal met verwilderde blik en op van de zenuwen. Ook partizanen. Sommigen willen Abo volgen. Zij zal Mulele zeker terugvinden. Anderen zeggen nee, als we in haar gezelschap worden aangehouden, sterven we met haar. De partizanen verliezen elke gemoedsrust zodra ze Mulele kwijt zijn. Wat te doen? Waarheen? Wat gaat er gebeuren? Achter Mulele voelt de partizaan zich leven; zonder Mulele voelt hij zich sterven. Abo heeft maar één gedachte: Mulele terugvinden; als de militairen mij pakken, dan betekent dat de dood. Abo hoort geweerschoten, de militairen kammen het stukje bos uit. Ibulabit vestigt de aandacht op zijn aanwezigheid 'middenin de oorlog'. Oog in oog met het gevaar, schreeuwt hij dat het door merg en been gaat: 'Bèta ye na nzete.' De keel toegeknepen van angst fluistert men: 'Sla zijn kop tegen een boomstam. Betaye na nzete? Monique aan de rand van een zenuwcrisis. Abo probeert haar te kalmeren, we zullen Mulele terugvinden, kom. Ze vluchten het hoge gras in ten noorden van Ingietshi. 's Nachts gaan ze zitten. Al twee dagen lang niet geslapen of gegeten. Maar ze sluiten de ogen maar half, op hun hoede, klaar om op te springen bij het minste onraad. De dageraad breekt aan. In het eerste nevelachtige licht stelt Abo vast dat ze op twintig meter van de grote weg van Ingietshi naar Nienkongo zit. Als een peloton militairen hier langs was gekomen...! Ze veranderen van richting, steken de Labue over, trekken in noordelijke richting door het woud naar Matende. Nog een dag zonder voedsel. De angst is nog groter dan de honger. Als door een wonder ontdekken vijf mannen maniok in de rivier, in het water gelegd door dorpelingen. Hun honger verdubbelt bij het zien van voedsel en dat maakt hen blind. Op het moment dat ze de maniok uit het water trekken, prikken de soldaten hen een geweer in de rug. De vierde dag van deze ononderbroken mars lopen Abo en Ntsolo via een broussepad, van Itunu naar Malele. Een verspieder, verscholen hoog in een boom, ziet hen van verre. Een uur later is Mbumpata bij hen en voert hen ten noorden van Malele naar de plek waar Mulele en Bengila zich bevinden en met hen nog twintig andere partizanen. Op dinsdag 23 maart vertrekken tweehonderd maquisards met Mulele naar Matende. De volgende ochtend versperren militairen hen de weg. Terug naar de hoogvlakte tussen Malele en Nienkongo. Op donderdag steken de militairen het kampement van Nsiemin in brand, slechts een paar minuten nadat de partizanen vertrokken zijn. De soldaten zitten Mulele op de hielen. Tussen Yassa Lokwa en Malele openen ze het vuur. De partizanen worden naar alle richtingen uiteengedreven. Bengila, Nelly Labut, Léon Makassa en een paar dozijn partizanen verliezen alle contact met Mulele. Omringd door een kleine honderd mensen, vindt Mulele het kamp van Mulembe terug, Sim Labue genaamd. Indertijd fluisterden de dorpelingen dat Mulele een kampement op het water had gebouwd. De jongsten dringen aan om die historische en mysterieuze plek te gaan zien. Na het bezoek aan die heilige plaats van de revolutie worden de partizanen, terwijl ze weer de heuvel opklimmen aan de andere kant van de rivier, verrast door militairen. Voortdurend opgejaagd maakt Mulele zich in noordelijke richting uit de voeten, naar Bela Boma. Op maandag 29 maart brengt een koerier van Kafungu een brief waarin de aanhouding van Louis Mayele en zijn vrouw wordt gemeld. Mulele antwoordt dat, gezien het fijnmazig controlenet dat de militairen in de brousse hebben opgezet, het voorlopig het beste is om in gescheiden groepen verder te trekken. De volgende dag sluiten Ntsolo en Bakanga zich bij de groep Mulele aan. Donderdag 1 april, lange mars om aan de omsingeling te ontsnappen. Mulele stoot door naar het woud van de Sector Kanga. 's Avonds bevindt hij zich in de brousse van Busongo Elom, reeds veertig kilometer verwijderd van Malele. 14. 1 april -13 augustus 1966 In Iseme en Impasi - Kaart 3 - Inhoud Vijfhonderd partizanen op de vlucht naar het noorden. De leiding opnieuw samengesteld, dood van Kandaka en Mundelengolo. Twee traditionele chefs op bezoek, Ngalampangen Ngalangos. Abo en haar equipejonge meisjes verzamelen geneeskrachtige planten. Een fotograaf in het maquis. Berichten van terreur in de dorpen. Op een open plek tussen de bomen liggen de schamele resten van wat eens een bivak was, schotten van takken, vastgevlochten met lianen, dakbedekkingen van twijgen en palmbladeren, alles ineengezakt onder de stortregens: op deze plaats, tussen Ibutsu en Muzumuna, stond tot voor kort het hoofdkwartier van de regionale leiding Kanga. Mulele brengt er zijn mensen onder: negentig man die hebben weten te ontkomen. Mulele doet scholier-partizaan Vital-Ipolo een nette broek en een mooi hemd cadeau en stuurt hem naar de chef van Ibutsu. Als de jongen op weg gaat om zijn eenzame opdracht te vervullen, maakt de angst zich van hem meester. Dat wordt de dood. Een gevaarlijk broussekrijger als hij wordt natuurlijk meteen door de dorpelingen als zodanig herkend, denkt Vital. De chef van Ibutsu laat een geit slachten om hem, de student op doorreis, te verwelkomen. 'En ik heb daar b-e-h-ó-ó-r-l-i-j-k gegeten,' zal onze held achteraf zeggen. Maar voor het ogenblik scheelt het niet veel of zijn gulzigheid heeft hem verraden. De chef strijkt met zijn rechterhand bedenkelijk langs zijn kin. Wie heeft er ooit zo'n uitgehongerde student gezien? Tenslotte, als hij alleen is met de chef, bekent de student: 'Ik ben partizaan, Pierre wil u ontmoeten, hij vraagt u om eten en drinken.' In het holst van de nacht begeeft de chef zich op weg, op een eerbiedige afstand gevolgd door zijn drie eerste vrouwen die, beladen als muilezels, foufou, vlees, saka-saka en kalebassen palmwijn dragen. Als Mulele hem tegemoet komt, groet de chef hem met respect: 'Taat, vader.' Mulele antwoordt hem zingend met het lied dat kinderen en volwassenen aanheffen, als ze naar het verhaal luisteren van de tien jochies die door de duivel met de tien buiken worden opgegeten: Taat o bomen mé ke tio mwetsh Mijn vader heeft mij achtergelaten bij de bron van de rivier Daarna zegt Mulele: 'Jij bent nu gelukkig en verzadigd en je werkt samen met de militairen om mij te verjagen.' 'Nee,' antwoordt de chef, 'we hebben het woud verlaten omdat we het niet meer uithielden. De militairen waren ons te sterk.' Mulele richt zich tot de drie vrouwen. 'Wel mama's, jullie die mij op de wereld hebben gezet, gooien jullie het nu op een akkoordje met de militairen? Jullie geven hun te eten opdat ze op krachten zouden blijven? Ik, ik ben in het woud voor het geluk en het welzijn van allen.' Mulele is gaan zitten, drinkt van de palmwijn en, zoals de partizanen dat zeggen, 'leest de les'. 'Ik ben de strijd op deze plek begonnen, tweeënhalf jaar geleden. Nu ben ik hier terug. Ontvang mij zoals jullie kunnen. De zaak waarvoor wij strijden betreft niet één enkele streek, wij strijden voor heel Kongo. Ik kan hier zijn of in het oosten van het land. Wij maken de revolutie om ons land te bevrijden van de ellende die veroorzaakt wordt door vreemden. De revolutie volgt haar eigen ritme, steeds op en neer. Zelfs nu jullie teruggekeerd zijn in het dorp, kunnen jullie de revolutie voortzetten.' Op 6 april 1966 trekt Mulele een paar kilometer verder het woud in, iets dichter in de buurt van Iseme. Vijf dagen later sluit een groep van vierenvijftig partizanen, aangevoerd door Bengila en Nelly Labut, zich bij hem aan. Honderdvijfenveertig partizanen zijn dus kunnen ontsnappen aan de hel van de labwak. Gedurende twee opeenvolgende maanden verhuist het centrale kamp zes keer over geringe afstanden, zonder al te veel uit de buurt van Iseme te geraken. Mulele neemt contact op met de dorpschefs die hem van voedsel voorzien en inlichtingen verschaffen over de militairen. Kakoy, een dorpeling, waarschuwt Mulele dat politiemannen de streek doorkruisen met de opdracht twee chefs van de Sector Kalanganda aan te houden. Een onderwijzer, Victor Kaka, komt rapporteren dat in Idiofa het gerucht de ronde doet dat de militairen de aanwezigheid van Pierre Mulele tussen Idiofa en Kalanganda vermoeden. Joseph Okwono en Faustin Mupila, die opgegroeid zijn in Idiofa, leiden twee keer een equipe van een dozijn partizanen om de installaties en de voertuigen van de Compagnie du Congo Beige aan te vallen en ook de brug van Lungu. Mulele en Bengila denken erover het hoofdkwartier opnieuw te structureren om het maquis nieuw leven in te blazen. Ze doen een oproep aan alle leiders van de streek die nog beschikken over energieke jongeren, om samen te komen op 5 mei in Iseme. Uit Kalanganda, Ibubu, Kapia en Eyene komen de mannen opdagen die het gedwongen nietsdoen op de vlakte van de labwak ontvlucht waren -Ngwensungu, Munzele, Muzungulu. Maar ook een aantal equipechefs die altijd doeltreffend gevecht op eigen bodem verkozen hebben -Ndabala, Laviwa en Musila. Ntsolo is van mening dat in de huidige omstandigheden bureaus vol papiervreters overbodig geworden zijn» dat zij een last betekenen die de strijd remt. Er is een goede militaire aanvoerder nodig zoals Kafungu om iedereen mee te trekken in het gevecht, tot en met de laatste partizaan. Maar uiteindelijk beslist Mulele dat naast het bataljon, ook de staf die de pennelikkers overkoepelt, behouden blijft. Dan verschijnt opeens bij de leiding, terug van weggeweest, de indrukwekkende gestalte van Barthélemy Mwanandeke, bruin en gebaard, geheel onverwachts omdat iedereen dacht dat deze lange commandant in het verre land van de Bankutu verdwenen was. Hij doet de strijders versteld staan als hij vier Mausers, drie Falls en een twaalf kaliber te voorschijn haalt. Het is onvoorstelbaar dat zo'n kleine equipe in staat was een dergelijk arsenaal buit te maken. Voortaan begroet iedereen hem eerbiedig met 'leider Mwanandeke', een naam die hij nooit meer zal verliezen. Als Ngwensungu het de partizanen moeilijk maakt, kan het gebeuren dat hem op suggestieve toon gevraagd wordt of 'hij al akties ondernomen heeft zoals leider Mwanandeke?' Waar hij niet van terug heeft. In de nieuwe structuur heeft Ntsolo driehonderd partizanen van het bataljon onder zijn bevel en ook oefent hij de supervisie uit over het bureau van het kamp. Ngwensungu blaast iedere ochtend groot appèl voor zijn tachtig 'bureaucraten', onder wie een kleine twintig meisjes. Geneviè-ve Ngulanzungu en Sophie Mungesungu worden sectiehoofd. Theo leidt de documentatie- en studieafdelingen. Laurentin Ngolo heeft de beproevingen van de labwak niet overleefd. Wie zal het zeggen, was het ziekte of was het een vijandelijk geweer die hem uiteindelijk geveld heeft, de dap- pere man, de filosoof onder de maquisards? Mulele zelf ontvangt voortaan de dorpelingen en onderhoudt zich met hen, bijgestaan door een nieuwe 'vertegenwoordiger van de volksmassa's', papa Michel Onsuil. Pascal Mundelengolo, verteller, grappenmaker, rechter en wijze, de man die zich de benen van het lijf rende bij het geringste gevaar, is uiteindelijk toch gepakt door militairen die rapper waren dan hij. Toen de partizanen voor de laatste maal uiteengedreven werden in de labwak, bevond Pascal zich in de groep van Kafungu die de richting van Kilembe uitging. En het is daar dat Kafungu, die zelf ternauwernood aan de brandende brousse ontkomen was en het beeld van de bebloede gezichten van gesneuvelde partizanen nog steeds voor ogen had, plotseling de wanhopige figuur van Pierre-Damien Kandaka zag opdoemen, samen met enkele getrouwen. Kandaka vroeg vergiffenis, maakte de wens kenbaar naar Mulele terug te keren om zijn schuld te bekennen. Kafungu staarde hem ongelovig aan, de ogen brandend van haat. De revolutie is bezig de nederlaag te lijden vanwege die bandiet en hij durft ons van vergiffenis spreken! Kandaka werd onmiddellijk ter plekke terechtgesteld. Daarna heeft Kafungu bevel gegeven om het maquis tussen Kilembe en Kipuku weer in handen te nemen. Pascal Mundelengolo is daarop aan het hoofd van een equipe partizanen naar het noorden uitgeweken. In de buurt van Kipuku werd zijn groep verrast door militairen. Een vrachtwagen van het leger heeft Pascal Mundelengolo naar het militaire kamp van Kikwit vervoerd, waar hij ter dood is gebracht. De militairen kunnen elk moment in Busongo-Elomo zijn. Mulele beslist naar het noorden te gaan via het dorp Impasi Impati, en een standplaats te zoeken in het woud ten noorden van Impasi Makanga. Van 21 juni tot 13 augustus 1966 zal hij daar een betrekkelijke rust genieten. Iedere ochtend, na de lichaamsoefeningen, volgt Abo de politieke les die dikwijls gegeven wordt door Mulele, maar ze is er niet meer met haar zinnen bij, haar ideeën zijn op drift, alle hoop lijkt verzwonden en ze onthoudt praktisch niets van wat er gezegd wordt. Toen ze in dit woud aankwamen, was diezelfde dag nog een expeditie van vijftig partizanen naar Malele vertrokken, onder leiding van Valere Malutshi, Joseph Okwono en Isidore Musuni. Dorpelingen hadden daar Kambulu aangehouden die verantwoordelijk was voor het depot, en hadden een deel van de voorraad gestolen. Mulele wil ook inlichtingen hebben over het lot van Kafungu. De missie keert zonder resultaat terug en Mulele maakt zich kwaad: 'Wie heeft jullie bevolen terug te komen zonder je opdracht vervuld te hebben? 't Is moeilijk afstormen op de vijand met die vermoeide angsthazen, zou Kafungu zeggen.' Die ochtend hangt er een sfeer van ongeduld, spanning en verwachting over de partizanen want ze gaan een confrontatie meemaken tussen traditie en revolutie: ze wachten op het bezoek van de grote chef Ngalampang, de man die over de Bambunda en de Badinga van de drie Pangu dorpen heerst. Omstreeks acht uur verschijnt de koninklijk uitgedoste Ngalampang. Rond zijn lendenen draagt hij zijn grote hemelsblauwe etó^-pagne, een zeer mooi, sierlijk in brede plooien neerhangend kleed dat tot een majestueuze cirkel opbolt als de chef de dans inzet. Ngalampang draagt twee pagnes die, schuin over de schouders geslagen, zijn zwart colbert van Europese snit bedekken. Zijn hoofd is getooid met een helm van leeuwehuid, het symbool van een hoogwaardigheidsbekleder, een curiosum. Zijn notabelen begeleiden hem. Ze schrijden binnen onder het citeren van het spreekwoord: Kwitin embwim Je kan binden met een liane, Het spreekwoord drukt hier de vriendschap tussen twee partijen uit en hun besluit samen te werken. Ngalampang nadert Mulele en knielt voor hem neer met samengevou-wen handen. 'Ga je nu knielen zoals in de tijd van Jezus Christus?' Mulele neemt hem bij de hand om hem te doen opstaan en vraagt: 'Waarom heb je me alleen gelaten in het maquis?' ' Taat, excuseer, het was de honger. Maar waarom ben je nooit naar ons toegekomen? Wij hebben steeds naar je gezocht en hevig verlangend naar je uitgekeken.' 'Wel, jullie kunnen je machetes nemen en mij in kleine stukjes hakken en die onder elkaar verdelen, als jullie mij zo nodig hebben.' Mulele maakt grappen om de spanning wat weg te nemen. In de ogen van de traditionele chefs is Mulele een legendarische en mythische figuur, begiftigd met de hoogste magische kracht. Had een gewone sterveling zich aan dergelijke scherts gewaagd, dan zou de belediging meedogenloos gewroken zijn. Maar de luchtige toon die Mulele aanneemt betekent voor de traditionele chef dat hij de gelijke is van de Grote Luipaard. In de late middag van dezelfde dag komt Ngalangos aan, de chef van Ngoso. Hij draagt een enorme rood-blauw-geel gestreepte pagne over zijn schouders. Op zijn woorden: 'Mpfum nze mbot. Chef, ik groet u,' antwoordt Mulele: 'Nee, u bent de grote chef die wij respecteren, ik ben uw kind.' Daarna zingt Mulele, zoals op het tribunaal: Ntsulandziets ame Ik vraag mijn vreemdelingen En alle aanwezigen hernemen het lied. Ngalangos heeft zijn vrouwen meegebracht en Abo gaat op hen af om te dansen. Voor de chefs hun conversatie beginnen, zingen de vrouwen: A Mbwits Ambel De Mbwitsambele Dit lied, dat dikwijls aangeheven wordt tijdens een rechtszaak, ter gelegenheid van een rouwplechtigheid of een traditioneel feest, betekent dat de zaak van de revolutie niet kan bedisseld worden zonder dat de bevolking aanwezig is. Mulele, in zijn ligstoel - een comfort waaraan hij erg gehecht is -, praat hing met chef Ngalangos. Dankzij de steun van de chefs ontbreekt het de partizanen nooit aan voedsel. En hun moreel gaat weer omhoog. Célestin Mukulu, voorzitter van het dorpscomité van Impasi Makanga en vader van Marie Mukulu, organiseert de voedselbevoorrading van het kamp en brengt inlichtingen. Iedere dag komen een kleine twintig dorpelingen naar het kamp voor een pa-laver met Mulele. De chefs verbieden hen met meer te komen, om geen argwaan te wekken. De partizanen hebben middenin het bos een strook ontdaan van alle struikgewas. Het kamp telt nu zevenhonderd partizanen die zich iedere ochtend melden op het appèl. Het gezondheidsbureau draait op volle toeren, maar de medicijnen zijn schaars. De bevolking komt in groten getale op consult. Als Abo, Ankawu en Anaclet Bilo om zeven uur verschijnen, vinden ze al dertig tot vijftig zieken voor hun bureau. Hier, in Impasi, wordt met alle eerbetoon de oude Pende chef Pierre Mudinda begraven, de man die de bloedbaden van 1931 in Kilamba overleefd heeft, die de hongersnood en het gebrek aan slaap in de labwak heeft doorstaan. Het consultatiebureau heeft twee microscopen kunnen redden, ondanks alle aanvallen en snelle aftochten. Zich over een microscoop buigen voor bloedonderzoek - een surrealistisch beeld, zo middenin het woud. Veronique Muyasa, Hélène Pulese, Mathilde Manima, Flaurenti-ne Muke, Nelly Mumbongo en Eugénie Ente, allen afkomstig uit de streek rond Impasi, hebben het gezondheidsteam vergroot en vergezellen Abo in het woud op haar tochten om geneeskrachtige planten te plukken. Na geleerde palavers met de kameraad-chef, hebben de ouden er uiteindelijk in toegestemd zijn vrouw te vergezellen om haar de wónder-planten te tonen. Hen overtuigen was verre van gemakkelijk. Mulele is listig te werk gegaan, hij heeft hen gevraagd of ze de medicijnen mpipil en mvuka, die iemand onzichtbaar maken en hem laten wegvliegen, kennen. Beschaamd hebben de ouden moeten toegeven dat ze die niet kenden. 'Het spijt ons erg, kameraad-chef,' zeiden ze, 'maar de voorouders hebben die geheimen meegenomen, ze hebben ons niet doorgegeven hoe die medicijnen bereid moeten worden.' 'Zie je nu wel,' legt Mulele hen uit, 'wat een groot verlies dat voor jullie betekent. Jullie moeten je geheimen aan de jongeren doorgeven en hen de kruiden wijzen die geneeskracht hebben.' En zo leert Abo de wortels van de papaya in palmwijn te koken om go-norroea te behandelen. De schors van de obuot- de lievelingsboom van de verspieders - gekookt in water, verjaagt kiespijn en buikpijn. Je moet de verse wortel van de elul mbwetsh, de quinquilliba, raspen, laten drogen, dan fijnstampen, en dat poeder tot tabletten persen. Het zo verkregen medicijn is zeer geschikt om malaria te behandelen. Het team van Abo leert zo de ge- neeskrachtige kwaliteiten kennen van tientallen planten uit het woud en de brousse. Bezoekers uit Idiofa brengen Mulele regelmatig op de hoogte van de woorden en de daden van de militairen. Abo geeft geld aan de voormalige equipechef van Impasi, Gerard Mukwasa, om zeep, zout en medicijnen in Kikwit te gaan kopen. Gérard komt ook aanzetten met het nieuws over de moord op zijn collega Victor Kaka, de onderwijzer die Mulele inlichtingen bracht omtrent de plannen van de vijand: 'Hij werd onderschept en neergeschoten toen hij op weg was naar het maquis.' Zondag 31 juli 1966, sensatie in het kamp. De meisjes haasten zich om hun mooiste rok aan te trekken. Abo maakt van deze unieke gelegenheid gebruik om in haar verboden hemelsblauwe jurk te glippen en haar grote witte hoed op te zetten. De mannen komen tevoorschijn in het hemd dat hen het voordeligst staat. Antoine Kayoko, fotograaf uit Kinshasa, zal van iedereen een portret maken. Kayoko verbruikt veel filmrolletjes maar niet één van zijn foto's zal ooit het maquis bereiken. Jaren later, als oud-partizanen zich met verbazing buigen over de foto's van Impasi, wijzen zij eerst de gezichten aan van die mannen en vrouwen die door het leger zijn gedood. Die daar is Joseph Okwono, deze is Omer Bakanga, hier Valere Munzele en die met die hoed, dat is Delphin Mbumpata. Kijk, Veronique Muyasa die planten zocht met Abo. Van Godelieve en Martine Madinga bezit niemand een foto. In Impasi vernemen de partizanen het dramatische einde van beide meisjes. In de buurt van Kilembe hebben de militairen de twee zusjes Madinga overmeesterd en hen ter dood gebracht. Zelfs de meest geharde mannen slagen er niet in hun tranen te bedwingen. We zullen hen nooit meer zien. Godelieve, die sterke bruine vrouw, zo jong nog, die zo'n zelfverzekerde stem bezat, de eerste vrouw die politieke lessen gaf en de eerste ook die de gelederen commandeerde. Onafscheidelijk was ze van haar zus Martine, zelfs tot in de dood. Martine, die met haar slanke taille en diepzwarte huid bijna Go-delieves tegenpool was. De vrijdag daarop komt Fernand Kalvanda uit Idiofa. Hij polst zijn oude vriend Pierre Mulele: 'Ben je van plan om nog lang in dit woud te blijven?' 'Wat mij betreft, ik zou hier altijd kunnen blijven.' 'Dit oord is niet meer veilig. De militairen spreken dag en nacht alleen nog maar over één zaak: de aanval die ze voorbereiden.' 'Ik wacht hen wel op, ze moeten me maar aanvallen. Maar zeg eens, is de bevolking van Idiofa nog altijd zo revolutionair als vroeger?' 'Ja, maar niemand kan dat openlijk tonen, de mensen zijn bang. De militairen plegen voor de ogen van iedereen de meest gruwelijke terreurdaden.' Bij flarden en van mensen die lang aarzelen om te spreken, vernemen de partizanen wat terreur wil zeggen, terreur uitgeoefend door hen die zullen beschreven worden als pacificateurs in de geschiedenisboeken, hun geschiedenis, de enige die op papier staat. Victor Isulu uit Matende rapporteert wat zijn vriend Jean Ekot overkwam. De dorpelingen van Matende, als wild door de militairen opgejaagd naar Yassa Lokwa, moesten eerst plat op hun buik gaan liggen zoals in de tijd van de Vlaamse chicotte. Daarna bewerkten de soldaten hun rug met stokken totdat het bloed vloeide. Toen vroegen ze Jean Ekot om hen zijn moeder aan te wijzen. Ze hebben de oude vrouw uitgekleed en de zoon bevolen de liefde te bedrijven met zijn moeder, waarbij alle dorpelingen moesten toekijken. De moeder, Ambwil heette ze, pleegde kort nadien zelfmoord. Als Mobutu zijn macht zal hebben geconsolideerd, zal deze heldendaad ook wezenlijk deel gaan uitmaken van wat pacificatie genoemd wordt. Een vriend uit Abo's kindertijd vertelt over wat er in Lukamba is gebeurd. De soldaten hebben een man uit de menigte gesleept, een veertiger, Ngangi heette hij. Het gebeurde allemaal in tegenwoordigheid van de dorpelingen die bijeengebracht waren in Lukamba-Sektor. De soldaten zeiden hem dat hij zijn dochter moest aanwijzen. Hij gehoorzaamde. Hij stelde hen Béa, de vrouw van Mandutshi voor. De militairen bevalen Ngangi en Béa de liefde te bedrijven, ter plekke, voor alle aanwezigen. Na drie keer weigeren, werden vader en dochter neergeschoten. En zo ging het epos van de pacificatie verder. Er komt een man uit Kimbanda. Een paar weken geleden hebben de soldaten daar veel mensen bijeengedreven. Ze zeiden tegen een man van Bu-kundu dat hij zijn hand op een boom moest leggen. Daarna namen ze een dorpeling, duwden hem een machete in de hand en blaften hem toe: 'Hakken!' Opgewonden bij het zien van dit eerste bloed, grepen de militairen Ntono vast, legden hem op een boom en bevalen een dorpeling zijn been, juist boven de knie, af te hakken. De man hief de machete, het bloed spoot omhoog, maar het bot was niet eens geraakt. Een andere dorpeling moest de taak overnemen. Hij sloeg toe en barstte in schreien uit. In totaal hebben vijf dorpelingen de machete geheven vooraleer het bot gebroken was en het been geamputeerd. Kimbanda is gepacificeerd.
Léonie Abo, rechtstaand, tweede van links, te midden van een equipe van partizanen. Foto's gemaakt op 31 juli 1966door Antoine Kayoko (p.175).
De partizanen telden gemiddeld 25 procent meisjes in hun rangen. Links vooraan, Omer Bakanga (p. 102).
Nelly Labut, in het midden; rechts van haar Helene Pules en links Mathilde Manima. Nelly heeft een equipe van een twintigtal meisjes en tien jongens geleid naar het gebied van de Bankutu om er de revolutie in te planten (p. 143-144). Rechtop, tweede van links, commandant Ngwensungu (p.102). Onderaan rechts, de broer van Léonie, Delphin Mbumpata die in 1978 werd vermoord (p. 61, 109, 178, 192, 226)
De zonecommandant Valere Munzele, schrijnwerker van beroep, te midden van zijn partizanen. Hij zal verdrinken in de Kamtscha-rivier tijdens de beslissende aanval, op 9 november 1967 (p. 190).
Van links naar rechts, rechtstaand: 1. Kabombo, 2. Jean Mawala (?), 3. Dieu-Mulele, 8. Barthélemy Mwanandeke, 9. Théotime Ntsolo, 10. Théophile Bula-14. Onbekend, 15. Papa Michel Onsuil. Zittend: 1. Valere Malutshi, 2. Valere Isita, 7. Omer Bakanga, 8. Dieudonné Ndabala, 9- Makila.
donné Muku, 4. Onbekend, 5. Théodore Bengila, 6. Ankawu, 7- Pierre liula, 11. Delphin Muzungulu, 12, Munzikatshive, 13. Zéphérin Langung, Munzele, 3. Vital Ipolo, 4. Joseph Okivono, 5. Pierre Ngwensungu, 6. Richard
De commandant va? het bataillon, Théotime Ntsolo, derde van links voor een bureau van de algemene leiding (p. 101-102).
Commandant Ntsolo, met rechts van hem papa Kasaï en links Dieudonné Ndabala, voor zijn manschappen van het bataillon (178-180)
Het Gezondheidsbureau van Impasi. De meisjes-equipe van Leonie Abo -rechtstaand, rechts op de foto, met hoed. Op de foto ziet men Mathilde Manima, Flaurentine Mnke, Marceline Muke, Véronique Muyasa, Eugénie Ente, Nelly Mumbongo en Helene Pulese (p. 174).
Pierre Mulele bij zijn aankomst op 29 september 1968 in Kinshasa. Leonie Abo omhelst de moeder van Pierre, die alleen oog heeft voor zijn jongste dochter Abiba. Achter hem, Josef Makindua (p. 212). Meisjes en vrouwen werden voor de dorpelingen gesleept. De soldaten hadden het niet op hun voeten of hun handen gemunt. Met een bajonet of een dolk sneden ze hen een borst af. Zo werden de vrouwen gepacificeerd. Talrijke berichten bereiken Impasi, gebracht als gold het banale nieuwtjes. Een man van Mukedi zag een groepje van een stuk of tien mensen uit het woud komen. De militairen bevalen hen te gaan liggen op de buik. Daarna sloegen ze hen met dikke stokken de ene na de andere de schedel in. De dorpelingen van Mukedi moesten deze barbaarse slachting bijwonen. 'Kobebisa masasi te,' zei luitenant Nguya, 'geen kogels verspillen.' Jacqueline verliet een jaar geleden het woud. Een grote brousse loopt vanaf de missie van Mukedi heuvelafwaarts tot aan de rivier de Tshinyo. Het leger heeft er tientallen veronderstelde maquisards naar toe gebracht. 'Rennen,' bevalen de militairen. Waarna ze op de bewegende schietschij-ven begonnen te vuren. Toen Jacqueline kort daarna de plek bezocht, was de brousse afgebrand. Overal zag ze lijken in ontbinding en skeletten. Vlakbij het water was de aarde nog doordrenkt van het bloed. Al die banale voorvallen, al die anonieme slachtoffers prent Abo in haar geheugen. Op een dag zullen deze doden een naam hebben. Op een dag zullen deze verminkte en kreupele mannen en vrouwen getuigenis afleggen. Zelfs al moet er een kwart eeuw gewacht worden. Fernand Kalvanda kent al deze drama's. En net als Antoine Kayoko sym-patiseert hij met de dorpelingen en met Mulele, terwijl hij tegelijk de onmogelijke droom van een dialoog met de militairen koestert. Hij verlaat het maquis met een gevoel van verbazing, bewondering zelfs, voor de hoge graad van organisatie van de partizanen. Bij zijn vertrek geeft de kameraad-chef hem zijn horloge mee dat definitiefis stilgevallen op het uur van de pacificatie en de terreur. Zou de horlogemaker van Idiofa het kunnen repareren? In ruil laat Fernand het zijne achter bij Pierre. Een kwart eeuw later vraagt Abo zich af of de mede-eigenaar van hotel Diakal in Idiofa het horloge van de kameraad-chef nog altijd in bewaring heeft. 13 augustus - 9 november 1967 In Eyene en Mayili en aan de oevers van de Kamtsha - Kaart 6 - Kaart 7 -InhoudAbo, vroedvrouw in het maquis. Schermutselingen in het woud van Eyene, angst onder de partizanen in Mayili. Che Guevara tegemoet; bij de Bangoli. Léonie, Monique en Bernadette, drie vriendinnen. Adoptie-familie van Abo uitgeroeid. Fatale slag bij de rivier de Kamtsha. Op 13 augustus 1966 verneemt Mulele dat de militairen post hebben gevat in de dorpen Bembele, Impasi, Elomo-Esala, Ladzum en Nko. De partizanen moeten ontsnappen aan de omsingeling. Ze trekken naar het noorden via het woud van Nko. Op 16 augustus om één uur 's nachts kan Soulié, Mbumpata's vrouw, niet meer verder. Abo vergeet het maquis om weer voor een moment, zo kort als een eerste babykreet, de vroedvrouw te worden van het ziekenhuis van Gung. Al vier uur lang kan Soulié de colonne slechts met de grootste moeite volgen, om de honderd meter stilstaand om naar adem te happen en de pijn te verduren die de komst van een rebelse zoon aankondigt. Op de vlucht in het holst van de nacht, omsingeld door bloeddorstige militairen, weet Soulié dat de bevalling nakende is. Abo is druk in de weer, ze vergeet de gevaren en geeft zich over aan de vreugden van haar vak. In een open plek middenin het woud ontsteken de partizanen een vuur om de kraamoperatie bij te lichten. Op het gras rollen ze een gevlochten mat uit en spreiden er een pagne overheen. Soulié is wel bang, maar ze is niet in paniek, ze geeft geen kik. De bevalling verloopt zonder complicaties. Het is een stevige knaap die ruim drie kilo weegt. Eentje die vast en zeker net zo'n geducht strijder zal worden als zijn vader Delphin Mbumpata. Het leger begroet de geboorte van de kleine partizaan met het lossen van enige salvo's uit de verte. Omstreeks zes uur, het is ondertussen al dag geworden, neemt Soulié haar pasgeborene in de armen en haast zich, samen met Abo, om de colonne in te halen. In de loop van de ochtend houden de maquisards halt in het woud van Masele Intsumu. Dieudonné Ndabala, die de streek goed kent omdat hij aan het hoofd heeft gestaan van de regionale leiding van Ibubu, trekt er verschillende malen op uit om hinderlagen te leggen. Op 20 augustus bereiken de partizanen Pangu Ekang. Een dag later worden ze daar verrast en uiteengedreven door de militairen. Die waren uit Pangu Intsumi komen opdagen, waar ze vóór hun vertrek nog even de voorzitter van het dorpscomité, Théophile Ndayipa, en zijn adjunct Kom-da hadden vermoord, 's Avonds bevinden Mulele, Abo en een kleine twintig partizanen zich in de omgeving van Musenge Munene. Een lange mars voert hen opnieuw diep naar het zuiden, naar hun vertrekpunt in de brous-se van Busongo. De dorpelingen brengen de her en der verspreide groepen daarvan op de hoogte, zodat die na verloop van tijd allemaal bij Mulele in Bembele Busongo samenkomen. De partizanen kunnen nooit meer twee opeenvolgende dagen op dezelfde plaats blijven. De soldaten bezetten dorpen en gehuchten, doen af en toe een schichtige uitval op de hoofdwegen, sturen een overdosis munitie struikgewas en gebladerte in en maken zich uit de voeten. Hun arrogantie is al even groot als hun lafheid. Toen de colonne uiteengedreven werd in het woud van Pangu, waren Ndabala en zijn vrouw Marie Mukulu geïsoleerd geraakt. Plotseling kwamen ze oog in oog te staan met twee militairen. De kogels floten hen om de oren. Marie, zeven maanden zwanger, dook in een kuil. 's Anderendaags zal als gevolg van de agitatie, de emotie en de paniek, de geboorte te vroeg plaats vinden. Het meisje blijft maar drie dagen leven. De dood van een pasgeborene grijpt Abo altijd zeer aan. Uitgerekend op dat moment verneemt ze ook het overlijden van de persoon aan wie zij haar leven dankt, oom Ebul. Abo kon blijven leven doordat Ebul slavin Mabi-ungu had teruggekocht. Ziekte en honger hebben de oude man geveld. Ebul was de goedheid zelve. Raffia, mbalweven, was zijn ambacht, Abo ziet hem nog aan het werk. Telkens wanneer ze op zijn erf kwam, liet Ebul een paar munten in haar hand glijden. Als er in Lukamba, in Matende of in Kimbanda een dorpeling overleden was, ging hij ernaar toe om de dode te bewenen. Wat zal er van zijn gezin worden? Zijn dochter Amias is hem al voorgegaan in het graf, zijn zoon Gaspar Ngung werd levend begraven. Alleen Ntoma blijft over. De partizanen keren terug over Impasi Impata en beschrijven vervolgens een grote bocht langs Elomo-Esala naar Masele Intsumu. Met de militairen voortdurend op hun hielen. De maquisards besluiten een doorbraakpoging te ondernemen naar het noorden. Dat betekent een tocht van twintig kilometer. Op 31 augustus trekt Mulele het woud van Luele-Mbele binnen. Negen dagen lang trekt hij onophoudelijk rond in de kleine driehoek tussen Luele-Mbele, Luele-Nganda en Luele-Ekubi, hij steekt twee keer de rivier Pio-Pio over en verdwijnt in het woud van Punkulu-Lakas. Uiteindelijk bevindt hij zich opnieuw op de linkeroever, waar hij zich in Eyene installeert, op de piekwaar in oktober 1963 de derde afdeling van de leiding, die van Felix Mukulubundu, haar standplaats had. Mulele blijft hier twee maanden. Terwijl de bureaucraten in het kamp het besterven van angst, drinken de oorlogschefs zich met volle teugen een roes aan het avontuur. Laviwa, Mwanandeke en Musila verzamelen de equipes, gooien zich in de strijd, keren terug, net om de rest even te groeten en vertrekken opnieuw de soldaten tegemoet. Mulele en Ntsolo leiden een equipe naar Mukoko. De hele nacht vuren de militairen van Mukoko op partizanen - die er evenwel pas om acht uur 's morgens zullen aankomen. Mulele schiet een paar keer, louter uit beleefdheid, en verdwijnt weer. Abo met haar equipe jonge meisjes doorkruist regelmatig het woud op zoek naar eetbare planten. Ze ontdekken bijvoorbeeld sanza banzenza, bladeren die op spinazie lijken, hele open plekken zijn er mee bezaaid: hoogstwaarschijnlijk nakomelingen van gecultiveerde planten uit de tijd dat hier hutten stonden. Naast hun kennis over kruiden hebben de ouden Abo ook de eigenschappen van een groot aantal planten en bomen uitgelegd. De equipe van Abo plukt pimentbladeren op verlaten velden, en ook nog jonge blaadjes die aan een grote onbekende boom groeien en die bijna net zo lekker smaken als zuring. Op 12 oktober komen Evariste Menaba, de commandant van de vierde zone, en Théotime Isungu terug in het centrale kamp na een afwezigheid van een vol jaar. Boodschappers uit Ibubu komen vertellen wat er bij hen gebeurd is. De militairen hebben iedereen die het woud verlaten heeft opgepakt. Ze zeiden dat Ndabala, de vroegere chef van de Ibubu-equipe, hen teveel last bezorgde en dat dat nu maar eens uit moest zijn. Drie leden van Ndabala's clan hebben ze uitgekozen. Bij oom Muke Richard hebben ze voeten en armen geamputeerd met de machete. Van twee jongere broers hebben de soldaten de armen afgehakt. De pacificatie gaat voort. Militairen bereiken de dorpen Mayungu en Mikienge, op een paar kilometer van het kamp vandaan. Verscheidene equipes voeren operaties uit waarbij twee soldaten en een politieman naar het hiernamaals worden gestuurd. Eind oktober bevalt Nelly Labut van een dochtertje dat nauwelijks twee kilo weegt. Abo betwijfelt of het arme kind enige kans op overleven heeft. Op 5 november trekt de leiding nog eens vijftien kilometer noordwaarts en nestelt zich daar tussen de ontelbare riviertjes met volmaakt helder water dat het tropische woud binnen de driehoek Mpum-Ebaya, Tsongo-Mayili en Mayili voedt. Elf maanden van relatieve rust, slechts onderbroken door korte tochten. Dorpelingen bevoorraden de partizanen met mamonja, maniok zoals de Badinga die bereiden. Bernadette Kimino geeft Abo het recept. De wortelknollen moeten eerst zeven dagen in water weken, daarom heet het gerecht dan ook Kin, Zeven Dagen. Op de bodem van een pan leg je spiraalsgewijs wat stengels, waarna je ze net onder water zet. Daarop komt een laag ma-niokbladeren. Op dat bedje schik je de gepelde wortelknollen. Daaroverheen weer een laagje bladeren. In feite wordt de maniok zo gaargestoomd. Maar we zijn er nog niet. De gestoomde maniok wordt fijngestampt, tot een bal gerold en in bladeren gewikkeld. Nog een laatste keer koken, weer in een bodempje water, op de stengels en de makungu-bladeren. De mamonja, ook wel amweng genoemd in het Kimbunda, is klaar. Menaba en Laviwa beschikken in hun streek nog altijd over zeer vecht-lustige equipes. De vader van Laviwa is een grote chef, rijk gezegend door zijn vijftien vrouwen met een overvloedige nakomelingschap: reuzen van zonen die, naar men zegt, allen twee meter lang zijn, door en door zwart, kortom ware oermensen. Laviwa's broers vormen de ruggegraat van zijn equipe. Maar bij de andere maquisards, volgens de dagelijkse ochtendtelling zo'n vijfhonderd, heerst een sombere stemming. Telkens wanneer de militairen bij hun aankomst in een dorp een paar schuwe kogels afvuren, verdringt het hele volkje zich rond Mulele. 'Waar gaan jullie nu naar toe?' vraagt hij. 'Denken jullie misschien dat de dood jullie niet kan treffen als jullie naast mij lopen?' Met angstige blik kijkt men rond, niemand geeft antwoord. 'Militairen zijn ook mensen, en ze zijn nog banger dan jullie. De revolutie is moeilijk geworden. Als we een oplossing willen vinden, dan moeten jullie je verharden.' 's Avonds rondom het vuur bedenkt Mulele, de chef-guerillero, spelletjes om de aanwezigen aan het lachen te krijgen. Het gaat erom het moreel op te peppen. Mulele maakt gekheid, vertelt geestige of koddige voorvallen; de kunst is om daarbij ernstig en onbewogen te blijven. Wie lacht krijgt straf. Op oudejaarsavond 1966 schuift het kamp wat op naar de grote rivier I'io-Pio. Het bevindt zich nu in het woud van Ntsim Ansie, op de plek die Ankielwordt genoemd, ter ere van de alomtegenwoordige mieren die aanzienlijk agressiever zijn dan de soldaten. Negen maanden lang, tot 22 sep-icmber 1967, blijft Ntsim Antsie, vlakbij Mayili, de ankerplaats van het centrale kamp. Op 8 mei zullen de partizanen een eerste keer de Pio-Pio oversteken en gedurende een korte periode op de rechteroever verblijven, in het woud van een minuscuul dorpje, Miti-Miti. Van 24 tot 28 augustus zal Mulele een tweede ontdekkingstocht houden in dat woud. En tenslotte zal hij op 4 september Miti-Miti een derde keer bezoeken. Maar laten we terugkeren naar nieuwjaarsdag 1967, de dag waarop Sté-phane Etshwe uit Buluem en Kalanganda terugkeert van een gevechtsopdracht die een week heeft geduurd. 'De toestand is hopeloos,' zegt hij, 'iedereen heeft het woud verlaten, er is niets meer aan te doen.' Abo maakt een opmerking tegen de vrouw van Stéphane: 'Hij is er niet eens geweest.' Er volgt een hoog oplaaiende ruzie. Mulele sist tussen zijn tanden, net luid genoeg dat zijn secretaris het hoort: 'Léonie zou wel eens kunnen gelijk hebben...' De angst van het kamp drukt in volle zwaarte op de schriele baby van Nel-ly. Abo ziet langzaam dit te zwakke vlammetje uitdoven. Het voortdurend verdertrekken, de ongerustheid tijdens koude nachten en de ontmoediging telkens wanneer er een nieuwe lading soldaten is gesignaleerd, hebben de moeder verzwakt. Haar borsten blijven leeg. Het kind is ondervoed en uitgedroogd. Abo geeft het onderhuidse injecties met een fysiologische zoutop-lossing met becozym waaraan vitamine B-complex is toegevoegd. Tevergeefs. Begin januari begraven Nelly en haar vriendinnen het lichaampje. Op dat ogenblik komen vier Bangoli aanzetten in het kamp. Mulele ziet zijn kans schoon om de revolutie een nieuw elan te geven. Hoe dit in elkaar zit? Mulele had in maart 1966 een nogal ongeloofwaardig bericht vernomen: in het oosten van het land worden de guerillastrijders vergezeld door Che Guevara, de grote Che in hoogsteigen persoon, en zij naderen Dekese, ten noorden van Kwilu, op de andere oever van de rivier Kasaï! Mulele droomde ervan zich te verenigen met de revolutionairen die in het oosten van het land opereren en die veel betere wapens bezitten dan zijn dorpsjongens met hun poupou's, speren en bogen. Aan Guevara zou hij een guerilla-leider hebben, barstend van initiatief en in staat tot vermetele operaties. Mulele miste Kafungu meer dan ooit, vooral wanneer Ntsolo of Ngwen-sungu hem kwamen vragen wat er gedaan moest worden: 'Maar jullie zijn militairen, uit roeping en van beroep!' Als Mulele de gezanten van de Bangoli ontmoet, heeft hij al het plan opgevat om een doorbraak te wagen naar de rivier Kasaï, richting Dekese, dwars over het grondgebied van de Ngoli. De laatste tijd heeft hij veel nagedacht over het verloop van de revolutie in de afgelopen drie jaar. Voor ze het maquis ingingen, hadden Bengila en hij samen met Thomas Mukwidi, Léonard Mitudidi en Gabriel Yumbu beraadslaagd en de grote lijnen voor een Nationale Raad voor de Bevrijding vastgelegd. Sindsdien had zich over het hele land een revolutionaire volksbeweging verbreid, en wel van een omvang die in de geschiedenis van Kongo nog nooit was voorgekomen. Wat vandaag aan de orde is, waar het nu op aankomt, dat is de belangrijkste lessen van deze ervaring vastleggen. De laatste maanden heeft Abo Mulele en Bengila vaak met hun neus in de papieren aangetroffen, manuscripten doorpluizend en correcties neerkrabbelend in de kantlijn. 'Ik vraag me af wat Yumbu en Kabila bekokstoven in de oostelijke provincies,' zegt Theo. Uit de flarden conversatie maakt Abo op dat Mulele een revolutionaire partij wil oprichten. Op een dag zegt Mulele tegen haar, een pak beschreven vellen in de hand: 'Als we de strijders uit het oosten van het land ontmoeten, zullen we samen een Mouvement Populaire de la Révolution, een Volksbeweging voor de Revolutie vormen. De teksten zijn al geredigeerd. Wie indertijd het woord revolutie in de mond nam, werd vermoord. Maar nu is het woord revolutie erg populair geworden onder de massa. We gaan iedereen groeperen die de slavernij en de buitenlandse onderdrukking niet accepteert. We moeten de arbeiders en de boeren zien mee te krijgen, maar ook de kooplui en de intellectuelen, de traditionele chefs en zelfs de eenvoudige soldaten. De MPR zal de belangen van Kongo in de handen leggen van de kinderen van Kongo.' Maar een paar weken geleden, op de vlucht voor het leger, in de buurt van Eyene, is Mulele zijn manuscripten verloren. Wie weet zijn ze niet in de handen van het leger gevallen. Mulele legt zich koortsachtig toe op het reconstrueren van zijn documenten. 'We moeten absoluut door het grondgebied van de Ngoli trekken,' mompelt hij, 'de rivier Kasaï oversteken en de verbinding tot stand brengen met de strijders van de oostelijke provincies.' De discussie met de vier Bangoli neemt verscheidene dagen in beslag. Ze geven te kennen dat Mulele zonder problemen in hun woud kan verblijven, ze wilden hem al zolang eens zien in levenden lijve. Ntsolo heeft zijn bedenkingen: 'stel dat het een val is.' De Bangoli leggen uit dat hun vrienden, de Badinga, - huwelijken tussen Bangoli en Badinga komen veel voor - hen hebben aangesproken over de revolutie. We zouden die revolutie eens graag willen zien met onze eigen ogen, hebben ze gezegd. Maar voorzichtigheid is geboden; de militairen hangen rond in de dorpen. En ze staan op goede voet met een aantal van onze broeders die op de hoogte zijn van je aanwezigheid in onze wouden. Tot slot stemmen de Bangoli ermee in een delegatie te ontvangen die de reisroute zal vastleggen naar de rivier Kasaï. Een week na hun vertrek leidt Joseph Okwono, een gewiekste kerel, een echte vechtersbaas maar wat eigenzinnig, de delegatie. Als ze twintig kilometer diep zijn doorgedrongen in Ngoli grondgebied, zien Okwono's mannen, die last hebben van hon-gervisioenen, twee dikke, potige geiten. Ze doden ze en rijgen ze aan het spit. De heerlijke geur prikkelt al in hun neus, als plots giftige pijlen, afgeschoten door de dorpelingen van Iwanga, hen de eeuwigheid injagen waar ze voor immer kunnen dromen van lekker eten. Abo maakt gewag van die ramp in haar schrift, op 16 januari 1967. 22 januari, met de schemering wordt het kamp door de kou overvallen, maar dat weerhoudt de chef kameraad er niet van om een uitstekend humeur ten toon te spreiden. Hij nodigt ten dans. Als iedereen zich goed heeft opgewarmd, het gewicht van de pijnlijke werkelijkheid heeft afgeschud en opnieuw de zorgeloosheid en de vrolijkheid heeft ontdekt, verdwijnt de kameraad-chef in gezelschap van Bernadette Kimbadi. Uren later, als de dansers weer macht hebben over hun vermoeide leden, komt Bernadette van achter het bivak te voorschijn. Als ze Abo voorbijloopt, barst ze in snikken uit. Mulele volgt haar van ver en verdwijnt beschaamd, maar met de lenige behendigheid van een vluchtende kat. Hij wandelt naar de smid en blijft daar hangen tot drie uur in de ochtend. In het bivak heeft Bernadette betraande ogen, Monique schreit, Léonie staart met een sombere blik voor zich uit; de drie vrouwen doen er het zwijgen toe. De volgende ochtend zet Léonie naar gewoonte water, zeep en tandenborstel van Mulele klaar vooraleer ze naar het appèl vertrekt. Bij haar terugkeer merkt ze dat Mulele niets aangeraakt heeft. Opperbevelhebber Pierre beslist dat voortaan Bernadette zich van dit ochtendritueel zal kwijten, wat een verse tranenvloed aan zijn nieuwe uitverkorene ontlokt. Een paar dagen lang mokken Léonie en Monique, ze zien de situatie met lede ogen aan en richten geen enkel woord tot hun polygame meester. Bengila, die ook al een zwervend hart heeft, doet een goed woordje bij Léonie om zijn vriend uit deze onheilspellende situatie te redden. 'Jij bent de moeder van iedereen hier. Bedaar en laat deze zaak zoals ze is. Hij is bang voor jou. We leven in oorlog, hij heeft al genoeg problemen.' Bengila voegt daar nog een paar argumenten uit het politieke register aan toe, maar het maneuver is al te doorzichtig. Léonie weet best dat Mulele gebukt gaat onder problemen van allerlei aard en ze wil hem niet nog meer belasten. Weldra zal er een stilzwijgend maar soliede verbond ontstaan tussen de drie vrouwen, Léonie, Monique en Bernadette. Een paar weken later slaat Mulele zijn eerste vrouw tijdens een echtelijke ruzie. Ogenblikkelijk wordt hij 'overvallen' door Monique en Bernadette, de één pakt zijn arm beet, de ander grijpt hem om zijn middel en trekt hem achteruit. Mulele gaat er vandoor naar de hut waar de kaders op hem wachten voor een vergadering. De kleine Ibulabit is hem vooruitgelopen en terwijl hij de gebaren van het gevecht, dat hij heeft bijgewoond, nabootst, roept hij aan één stuk door: 'Papa, mama!' Als Mulele eraan komt, zegt hij gekscherend: 'Ze zouden me kunnen vermoorden, die vrouwen, echt waar!' De kaders nemen hem eens op met een licht ironische blik. De drie vrouwen voelen zich verbonden door een eigenaardige vriendschap die iedere nacht opnieuw door deze obsederende gedachte bezegeld wordt: misschien valt één van ons morgen onder de vijandelijke kogels. Soms wordt hun echtgenoot overvallen door melancholie: Als ik dood zal zijn, zal één van jullie alles kunnen vertellen wat er te vertellen valt over mijn leven in het maquis...' Op 7 februari 1967 dringt een aantal militairen door tot aan de wachtpost van het kamp; ze lossen wat schoten en trekken zich vervolgens terug. De dag daarop verlaten de partizanen het kamp dat ze Okwono hebben gedoopt. Ze hebben acht rustige weken voor de boeg in ijzig koud weer. Mulele blijft erop hameren dat de periodes van tijdelijke rust er niet zijn om te slapen. De partij die het best gebruik maakt van het bestand om de komende gevechten voor te bereiden, zal de oorlog winnen. Hij geeft het bevel om alle mogelijke metalen voorwerpen en defecte werktuigen te verzamelen. Samen met Delphin Mbumpata en de equipe van Ekwomo bestudeert hij nauwkeurig de afzonderlijke stukken van een mortier die ze voor dat doel uit elkaar hebben gehaald. En al spoedig zie je de mannen van Ekwomo van de ochtend tot de avond bezig met het bijvijlen van onderdelen. Na veel moeite slagen ze erin de mortier na te maken. We moeten voortdurend onze hersens pijnigen om ons op eigen kracht van wapens te voorzien. Op 30 april vertrekt Ndabala met tien strijders om een hinderlaag te leggen in de buurt van Elanga, in het zuiden van Buluem. Ze doden een militair en brengen wapens, soldatenplunje, uniform, schoenen en nog andere trofeeën mee. In deze kou die Mayili in de greep houdt, is de kleinste overwinning in staat de harten te verwarmen. 12 Mei. Kahanga, de voormalige militair, de bekwame instructeur, de officier die altijd klaarstond om in de voorste linies te vechten, heeft zich overgegeven aan het leger in Ntsim Ansié, en ook de namen van de dorpelingen uitgeleverd die voedsel naar het kamp brengen. De militairen krijgen de vijf aangegeven dorpelingen te pakken en steken hen dood met de bajonet. Woede in het kamp en diepe, diepe ontreddering. De arme dorpelingen hebben zoveel offers gebracht om de partizanen te voeden, en dat met gevaar voor eigen leven. Dat een partizaan, en een officier nog wel, hun vertrouwen schendt, wekt een machteloze woede op. Kahanga was bovendien aansprakelijk voor de bewaking en de veiligheid. Dat veroorzaakt nog meer ontsteltenis. Dat geeft de militanten het gevoel dat de laatste grendels van hun veiligheid springen. Ze zien geen uitkomst, geen toekomst meer. Ze zien geen wegen meer die naar de overwinning kunnen leiden. In hun hoofden verliezen alle ideeën hun vorm en ze klitten samen tot één onontwarbaar kluwen, naar het beeld van dit oerwoud van bomen en lianen, die wirwar van rivieren en ijzige moerassen, die kille en verstikkende atmosfeer, die gevangenis in open lucht. De partizanen hebben alle hoop verloren. Ze wachten op de volgende aanval om te vluchten ofte sterven. Marceline Mulopo wil naar huis en jammert: 'Hiermee doorgaan is onmogelijk; we zijn maar met twee meisjes thuis en ik weet niet eens of mijn zusje nog in leven is.' In dat woud van Mayili lopen de partizanen vaak in de regen, nu eens zachte, dan weer kletterende regen, maar altijd ijzig koud. Af en toe moeten ze edzangs, bossen onder water, doorwaden. De partizanen zakken tot boven hun knieën weg in de modder of in het water. Wie pech heeft en valt, moet voor de rest van de dag nat, verkleumd en klappertandend blijven rondlopen. Een vuur aansteken? Uitgesloten. De rook zou de aanwezigheid van de colonne verraden. Pas bij nacht wordt er gekookt, dan maken de partizanen vuur in een kuil die ze schuin uitgraven zodat het licht vanuit de verte niet opgemerkt kan worden. Weken gaan voorbij, maanden, waarvan Abo zich later niets anders meer kan herinneren dan die kou, de verslagenheid, de onhergbergzame sfeer van dat woud dat mensen verstikt. Een zwart gat in het geheugen. Maar in deze duisternis is er toch plotseling, als een verblindende meteoor, die ene dag van verrukking. Die ene namiddag die vergleed in de schemering, zal Abo zich altijd zeer levendig herinneren. Alle partizanen houden de ogen strak gericht op een zonsverduistering die de hele wereld in een fel rode gloed zet, de hemel krijgt de kleur van vuur en bloed, over het woud sijpelt rood glinsterend licht. 'Kameraden, zelfs al voelen we de dood om ons heen, laten we vertrouwen bewaren, want er komt een dag dat de hele wereld rood zal zijn.' Eind augustus telt het kamp drieënveertig zieken. Een paar worden in de dorpen achtergelaten en aan de zorgen toevertrouwd van een revolutionaire familie. Die weet dat zij het eigen leven riskeert om een partizaan te redden. Op 31 augustus 1967 sterft de oude chef Kitondolo van Gungu, de man die alle beproevingen zo moedig doorstaan heeft, aan een ziekte. Twee jongens en een partizane geven de geest begin september. In deze kille natuur waarin alles verwijst naar de dood, wordt zelfs het meest hartverscheurende drama zonder tranen aanvaard. Abo weet zelfs niet meer waar of wanneer ze het vreselijke bericht ontving. Het verschrikkelijke nieuws waar ze al zolang bang voor was. De dood van haar moeder Labon is haar altijd blijven achtervolgen. En nu moet Abo zich schikken in het lot: 'Mijn moeder Mabiungu is dood, zij ook. Mijn vader Awaka werd vermoord aan haar zijde. Anging Ebho en Yasa en Apwas, al mijn mama's, ze werden samen met Awaka vermoord. Heel mijn familie is uitgeroeid in een concentratiekamp in Bantsamba waar de bevolking van Lukamba was sa-mengedreven.' Maandenlang schrijft Abo praktisch niets meer in haar dagboek. Moedeloosheid laat zich niet neerschrijven. Ze heeft slechts enkele schaarse, op zichzelf staande lichtpuntjes genoteerd: "In Ebaya-Mampa, op 27 augustus, heeft de equipe van Ndabala de militairen aangevallen die, op hun vlucht, twee geweren hebben achtergelaten." Op 22 september 1967 verlaten de partizanen het kamp Kitondolo, vlakbij Mayili. Ze steken ontelbare beekjes over op een tocht die vijftien kilometer liet dichte woud in voert, de richting uit van de rivier Kasaï. Er wordt halt gehouden in het woud van Eyenge-Maba, bij de grens tussen de Badinga en de Bangoli. Mulele heeft het traject alleen afgelegd, in een prauw op de rivier Pio-Pio, en hij wacht zijn mensen op niet ver van het dorp Eyenge-Maba. De volgende dag slaan Léonard Mampasi, diens vrouw en Joachim Mumputu op de vlucht. Het kamp verplaatst zich naar het dorp Kintwala. Een equipe onder bevel van Ndabala, die opereert in de omgeving van Bu-iuem, slaagt erin verscheidene soldaten te verwonden. De militairen laten op hun vlucht vijf automatische Fallgeweren op het terrein achter. Celestin Akaka, Nzomba en Justin Malutshi tonen Léonie hun witte handen. Ze kijkt ook naar hun grauwe voeten, over hun hele lijfis de huid perkamentkleurig en hun haar is lichtbruin geworden: bloedarmoede. Begin november, korte tocht met als bestemming het woud van Dungu. Op 5 november wordt de marcherende colonne aangevallen door militairen die vergezeld zijn door Bangoli. Een meisje, Emma, en verscheidene andere partizanen worden aangehouden. De partizanen raken in paniek en verspreiden zich in het woud dat baadt in stilstaand water. Ze rennen, vallen en ploeteren door de koude modder: het is een oord waar geen zonnestraal ooit tot de bodem doordringt. Zoals altijd loopt Abo in de voetsporen van Mulele die zich voorthaast tussen de bomen en de lianen. Maar hoogst zelden zie je die luipaard rennen. De Dinga gidsen, vertrouwd met de streek, zijn verdwenen. Tweehonderd partizanen omringen Mulele. Bengila is verdwaald. De twee onafscheidelijke vrienden, Mulele en Bengi-la, zullen elkaar pas een jaar later weerzien, in een van de kerkers van Mobutu. Omdat de bodem te vochtig is, brengt Abo, net als de andere partizanen, de nacht sluimerend door, zittend op een boomstronk, met een hart dat bij het minste gerucht opspringt. In korte periodes van onbewustheid tussen twee keer opschrikken in, slaapt ze wat. In de kille dageraad zetten tweehonderd slaapwandelaars hun tocht verder over een smal bospad, bijna weggedrukt door boomstammen en loof aan weerszij. Een paar partizanen hebben zich losgemaakt van de groep om maniokbladeren te zoeken in verlaten velden. De akkers zijn allang overwoekerd geraakt door de stammen en de stengels van dit groene leger dat altijd klaar staat om vooruit te springen. De mannen worden verrast door dorpelingen en aangehouden. Mulele ziet een dorpeling in een pagne op zich afkomen rennen die heel trots roept: 'We hebben de mannen van Mulele aangehouden.' 'Waar zijn die? Breng ons naar jullie gevangenen.' Mulele, in militair uniform, loopt aan het hoofd van de colonne, achter hem de dorpeling die op de voet gevolgd wordt door Ngwensungu, eveneens in kaki-uniform. Plotseling geweerschoten, recht vóór hen uit. Paniek in de gelederen, ratelende repliek van Mulele en Ngwensungu. De partizanen duiken de groene muur in. Het lijk van de verklikker dwars over het verlaten pad. Tien meter verderop, onder een luchtwortelboom, sterft partizaan Léon Nkutu, half verzwolgen in een moeras, zijn vingers krampachtig geklemd om de radio van de kameraad-chef. De partizanen hebben de tijd niet om zich een weg te banen met de machete, ze werpen zich in het gebladerte, de heesters en de lianen, ze storten zich op twee centimeter lange doornen, ijzeren punten waaraan ze hun gezicht tot bloedens toe openscheuren en die een ingewikkeld patroon van bloedige strepen tekenen op armen, schouders en benen. Ze rennen door gras dat scherp is als scheermesjes. Mbumpata, die zich opoffert door voorop te lopen, heeft een lichaam zo rood als een jonge danser die met kola ingesmeerd is voor een feest. Achter Abo aan rennend, maakt Monique zich zo klein mogelijk om haar kind, dat op haar rug meeschommelt, beter te beschermen. Ze brengen de nacht door in het woud van Itere Bifari, het dorp waar de vader van Muzungulu als een kleine koning regeert. De volgende dag dringen ze dieper door in het oerwoud, richting Ma-nanga. Ze komen gelukkig enkele Badinga tegen die een mand mamonja op hun rug dragen. Dat betekent voor iedereen een handjevol maniok. De hele middag lang worden de partizanen belaagd, tot ze er bijna hysterisch van worden, door wolken insecten, emwe, tien keer kleiner dan muskieten, maar erg bloeddorstig. Ze brengen de nacht door vlakbij Ebaya, op zes kilometer van de rivier Kamtsha. Mulele wil op de linkeroever een veilig heenkomen zoeken. Op 8 november, bij dageraad, slaan de maquisards de richting in van de rivier. Na enige uren lopen, trekt Joseph Malopo zich even terug om zijn behoefte te doen. Als hij weer terug wil, springen er soldaten tevoorschijn en schieten hem neer. De achterhoede van de colonne werpt zich op de aanvallers. Omer Bakanga wordt midden op zijn voorhoofd getroffen door een vijandelijke kogel en stort neer, de armen om zijn Fall geklemd. Deze zwijgzame man, klein van gestalte en met een diepzwarte huid, was altijd de eerste vrijwilliger voor gevaarlijke akties. De partizanen beseffen dat ze met de dood van deze compagniecommandant de dapperste onder de dapperen en een van de laatste bolwerken tegen de totale chaos verliezen. Mulele loopt twee oude Bayanzi tegen het lijf en vraagt hen waar men de Kamtsha kan oversteken. De dorpelingen leiden de colonne over een weg die evenwijdig loopt met de rivier, tot aan het oversteekpunt. Op die plek is de Kamtsha nog maar vijftig meter breed. In schutterslinie gaan de partizanen de woudzoom door die hen van de Kamtsha scheidt, ze dalen de helling af en staan op de oever, op een smalle strook gras. Vóór hen strekt zich tweehonderd meter ntabata, verdronken woud, uit. De mangroves hebben lange luchtwortels die als dreigende vangarmen het water proberen vast te houden. Het merendeel van de manschappen zakt in elkaar, wanhopig, uitgeput, ze zijn óp. Delphin Mbumpata en Valere Munzele beginnen op de wortelbomen in te hakken met een machete. Abo zoekt lianen die laag over de grond kruipen en die kunnen dienen om de boomstammen aan elkaar vast te binden. Ze doet de hele nacht geen oog dicht. Vlak voor zonsopgang barst een geweervuur los. Het leger dat de sporen van de colonne heeft gevolgd, daalt de helling af. Over de smalle strook grond vlucht de staf stroomopwaarts, terwijl de rest van het bataljon de vlucht stroomaf-waarts neemt. De militairen krijgen zo een ideaal schietterrein aangeboden, als gold het een oefening. Mulele, in het midden, rent noch naar links, noch naar rechts maar maakt aanstalten om recht vooruit in het water van de ntabata te lopen. Op datzelfde ogenblik wil een militair zich op Mulele storten. Vital Ipolo schiet de aanvaller neer die nog maar drie armlengtes van Mulele vandaan is. Abo, haar tas op de rug, voelt de kogels langs haar hoofd scheren. Ze ziet Mulele vooruitgaan in het water. Ze springt er ook in. Haar voeten zinken weg in de modder. Weldra staat ze tot aan haar middel in het ijskoude water. Om vooruit te komen, klampt ze zich vast aan de wortels die als grote klauwen op het water slaan. Op dertig meter van de oever houdt ze zich, alleen het hoofd boven water, verborgen onder de wortels van een boom, als achter een getralied venster. Een uur lang blijven er geweerschoten weerklinken, daarna verwijdert het geluid zich langzaam maar zeker. Laat in de middag verlaten vijftien partizanen de ntabata. Léo-nie heeft haar best gedaan om haar geweer steeds boven water te houden, maar het moet toch gedroogd en schoongemaakt worden. Commandant Ntsolo heeft zijn wapen weggegooid. Mulele bedreigt hem met de militaire rechtbank en een doodvonnis, als hij niet direct rechtsomkeer maakt en datgene gaat zoeken wat van hem, Ntsolo, een militair en een commandant maakt. Een revolutionair, en zeker een chef, laat eerder zijn leven dan zijn geweer. Ntsolo, een zenuwtoeval nabij, barst in snikken uit. Maar de kameraad-chef maakt geen grapjes en Ntsolo vertrekt met een paar partizanen om de achtergelaten geweren te zoeken en de doden te identificeren. Maar op het ogenblik dat de arme Ntsolo zijn geweer opraapt, kijkt hij toevallig in de richting van het woud. Zijn bloed stolt in zijn aderen als hij het levenloze lichaam van zijn vrouw Alphonsine Mumpende ontdekt. Naast haar liggen de lijken van twee andere meisjes. Het zijn Marceline Mulopo, die naar huis wou om haar clan in stand te houden, en Eugénie Lalumbon-go. Vital Ipolo redt een pagne en een foto van Marceline om ze later aan haar familie in Matende Iwungu te overhandigen. Célestin Akaka, de secretaris van Bengila, Justin Malutshi, de secretaris van het kampbureau en Nzomba, een jonge Pende partizaan, alle drie ontbrak het hen, door de bloedarmoede, aan kracht om te vluchten. Ze zijn door de soldaten ter plaatse afgemaakt. Richard Isita, de ordonnans van Pierre, wordt eveneens dood aangetroffen. Nog later ziet Abo twee lichamen in het water drijven: Valere Munzele en Stéphane Etshwe, verdronken tijdens de vlucht. 10 november 1967 - eind augustus 1968 In Kimpundu Mbwitsambele - Kaart 7 - Kaart 8 - InhoudMulele en veertien volgelingen. Abo en Mulele alleen in de brousse van Kimpundu. Mulele beschermd door de dorpshoofden. Echtelijke twist. De opkomst van de MPR, een delegatie uit Brazza onder leiding van Ndabala. Bij het vallen van de nacht begint het vlot aan zijn eerste oversteek. Een man laat zich op zijn knieën zakken en roeit het vlot, gemaakt van vier aan elkaar gebonden mangrovestammen, met behulp van een plank vooruit. Het uiterst lichte hout kan niet meer dan twee passagiers vervoeren en zelfs dan verdwijnt het nog regelmatig helemaal onder water. Voor dit afscheid van het maquis bewaart de natuur een indrukwekkende stilte, onderstreept door zacht geklots van schaarse golven. De maan strooit een zilveren poeder uit over de boomkruinen en tovert de rivier om tot een melkweg. Bij vaste tussenpozen glijden twee gehurkte silhouetten op een vlot onder de maneschijn door. Je kan nauwelijks een toepasselijker beeld van vrede bedenken. De maquisards hebben hun laatste gevecht verloren. 'De maan, die heeft tenminste medelijden met ons,' zegt Mulele. Vijfentwintig partizanen bereiken de linkeroever. Ze kunnen geen vuur maken en dus klappertanden ze de hele nacht in hun natte kleren. Door urenlang in het water te staan, is het vel van hun voeten gebleekt en gerimpeld. De voeten van Mulele zijn zo erg opgezwollen dat hij maar met moeite kan lopen. De volgende dag moeten de partizanen vluchten voor Bayanzi die hen achterna zitten met honden. Op 10 november rust Mulele even uit op een open plek, zijn schoenen heeft hij uitgedaan om de pijn te verlichten van zijn nog altijd gezwollen voeten. Maar een nieuwe verrassingsaanval jaagt hem blootsvoets verder. De volgende dag raakt een aantal partizanen verdwaald tijdens een nieuwe radeloze vlucht. En zo zijn er nog maar veertien volgelingen rond Mulele. Hij stuurt er zeven weg, onder leiding van Ngwensungu, om Bengila te zoeken. Yanzi dorpelingen van Kimbimbi brengen Mulele en zijn zeven getrouwen naar een ideale schuilplaats: een kinsanga, een eilandje midden op de Kamtsha. Eindelijk rust. Eindelijk kalmte. De nachten brengen weer slaap, de dagen staan weer open voor een causerie, om wat te vissen en voor gemijmer. Op dit eiland aan de overzijde van het maquis zijn er drie vrouwen: Léonie Abo, Geneviève Ngulanzungu die haar man Stéphane Etshwe pas verloren heeft, en een meisje wier naam Léonie zich niet meer herinnert. Mulele heeft zijn secretaris kunnen redden, Vital Ipolo. Verder zijn er Delphin Mbumpata, de broer van Abo, en twee partizanen, Itono en Odon Bwal. Ze zijn de enigen die ontsnapt zijn aan duizend gevaren en duizend doden. Ze gunnen zich vier weken de tijd om op dit droomeiland weer tot leven terug te keren. Het dorpshoofd heeft hen vislijnen, vishaken, maniok, piment en ngai-ngai, gekookte zuring gegeven. Vissers ontdekken op een dag menselijke wezens op het onbewoonde eiland. Degene die het eerst naderbij komt, herkent Pierre onmiddellijk omdat hij hem al eerder in Banda Buzimbila ontmoet had. 'En nu maken jullie jacht op mij?' vraagt Mulele hem. 'De dorpelingen worden geterroriseerd,' antwoordt de visser. 'De militairen geven hen het bevel om alle partizanen te vangen die het woud verlaten. Als ze niet gehoorzamen, zullen de militairen toeslaan, op beschuldiging van samenzwering met de rebellen.' Tenslotte varen de vissers, in hun grote, gloednieuwe prauw, Mulele en zijn mensen vijftien kilometer verder de Kamtsha op. In de brousse van Intshwem Mukongo nemen Geneviève Ngulanzungu en haar vriendin afscheid van Mulele. De zes die overblijven zetten hun tocht voort via Ibiala en Ibubu, ze houden halt in de brousse om wilde vruchten te eten en vervolgen hun weg naar Pangu en Mwefu. Mulele nog altijd op gewonde voeten. Ze houden zich enkele dagen op in de buurt van Ibutsu waar ze in 1963 en ook vorig jaar nog, in 1966, zo goed ontvangen werden. Twee dorpelingen zien de partizanen en rennen naar hun chef om hem op de hoogte te brengen. De patriarch van Ibutsu, die zijn plichten kent, trekt erop uit met de dappersten van zijn onderdanen om een klopjacht op de rebellen te houden. Hij ontdekt de zes vagebonden en volgt hen vanop een afstand tot aan het woud van Busongo. En dan pas herkent de chef van Ibutsu de kame-raad-chef. Van gegeneerdheid en schaamte blijft hij staan als aan de grond genageld, de mond wagenwijd open, niet in staat enig geluid voort te brengen. Uiteindelijk slaagt hij erin met moeite iets uit te brengen: 'Pardon, ik dacht dat het partizanen waren. Ik wist niet dat jij het was.' 'Maar wie ben ik dan?' vraagt Mulele hem. 'Ik ben ook een partizaan.' ' Taat, vergeef me.' En hij gelast een van zijn mannen een kalebas met palmwijn te halen. Op 17 december versnellen de vier metgezellen van Mulele en Abo de pas en langzaam maar zeker laten ze het tweetal achter zich. Eenmaal Inka-sambu gepasseerd, in de buurt van Mulembe, snuiven ze de lucht van hun geboortedorp al op. Wat gaat er nu gebeuren? Is Mulele van plan zich aan de militairen uit te leveren? Gaan wij samen met hem terechtgesteld worden als wij ons laten pakken met de grote luipaard? Mulele roept: 'Be rnpfu ayisa kwa? Smeden jullie een komplot daarginder?' Om middernacht staan de vier partizanen stil voor een riviertje, ze leggen geweren, tassen en dekens neer en rennen hals over kop naar hun familie. Dubbelgevouwen onder de extra last vervolgen Mulele en Abo de weg alleen. Om twee uur 's nachts komen ze aan in Bukundu, een schijnbaar verlaten dorp. Léonie vertrekt alleen naar Kimbanda en staat opeens voor het huis van Elil. Elil schiet overeind, hij ziet Abo aan voor een geest. 'Ben jij het Abo?' Even later gaan ze naar Mulele die in de brousse tussen Bukundu en Kimbanda op hen heeft gewacht. 'Hoe gaat het met de partizanen sinds ze de brousse hebben verlaten?' 'Ze hebben erg veel te lijden gehad. Je moet hen eigenlijk één voor één uitvragen om erachter te komen wat ze werkelijk denken.' 'De militairen hebben een vreselijke terreur uitgeoefend. We hebben alles verloren. Sinds tijden al heb ik gezegd dat ik op een dag alleen zou staan. In tegenspoed leert men de ware militanten kennen.' 'Wil je dat ze naar jou terugkomen?' 'Nee, we hebben geen kaders. Ik kan wel vooruitlopen, maar achter mij is er niets.' Alleen met haar man in de brousse, vraagt Abo zich af wat haar allemaal te wachten staat. Zullen de dorpelingen ons dwingen de brousse te verlaten? Zullen de militairen ons ter plekke komen doden? In het hartje van de brousse, op een plek die beschut is door wat bomen, richt Mulele een klein bivak in om zich tegen de regen te beschermen. Op 12 januari komt Joseph Mbulu, de chef van de groepering Kimbanda, naar Mulele toe voor een onderhoud. Hij is door Elil op de hoogte gesteld. In zijn gezelschap bevindt zich ook Joseph Makindua, de voormalige aanvoerder van de Kimpundu equipe, en die zal bij Pierre in de brousse blijven om van daaruit regelmatig opdrachten te vervullen in de dorpen. Mulele verhuist naar een bescheiden bos, gelegen aan een stroompje dat Manzonzi heet. Drie weken later zoekt hij zes kilometer verder zijn toevlucht aan de rivier die door het dichte woud van Kimpundu Mbwitsam-bele stroomt. Gedurende vijf en een halve maand zal hij zich daar op zijn gemak voelen. Begin februari stuurt Mulele Elil en Kambulu naar het depot van Banda Buzimbila om er wat medicijnen en kruit op te halen. Door de met bomen bezaaide brousse loopt Mulele van Kimpundu naar Lukamba Bozombo voor een onderhoud met chef Ekwalanga van Sodom. Terwijl beide chefs zitten te keuvelen, graven Abo, Elil en Kambulu een nieuwe opslagplaats en verbergen daarin een metalen koffer. Drie dagen later keren ze naar Kimpundu Mbwitsambele terug. Ekwalanga heeft hen verteld van het afschuwelijke drama dat de familie van Abo overkomen is, nu alweer twee jaar geleden. Een groep dorpelingen was op weg gegaan van Matende Iwungu naar Lukamba Ingudi. Charlotte Mumputu en Anzawe, de twee zussen van Abo, waren daar ook bij. Ze droegen grote kommen maniok op hun hoofd. Een equipe partizanen zag hen toevallig, toen ze voor de rivier Saoul stonden. De jongeren die niet meer in contact stonden met Mulele of met de leiding, die dag en nacht door het leger werden opgejaagd en door het merendeel van de dorpelingen aan hun lot werden overgelaten, voelden zich heen en weer geslingerd tussen wanhoop en machteloze woede. Ze beschuldigden de dorpelingen ervan dat die op weg waren naar de militairen in Lukamba om hen voedsel te leveren. Toen hebben ze hun machetes te voorschijn gehaald en zijn op het groepje gaan inhakken. Niemand van de arme dorpelingen heeft het overleefd. 'Wat wil je dat ik zeg?' mompelde Mulele. 'Voor ik naar het maquis kwam, hadden de intellectuelen mij in Kinshasa gezegd: Wij zullen hém volgen, die de moed heeft om als eerste te beginnen. Maar ja, zoals je ziet, niemand is mij gevolgd. De intellectuelen begrijpen best dat er een revolutie moet worden gevoerd, maar ze willen niet samen met de bevolking lijden. We hebben altijd te weinig kaders gehad die in staat waren om de massa leiding te geven en discipline bij te brengen. Nu zie je wel: hoe kan je revolutie maken in anarchie?' Begin maart brengen de dorpshoofden van Kimbanda en Kimpundu een verontrustende tijding: 'Pater Robert Delhaze van Iwungu Matende, de Blanke die in 1964 de missie heeft laten beschieten omdat ze bezet was door partizanen, is op de hoogte van je aanwezigheid. Hij is vertrokken naar Kikwit met de bedoeling jou aan het leger cadeau te doen. Valere Mukubu, sectorhoofd van Lukamba, weet niet meer waar hij zich aan te houden heeft. Ook hij vreest de soldaten.' Daarna vervolgen de dorpschefs op onzekere toon: 'Valere weet dat je alleen bent met je vrouw. Hij heeft ons gevraagd je mee te brengen naar het dorp.' Mulele trekt een treurig gezicht en kijkt de aanwezigen strak aan. Dan begint hij de klacht te zingen die men zo dikwijls kan horen tijdens het tribunaal: 'Aï e me label!Aïe me label! Owee, ik ben schuldig.'Helemaal in de war vragen de chefs: 'Moeten we je meenemen naar het dorp, papa? Wat denk je?' 'Als jullie dat zo willen, haal mij dan maar uit de brousse.' 'Nee, dat willen we niet.' 'Jullie weigeren? Dan houd ik jullie aan, ik laat jullie niet gaan.' De chefs zijn hevig in de war. 'Er zijn twee knopen,' vervolgt Mulele, 'één rond mijn handen en een andere rond die van jullie. Wie zal de knopen losmaken, jullie of ik? Stuur een delegatie naar Valere om de kwestie op te lossen.' Na het vertrek van de delegatie brengen de dorpelingen palmwijn. Mulele en de chefs die 'in staat van arrest' zijn, praten tot de dageraad. De militairen komen op 10 maart 1968 in Lukamba en roepen de dorpshoofden en de chefs van de groeperingen bijeen. Uit goede bron hebben we vernomen dat Mulele zich schuilhoudt in Kimpundu. De chefs ontkennen en bloc: 'Ach, U weet dat toch ook, er doen nu zoveel geruchten de ronde, de mensen zijn zo gauw in paniek, ze zien overal geesten.' De militairen slikken maar al te graag dergelijke fabeltjes. Zij hebben ook hun buik vol van de oorlog. Ha nee, wij gaan die geschiedenis niet nog eens overdoen! De volgende dag brengen de chefs rapport uit bij Mulele. 'We hebben gezegd dat niemand in de streek je gezien heeft.' 'Waarom hebben jullie gelogen?' 'We willen je niet verraden. Desnoods worden we allemaal aangehouden en gaan we allemaal de dood in.' 'En Valere?' 'Hij wil naar hier komen om je te zien.' 'Durft hij te beweren dat ik alleen ben? Dan zal ik hem eens mijn leger laten zien.' Onder de chefs bevindt zich ook Boni Ebondo die op de palmboomplantage bij de rivier de Edzim woont, tussen Mungai en Kimbanda. Zijn tweede vrouw, Léonie Aluem, die meegekomen is, heeft met Abo op school in Totshi gezeten; samen maken ze eten klaar voor de mannen die hun palaver houden. Valere Mukubu arriveert op de avond van 13 maart. Mulele heeft partizanen uit Kimbanda laten komen, uit Mungai en Kimpundu, twintig in totaal. Terwijl Mulele discussieert met zijn gast onder een baldakijn dat speciaal voor de gelegenheid in elkaar is gezet, moeten de partizanen regelmatig langs defileren om Valere Mukubu te laten geloven dat hij minstens een paar honderd man gezien heeft. Onder de indruk van de imposante garde die de kameraad-chef omringt, verlaat Valere om drie uur 's nachts zijn gastheer. In Kimpundu Mbwitsambele komen iedere ochtend een paar dozijn dorpelingen praten met Mulele. Ze brengen maniok, vlees en palmwijn mee. Soms zijn het er wel vijftig en ze vertrekken altijd pas tegen de schemering. Op een nacht komt commandant Ngwensungu onverwachts te voorschijn, in het gezelschap van Boni, een Dinga partizaan die de mitrailleur van Bengila over de schouder draagt. Theo, die door eerwaarde Rémy Mukitshi, een bloedverwant van hem, verlinkt werd, is in het dorp Lubon-si-Lamba door Nestor Mutunzambi aangehouden. De bezoekers hebben nog maar net een kampement ingericht of de dorpelingen van Mungai komen vertellen dat diezelfde Mutunzambi bij hen zoeven zijn intrede heeft gedaan. 'Hij wil weten of Mulele nog altijd in de brousse rondzwerft. Niemand heeft hem willen ontvangen, te eten geven noch onderdak verschaffen. Dorpsoudsten hebben hem een kalebas vergiftigde palmwijn aangeboden. Hij heeft er wel een opgezwollen buik van gekregen, maar excuseer kameraad-chef, hij is niet dood. Neem het ons niet kwalijk.' Half april is het vier maanden dat Mulele en Abo zich schuil houden in de brousse. Is de revolutie afgelopen? Abo zou het niet weten. Sinds vijfjaar is de brousse ons huis. Maar hebben we nog een toekomst nu we alleen staan? Zullen wij voortleven, alleen nog maar in afwachting van de dood? Wat heeft Mulele in zijn hoofd? Zorgen, onzekerheid, nachtelijke kou, een loden zon, dat werkt op de zenuwen. Om niets maakt Mulele ruzie met zijn vrouw. In de Afrikaanse traditie zal een man die helemaal aan de grond zit, nog altijd een wezen vinden dat hij met de voeten kan treden: zijn vrouw. Tenminste, dat was het geval vóór de revolutie, vóórdat de meisjes politieke lessen volgden en daaruit leerden - met veel inspanning en herhaling, zo vreemd, zo ongeloofwaardig kwam die boodschap over - dat man en vrouw eikaars gelijken zijn. De meisjes geloofden er niet in. De politieke instructeurs herhaalden onvermoeibaar hun les, en dat hadden ze evenzeer nodig om zichzelf te overtuigen, als om het idee bij de meisjes ingang te doen vinden. Toen ze nog maar pas in het maquis was, luisterde Abo zonder te be- grijpen. Haar hele levenservaring zei haar dat mannen, vaders, ooms, broers, echtgenoten over het leven en de toekomst van de vrouw beschikken. Een man stort een bruidsschat achter je rug en meteen is je lot bezegeld. Op haar achttiende was ze diep doordrongen van die waarheid, haar door traditie en christelijk onderwijs ingeprent. Nu is ze volwassen - Abo is drieëntwintig jaar - en niemand moet haar nog de politieke les komen lezen, ze kent het allemaal uit het hoofd. Vijfjaar revolutie hebben haar gestaald, een beetje zoals het staal werd gehard in het sovjetboek waarover Pierre altijd sprak. De vrouwen staan pal, ze hebben in deze revolutie hun deel ruimschoots gedragen. En na al die gevechten beeldt Mulele, verloren in zijn beschouwingen over een complex verleden en een onzekere toekomst, zich in dat hij zijn vrouw nog kan slaan? Tijdens een ruzie waagt hij het. Hij geeft haar een klap in het gezicht. Maar hij heeft haar reactie niet voorzien. Abo knijpt hem de keel dicht met haar forse handen. De guerrilla-aanvoerder stikt bijna. Het bloed doet zijn oren suizen. Hij mag zich gelukkig prijzen dat Joseph Makindua komt aangesneld om het stel te scheiden. Abo vlucht de brousse in, verstopt zich onder een boom niet ver van het kamp. 's Ochtends wordt een dertigtal dorpelingen door de kameraad-chef ontvangen: 'Kameraad, waarom zien we uw vrouw niet? Joseph vindt Léonie ingeslapen onder een boom.' 'Kom, de bevolking wil je zien.' Ze blijft bij de dorpelingen tot de zon langzaam de roodgloeiende vuurzee boven de brousse dooft. Abo is het incident van de vorige avond alweer vergeten. Maar Mulele niet. 'Je wou je kracht laten zien, je dacht dus dat je mij kon wurgen?' En het regent slagen. 'Als jij zo koppig bent, dan laat ik je vastbinden a la commande.' Die woorden had hij nu net niet moeten uitspreken. 'Eén keer, maar geen twee! Je hebt me al eens a la commande laten vastbinden, het zal van mijn leven niet weer gebeuren.' De partizanen, geroepen om de rebelse vrouw vast te binden, krijgen haar zware hand en haar klauwen middenin het gezicht. Ze zijn niet erg overtuigd van de wijsheid van de chef in deze kwestie. Abo ontsnapt aan haar belagers, zet het op een lopen, struikelt over een omgevallen boom, verwondt zich ernstig aan haar knie, maar vervolgt haar vlucht. Daarna blijft ze urenlang onder een boom zitten, ten prooi aan duizend angsten. Waar moet ik heen? In het holst van de nacht zet ze het weer op een lopen, ze stort zich in een muur van hoog gras, in een dolle ren, in een radeloze vlucht rept ze zich voort door een brousse die tot boven haar hoofd reikt en zich als een spons weer sluit, na even geweken te zijn onder haar vaart. Plotseling staat Abo oog in oog met een dier dat uit de nacht opduikt en even verbouwereerd reageert als zij. Abo loopt er gewoon langs en rent zonder omkijken verder. Om drie uur 's nachts klopt ze op een deur in Kimpundu Mbwitsambele. De goede mensen brengen haar bij Kilutu, de dorpschef. 'Mijn zuster, wat is jou overkomen?' Ze legt hem de ruzie uit, de echtelijke herrie, het pak slaag, haar repliek en de vlucht. 'Je kan hier niet blijven. Er zijn slechte mensen in het dorp die de militairen zullen waarschuwen.' Chef Kilutu brengt Abo terug naar het kamp. Hij arriveert daar omstreeks halfvijf, verzonken in ernstige overpeinzingen. 'Chef, ik breng je vrouw terug. Wat is hier aan de hand?' 'Ze weet dat ze niet naar het dorp mag gaan. Als de militairen haar te pakken krijgen, zullen het de dorpelingen zijn die moeten boeten.' 'Nee, dat is het niet, chef. Ik ben haar broer en ze is naar mij toegekomen om raad te vragen.' 'Ze is mijn vrouw en ze luistert niet.' 'Chef, het is niet goed wat je doet. Wij komen naar hier om opgevoed te worden, om te luisteren naar politieke lessen en nu ga jij vechten met je vrouw? Dat is niet goed. Jij zult een boete moeten betalen.' Chagrijnig bindt Mulele in. Als de chef een stommiteit heeft begaan, moet hij een boete betalen. Zo wil de traditie het. Op een dag gaan de dorpelingen onder het bladerdak zitten; ze maken zich kennelijk zorgen. De kameraad-chef moet hen iets uitleggen. In de dorpen komen mensen met dat verhaal van de MPR aanzetten. Ze beweren dat MPR 'Mulele Pierre Révolution' betekent. Ze willen dat we kaarten van die MPR kopen. En Mulele legt uit wat voor revolutie Mobutu preekt. 'Die kerel,' begint hij, 'heeft met de hulp van Zuidafrikaanse huurlingen, Belgische officieren en Amerikaanse piloten een revolutie gevoerd tégen de dorpelingen, tégen de arbeiders en tégen de andere kinderen van het land. Mobutu houdt zich op met onze ergste vijanden en hij drinkt hun woorden als wijn, maar als hij zich aan ons vertoont, spreekt hij onze revolutionaire taal, om ons beter te kunnen misleiden. Hij is een bedrieger en een naaper. Ik had in het maquis van Eyene een ontwerp gemaakt voor een Revolutionaire Volks-Beweging, een MPR! De militairen hebben er de hand op gelegd. En nu kopieert Mobutu, die de revolutie en het volk altijd bevochten heeft en die dat zal blijven doen, onze ideeën en onze leuzen om jullie in de war te brengen. Als jullie zijn kaarten kopen, maken jullie hem nog sterker en dan kan hij ons hier komen doden. Het is beter dat jullie zelf geld bijeen brengen, dan kunnen we ons voorbereiden op een nieuwe strijd. De dorpelingen, zichtbaar bevrijd van wat hen als een steen op de ziel lag, kunnen weer lachen. Ze nemen afscheid van de chef en drukken zingend hun vreugde uit over het feit dat een zo moeilijke zaak een oplossing kreeg: NtsangAmbuun Het tribunaal van de Bambunda De dorpshoofden van Kimpundu, Kimbanda en Lukamba beginnen meteen bijdragen in te zamelen. Weldra ontstaat er een golf van wedijver in alle dorpen van de streek, tot in Idiofa, Gungu en Kikwit. Er worden dozen kruit gekocht die verstopt worden in de opslagplaatsen van Kimpundu. Op 5 mei 1968 zitten vijftig dorpelingen in een kring rond Mulele in de brousse van Kimpundu Mbwitsabele, als Dieudonné Ndabala door enkele partizanen in de kring wordt binnengeloodst. Hij was op 8 november vorig jaar aangehouden in het woud van Itere. Maar Dieudonné is erin geslaagd uit de gevangenis te ontsnappen en Brazzaville te bereiken. Hij heeft van de Kongolese Communistische Partij, recentelijk opgericht door lumumbis-ten in Brazza, de opdracht gekregen contact op te nemen met Mulele in het maquis van Kwilu. Paulin Muzimbiriki, een van de partijleden, is met hem meegestuurd. Tijdens de veelvuldige gesprekken die Mulele voert met de delegatie, komt hij tot de conclusie dat het lumumbisme in Brazza wordt aangevreten door passiviteit en onenigheid. In al die vijfjaar zijn die lui er nog nooit in geslaagd een verbinding met het maquis te leggen. Ze zijn per vliegtuig naar Peking en Havanna gereisd, maar geen van de politiek of militair opgeleide strijders is er ooit toe gekomen een demonstratie van zijn kennis in Kwilu te geven. Wapenleveranties voor het maquis kwamen aan in Brazza, maar geen ervan heeft ooit zijn bestemming bereikt. Het kost Mulele nauwelijks enige moeite om Ndabala zijn bedoelingen duidelijk te maken: 'Eerst en vooral moet je de wil hebben om te strijden. Alle lumumbisten van Brazza moeten dus onmiddellijk naar het maquis komen. Vervolgens moet er eenheid zijn in de strijd. Laten ze ophouden met dat gekibbel en die huishoudelijke ruzies in het buitenland.' Ook Musimbiriki lijkt het te snappen. Maar zullen ze hun chefs in Braz-za kunnen overtuigen? Op 11 mei overhandigt Mulele drie brieven aan de delegatie die op het punt staat te vertrekken: een boodschap voor Brazza, een andere voor Gi-zenga en een derde voor Kabila in het oosten van het land. "Het merendeel van de intellectuelen dat geen enkele politieke vorming genoot, baadt in opportunisme. Men kan hen niet beschouwen als volwaardige kaders van de revolutie. Hoewel wij op jullie in het buitenland rekenen, verliezen wij niet uit het oog dat de revolutie moet gemaakt worden op ons eigen grondgebied. Onze onmisbare kracht voor deze strijd wordt gevormd door de volksmassa's. Zonder hen is er geen sprake van de revolutie. Ik kan met de grootste stelligheid verzekeren dat onze revolutie het vertrouwen heeft van de massa's en dat die er sterk aan gehecht blijven. De traditionele chefs hebben ons gedurende vijf jaar hun morele en materiële steun gegeven. De oprichting van talloze partijen in het buitenland is het werk van de vijand die zich van de Kongolezen bedient om onze krachten te verdelen. Het oprichten van een nieuwe organisatie zal in eigen land gerealiseerd moeten worden. Een voorhoedepartij zal pas opgericht kunnen worden nadat er contact opgenomen is met alle verantwoordelijken." Voordat hij uit Kinshasa vertrok naar het maquis van Kwilu, had Nda-bala een bezoek gebracht aan Bengila in de gevangenis van kamp Kokoio. Mulele drukt hem op het hart, bij zijn terugkeer naar de hoofdstad, Theo opnieuw een bezoek te brengen. 'Zeg dat ik hem veel moed toewens. Een partizaan, wat hij ook mag lijden, deinst niet terug voor de vijand, en verraadt nooit zijn politieke overtuigingen. Zeg Theo dat hij profiteert van de gelegenheid om wat politieke lessen te geven aan de militairen.' Mulele voegt er verder aan toe: 'Als Nima en Mibamba, jullie leiders in Brazzaville, over geld beschikken, dan moeten ze eerst en vooral een som geven aan Eugène Munene, de man van mijn zus. Daarmee zal hij de militairen kunnen omkopen zodat Bengila kan ontsnappen en terugkomen naar het maquis.' Na het vertrek van Ndabala brengt Boni zijn dagen door met het kopiëren van de politieke lessen naar het origineel, in schoolschriften. Bij het verlaten van het maquis zal Abo die schriften kunnen redden. Op 18 juni hebben twee gezanten van de revolutionairen van Kikwit een ontmoeting met Mulele. De eerste, Ibanga, is een Mumbunda, de tweede, Gimafu, een Mupende, een sectorhoofd. Dezelfde dag komen de militairen aan in Kimpundu Mbwitsambele. Drie dagen later maakt Mulele een tocht van een vijftiental kilometer naar Lukamba Bozombo. Hij vestigt zich in Sodom, op de heuvel in het bos, in de buurt van het huis van chef Ekwalanga. Als de militairen zich durven laten zien, zal Ekwalanga, die niets heeft verloren van zijn magische krachten, hen misschien kunnen neerbliksemen met zijn schichten. In afwachting beperkt Ekwalanga zich ertoe voedsel te sturen naar Mulele. Zijn vrouw Lasiel, de zus van Abo, gaat telkens heen en weer. Mulele acht het raadzaam niet teveel mensen langs zijn nieuwe kamp te laten komen. Het bivak telt vijf vaste bewoners: hijzelf, Abo, Ngwensungu, Makindua en Boni. Op een dag komt een man uit Kimpundu Mbwitsambele bij Mulele en Abo op bezoek. Hij vertelt hen wat zijn kind overkomen is toen de militairen Kimpundu binnentrokken op jacht naar Mulele. Als de ouders stom-metje spelen, zeiden de soldaten, moeten we onze inlichtingen maar uit de kinderen halen. De man bestierf het bijna toen de militairen zijn kind meenamen tot achter het huis. 'Ken je Mulele?' 'Heb je Mulele gezien?' 'Aïe,' 'Weet je waar Mulele zich verbergt?' 'Als je niet ophoudt met je aïes, zullen we je doodmaken.' Zonder een woord is het kind op de grond gaan liggen, de armen en benen gespreid, als om te zeggen: Goed, dood mij dan. Abo begrijpt dat. Toen ze twaalf jaar was, vlak voor de eerste onafhankelijkheidsstrijd, was er tegen haar gezegd: Ken je Opep, ken je Jean Marteau? En ze moest aïe antwoorden, het woord in het Kimbanda om 'nee, ik weet niets' te zeggen. Mulele verlaat Lukamba op 27 juli en installeert zich tussen Kimpundu-Idiofa en Kimbanda. De volgende dag krijgt hij bezoek van Valere Malut-shi, een van de overlevenden van het drama bij de Kamtsha. Abo noteert in haar schrift een les die Mulele vaak herhaalt voor de dorpelingen. "Aandacht voor de geschiedenis! Eén en dezelfde natie. Twee klassen. Eén enkele chef. De eerste klasse, die van de edelen. De tweede klasse, die van de slaven. Uit welk van beide komt de chef? Uit de klasse van de edelen of uit de klasse van de slaven? Als de chef zou komen te overlijden dan zou men een nieuwe chef moeten zoeken. Zal die nieuwe chef dan voor de klasse van de edelen werken of voor de klasse van de slaven? De MPR is de redder van wie? Wie ondergaat het lijden? Waar komt dit lijden vandaan? Wie zoekt een redder?" Op 4 augustus komen elf soldaten rondsnuffelen in Kimbanda. Mulele maakt zich uit de voeten. Maar de militairen zijn al weer vertrokken nadat ze wat kippen hebben gejat. Op 23 augustus keert Pierre Ngwensungu naar zijn dorp terug, naar Lungu, bij Idiofa. Mulele gaat verder tot aan het Ndandameer. Aan Léonie, Joseph Makindua en Boni, de enigen die nog bij hem zijn, vertelt hij zijn plan om naar Brazzaville te vertrekken. 'De bevolking heeft alles gegeven om de strijd opnieuw te starten. Ik heb drie brieven naar Brazza geschreven om de kaders onmiddellijk naar het maquis te roepen. Nog altijd geen antwoord. Wat staat mij te doen? Ik zou de strijd kunnen beginnen, maar zolang er geen kaders zijn om de leiding op zich te nemen, zullen we op dezelfde problemen stuiten.' 2 september - 29 september 1968 Op de rivieren en in Brazza - Kaart 1 - InhoudMulele en Abo de grote rivieren op, achthonderd kilometer in eenprauw. Huisarrest in Brazza, onderhandelingen met president Ngouabi. Discussies met de lumumbisten die in Brazza verblijf houden, de beslissing om naar Kinshasa te vertrekken. Mulele heeft het waanzinnige plan opgevat om in een kleine prauw de Kwi-lu, de Kwango en de Kasaï stroomafwaarts te gaan om dan de rivier Kongo over te steken en zo Kongo-Brazzaville te bereiken: een onmogelijke tocht van achthonderd kilometer. 'Ben je ervan overtuigd,' waagt Joseph, 'dat we Brazza kunnen bereiken in een prauw?' ' Kayi kamfa, kayi moyi. Er is geen leven zonder dood. Wie wolven vreest, moet nooit het woud binnengaan.' Mulele, Abo, Makindua en Boni kopen meel en maniok, sardines en zout voor een lange reis te water. Isidore Kabwat, de oudere broer van Léonie die visser is van beroep, begeleidt hen tot aan Kiyaka aan de Kwilu. 'Als je ergens aan begint, dan moet je ook bereid zijn om het tot elke prijs te realiseren,' had Mulele ook nog tegen Makindua gezegd. 'Goed, akkoord, we gaan achthonderd kilometer varen. Maar wie kan hier pagaaien? Niemand.' Mulele vraagt aan Isidore, expert op het gebied van de scheepvaart op kleine en grote rivieren, om hen naar Brazza te brengen. 'Geen sprake van. Mijn zus heb je al. Overigens, als je ooit terugkomt, heb je mannen ter plaatse nodig.' In dat geval heeft Joseph twee dagen de tijd om te leren pagaaien en sturen. 'Er zit niets anders op, Joseph, we hebben geen keus. We staan met de rug tegen de muur. De partizanen willen terugkomen. Ik heb nee gezegd. Kan ik mezelf opdelen in duizend personen om al die mensen te leiden? We moeten de kaders van Brazza naar hier halen.' Mulele vertrekt op 2 september. Het is een prachtige nacht, een halve maan versnippert een onwezenlijk vreedzaam licht. Adieu zon met je verslindende oorlogsvuur. We komen bij je terug. Maar gun ons nu wat maneschijn en vrede voor onze lange mars over het water. Isidore Kabwat gaat een eindje met Mulele mee om te controleren of peddelaar Joseph hem niet meteen in de hoge oever zal laten vastlopen ofte pletter zal varen tegen de eerste rots. Nee, de start is veelbelovend. Om vijf uur, Kikwit ligt dan al achter hen, neemt Isidore afscheid en Mulele zet de tocht voort in gezelschap van zijn drie getrouwen. Overdag houdt Mulele zich schuil in het woud, 's nachts vaart hij op het water. Hij draagt een blauwe tuniek en een hoed, dat is minder opvallend dan zijn kaki-uniformen van de laatste vijfjaar. Hij heeft twee mitrailleurs en twee revolvers bij zich. De tweede nacht slaat de prauw bijna om in de hevige deining veroorzaakt door een passerende neushoorn. Een uur later slaakt Léonie een kreet: 'Nog een neushoorn, vlakbij, rechts!' Mulele kijkt om en ziet een drijvende boom in de rivier. 'Waarom ben je met mij meegegaan? Ben je bang? Heb je niet bedacht dat je onderweg zou kunnen sterven?' Daarna ontdekt Joseph rechts, links, vóór en achter beesten, het is om gek van te worden, zoveel beesten in dit water. Mulele wil er niets van horen, gewoon rechtdoor varen! 'Er zijn slechts vier mensen die zich om dit land bekommeren en dat zijn wij. We moeten kost wat kost onze bestemming bereiken. Als de dood op ons loert, dan zullen we sterven. Angst noch kreten kunnen de dood op een afstand houden.' De vierde dag brengt Mulele door in het woud, net voorbij Bulungu. Vissers merken Boni op naast een prauw van ongewone vorm. Wantrouwig gebieden ze hem: 'Kom mee naar de chef, rondhangen in het woud is verboden.' Een halfuur later komen de dorpelingen op instructie van de chef terug om alle vreemdelingen op te halen en hen naar het dorp te brengen. Joseph Makindua: 'Vertel dat maar aan mijn baas.' Als de dorpelingen Pierre Mulele herkennen, die voor de gelegenheid zijn militair uniform heeft aangetrokken, verstijven ze, doen een paar passen achteruit, keren zich bruusk om, zetten het op een lopen alsof hun pag-ne vuur heeft gevat en tuimelen in het water. Mulele, Joseph en Léonie springen inderhaast in de prauw en peddelen dat hun botten ervan kraken. Over de radio volgt Mulele de roerige ontwikkelingen in Brazzaville waar Massamba Debat op 4 september ten val is gebracht, twee dagen na het vertrek van de maquisards naar Brazza. Mulele kende Massamba Debat persoonlijk en hij wist dat deze hem een goede ontvangst zou bereiden. Maar in één klap lijkt de toekomst een stuurloos schip. Een Nationale Raad van de Revolutie, onder voorzitterschap van kapitein Marien Ngou-abi, heeft de macht gegrepen. 'Mwana wana nayebi te, ye moto akosukisa ngai,' zegt Mulele. 'Ik ken die knaap niet, misschien betekent die man mijn einde.' Niet ver van Bandundu, als de prauw de oever nadert, steekt daar net een nijlpaard zijn kop boven water, recht vóór hen. Joseph laveert op het nippertje en de prauw botst tegen de oever op. In paniek ploeteren de drie gelegenheidsmatrozen het water uit en reppen zich het woud in: als een nijlpaard in een wrokkige bui verkeert, achtervolgt hij onruststokers en als hij ze op de waterkant inhaalt, verplettert hij ze onder zijn loden gewicht. Die nacht schuiven wolken voor de maan boven de oneindige watervlakte van de Kwilu. Na drie uur navigeren, ontdekt Mulele dat hij rondjes vaart op een meer. Joseph peddelt naar de kant om bladeren van de Kongo Ya Sika te zoeken, een plant die als een guirlande overal de oevers van de rivier siert. Losgerukte bladeren en bloemen die door het water ten offer geboden worden aan de godin van de maan, zullen de sterkste stroming volgen. 'Als we de weg van de bloemen volgen,' denkt Mulele hardop, 'zullen we de hoofdstroming van de rivier vinden.' In Bandundu koopt Joseph een enorme vis bij de plaatselijke vissers. Om hem te bewaren wordt die in stukken gehakt en vervolgens in zout gerold. Een beetje afwisseling in het menu mag wel, want sinds Kiyaka leven ze op maniokmeel en sardines. Op de rivier Kasaï, een wassende maan die de hemel wit kleurt, een rimpelende watervlakte van puur platina die zich uitstrekt zover het oog reikt. Meer blijft van de wereld niet over. De prauw glijdt langs zandbanken waar witte vogels wakker worden, de tijd van twee keer klapwieken, en dan weer inslapen. De prauw glijdt langs eilandjes waar de bries in het bamboe een geritsel vol raadsels achterlaat. Als de nachtelijke magie zich langzaam oplost in de dageraad, legt Mulele aan bij een eiland. Joseph steekt een vuur aan en legt de vis op het smeulende houtskool. Die dag wordt Mulele al een tijdlang op enige afstand gevolgd door twee prauwen. Ze komen nu dichterbij. Drie mannen in de ene, vijf in de andere prauw. Alles behalve geruststellend van aanblik. Geboefte. Zoetwaterpiraten. Ze denken vast: rijke handelaren met een lading diamanten, die boot gaan we zo meteen enteren. Joseph hurkt neer en trekt zijn hoofd in: 'Ze hebben geweren!' Mulele antwoordt: 'Laat ze maar komen.' Als de zeeschuimers zich op twee prauwlengtes afstand bevinden, staat Mulele op, zijn mitrailleur in de aanslag. Meer is er niet nodig om hen te doen afdruipen met razendsnelle peddelslagen. 's Anderendaags dringen bergen naar voren in de rivier, die, van schrik, zich smal maakt en op hol slaat. Gevaarlijk op sommige plaatsen, 's Nachts spitsen de reizigers hun oren bij het minste gerucht. In de stroomversnellingen wordt het water opgezweept tegen grote rotsblokken. De prauw zou ertegen te pletter kunnen slaan. Zodra ze het geluid van een stroomversnelling horen, leggen ze aan. Op klaarlichte dag kunnen ze beter zien hoe ze die zonder risico kunnen nemen. Op 13 september om vijf uur in de ochtend: eindelijk de onmetelijke uitgestrektheid van de Kongostroom. Het is dan toch gelukt! En even majestueus als de rivier strekt zich de vrijheid voor Mulele uit. Na een twee uur durend gevecht met de recalcitrante stroom, zet Mulele voet aan wal in Ngabe. Vissers brengen hem bij de dorpschef. Weldra komt het gerucht van zijn aanwezigheid de gendarmes ter ore. Binnen de kortste keren staan ze voor de hut van de chef. In het kamp van de rijkswacht deelt Mulele mee dat hij van plan is in zijn prauw de Kongo verder af te zakken tot aan Brazza. Sinds een paar dagen is Mulele voortdurend bezig in te schatten welk lot hem in Brazza te wachten staat. Wat zijn de bedoelingen van de nieuwe leiders van Kongo? In zijn meer pessimistische momenten mompelt hij tussen zijn tanden dat hij z'n toevlucht zal zoeken bij de ambassade van China. Maar daar zal hij de kans niet toe krijgen. De gendarmes nemen hem mee in een jeep met de hoofdstad als bestemming. Aankomst om halfzes 's avonds. In het militaire kamp onderhouden de gendarmes zich met commandant Sylvain Goma. Abo vangt een paar flarden van hun gesprek op. 'Die kerel is erg gevaarlijk... We kunnen ons geen problemen op de hals halen met de regering in Kinshasa... Een huis? Nee, te riskant... Het kamp van de militie is beter...' In een vergaderzaal met witte muren, op de eerste etage van het administratiegebouw, hebben de militairen twee veldbedden neergezet, een tafel en vier stoelen. Mulele en Abo zullen er tot de 29ste september verblijven. Joseph Makindua is ondergebracht in een kleine kamer op de benedenetage. Vijf militairen houden permanent de wacht. De volgende dag brengt commandant Mabiala van de gendarmerie Mulele en Abo naar het kantoor van Marien Ngouabi. Abo blijft in de gang piekeren over de eigenaardige ontvangst die hen bereid is. Na het onderhoud begroet Ngouabi Abo en geeft haar 3.000 Frank CFA om inkopen te doen op de markt. Mulele ziet het helemaal zitten. 'Ik heb tegen Ngouabi gezegd dat ik naar Brazza ben gekomen om de lu-mumbisten naar het maquis te halen. Hij heeft me een lijst gevraagd van de mannen waar het om gaat. Hij heeft beloofd hen bijeen te roepen.' De vrouw van een politieman maakt Abo wegwijs in de doolhof van de markt van Bakongo. Iedere dag onderdrukt Léonie haar bezorgdheid door zich aan de kookkunst te wijden. Iedere dag ziet ze Mulele vertrekken in gezelschap van commandant Mabiala voor een onderhoud met Ngouabi. Naarmate de tijd verstrijkt, wordt Mulele stuurser en zwijgzamer. Bij flarden verneemt Léonie wat Ngouabi in gedachten heeft: 'De ervaring leert dat een revolutionaire strijd niet kan worden geleid vanuit het buitenland. Zelf ben ik gedegradeerd geworden en in de gevangenis gezet onder Massamba Debat. Als ik op de vlucht was gegaan naar het buitenland, zou ik nooit de situatie hebben kunnen veranderen. De lu-mumbisten bevinden zich al vijfjaar op het grondgebied van Kongo. Wat hebben ze tot stand kunnen brengen? Verdeeldheid en nog eens verdeeldheid. Als we hen nog eens vijfjaar erbij geven, zullen ze voortgaan met bekvechten en vegeteren. We hebben een delegatie naar Kinshasa gestuurd. Mobutu heeft haar gezegd dat hij het adres kent van elke lumumbist die zich in Brazza ophoudt, dat hij op de hoogte is van hun doen en laten tot in de details. U moet terugkeren naar Kinshasa. Om de strijd voort te zetten, moet men zich in het land zelf bevinden.' Op een ochtend zegt Mulele tegen zijn vrouw die aanstalten maakt om te vertrekken: 'Ik heb nog altijd niemand van onze mensen gezien. Probeer inlichtingen te krijgen op de markt, misschien kun je daar lumumbisten ontmoeten.' Vóór hun aankomst in Brazza had Léonie nog nooit een echte stad gezien. Kikwit was in die tijd niet meer dan een groot dorp. Na een week in de Kongolese hoofdstad, voelt ze zich nog altijd een indringster temidden van die krioelende en schreeuwerige menigte - een vreemde wereld na vijf jaar leven in de brousse. Op een dag gaat Abo op het middaguur het kamp van de militie binnen waar zojuist een opgewonden gesprek tussen Mulele, Ngouabi, Mondjo, de minister van Buitenlandse Zaken en een onbekende bezoeker heeft plaats gehad. Na het vertrek van zijn gasten ijsbeert Mulele door zijn kamer, erg geprikkeld. 'De Kongolezen hebben mij bedrogen,' gromt hij, 'Ngouabi heeft me die kerel voorgesteld, Akafumu Antoine heet hij, en ik dacht dat hij een lumumbist was. Ik vroeg hem: Maar wat doen jullie hier? Terwijl de massa's zwaar afzien, leiden jullie een goed leventje in het buitenland. Hij heeft me geantwoord dat wij kinderen van eenzelfde familie zijn, dat het tijd is dat we allen de handen in elkaar slaan om de waardigheid en het welzijn van Kongo veilig te stellen. Mobutu heeft Patrice Lumumba tot nationale held verklaard, zo besloot hij. Het verwonderde mij zeer. Ngouabi viel hem in de rede om tegen mij te zeggen: als er iemand is die jouw zaak kan regelen, dan is hij het wel. Ik begreep er steeds minder van. Maar toen ze naar buiten gingen, werd alles me duidelijk. Akafumu vertrok in een di-plomatenauto en toen begreep ik dat hij voor rekening van Mobutu handelde.' Mulele is onherkenbaar veranderd. Toen hij in Kiyaka in de prauw stapte, maakte hij grappen, foeterde en lachte, dronken als hij was bij het idee van het lange avontuur op het water, tevreden dat hij binnenkort het revolutionaire Kongo zou terugvinden, en vastbesloten om de kaders mee te nemen en de strijd nieuw leven in te blazen. Hij is magerder geworden van die elf dagen varen op de rivieren. Nu eens verkleumd van de regen, dan weer gekweld door slapeloosheid vanwege de muggen. Ook de spanning en de kille nachten op het water hebben Mulele's gezondheid ondermijnd. In de kamer van het kamp van de militie begint hij gevaarlijk te hoesten, hij heeft last van hoofdpijn. Brazzaville irriteert en verontrust hem: en als de verwachte oplossing er nu niet gevonden kan worden? 'Ik heb nog altijd mijn mensen niet gezien,' herhaalt hij tegen zijn vrouw. 'Ik ben hier als in een gevangenis,' klaagt hij. 'Ik ben de gast van Ngouabi, ik ben afhankelijk van hem. Wat kan ik doen?' Abo weet niet wat haar te wachten staat. Ze is getuige van het dagelijkse bezoek van Mabiala en ze ziet Mulele telkens weggeroepen worden voor een onderhoud. Ze begrijpt niet wat er gebeurt. We zijn gekomen om de kaders van de revolutie te halen, maar we zien niemand. Op 27 september om negen uur 's avonds ziet Léonie in het kamp haar militaire instructeur van het eerste uur van het maquis verschijnen, Félix Mu-kulubundu. Tegen Mathias Kemishanga die hem vergezelt, zegt Mulele: 'Als ik geweten had dat jij in Brazza was, had ik je geroepen om de revolutie te gaan verbreiden op het grondgebied van de Baluba. Ik had vier Ba-luba bij mij, maar geen kaders.' Daarna komen er drie mannen binnen die Léonie onbekend zijn: Salo-mon Musikangondo, Zénon Mibamba en Alias Malonga. Ze worden op de voet gevolgd door Innocent Ndumbu, de man die Abo in zijn vrachtwagen naar het maquis in Nkata heeft gebracht. 8 Augustus 1963 was dat, een eeuwigheid geleden. Met een kreet van vreugde vanwege het onverwachte weerzien, omhelst Mulele twee vrienden, gezworen kameraden van het nachtleven in Kinshasa, Ferdinand Nima en Antoine Katassa, die zanger was van het orkest, een groot kenner van Mbuun en Pende melodieën. In het maquis had Mulele vaak verteld over deze twee vrienden met wie hij samen zijn eerste politieke stappen had gezet aan de vooravond van de anti-koloniale strijd. Er staan belangrijke dingen te gebeuren, Abo heeft er een voorgevoel van. Maar hoe zal het aflopen: goed of slecht? De kamer is tjokvol als ook nog Michel Mongali, eens parlementariër voor de lumumbisti-sche partij, Louis Mulundu, ex-broeder, en Lumbuele, een voormalig leider van de lumumbistische jongeren, binnenstappen. In alle hoeken wordt opgewonden gediscussieerd. Er heerst agitatie, spanning. Abo zit een beetje achterin. Ze hoort zeggen: 'De regering wil niet dat hij in Brazza blijft.' Over wie hebben ze het? vraagt ze zich af. 'Ze hebben een akkoord getekend om hem te laten vertrekken naar Kinshasa.' Is het mogelijk dat ze het over ons hebben? 'Mulele heeft aanvaard om te vertrekken, dat loopt slecht af.' 'Laten we eerst een delegatie sturen om te gaan kijken wat die lui in Kinshasa in hun schild voeren,' zegt een andere stem. Abo is onthutst. Ze zegt niets, ze registreert in stilte. Mulele verheft zijn stem, het lawaai verstomt, iedereen luistert naar zijn verhaal van het maquis. Léonie slaat er geen acht op. Maar ze hoort hem wel nog zeggen: 'Ik was gekomen om jullie mee te nemen naar het maquis. Maar de situatie is veranderd. Wat kan ik nog doen? Mobutu laat een proefballon op. De regering in Brazza heeft formele akkoorden ondertekend met Kinshasa. Ik kan ze niet negeren. Wie niet waagt, niet wint. Jullie zeggen dat Mobutu mij zal doden. Misschien. In dat geval zal de publieke opinie van Afrika en van de wereld jullie gelijk geven als jullie de strijd tegen het regime voortzetten.' Het palaver laait hoog op, sleept zich voort, de hele nacht lang worden dezelfde dingen herhaald. Dan, in het flauwe ochtendlicht, in het onbestemde stilzwijgen van de dageraad, glijden twaalf schaduwen naar de uitgang van het kamp. Die zaterdag 28 september, na een paar uur slaap, is iedereen weer opgeleefd en in een toestand van uiterste opwinding. Katassa en Ndumbu nemen 's middags Abo mee naar de ambassade van Mali en daarna naar die van Egypte. Ze vragen er politiek asiel aan voor hun chef. Er worden vage toezeggingen gedaan, men zal telexberichten naar Bamako en naar Cairo sturen. Ondertussen is Mulele weer naar Ngouabi gegaan. Hij vertelt hem van de ziekte die hem ondermijnt en zegt dat hij zich graag zou willen laten verzorgen, vóór hij naar Kinshasa vertrekt. Ngouabi antwoordt hem dat hij, nu de akkoorden ondertekend zijn, beter morgen kan vertrekken. Naderhand kom je dan terug naar Brazza voor geneeskundig onderzoek, 's Avonds verliezen de lumumbisten zich weer in oeverloze discussies. Nda-bala, die net aangekomen is, maakt gewag van het feit dat hij, na zijn terugkeer uit het maquis, afgelopen mei, Bengila in de gevangenis heeft bezocht. En op een stukje papier heeft hij de boodschap genoteerd die Bengila hem doorgaf. "In de strijd zijn er verliezers en winnaars, doden en overlevenden. Degenen die blijven leven mogen nooit ontmoedigd raken, ze moeten altijd bezield blijven van hun nobel ideaal, de revolutie tot aan de overwinning te voeren. Kameraad Mulele zal de revolutie niet in de steek laten omdat hij mij kwijt is, nu ik gevangen zit. Als jullie op een dag vernemen dat kameraad Pierre aangehouden of gedood is, zal het aan jullie zijn om de strijd voort te zetten tot aan de overwinning." Op zondag 29 september om elf uur begeeft Mulele zich naar de presidentiële boot waar een receptie aangeboden wordt door de minister van Buitenlandse Zaken van Kinshasa, Justin Bomboko. Ndumbu mengt zich onder het burgerlijk personeel dat in elegante witte pakken rondloopt. 'Het zijn allemaal militairen,' zal hij daarna tegen Mulele zeggen, 'ze hebben zich vast voorgenomen je te doden.' Terug in het kamp verklaart Mulele voor alle Lumumbisten: 'Ik sta tot jullie beschikking. Doe wat jullie willen om mijn leven te redden.' Lumbuele en Mibamba haasten zich naar de Cubaanse ambassade die in de onmiddellijke omgeving ligt, om asiel te vragen. Waarom hebben de lumumbisten gisteren alle ambassades afgelopen behalve die van Cuba? Een raadsel. In ieder geval, ze staan daar niet goed aangeschreven. De Cubanen en de Chinezen hebben hen indertijd geld en materiaal voor Mulele gegeven en daarvan is niets in het maquis is aangekomen. Tijdens een verhitte diskussie gisteravond, heeft Ndabala uitgeroepen aan het adres van Mibamba: 'Jij hebt Mulele verraden en het maquis gesaboteerd!' Erger nog, Mibamba is voorstander van de terugkeer naar Kinshasa. Wat heeft hij gezegd op de Cubaanse ambassade? Ook dat is een raadsel. Om drie uur 's middags gaat Mulele zelfde ambassade binnen, onder begeleiding van commandant Mabiala. Een uur later gaan Léonie Abo en Théo-dore Kabamba op hun beurt bij de Cubanen binnen en vinden iedereen in de salon. Mabiala, badend in het zweet, zegt dat het tijd is om naar de beach te vertrekken, de boot wacht. Léonie roept uit: 'Als jullie toestaan dat Mulele vertrekt, zal hij zeker gedood worden. De vijand blijft de vijand.' 'Aangezien er een ondertekend akkoord is, kan hij vertrekken,' geeft een Cubaan haar ten antwoord. . 29 september 1968 - 30 maart 1969 In KinshasaAankomst in het hoofdkwartier van Bobozo, drie dagen in het huis van Bom-boko. Arrestatie van Mulele. Abo met negen vrouwen opgesloten in het kamp Kokoio. Geruchten over de moord op Mulele, vlucht van Abo naar Brazza. Voordat de boot aanlegt op de linkeroever van de Kongo, aan de kant van Mont Ngaliema, wordt het landschap wazig voor Abo's ogen. Duizend angsten verteren haar: wat staat ons te wachten aan deze kant van de stroom, het leven of de dood? Vlak voor de afvaart had de hele delegatie van Brazza, onder leiding van de minister van Buitenlandse Zaken Nicolas Mondjo, de presidentiële boot verlaten. Abo had gedacht dat de delegatie hen naar Kinshasa zou vergezellen. Tegen de verwachting in was het schip niet recht op de beach afgestevend, de normale aanlegplaats, maar was het een eind verder de rivier afgevaren. Wat gebeurt hier? Bij hun aankomst aan Mont Ngaliema, vlakbij het hoofdkwartier van het leger, horen de ma-quisards geweerschoten als ze op het punt staan de loopbrug over te gaan. 'Hoor je dat,' zegt minister Bomboko plechtig, 'het leger begroet je.' Op de plaats waar ze hebben aangemeerd, ziet Mulele zijn moeder staan en zijn oudste zoon Hygen. Zonder woorden sluit Mulele hen in zijn armen, hij is één en al oog voor Abiba, zijn jongste dochter die in Egypte geboren is . Hij heeft haar maar één keer gezien, in juli 1963, toen hij in het geheim op doorreis was in Kinshasa. Mulele en Abo worden meteen, maar onopvallend, naar een militaire auto geleid. De groep wordt naar het huis van Bobozo gebracht, op het hoofdkwartier. Zes uur 's avonds. Schemering. Op de binnenplaats zijn de lantaarns al overal aangestoken. Drie lange tafels schragen een enorme hoeveelheid voedsel. Generaals in uniform. Kabamba herkent generaal Niamasekua als die ostentatief de maquisard-chef een hand weigert. Journalisten verdringen zich rond Mulele. Met verbijstering staart Abo naar een televisietoestel: beelden van de aankomst van Mulele en daarna, zonder overgang, een priester die een requiemmis opdraagt. Makindua, Abo en Kabamba gaan een beetje achteraf zitten en zeggen geen woord - die lui naast hen zijn vast en zeker agenten van de Veiligheid - en observeren, de wanhoop in de ogen, deze schijnvertoning waar ze niets van begrijpen. Om elf uur 's avonds worden Mulele, Abo en Makindua in Leo-Kalina afgezet op het woonerf van Justin Bomboko, waar ze de nacht zullen doorbrengen. Als je het erf binnenkomt, ligt de woning van Bomboko aan je linkerhand, het huis van zijn gasten ligt er recht tegenover. Salon, eetkamer, en verder een kamertje waar Joseph Makindua zal slapen. Op de eerste etage, een slaapkamer, helemaal wit. De vrouw van Bomboko brengt vier mooie stukken wax. 'Vraag aan Thérèse Mulele of ze er een boubou van maakt, voor de dag waarop de president je in het stadion aan de bevolking zal voorstellen.' 'Zie je hoe goed we je ontvangen,' zegt Bomboko, 'er zijn hier geen militairen, je moet niet meer ongerust zijn.' Voor het eerst in hun leven slapen Mulele en zijn vrouw in een normaal bed, comfortabel en zacht, maar ze weten dat deze zachtheid verraderlijk is, dat dit comfort de wachtkamer van de dood meubileert. De volgende ochtend komen een paar dozijn mensen Mulele bezoeken. Vijf militairen in burger, opgesteld bij de ingang, noteren de identiteit van de bezoekers. De moeder van Pierre is gekomen, zijn zus Thérèse en al zijn kinderen: Hygen, Gauthier, Germaine, Godelieve, Jeannette en de kleine Abiba. Léonie ontmoet Henriette Malanda, de dochter van Casimir Ma-landa, die rechter is geworden na haar studie in de Sovjetunie. 'Weet, je Léonie, gisteren heeft een enorme mensenmassa zich bij de be-ach verdrongen. Ze wilden jullie aanzetten om te vluchten. Ze wantrouwen de hele bedoening. Een groot aantal van hen kwam uit kamp Lukamambu, tussen Kitambo en Bandalunga, waar de Bayaka en de Basuku zijn ondergebracht. Hier in Kinshasa zijn de mensen van Kwango pousse-pousseur, huisbediende of werkloos, zij zijn de meest onderdrukte klasse.' 'Dat wist ik niet. Ik ben nog nooit in Kinshasa geweest.' 'Wel, die mensen zijn enorm sterk en voor geen kleintje vervaard, ze willen niet dat de militairen Mulele vermoorden.' Na het middagmaal - Abo krijgt niets door haar keel - onderhoudt Mulele zich met een paar oude Bambunda. Germain Mwefi neemt Abo apart. 'Dat loopt slecht af, ik ben ervan overtuigd dat er iets gaat gebeuren. Het gerucht doet de ronde dat ze Mulele zullen vermoorden. Zeg hem dat hij alles moet doen om te vluchten.' Mulele stapt op hen af en mengt zich in het gesprek. 'Wat heb je gezegd, Germain?' 'Daarbuiten hoor ik fluisteren dat ze je gaan vermoorden.' 'Laat mijn vrouw met rust. Ik weet dat ik ga sterven, maar ik zal alleen sterven. Ik zit al in de muil van de leeuw. Vluchten is nu uitgesloten. En als ik vlucht, zullen er veel mensen worden gedood. Wie moet dan de revolutie voortzetten?' 's Avonds lukt het Mulele evenmin iets te eten. Hij is verkouden, hoest voortdurend en heeft aan één stuk door hoofdpijn. De ochtend van 1 oktober stroomt het bezoek weer binnen, vooral mensen uit Kwilu-Kwango die Mulele willen spreken. Léonie houdt zich op de achtergrond, net als de kinderen van Pierre, al die palavers interesseren haar niet meer. Al haar gedachten komen neer op één vraag: draait dit uit op leven of op dood? Hij zal gedood worden, zegt Germain. Hij zal aan het volk worden voorgesteld, zegt Thérèse. Wie zal gelijk krijgen? Een meisje stelt zich voor. Marguerite Ndulanganda, een kind van oom Jacob, de oom aan wie Abo te danken heeft dat ze naar school kon gaan. Het is hun eerste ontmoeting. Marguerite heeft nieuws van de familie. Monique Ilo en haar kind Ibulabit zitten opgesloten in de gevangenis van Osh-we. Samen met je broer Delphin Mbumpata en je oom Louis Mimpia, het voormalige sectorhoofd van Lukamba. En Joseph Mankienge, je oom uit Kikwit. Daarna aarzelt Marguerite een hele poos. 'Rémy Makoloni heeft ook in Oshwe gevangen gezeten. Toen hij de gevangenis verliet, was hij al ziek. Weet je, ze vergiftigen daar de mensen. Na zijn vrijlating heeft Rémy niet meer gewerkt, hij is weer bij zijn vader ingetrokken in Matende Mazinga. Hij heeft nooit willen hertrouwen, hij hield erg veel van je.' 'Ja, we hielden veel van elkaar. Maar toen is het maquis gekomen.' 'Weet je, Rémy wandelde dikwijls in zijn eentje door het bos en de brousse. De mensen hebben hem op een dag zien terugkeren van de Labue, alleen, vechtend tegen een denkbeeldige vijand. Molenwiekend met zijn armen is hij gevallen. Dood. Dat was in juni jongstleden, in Matende Mazinga.' De ochtend van 2 oktober verschijnt al heel vroeg Germain Mwefi. 'Mobutu komt vandaag terug. We maken ons zorgen over jouw lot.' 'Ik kan nu niets meer doen. Ik ben niet naar Brazza gekomen om in Kinshasa te belanden. De machtswisseling daar heeft me hierheen gebracht. Er zijn drie dingen: geboorte, leven en dood. Ik heb geleefd, ik heb overal gezaaid en het zaad is niet op steen terechtgekomen, maar in goede aarde, het zal groeien. Als ik sterf, zullen jullie het werk voortzetten. Ik wacht nu mijn laatste dag af.' Mulele die tot dan toe heeft gestaan, gaat zitten. Acht mensen hebben zijn woorden gehoord. De vrouw van Bomboko komt informeren of Thérèse al een boubou heeft genaaid. Léonie toont haar de vier stukken wax die nog altijd op dezelfde plek liggen, in een hoek op de grond. Omstreeks drie uur komen tien vrouwen het erf oplopen. De moeder van Pierre en Thérèse zijn bij hen. Even later rijdt er een kleine volkswagen voor, met een man in burger achter het stuur. 'Mobutu is gearriveerd. De officieren, de bevolking, iedereen wacht op je in het Tata Rafaël-stadion.' Henriette Malanda biedt Léonie een felgroene boubou aan en twee gele pagnes met een achtjes-motief. De auto vertrekt, Mibamba voorin, Abo achterin tussen Pierre en Thérèse. Niemand zegt een woord. De volkswagen verlaat de hoofdweg en slaat een geasfalteerde weg in. Thérèse roept uit: 'Maar dat is de weg naar kamp Kokoio!' Mulele zegt niets. Zijn hand omknelt de arm van Abo. Zijn nagels dringen diep in haar vlees. Dat doet ontzettend pijn. De auto stopt op de binnenplaats van de gevangenis waaromheen de gebouwen in een kring staan. Vijftig militairen in uniform sluiten Mulele onmiddellijk in en voeren hem mee naar het verste gebouw. Léonie en Thérèse lopen terug naar de hoofdwacht bij de ingang. Daar staat Théodore Ben-gila, de handen op de vensterbank. Abo is met stomheid geslagen. Hij heeft Pierre uit de auto zien komen. Bengila draait zich om en lacht naar Abo als een eeuwige schooljongen. 'Hé, Abo,' zegt hij zachtjes, 'zijn jullie hierheen gekomen opdat we allemaal samen zullen sterven?' Daarna voeren de militairen hem af door dezelfde deur als Pierre. Een paar minuten later komt een militair Léonie het horloge, de riem en de schoenen van Pierre brengen. Ondertussen is iedereen die op het woonerf van Justin Bomboko aanwezig was, per vrachtwagen naar de gevangenis van Kokoio gebracht. De vrouwen en kinderen worden ondergebracht in een grote kale ruimte op de eerste verdieping. De moeder van Mulele, Abo, haar schoonzus Andzwal die getrouwd is met Félicien Ebanga, verder Thérèse en Henriette Malanda en nog vijf andere vrouwen. Anita en Cathérine, beide dochtertjes van Bengila, Faustin, de zoon van Thérèse en vijf kinderen van Mulele. Voor de open deur staan vier gewapende soldaten. Om acht uur komen de militairen Léonie halen. Ze gaat mee, het horloge van Pierre nog steeds in de hand. In de gang zegt een militair tegen haar in het Kimbunda: 'Ik weet dat het een horloge met magische kracht is. Berg het weg. Ze zullen het je afpakken.' Op de binnenplaats van de gevangenis staat een soort portiershokje. Zeven militairen wachten daar op haar. 'In je bagage hebben we een kleine kalebas gevonden die niemand kan optillen. Wat zit erin?' 'Niets. Daar zat de palmwijn in van de commandant-chef.' 'Die kalebas weegt alsof ze de hele aarde bevatte.' 'Ze is leeg.' 'Mochten andere mannen met jou slapen in het maquis?' 'Slapen jullie met de vrouw van Mobutu?' Een moment sprakeloosheid. Dan de militairen onder elkaar: 'Heb je gehoord hoe ze antwoordt?' 'Nee maar, wat zijn dat voor een eigenzinnige lui!' 'We mogen van geluk spreken. Als die haar man in het oerwoud was gebleven, dan zou dat voor ons allemaal de dood zijn geweest.' Op dat ogenblik klinkt een trompet en de militairen duwen Léonie naar buiten. Terwijl ze de binnenplaats oversteekt, ziet ze grote zwarte wagens binnenrijden. 'Daar heb je de generaals,' zeggen de soldaten. Die nacht slapen de vrouwen en de kinderen, net als alle nachten die nog zullen volgen, op een uitgespreide pagne op het koude beton. De volgende dag luisteren ze gespannen naar wat er gebeurt. Ze komen niets te weten. Soldaten brengen hen rode bonen met gezouten vis en runderpens. Een primitief brouwsel, bruin-zwart. Abo krijgt geen hap door haar keel. Er gaat een week voorbij zonder dat ze enig nieuws van haar man verneemt. Ze eet niet. Een luitenant roept haar bij zich. 'Ik zal je brood en sardines geven als je met mij slaapt.' Abo kijkt hem recht in zijn ogen en maakt rechtsomkeer. Wat lijkt dat lang geleden, de gevangenis van Gungu en de commissaris met zijn Luba vrouw. Die bood tenminste nog verfijnde kost aan, ook al raakte ik niets aan uit angst voor de okomin, het medicijn dat een vrouw verplicht een man te volgen van wie zij niet houdt. Idioot van een luitenant met je magere sardines. 'Ga er niet meer alleen naar toe,' zegt Pierre's moeder tegen Abo. Twee dagen later, als ze weer een afspraak heeft met de luitenant, neemt Abo vier kinderen mee. Op zijn bureau staat het lokaas goed zichtbaar uitgestald: drie blikjes sardines. 'Waarom breng je de kinderen mee?' 'Ze zijn me gevolgd.' 'Je moet alleen komen.' En met een nerveus gebaar moffelt hij de sardines weg in zijn servet. Abo vermagert zienderogen. Na twaalf dagen vasten wordt ze geveld door een maagpijnaanval. Ze kan amper adem halen. De moeder gaat op de grond zitten en legt het hoofd van Abo op haar benen. Ze drukt met beide handen op Abo's borstkas. De moeder schreit, in de overtuiging dat het einde van haar schoondochter nabij is. De zestiende dag verliest Abo het bewustzijn, alle vrouwen huilen en jammeren. De militairen van de bewaking telefoneren naar de ambulancedienst. Daarna waarschuwen ze Bobo-zo, die het nieuws aan generaal Itambo doorgeeft: 'Een van de vrouwen sterft, ga eens kijken.' Een kapitein komt aangelopen en foetert de bewakers uit: 'Hoe durven jullie telefoneren naar de stafchef? ' Itambo komt eraan en vindt Léonie bewusteloos op de grond. De vrouwen, de handen op het hoofd, weeklagen en snikken. Abo wordt overgebracht naar de woning van Itambo. Daar zakt ze in elkaar, de soldaten leggen haar in de veranda. Itambo roept de twee mannen van de wacht. 'Jullie weten toch wat deze vrouw gedaan heeft? Haar man heeft nog altijd zijn partizanen in de brousse en jullie durven de stafchef lastig te vallen? Jullie hebben medelijden met haar omdat ze uit de Bandundu provincie komt, net als jullie. Jullie krijgen drie maanden cachot.' De kapitein neemt onmiddellijk de twee schuldigen mee. Itambo draait zich om naar de andere militairen. 'Breng haar naar de ziekenpost. Maar hou haar in de gaten, als men haar kleren uittrekt, verdwijnt ze. Jullie zijn gewaarschuwd. Als ze verdwijnt, dan begraaf ik jullie alle zes!' Op de ziekenpost krijgt Abo een injectie en slikt de pillen die men haar geeft. Als ze terugkomt, geven de vrouwen haar rijstepap te eten die door een bezoeker is meegebracht. De volgende dagen werkt Abo een beetje brood naar binnen dat de moeder heeft kunnen kopen. Langzaam herstelt ze. Noch de vrouwen, noch de kinderen mogen de ruimte verlaten. Recht tegenover is er een WC die door meerdere groepen gevangenen gebruikt wordt, 's Middags is de pot vol, de drek loopt over de vloer. Weerzinwekkende stank, walgelijk. Senegalese gevangenen stevenen op het toilet af met een oude koffiekan vol water om hun kont te wassen. Nu stroomt het in de gang: drek met water. De kleine Abiba tart hen. Telkens wanneer een Sene-galees met zijn koffiekan naar de WC gaat, roept ze: 'Senegalais na mulangi na WC'Een Senegalees met zijn fles in de WC!' Na drie weken wordt Henriette Malanda bevrijd uit die hel. Daarna wordt er meer bezoek toegestaan, en de families brengen levensmiddelen, die de vrouwen met elkaar delen. De moeder, Léonie, Thérèse en de dochtertjes van Bengila hebben niemand meer buiten de gevangenis. Weken gaan voorbij. Daarna maanden. Abo voelt zich volkomen leeg; ze is doof en stom. Dan komt, begin januari 1969, een onderofficier de vrouwen vertellen dat ze mogen gaan. 'Jullie zijn vrij.' De hele familie volgt Thérèse, te voet, tot aan haar huis. Daar vinden ze de twee zussen van Mulele's eerste vrouw, Clémentine Musangi. Die hen het gerucht vertellen dat de ronde doet in de stad: Pierre en Theo zouden samen zijn vermoord. De moeder van Pierre, Abo en de kinderen betrekken de volgende dag de woning van Mulele, in de Tumbastraat nr 115 in Bandalunga. Water en electriciteit zijn er afgesloten. Er is veel licht op straat en dus brengt Abo al haar avonden en nachten door op een stoel in de veranda. De moeder en Annie slapen daar ook, op een pagne zomaar op de grond. Abo dommelt, maar slaapt niet. Ze eet bijna niets. Ze voelt het leven langzaam uit haar lichaam vloeien. Na een week wordt ze door een hevige koorts overvallen. Ze slikt twee pillen flavoquine, vergeet meteen weer dat ze die geslikt heeft en neemt er nog twee in. Ze begint te beven, ze wordt bevangen door een vreselijke koude, haar hart slaat op hol. Ze is half bewusteloos, ze antwoordt niet meer op de vragen van de moeder. Een taxi. Naar de ziekenpost. Haar maag wordt leeggepompt. Een zelfmoordpoging, denkt men. Voortaan zal de moeder haar geen moment meer uit het oog verliezen. Eerwaarde Pierre Kayembe brengt de familie een bezoek. Op 27 juli 1963, toen Mulele en Bengila vertrokken om het maquis te organiseren, heeft hij hen met de wagen naar de brug van Ndjili gebracht. 'Je moet je erbij neerleggen,' zegt hij, 'Pierre is vermoord. De kerels die hem hebben gedood, zijn daarna zelf van kant gemaakt opdat ze niet zouden kunnen spreken.' De mannen worden begin februari uit de gevangenis ontslagen. Joseph Makindua trekt bij Abo en de moeder in. De hele dag zit hij op een stoel naast de deur naar de lucht te staren, zijn kin rustend in zijn hand, zijn vingers rond de mond. 'Nee, Pierre is niet dood, hij komt terug.' 'Kom Joseph, we gaan eten.' 'Pierre komt, hij komt eraan.' 'We kunnen hier niets meer doen, Joseph.' 'Jawel, Pierre gaat opnieuw beginnen. Daar is hij al!' 'Zou het niet beter zijn naar Brazza te gaan?' 'Nee, je moet er niets van geloven, Pierre is niet dood.' Joseph is helemaal in de war. Maar ook de vrouwen verkeren nog steeds in twijfel. Niet iedereen is ervan overtuigd dat Mulele dood is. Nauwkeurige informatie bestaat ternauwernood in Kinshasa. Misschien leeft Pierre nog, wie weet? Maar stukje bij beetje dringt de waarheid tot hen door. 'Nee, Abo, hij is dood,' zegt de moeder. 'Jij bent hier, wij zijn hier, probeer te vergeten. Wat moet ik dan, hij was mijn enige zoon, hij zorgde voor mij, en nu heb ik hem verloren.' Abo legt zich er bij neer. 'We hebben de strijd verloren, ik heb mijn man verloren. Wat voor zin heeft het leven nog?' 's Nachts verlaat Joseph Makindua zijn stoel op de veranda niet. Abo waakt op haar stoel. Tussen hen in, op een pagne, Annie en de moeder die regelmatig wakker wordt om te controleren of Abo nog wel naast haar zit. Zo brengen ze de nacht door, maanden achtereen. Begin maart krijgt Abo bezoek van Bernadette Kimbadi, de eerste partizane die ze terugziet. Innige omhelzing, hete tranen. Dan komt Léonie Katassa met het volgende bericht: 'Mijn broer Antoine heeft iemand uit Brazzaville gestuurd met een boodschap voor Abo, maar de politie heeft er lucht van gekregen, de boodschapper heeft zich uit de voeten moeten maken.' Langzaam maar zeker begint er in Abo een plan te rijpen. Er zijn nog mensen die willen strijden. Ik ben uit Brazza hierheen gekomen, naar Brazza moet ik terugkeren. Ze gaat samen met Germain Mwefi een laissez-passer halen bij de brug Pont Gaby, op de Grande Place. Ze wachten op hun beurt, Mwefi staand, Abo is gaan zitten. Er gaat een man rechts van Germain post vatten. Hij tuurt in de verte en begint te spreken in het Kimbunda. 'Als je de vrouw van onze chef ziet die ze onlangs hebben gedood, zeg haar dan dat ze moet oversteken. Het gerucht doet de ronde dat ze van plan zijn om haar aan te houden. Ze moet snel vertrekken.' De volgende dag is er familieberaad. Broer Félicien Ebanga kan geen toestemming geven. 'We hebben geen vrouwen meer in de familie. Kom met mij mee naar Mbuji Mayi, je zal daar veilig zijn.' Ook Thérèse wil niet dat Léonie naar Brazza vertrekt. 'Waar zou je heen moeten? Is je familie soms ginder?' 'Familie? Wie het maquis niet heeft meegemaakt kan dat niet begrijpen. Awaka, Mabiungu, de andere mama's, Ebul, er zijn er al zoveel gestorven in de familie. Ik heb een nieuwe familie gevonden in de brousse en in het woud. De familie van de revolutionairen. Maar toen kwam de nederlaag. Pierre had het voorzien. Na de mislukking zal er een nieuwe strijd zijn waarin we sterker zullen staan, heeft hij gezegd. Ik moet de familie van de revolutionairen gaan opzoeken. In Brazza.' 'De traditie wil,' vervolgt Thérèse, 'dat de weduwe terugkeert naar het dorp. De ouden weten hoe een vrouw die haar man verloren heeft, behandeld moet worden.' 'Ja, inderdaad, de ouden weten hoe het moet.' Abo ziet zichzelf terug als jong meisje in Lukamba. Ze heeft zich vaak verbaasd over de vreemde aanblik van de ompfwel, de vrouw in de rouw. Maandenlang moet ze dezelfde stinkende kleren blijven dragen, haar haren worden vies en klitten samen, ze mag zich niet verzorgen, ze mag haar lichaam niet wassen. Ze moet haar hoofd buigen voor de mannen, 's Morgens om vijf uur moet ze luidkeels gaan huilen, zo luid dat het hele dorp haar kan horen, en om vijf uur 's avonds nog eens. De geest van de overleden man blijft om haar heen waren. Dan moet ze ook nog een kuisheidsgordel dragen, zodat de geest niet stiekem met haar kan slapen. Want als dat zou gebeuren, dan zou de vrouw gegarandeerd ter plekke doodvallen. Abo wil niet naar het dorp terugkeren. 'Er is niemand meer die op mij wacht. De militairen komen mij daar zeker vermoorden. Ik moet naar Brazza gaan, daar zal ik mensen vinden om de strijd voort te zetten.' Op 30 maart verlaat Abo het huis om halfvijf's ochtends, vóór de dageraad. Ze heeft een stuk of tien foto's van Mulele, van Bengila, van Luraum-ba en Gizenga uit het familiealbum meegenomen. Ze komt veel te vroeg aan op de beach. Ze vraagt aan een voorbijganger: 'Wat moet ik doen? Ik ben nog nooit overgestoken. Fouilleren ze de mensen: Ze raakt in paniek. Ze kiest een foto van Mulele en naait die vast in de voering van haar tas. De andere foto's verscheurt ze en de stukjes gooit ze weg. Het ogenblik van vertrek nadert. De vrouw van de controledienst ziet haar tasje. 'Kom je morgen terug?' Ja. 'Wat heb je in je tas?' 'Niets.' 'Loop maar door. Maar breng morgen een paar flesjes Kranenburg voor mij mee.' Dan is er nog de spanning van de overtocht. Daarna staat Abo voor een enorm gebouw, ze kijkt omhoog, hotel Cosmos, Brazzaville. Vrij. Ze trekt de foto van Pierre uit haar tas. De enige foto van Pierre Mulele die ze heeft kunnen redden. Op een dag zullen alle kinderen van Kongo de ware geschiedenis van deze man kennen. Actualiteit van het maquis - slachtpartijen, altijd maar weer slachtpartijen. Monguya over de moord op Mulele; de terechtstelling van de moeder van Mu-lele. De stem van Pierre Mulele klinkt voort. Een generatie is voorbijgegaan sinds de dag waarop Abo Kongo-Kinshasa verliet. Het is nu 30 juni 1990, eenentwintig jaar later. De majestueuze Kongo heeft veel water in de zee gestort, veel lijken ook en niet weinig illusies. Blanke huurlingen uit Zuid-Afrika uit de tijd van de Mulelistische opstand, hebben volop gelegenheid gehad om hun memoires te schrijven. Ze hebben er hun haat jegens de nationalisten en de communisten in uitgestald en er veelvuldig de lof van de Pacificateur en zijn Authenticiteit in uitgebazuind. Abo, die als verpleegster in Brazzaville werkt, heeft het maquis van Kwi-lu nooit verlaten. Kort na haar aankomst in Brazza heeft ze het overlijden van Louis Mimpia vernomen, haar oom die haar als kind te logeren had, toen ze op de lagere school zat in Lukamba. Enige maanden na zijn vrijlating uit de gevangenis van Oshwe is hij gestorven. Vergiftigd. Joseph Man-kienge, haar oom die in Kikwit woonde, heeft evenmin het gif overleefd dat hem was toegediend in Oshwe. Naarmate de jaren verstreken, ontliulde het maquis stukje bij beetje de geheimen die het nog verborgen had. Maar van sommige maquisards heeft Abo nog steeds niets gehoord. Louis Kafungu, de moedigste onder de strijders, wat heeft die gedaan sinds we van elkaar gescheiden werden op 22 maart 1966? Abo ving het gerucht op dat Kafungu zich teruggetrokken had in de omgeving van Ngashi-Kilembe en daar het gevecht tegen de militairen was blijven voortzetten. In 1970 zou het leger zijn tegenstand hebben overwonnen. Mobutu heeft Kafungu naar Kikwit laten brengen, waar hij, stevig vastgebonden, achter een vrachtwagen werd voortgesleept, zodat zijn huid van zijn lijf werd geschuurd door de keien. Een andere bezoeker weet dan weer te vertellen dat de bevolking in het stadion van Kikwit bij-eengedreven werd, waar de mulelistische chef baard en haar werden uitgerukt, in de mond gepropt en in brand gestoken. Nog anderen zeggen dat de soldaten hem hebben gemarteld door hem alle tanden uit te rukken, en dat hij vreselijk uit zijn mond bloedde. De beroemde zanger Abong maakt toespeling op deze foltering in een van zijn ballades. Maar Abo weet nog steeds niet hoe de militairen uiteindelijk de grote krijger, die zo trots zijn helm met mpung-veien droeg, hebben afgemaakt. In die eenentwintig jaar heeft Kinshasa heel wat koortsachtige dagen gekend. Op 4 juni 1969 werden honderd studenten van de universiteit van Lova-nium afgemaakt. Het ging erom het subversieve marxisme-leninisme uit te roeien. Abo's hart kromp ineen: jammer dat ze niet enige jaren eerder op de barricades geklommen zijn, toen we vochten in het maquis van Kwilu. Met welke vreugde zouden de boeren, de palmnootkappers, de onderwijzers en de verplegers de intellectuele kaders hebben ontvangen! Op 15 augustus 1985 herdacht Kinshasa, gegrepen door een mystieke opwinding, een zwarte religieuze. In 1964 was ze door een rebellenspeer doorboord toen ze haar maagdelijke eer wilde verdedigen. Op die bewuste 15de augustus hebben Mobutu en Paus Johannes Paulus II handig een ge-legenheidskongsi gevormd en Anuarité Nengapeta heilig verklaard. Ze hebben haar verheven tot symbool van de boosaardigheid van de rebellen. 'De paus wil dat wij Anuarité herdenken,' zegt Abo tegen haar twee dochters, 'opdat wij de tienduizenden moorden op de dorpelingen zullen vergeten, gepleegd door blanke huurlingen uit het christelijke Westen.' In de ogen van Abo is die kunstmatige cultus van Anuarité een verdovend middel dat het Kongolese volk wordt toegediend opdat het zijn werkelijke helden zal vergeten. Dagen van beroering en dagen van rouw waren er ook in overvloed in de andere streken van Kongo, maar de weerklank ervan bereikt Brazza nooit anders dan in afgezwakte vorm en met behoorlijke vertragingen. Er zijn slachtpartijen geweest in Shaba in 1977 en in 1978, moordpartijen in Katekelayi in 1979, er was het bloedbad in Moba in 1985, de terreur in Noord-Kivuii in 1986. Tijdens een verblijf in België krijgt Abo tot in de bijzonderheden te horen welk een slachtpartij het leger van Mobutu onder de studenten van Lu-bumbashi heeft aangericht in de nacht van 11 mei 1990. Het aantal doden dat wordt genoemd varieert van vijftig tot tweehonderd. In de pers wordt verteld hoe troepen van de speciale presidentiële divisie, getraind door de Israeli's, studenten hebben gemarteld en hun de buik opengereten hebben met dolken en machetes. Studenten die waren afgeslacht met de bajonet, werden vervolgens in de brousse gedumpt. In verschillende verhalen wordt gewag gemaakt van het feit dat de militairen bij sommige studenten de handen en de armen hebben afgehakt. In februari 1989 hadden de militairen ook al tientallen studenten van de IPN, het Nationale Instituut voor de Pedagogie en van andere opleidingsinstituten in Kinshasa gedood. Een studente werd de borst afgehakt met een bajonet. Abo merkt dat de barbaarse wreedheden zoals ze in 1964-1965 tegen de dorpelingen werden begaan, nu ook de intellectuelen treffen. Zullen ze nu dan ten langen leste de kant van hun ouders kiezen, van de dorpelingen, de boeren en de arbeiders in de strijd tegen het imperialisme en de dictatuur? Abo heeft twee dochters, Ghislaine en Eulalie. Ghislaine heeft ze ter wereld gebracht op 6 juni 1974 in Brazza. Ze heeft haar een tweede naam gegeven, Labon, ter herinnering aan haar eigen moeder die overleed toen ze Abo het levenslicht schonk. En ze heet ook Patience, wat geduld betekent, want ze heeft zolang op dat kind gewacht. Eulalie is het kind van Agnat, de dochter van Agnang, de dochter van Okal Olam, de zus van Labon. Okal Olam die werd gedood door de bliksem, die een haan met schitterende veren ter plekke achterliet. Eulalie is geboren op 10 september 1971 in Matende. De moeilijkheden van het leven in het dorp hebben de ouders doen besluiten haar naar haar grootmoeder Léonie te sturen. Ghislaine en Eulalie luisteren naar de geschiedenis van Abo en vragen zich af of zij evenveel moed aan de dag zullen leggen als hun moeder. Door de dagelijkse gesprekken raken zij gaandeweg op de hoogte van de gebeurtenissen in het maquis van Kwilu en de afschuwelijke moordpartijen die door het leger zijn aangericht. Wie kan voorspellen welke uitwerking dit heeft op een gevoelig hart? Abo heeft hen verteld over haar reizen naar Europa, naar Parijs en Brussel, in 1984, daarna in 1986. Ze heeft er Daniel Monguya Mbenge ontmoet, die in 1966, op het moment waarop Mulele en Abo zich in de buurt van Idiofa ophielden, vice-gouverneur van de provincie Bandundu was en in Kikwit verbleef. In een boek dat in 1977 publiceerd werd, schreef hij het volgende: "Er zijn niet minder dan drieduizend moorden gepleegd op bevel van kolonel Monzimba in het militaire kamp naast de luchthaven, een plaats die door de kolonel de Nationale Slagerij van Kikwit werd genoemd. In één enkele put zijn hele families levend begraven door de militairen." Toen hij Abo ontmoette, heeft Monguya met een stem die trilde van emotie gezegd: 'Mevrouw, voor de geschiedenis van Kongo is uw man van onsterfelijk belang; heel mijn leven zal ik wroeging hebben en mezelf verwijten maken omdat ik mede de weg van Pierre Mulele naar de overwinning heb geblokkeerd.' Ja, de versie van Mulele's dood die de ronde doet in de regeringskringen in Kinshasa, kent Monguya ook. Die versie komt van Bomboko, die zelf in hoge mate bij de zaak betrokken was, en ze werd bevestigd door Nguza Karl I Bond, die in zijn boek verklaart dat "Mulele in onbeschrijflijke omstandigheden werd vermoord. Men heeft hem de ogen uitgestoken met de bajonet." De militairen wilden Mulele vermoorden zoals ze ontelbare dorpelingen van Kwilu ter dood gebracht hebben. Met een mes hebben ze zijn oren afgesneden, daarna zijn neus, toen zijn genitaliën. Met een lange dolk hebben ze zijn ogen uit hun kassen gehaald en hen daarna uitgerukt. Met de machete hebben ze zijn armen afgehakt, daarna zijn benen. In de film CIA - Cruaut é Impitoyable Autorisée, Meedogenloze en Geoorloofde Wreedheid, van de Italiaan Guiseppe Ferrara, wordt deze ondraaglijke scène gereconstrueerd. Toen Eulalie hem in 1989 zag, kon ze de beelden niet verdragen en uit afschuw heeft ze haar ogen gesloten.Eulalie heeft nog slechts een vage herinnering aan de traumatische gebeurtenissen die haar dorp Matende in 1978 troffen. Pas vele jaren later zal ze die samen met Léonie vernemen. Een reconstructie. In 1970 maakt een nieuwe dans opgang in de streek van Idiofa: de lazarus. Elke zondag komen duizenden mensen bijeen in een uitgekozen dorp. De lazarus begint met een man die doet alsof hij ter plekke sterft. De dorpelingen dansen uren en uren rond een doodskist om tenslotte de wederopstanding van de overledene te bewerkstelligen, net als bij Lazarus. De boodschap is doorzichtig: Lazarus is niemand anders dan Mulele. Mobutu stuurt het leger naar de dorpen om iedere bijeenkomst waar de lazarus gedanst zal worden, te verbieden. In 1971 gaan voor het eerst geruchten dat Pierre Mulele in de streek zou zijn. Een Mutetela met de naam Martin Kasongo Mimpiepe verstopt zich in het woud, hij preekt een nieuwe religie en beweert de verrezen Pierre Mulele te zijn. In november 1976, in Brazzaville, neemt Léonie kennis van een brief die Thérèse Mulele aan Gauthier, de zoon van Pierre, heeft geadresseerd. Wat ze schrijft komt hier op neer: Je vader is in leven, Ngam-pen, een jongen uit Lukamba, is er komen van getuigen; hij heeft ons geiten gebracht, kippen en zakken foufou die Pierre ons stuurt. Onze moeder is al op weg gegaan met Ibulabit. Gauthier, die bij Abo woont, vraagt haar om raad. 'Dat zijn verhalen. Je moet beseffen dat je vader vermoord is.' Dat staat onomstotelijk vast. Nochtans, heel de bevolking tussen Kikwit, Idiofa en Gungu blijft ervan overtuigd dat Mulele op een dag zal terugkeren. Met de aankomst van de moeder van Mulele in Lukamba, in 1976, breidt de sekte zich enorm uit. Francois Mbwangala, de oudere broer van Abo, die haar eerste huwelijk geregeld heeft, organiseert collectes om de nieuwe revolutie te steunen. Jongeren bouwen kampementen in Esiet Lankat, op de plaats waar Mulele en Bengila op 2 augustus 1963 het maquis begonnen waren. Een groeiend aantal dorpelingen treedt tot de religie toe. Eén van hen zal later, zichzelf verontschuldigend, tegen Abo zeggen: 'Weet je, iedereen was zo gehecht aan de revolutie...' Op een dag, begin januari 1978, heel vroeg in de ochtend, staat een massa volgelingen van de profeet Kasongo opeengepakt in de kerk van Mulembe als het leger opduikt en zonder waarschuwing het vuur opent. Onder het gefluit van de kogels breken de dorpelingen door de omheining en vluchten alle kanten op, tientallen lijken achterlatend. Vrienden brengen Abo's broer Delphin Mbumpata, die door de kogels is getroffen, naar Banda Buzimbila, vanwaar hij naar het missieziekenhuis van Maten-de Iwungu wordt overgebracht. De volgende dag houden de militairen Nestor Mbuun aan in zijn huis in Lukamba Bozombo. Ze schieten hem op straat neer zodat iedereen het kan zien. Minkulu, Idiakungu en Mbi-mi, drie mannen uit Mungai, sneuvelen eveneens door de kogels in Lukamba. De soldaten vervolgen per vrachtwagen hun weg naar Matende Iwungu. In het hospitaal sleuren ze Delphin Mbumpata uit zijn bed en brengen hem middenin het dorp ter dood. Théophile Mboko is met zijn vrouw op de vlucht geslagen naar Idiofa. Hij wordt aangehouden in Mal-ele en gedood onder de ogen van de dorpelingen van Yassa Lokwa. Nto-ma, de jongste broer van Mulele, een van de negen jongens die Abo naar het maquis vergezelden, wordt door de militairen gefusilleerd. Ntoma, het laatste kind van oom Ebul dat nog in leven was. De soldaten eisen dat de dorpelingen hen vertellen waar Ignace Luam, de moeder van Mulele, zich verbergt. In Mulembe schieten ze Etu Mbwun neer, een broer van Ignace Luam. In Lukamba Bozombo doden ze Okul, de dochter van een zus van Ignace. Ze binden Nestor Edzu, de zoon van Okul, vast a la com-mande. Maar hij vervloekt ze en spuwt naar ze. Dan jagen de militairen de geboeide gevangene een kogel door het hoofd. Daarna doden ze Francois Mimpembe, die getrouwd is met een zus van Abo. Aangezien de militairen de moeder van Mulele niet vinden, stellen ze Kingoma terecht, de chef van de groepering Lukamba, omdat ze hem van medeplichtigheid verdenken. Er gaan geruchten dat Ignace Luam zich bij de vrouw van Francois Mbwangala zou verstoppen. Als Francois wordt aangehouden, beweert hij niet te weten waar zijn echtgenote is. Francois wordt ter plaatse vermoord. Een dag later nemen de militairen Ignace Luam gevangen die door het woud zwierf, samen met Théophile Mbwuni. Ze nemen hen mee naar Lukamba Ingudi en geven de dorpelingen het bevel de twee gevangenen met stokken en stampers te slaan. Daarna wordt de moeder per vrachtwagen naar Matende gebracht. Ngampen, de jongen die haar was komen halen in Kinshasa, wordt opgehangen, samen met andere gevangenen, voor de ogen van de bevolking van Gungu. Op 14 januari 1978 wordt Martin Kasongo Mimpiepe, de prediker, naar het stadion van Idiofa gesleept om er opgehangen te worden met veertien van zijn discipelen. Aangezien je Mulele bent, zouden de militairen hem gezegd hebben, zul je in staat zijn er weer tussenuit te vliegen en opnieuw terug te komen. Elk nieuw getuigenis, met jaren vertraging verkregen, werpt nieuwe namen van slachtoffers op, vrienden uit de kindertijd of onbekenden. Het leger heeft Kasongo Mumbwitshi en Kimpuili gedood, het kind van Idiakungu. En Joséphine Kisenge. Ook Ombul is afgemaakt. En Célestin, de vader van Marie Mukulu, de man die voedsel bracht naar het kamp van Impasi Makanga. Hij heeft zijn verknochtheid aan de revolutie met zijn leven moeten bekopen. Ekwalanga, de chef van Lukamba Bozombo, die getrouwd was met Lasiel, de zus van Abo, werd ook gefusilleerd. Bij hem hield Mulele zich verborgen in juli 1968. Praktisch alle mannen, vrouwen en kinderen van het dorp Mulembe werden vermoord. Yuku, Nkata, Cha-musila en alle anderen. De schaarse overlevenden hebben hun toevlucht gezocht in de omliggende dorpen. Van Mulembe bestaat niets meer. In de streek hebben twee- tot drieduizend dorpelingen de dood gevonden onder de waanzinnige en blinde razernij van de pacificateurs, de 'vredestichters'. Van het einde van Ignace Luam zijn veel verschillende lezingen in omloop. Kort voor de tussenkomst van het leger, had ze het spel van Kasongo ontmaskerd. Jij hebt een veel te donkere huid, had ze tegen hem gezegd, jij kan mijn kind niet zijn. Wel waar, had de bedrieger geantwoord, ik ben het wel, je bent me vergeten. In een rapport, opgesteld op 28 april 1978 door de mensen van Lukamba, dat jaren later pas Brazza bereikt, leest Abo het volgende: "De militairen bonden de mama met touwen vast, kruisgewijs. Voordat ze werd gefusilleerd, zei ze tegen de militairen: 'Jullie moeders hebben jullie op de wereld gezet; wisten ze dat jullie militairen zouden worden?' De soldaten schieten lange tijd op haar, zonder dat de kogels haar raken. Ze snijden haar in stukken met dolken. Ieder stukje wordt afzonderlijk begraven. De meeste getuigenissen bevestigen dat de moeder van Mulele in Kilembe gedood werd en dat ze vóór ze stierf heeft gezegd: 'Ik heb mijn zoon niet naar die revolutie gestuurd. Ik ben zijn moeder, wat heb ik dan gedaan? Waarom moet ik nu sterven voor een zaak waar ik niets mee te maken heb? Waarom hebben jullie me niet samen met mijn zoon gedood?' Toen Abo op haar achttiende in het maquis kwam, had ze geen flauw idee van de barbaarse wreedheid waartoe het leger in staat was. Het imperialisme dat ons sinds vijf eeuwen onderdrukt, herhaalde Mulele zonder ophouden, is een monster zonder medelijden, en de zwarten die zich al vijf eeuwen lang in dienst ervan hebben gesteld, zijn verraders, hun handen zijn rood van het bloed van hun broeders. Op het moment zelf begreep de jonge Abo dat niet. Nu wel. Zonder een gewapende bevrijdingsstrijd die gedragen wordt door de boeren en de arbeiders en geleid wordt door een revolutionaire partij, zal de grote Kongo nooit vrij zijn. Die opvatting die Mulele en Bengila herhaaldelijk uiteen hebben gezet, is slechts geleidelijk bij haar doorgedrongen als een waarheid, en wel naarmate de eindeloze reeks verminkingen, moord- en slachtpartijen door de vijand Abo in het geheugen werd gegrift. Op 9 juni 1963 was Abo ingetrokken bij de ouders van Rémy Makoloni, in Matende Mazinga. Ze was achttien jaar oud, kende niets van Kongo noch van de wereld en droomde slechts van geluk. Diezelfde dag hadden Bengila, die in het geheim was teruggekeerd in Kinshasa, en Mulele, onopgemerkt aangekomen in Brazza, een manifest gepubliceerd namens de Par-ti Solidaire Africain. "Het land is in handen gevallen van een kaste die er alleen op uit is zichzelf zo snel mogelijk te verrijken op een schandelijke, wrede en schokkende wijze en ten koste van de werkelijke belangen van het volk dat van honger blijft omkomen en zijn essentiële rechten blijft ontberen. Het spreekt vanzelf dat de reformisten en verraders onder onze broeders, die als tussenpersonen optreden voor firma's en kapitalistische maatschappijen en die direct of indirect hun steun verlenen aan een buitenlandse politiek die onverenigbaar is met de nationale belangen, de ijzeren hand van onze strijd voor totale onafhankelijkheid zullen moeten voelen, onder leiding van een democratische volksmacht. Als men wil dat de onafhankelijkheid absoluut is en volledig, dan brengt dat een heroïsche en meedogenloze strijd met zich mee van het land of volk dat gekoloniseerd is, omdat het een radikale verandering betekent als men het land of volk wil terugwinnen. De strijd zal hard en van lange duur zijn. Het is een illusie te geloven dat de dekolonisatie zich volledig en daadwerkelijk zou kunnen realiseren zonder scherven. De geschiedenis van de mensheid bewijst dat duidelijk. Onze vastberadenheid in de strijd zal ons de overwinning bezorgen en die overwinning is onafwendbaar." Deze woorden werden zevenentwintig jaar geleden uitgesproken. In Kongo is een generatie voorbijgegaan die ze nooit heeft kunnen horen: Mulele en Bengila zijn vermoord, hun stem is verstikt in het bloed. Maar in deze tijd, nu de demagogische prietpraat-zonder-eind van hun moordenaars teloor gaat in de wind, oud en versleten als een afgedankt vod, nu weerklinken van verre deze treffende, trotse woorden van Mulele en Bengila, die steeds meer gehoor vinden bij een volk dat wanhopig op zoek is naar de weg van zijn bevrijding. Augustus 1984 - november 1990 Op de kaarten klikken voor een vergroting, sluiten of swipen om terug te keren. Kaart 1, hoofdstuk 3, 4 en 17 Kaart 2, hoofdstuk 1, 2, 3, 4, 5 en 10 Kaart 3, hoofdstuk 6-14 Kaart 4, hoofdstuk 5-6-7-8 Kaart 5, hoofdstuk 10-11-12-13 Kaart 6, hoofdstuk 15 Kaart 7, hoofdstuk 15-16 Kaart 8, hoofdstuk 16 1. Wat de verschillende etnieën van Kongo betreft, luidt het meervoud: de Bambunda, de Bapende; het enkelvoud: een Mumbunda, een Mumbala; het adjectief: Mbuun, Pende, Mbala; de taal: het Kimbunda, het Kipende, het Kiyanzi. * 1958-1968, 10 JAAR REVOLUTIE IN KONGO
De strijd van Patrice Lumumba en Pierre Mulele, De biografie van Leonie Abo is een prachtige aanvulling bij het voorgaande werk van Ludo Martens gewijd aan Pierre Mulele, 'Tien jaar revolutie in Kongo'. In dit laatste boek komt de revolutie naar voren in haar weloverwogen, siste-matische aanpak, met een uitgewerkte organisatie, een ideologie. Leonie Abo toont de andere kant, hoe het beleefd werd door een individu, door een vrouw. Benoit Verhaegen, Hoogleraar Universiteit Kinshasa en Kisangani De studie van Martens over de revolutionaire beweging in Kwilu is zeker de meest volledige ter wereld. Rob Buytenhuys, Afrika Instituut Leiden, (NRC-Han-delsblad, 10 dec. 1988) Ongetwijfeld zal dit werk een grote weerklank vinden bij de duizenden jonge Zaïrezen die een revolutionaire uitweg zoeken uit de huidige impasse. Afrique-Asie, (1 juli 1985). De herinnering aan Patrice Lumumba en Pierre Mulele is nog zeer levendig in de geesten vandeZaïrese bevolking. Het boek van Ludo Martens dat het leven en de strijd van de 'rebel'Pierre Mulele beschrijft is essentieel. Colette Braeckman, (Le Monde Diplomatique, Maart 1989). De hoofdstukken over de guerrilla doen ons denken aan de roman 'Tussen de rivieren' van Mudimbe en aan de geschriften van Amilcar Cabral. Het gaat hem niet om een 'wilde' onderneming, maar om een binnenlandse oorlog die weloverwogen is, die zich klare doelen heeft gesteld. Hoger Dorsinville, Haïti, auteur, (Africa International, juni 1986). Oorspr. titel Pierre Mulele ou la seconde vie de Patrice Lumumba ISBN 90 6445 854 5 NUGI646, 412 blz, Uitgevrij EPO |