Hij
is een chicanneur maar best wel mooi
Om slapend goed te voelen, deze fiere prooi,
De forse gast, kan maffen als de besten,
Zonder onderbreking – waarom nodig? Bij de lesten
Wakker, zo dichtbij dat ik geloof dat hij me kust,
Zo lijkt het wel, zijn grote lid gestrikt
Tussen mijn dijen, en mijn buik reeds aangetikt.
Als wij ons oog in oog bevinden, hij zich draait
En als een broodje in mijn oven braait,
Zijn lekk're kont, in dromenland of niet,
Ondeugend, guitig, leutig, hoerig als een griet,
Die Kontjesgod, is eensklaps in m'n buik geraakt,
Uitdagend, zo dat hij me duivels hitsig
maakt,
Als ik me naar hem keer schijnt hij te willen
Mij van achteren te nemen, of rug aan rug en zonder grillen,
Aardig en brutaal, zijn
billen aan de mijne plakken,
En mijn lid dat sproeit, om na wat te verzwakken
Weer te stijven, op en neer in niet te stoppen lust.
Gelukkig, ik?
Tevreden dat ik in zijn handen rust! (Totus
in benigno positus!)
|