Zeker is de vrouw aan zet
Wanneer zij vrijt in onderhemd
En evenzeer zorgt zij voor pret
Als gezellin, door niets geremd,
Zich
tonend evenwel
In lingerie die strak omlijnt
De dijen, tepels, borst en vel,
Zodat haar schat wat groter schijnt
Hoewel niet uitgesproken,
Benen als een god gespreid
Om in te likken en te poken,
Is al het ander nietigheid.
Als
we dit alles op een
rijtje zetten,
Het tekort aan juiste maten,
Te roos, te bleek voor wie er op wil letten…
Best geen twijfel over laten,
Evenzeer
doet ook de jonge man
voor wie meer schoonheid blaakt
Als Eros' priester of als nieuwe fan,
best te beminnen, helemaal naakt.
Laat
van dat lijf ons dromen,
Hoe fijnzinnig, hoe
geestdriftig
Onverschrokken zonder schromen,
En, met voorrechten begiftigd,
Is
het dit lichaam,
boven vrouw,
En ook het dier – dat o zo
mooi is - en
Gracieus, geen sprake van berouw
Van wat gelegen is in plooien,
Spel van
spieren en 't skelet
Vol vlees, en soepel is de huid,
Hij toont, vult aan, zonder belet,
Elk voelen geeft meteen een buit.
En
staand vol drift beslagen
Zwelt het op, wordt week en elk om beurt
Bekommerd, om te nemen, te behagen,
Spant, ontspant waar minne fleurt.
Als dood hem dan
komt halen,
Vlees dat me als een god kon eren,
Zullen edele delen zonder
dralen
In blauwe marmersteen verkeren.
|